Toelichting bij COM(2021)137 - Instelling van een Europese kindergarantie

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2021)137 - Instelling van een Europese kindergarantie.
bron COM(2021)137 NLEN
datum 24-03-2021
1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Commissievoorzitter Ursula von der Leyen kondigde de invoering van een Europese kindergarantie aan om ervoor te zorgen dat “elk kind in Europa dat met armoede of sociale uitsluiting wordt bedreigd toegang heeft tot de meest basale rechten, zoals gezondheidszorg en onderwijs” 1 . Kinderen van jongs af aan en gedurende hun hele kindertijd ondersteunen is van het grootste belang om een duurzame, egalitaire, inclusieve en concurrerende kenniseconomie en een rechtvaardige samenleving tot stand te brengen.

Met het oog op het voorkomen en bestrijden van sociale uitsluiting ondersteunt dit voorstel de lidstaten bij hun inspanningen om de toegang tot hoogwaardige essentiële diensten voor kinderen in nood te waarborgen: voor- en vroegschoolse educatie en opvang, onderwijs (waaronder schoolgerelateerde activiteiten), gezondheidszorg, voeding en huisvesting. De meeste kinderen in de EU hebben al toegang tot die diensten, maar inclusieve en werkelijk universele toegang is van vitaal belang om gelijke kansen voor alle kinderen te waarborgen en met name voor kinderen die door armoede of andere vormen van achterstand met sociale uitsluiting te maken hebben.

Sociale uitsluiting is een complex en multidimensionaal fenomeen. De belangrijkste drijvende krachten zijn onvoldoende middelen en armoede, maar ook een gebrek aan gelijke toegang tot goederen en diensten als gevolg van verschillende vormen van achterstand, waardoor volledige participatie in de samenleving 2 wordt belemmerd. Het voorstel is gericht op kinderen in nood, waarmee kinderen worden bedoeld die met armoede of sociale uitsluiting worden bedreigd. Aangezien personen met een laag inkomen te maken hebben met veelzijdige uitdagingen, waardoor ze moeilijk toegang krijgen tot goederen en diensten of tot de arbeidsmarkt, is op EU-niveau overeenstemming bereikt over een samengestelde indicator, namelijk “met armoede of sociale uitsluiting bedreigd”. De indicator meet: i) het aantal personen met een equivalent besteedbaar inkomen (na sociale overdrachten) dat lager is dan de armoederisicodrempel 3 ; ii) ernstige materiële deprivatie, die verband houdt met het gebrek aan basisgoederen die nodig zijn om een toereikende levensstandaard in een bepaalde samenleving te waarborgen 4 ; iii) zeer lage arbeidsintensiteit 5 . Kinderen die in dergelijke huishoudens leven, zijn bijzonder kwetsbaar voor sociale uitsluiting en vormen de doelgroep van deze aanbeveling.

In de meeste EU-27-landen is het percentage personen dat met armoede of sociale uitsluiting wordt bedreigd hoger voor kinderen dan voor de totale bevolking. In 2019 woonde 22,2 % (bijna 18 miljoen) van de kinderen in huishoudens die met armoede of sociale uitsluiting worden bedreigd, tegenover 20,9 % (ongeveer 91 miljoen) voor de totale bevolking. De vermindering van het risico op armoede of sociale uitsluiting onder kinderen in de afgelopen tien jaar is langzamer verlopen dan bij de algemene bevolking. Daarenboven is de armoedekloof 6 in de EU-27 groter voor kinderen (25,4 % in 2019) dan voor de rest van de bevolking (24,3 %). Hetzelfde geldt voor hardnekkige armoede 7 (14,1 % bij kinderen in 2018 tegenover 10,8 % voor de rest van de bevolking).

Er is een sterk verband tussen de sociale uitsluiting van kinderen en het gebrek aan toegang tot essentiële diensten. Kinderen die in armoede leven of bijzondere achterstand ondervinden, worden vaker geconfronteerd met belemmeringen bij de toegang tot diensten die van cruciaal belang zijn voor hun welzijn en de ontwikkeling van sociale, cognitieve en emotionele vaardigheden. Dergelijke diensten bestaan over het algemeen in alle lidstaten, maar uit onderzoek blijkt dat de toegang ongelijk is. In ongeveer een derde van de lidstaten vinden ouders met een bescheiden inkomen de kosten van onderwijs en opvang voor jonge kinderen zeer hoog. In 15 lidstaten wegen schoolboeken, schoolvervoer, maaltijden en aanvullende schoolgerelateerde activiteiten aanzienlijk op de gezinsbegroting. In verscheidene lidstaten zijn slechts enkele zorggerelateerde diensten voor kinderen volledig gratis. In zes lidstaten wordt meer dan 10 % van de kinderen geconfronteerd met ernstige woningnood. De dakloosheid is in bijna alle lidstaten toegenomen en treft ook kinderen. Ongelijke toegang tot diensten heeft talrijke oorzaken, waaronder: het gebrek aan financiële middelen waardoor de ouders of voogd de kosten van de diensten niet kunnen betalen; beperkte beschikbaarheid, met name in landelijke 8 , afgelegen of achtergebleven gebieden; het gebrek aan aanpassing van diensten of personeel aan kinderen met bijzondere behoeften; gebrek aan informatie over de beschikbare diensten of administratieve belemmeringen.

Naast armoede veroorzaken andere vormen van achterstand belemmeringen voor inclusie en participatie in de samenleving. In het voorstel wordt de lidstaten ook aanbevolen, wanneer zij hun nationale geïntegreerde maatregelen ter ondersteuning van kinderen die met armoede of sociale uitsluiting worden bedreigd opstellen, waar nodig ook rekening te houden met de specifieke behoeften van dakloze kinderen of kinderen die met ernstige woningnood kampen; van kinderen met een handicap; van kinderen met een migratieachtergrond; van kinderen die tot een raciale of etnische minderheid behoren (in het bijzonder Roma); van kinderen in alternatieve zorg (met name in een instelling); en van kinderen in kwetsbare gezinnen.

Kinderen uit kansarme milieus worden onevenredig getroffen door sociale uitsluiting. Dat is vaak het gevolg van armoede of ontbering. Afhankelijk van de lidstaat ligt het armoederisico voor kinderen in een eenoudergezin of in gezinnen met drie of meer kinderen of met een migratie- of Roma-achtergrond tot drie keer hoger dan dat van andere kinderen 9 . Kinderen uit kansarme milieus blijken ook aanzienlijk minder onderwijs en opvang voor jonge kinderen te volgen. Kinderen die in een instelling zijn geplaatst kunnen niet ten volle profiteren van regulier en inclusief onderwijs. Bovendien kunnen kinderen met een handicap, met een migratieachtergrond of kinderen die op het platteland of in afgelegen gebieden wonen mogelijk niet deelnemen aan vele schoolgerelateerde activiteiten. Belemmeringen zijn betaalbaarheid, gebrek aan goede infrastructuur, slechte toegankelijkheid of taalproblemen. Ook de deelname van deze kinderen aan preventieve gezondheidsprogramma’s wordt belemmerd. Een laag inkomen of een onzekere gezinssituatie leiden vaak tot onregelmatige of ongezonde voeding. Ten slotte houdt het gebrek aan toegang tot betaalbare en adequate huisvesting, en tot veilig drinkwater, een groter risico op ernstige woningnood in en heeft het gevolgen voor het algemeen welzijn van kinderen. Al deze toegangsbelemmeringen houden de intergenerationele cyclus van sociale uitsluiting in stand en hebben diepe, langdurige gevolgen voor het leven van kinderen.

Sociale uitsluiting van kinderen voorkomen en bestrijden is essentieel voor sociale vooruitgang en duurzame ontwikkeling. Sociale uitsluiting heeft schadelijke gevolgen voor de huidige en toekomstige kansen van kinderen en voor hun vermogen om bij te dragen aan de samenleving van vandaag en morgen. De kans dat kinderen die opgroeien in sociale uitsluiting het goed doen op school en gezond zijn, is minder groot dan bij kinderen die het beter hebben. Ze lopen een groter risico om voortijdig de school te verlaten en als volwassenen (langdurig) werkloos te worden en armoede te ervaren als gevolg van beperktere arbeidskansen en inkomsten. Slecht onderwijs en een slechte gezondheid hebben een belangrijk effect op de economie en de arbeidsmarkt omdat ze de groei van de werkgelegenheid belemmeren en leiden tot minder hoogwaardige en minder productieve arbeidskrachten.

De COVID-19-crisis heeft de bestaande ongelijkheden verergerd en brengt een aanzienlijk risico met zich mee op een hoger percentage armoede of sociale uitsluiting. De crisis heeft sociaal-economische risico’s gecreëerd voor vrouwen en kwetsbare groepen zoals alleenstaande ouders, kinderen en ouderen, personen met een handicap, migranten, minderheden, jongere werknemers en werknemers in onzeker dienstverband, en mensen die wonen in gebieden en huishoudens met beperkte of helemaal geen digitale connectiviteit. De groepen met lage en gemiddelde inkomens lopen een groter risico op inkomensverlies als gevolg van toenemende werkloosheid en minder mogelijkheden voor telewerk. Het effect op het beschikbare inkomen van huishoudens zal naar verwachting de ongelijkheden doen toenemen en kan ertoe leiden dat nieuwe categorieën huishoudens met armoede of sociale uitsluiting worden bedreigd. Door de sluiting van de scholen hebben een aantal kinderen een betrouwbare bron van voeding moeten missen, aangezien veel kinderen geen schoolmaaltijden meer kregen. De wijdverbreide digitalisering heeft het onderwijsverlies als gevolg van de sluiting van de scholen tot op zekere hoogte beperkt, maar veel kinderen hadden geen goede thuisleeromgeving bv. door gebrek aan de noodzakelijke apparatuur, een slechte internetverbinding of een gebrek aan ondersteuning bij schoolwerk. COVID‑19 en de maatregelen op het gebied van social distancing hebben ook gevolgen voor formele zorgregelingen, onderwijs en vrijetijdsdiensten.

In de EU bestaat eensgezindheid over het belang van het waarborgen van effectieve en niet-discriminerende toegang tot hoogwaardige essentiële diensten voor kinderen die met verschillende vormen van achterstand worden geconfronteerd. In zijn resolutie van 24 november 2015 10 heeft het Europees Parlement, zoals bevestigd in zijn resolutie over het Europees Sociaal Fonds Plus van 4 april 2019 11 , aangedrongen op een Europese kindergarantie, met bijzondere aandacht voor kinderen in armoede en met de nadruk op bepaalde essentiële diensten. Het Parlement heeft de Commissie ook verzocht de haalbaarheid van een dergelijke Europese kindergarantie te onderzoeken door middel van een meerjarige voorbereidende actie. In zijn conclusies van 8 juni 2020 heeft de Raad de Commissie eveneens verzocht een voorstel voor een Europese kindergarantie in te dienen. In haar speciaal verslag 20/2020 over kinderarmoede van 29 september 2020 12 heeft de Europese Rekenkamer benadrukt dat de steun van de Commissie beter moet worden gericht op de acties van de lidstaten om kinderarmoede te bestrijden. Als reactie op dit verslag heeft de Raad de Commissie verzocht maatregelen en doelstellingen ter bestrijding van kinderarmoede op te nemen in haar toekomstige initiatieven, onder meer als onderdeel van het economisch coördinatieproces van het Europees semester. Op 11 maart 2021 heeft het Europees Parlement een resolutie over de rechten van het kind aangenomen in het licht van de EU-strategie voor de rechten van het kind 13 . Daarin vraagt het de Commissie haar voorstel voor de instelling van de Europese kindergarantie in het eerste kwartaal van 2021 in te dienen en roept het de lidstaten op sneller werk te maken van de uitvoering ervan en alle mogelijke middelen te investeren, onder meer EU-fondsen. Het Europees Parlement benadrukte ook dat de lidstaten meerjarige nationale strategieën voor de bestrijding van kinderarmoede en sociale uitsluiting moesten opstellen en nationale actieplannen voor de kindergarantie.

Geen enkel kind mag aan zijn lot worden overgelaten. De demografische trends en tekorten aan vaardigheden, die in het verslag van de Commissie over de gevolgen van de demografische veranderingen van 17 juni 2020 14 aan de orde worden gesteld, maken het noodzakelijk het potentieel van de jonge generaties te bevorderen, ongeacht hun sociaal-economische achtergrond. De EU kent een van de hoogste niveaus van sociale inclusie en cohesie ter wereld 15 , maar er is doortastend beleidsoptreden nodig om kinderen in moeilijkere omstandigheden te ondersteunen die mogelijk met belemmeringen worden geconfronteerd door verschillende vormen van achterstand. Daarom richt de Europese kindergarantie de aandacht op ondersteuning van kinderen in nood.

De Europese pijler van sociale rechten biedt het kader voor nationale en EU-maatregelen voor rechtvaardige en goed functionerende arbeidsmarkten en sociale bescherming en inclusie 16 . Met het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten 17 wordt gestreefd naar verdere verbeteringen op het gebied van levensstandaard, arbeidsvoorwaarden en gelijke kansen voor iedereen om rechtvaardigheid, veerkracht en opwaartse sociale convergentie te waarborgen. Het actieplan geeft een nieuwe impuls om armoede of sociale uitsluiting in de EU aan te pakken. Het heeft als doel het aantal mensen dat met armoede of sociale uitsluiting wordt bedreigd met ten minste 15 miljoen te verminderen, waarvan ten minste 5 miljoen kinderen. Het herziene sociaal scorebord zal de trends en prestaties in de lidstaten volgen, waardoor de Commissie kan toezien op de voortgang bij de uitvoering van de beginselen van de sociale pijler als onderdeel van het beproefde kader voor beleidscoördinatie in de context van het Europees Semester.

Het doel van de Europese kindergarantie is sociale uitsluiting te voorkomen en te bestrijden door de toegang van kinderen in nood tot een reeks essentiële diensten te waarborgen. Daardoor zal het initiatief bijdragen tot de bevordering van gelijke kansen voor kinderen in nood en tot de bestrijding van kinderarmoede.

1.

Om dat doel te bereiken en op basis van een uitgebreide raadplegingsprocedure:


–wordt de lidstaten aanbevolen hun ondersteuningsmaatregelen te richten op kinderen in nood, waaronder personen jonger dan 18 jaar worden verstaan die met armoede of sociale uitsluiting worden bedreigd;

–wordt de lidstaten aanbevolen bij het identificeren van kinderen in nood, in voorkomend geval, binnen die groep rekening te houden met specifieke vormen van achterstand, zoals met de behoeften van: i) dakloze kinderen of kinderen die met ernstige woningnood kampen; ii) kinderen met een handicap; iii) kinderen met een migratieachtergrond; iv) kinderen die tot een raciale of etnische minderheid behoren (in het bijzonder Roma); v) kinderen in alternatieve zorg (met name in een instelling); en vi) kinderen in kwetsbare gezinnen.

–worden de lidstaten verzocht ervoor te zorgen dat kinderen in nood doeltreffende en gratis toegang krijgen tot voor- en vroegschoolse educatie en opvang, onderwijs (met inbegrip van schoolgerelateerde activiteiten), een gezonde maaltijd per schooldag en gezondheidszorg; bepaalde diensten gratis maken is een manier om de toegang ertoe doeltreffender te maken;

–worden de lidstaten verzocht doeltreffende toegang tot gezonde voeding en adequate huisvesting te waarborgen voorkinderen in nood;

–krijgen de lidstaten richtsnoeren over de manier waarop zij de toegang tot deze diensten kunnen ondersteunen met nationale maatregelen;

–worden governance- en rapportagemechanismen vastgesteld;

–wordt voorzien in mechanismen voor uitvoering, monitoring en evaluatie.

De oorzaken van sociale uitsluiting van kinderen aanpakken, wordt in het voorstel als een multidimensionale uitdaging erkend. De Europese kindergarantie zelf zal alleen doeltreffend zijn binnen een bredere reeks geïntegreerde maatregelen, zoals uiteengezet in het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten, en binnen een breder beleidskader van de EU-strategie voor de rechten van het kind, waartoe dit voorstel ook bijdraagt. Daartoe beveelt het voorstel de lidstaten aan een ondersteunend beleidskader op te zetten door: i) ervoor te zorgen dat hun beleidsmaatregelen onderling consistent zijn en belangrijker voor de ondersteuning van kinderen; ii) te investeren in adequate stelsels voor onderwijs, gezondheidszorg en sociale bescherming; iii) te voorzien in maatregelen voor de integratie op de arbeidsmarkt van ouders of voogden en inkomenssteun voor gezinnen en kinderen; iv) de territoriale dimensie van sociale uitsluiting aan te pakken, onder meer in specifieke stedelijke, landelijke en afgelegen gebieden; v) de samenwerking en de betrokkenheid van de verschillende belanghebbenden te versterken; vi) discriminatie en stigmatisering van kinderen in nood te vermijden; vii) strategische investeringen in kinderen en diensten, waaronder ondersteunende infrastructuur en gekwalificeerd personeel, te ondersteunen en viii) adequate middelen toe te wijzen en optimaal gebruik te maken van EU-financiering.

Er zijn middelen van de Unie beschikbaar voor de ondersteuning van maatregelen ter bestrijding van kinderarmoede en sociale uitsluiting en voor de uitvoering van de Europese kindergarantie. De lidstaten die een hoger percentage kinderen hebben dat met armoede of sociale uitsluiting wordt bedreigd dan het EU-gemiddelde (in 2017‑2019) zullen voor de financieringsperiode 2021‑2027 binnen het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) 5 % van de middelen moeten reserveren voor de bestrijding van kinderarmoede of sociale uitsluiting. De andere lidstaten moeten een passend bedrag oormerken. Het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling zal ook bijdragen met toekomstbestendige investeringen in sociale infrastructuur, uitrusting en toegang tot hoogwaardige en algemene diensten, alsook met samenwerkingsprojecten in grensregio’s.

De herstel- en veerkrachtfaciliteit zal een kans bieden om het groeipotentieel, de jobcreatie en de economische, sociale en institutionele veerkracht van de lidstaten te versterken, onder meer door beleid voor kinderen en jongeren te bevorderen, en de economische en sociale gevolgen van de COVID‑19-crisis te verzachten. Zo draagt de faciliteit bij tot de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten en versterkt zij de economische, sociale en territoriale cohesie. Het instrument voor technische ondersteuning kan de lidstaten ondersteunen bij het ontwerpen en uitvoeren van hun hervormingen die gericht zijn op het aanpakken van ongelijkheden en uitdagingen op het gebied van onderwijs, maatschappij, economie en wetgeving waarmee kinderen te kampen hebben.

De lidstaten zullen ook blijven profiteren van de EU-regeling 2017‑2023 voor schoolfruit, ‑groente en ‑melk 18 . In 2023 zal de Commissie een herziening voorstellen van die regeling om kinderen betere toegang tot gezonde producten te geven en hun kennis bij te brengen over de voordelen van gezonde en duurzame voeding.

Verenigbaarheid met bestaande beleidsbepalingen op het beleidsterrein

De aanbeveling van de Commissie uit 2013 “Investeren in kinderen: de vicieuze cirkel van achterstand doorbreken 19 bepaalt een geïntegreerde aanpak om armoede of sociale uitsluiting bij kinderen terug te dringen en het welzijn van kinderen te verbeteren. In de aanbeveling wordt aandacht besteed aan de drie pijlers: i) toegang tot adequate middelen; ii) toegang tot betaalbare hoogwaardige diensten en iii) het recht van kinderen waarborgen om deel te nemen aan spel, recreatie, sport en culturele activiteiten, alsook aan besluitvorming die van invloed is op hun leven. Dit voorstel vormt een aanvulling op het bestaande beleid op het gebied van de bestrijding van de sociale uitsluiting van kinderen, bouwt voort op de ervaring en de lessen die zijn getrokken uit de uitvoering van de aanbeveling “Investeren in kinderen” en versterkt de tweede pijler door prioriteit te geven aan de toegang tot essentiële diensten voor kinderen in nood.

Het proces van economische en werkgelegenheidscoördinatie in het kader van het Europees Semester, dat ondersteund wordt door het sociaal scorebord 20 , heeft de aandacht gevestigd op de uitdaging van armoede of sociale uitsluiting bij kinderen. Een aantal lidstaten heeft in dat verband landspecifieke aanbevelingen 21 ontvangen. In de werkgelegenheidsrichtsnoeren 22 wordt het belang benadrukt van gewaarborgde toegang voor iedereen, ook kinderen, tot bepaalde diensten zoals voor-en vroegschoolse educatie en opvang, onderwijs en gezondheidszorg. Die toegang is een vereiste om gelijke kansen te garanderen.

In de financieringsperiode 2014‑2020 hebben de Europese structuur- en investeringsfondsen (met name het Europees Sociaal Fonds, het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen) steun verleend aan een aantal beleidsterreinen die relevant zijn voor kinderen, waaronder de bestrijding van armoede of sociale uitsluiting bij kinderen, hoogwaardige reguliere diensten voor onderwijs en opvang, gezonde en voedzame levensmiddelen en materiële bijstand aan behoeftige kinderen.

In 2017‑2020 heeft het steunprogramma voor structurele hervormingen technische bijstand verleend aan de lidstaten voor de uitvoering van hervormingen die gericht waren op: i) het verhogen van de kwaliteit van onderwijs en opvang voor jonge kinderen en het voorkomen van voortijdig schoolverlaten; ii) het inclusiever maken van de onderwijsstelsels; iii) het ondersteunen van de de-institutionalisering van kinderen; iv) het verbeteren van de toegang tot diensten voor kinderen met een handicap; v) het bevorderen van de sociale integratie van migrantenkinderen en kinderen uit etnische minderheden; vi) het kindvriendelijker maken van de nationale rechtsstelsels en vii) het herzien van de wetgeving inzake gezinsbescherming om tegemoet te komen aan de veranderende behoeften van alle soorten gezinnen.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

Het voorstel vormt een aanvulling op en sluit aan bij een aantal andere EU-initiatieven. Het is een concreet resultaat van het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten en zal bijdragen tot de verwezenlijking van de kerndoelstelling om het aantal mensen dat met armoede of sociale uitsluiting wordt bedreigd, te verminderen. Armoede zal ook bestreden worden door de arbeidsmarktparticipatie van ondervertegenwoordigde groepen, waaronder vrouwen, te vergroten; in het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten is als kerndoel een arbeidsparticipatiegraad van 78 % vastgesteld en als aanvullende doelstelling voor 2030 ten minste een halvering van de arbeidsparticipatiekloof tussen mannen en vrouwen.

Het voorstel vormt een aanvulling op de EU-strategie voor de rechten van het kind die tegelijkertijd is aangenomen. De strategie brengt alle bestaande en toekomstige initiatieven inzake kinderrechten samen in één samenhangend beleidskader en doet concrete aanbevelingen voor interne en externe EU-actie. In de strategie worden de acties van de Commissie op de volgende gebieden uiteengezet: i) deelname van kinderen aan het politieke en democratische leven in de EU; ii) sociaal-economische inclusie, onderwijs en gezondheid; iii) preventie van en bescherming tegen alle vormen van geweld en discriminatie; iv) kindvriendelijke justitie; v) kinderen in het digitale tijdperk en vi) de mondiale dimensie van de rechten van het kind. Het deel over sociaal-economische inclusie is afgestemd op de Europese kindergarantie.

Op 22 mei 2019 heeft de Raad een Aanbeveling betreffende stelsels voor kwaliteitsvolle voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang 23 aangenomen met als doel de lidstaten te ondersteunen bij hun inspanningen om de toegang tot en de kwaliteit van hun onderwijs en opvang voor jonge kinderen te verbeteren. Op 30 september 2020 heeft de Commissie een mededeling aangenomen met als titel “De Europese onderwijsruimte tegen 2025 tot stand brengen 24 ”. Inclusie en gendergelijkheid vormen daarin een van de zes te consolideren dimensies. Op basis van die mededeling heeft de Raad op 19 februari 2021 een resolutie aangenomen betreffende een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding met het oog op de Europese Onderwijsruimte en verder (2021‑2030) 25 en overeenstemming bereikt over een EU-doelstelling waarbij ten minste 96 % van de kinderen tussen 3 jaar en de beginleeftijd voor het verplichte basisonderwijs moet deelnemen aan voor- en vroegschoolse educatie en opvang. De resolutie voorziet ook in verbetering van de kwaliteit, kansengelijkheid, inclusie en slaagkansen voor iedereen in onderwijs en opleiding. De lidstaten waren het erover eens dat uiterlijk in 2030 het percentage voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding minder dan 9 % moet bedragen.

Op 30 september 2020 heeft de Commissie een mededeling aangenomen met als titel “Actieplan voor digitaal onderwijs 2021-2027: Onderwijs en opleiding herbronnen voor het digitale tijdperk” 26 ,. Daarin wordt een ambitieuze visie gepresenteerd voor digitaal onderwijs vanuit het perspectief van een leven lang leren, waarbij alle lerenden van alle leeftijden tot de kern worden gerekend.

Op 5 maart 2020 heeft de Commissie haar Strategie voor gendergelijkheid 2020‑2025 27 vastgesteld. Die is erop gericht genderstereotypen tegen te gaan die van invloed zijn op het welzijn en de kansen van meisjes en jongens in al hun diversiteit vanaf jonge leeftijd. De Commissie heeft ook aangekondigd en bevestigd in het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten dat ze in 2022 de herziening van de Barcelona-doelstellingen 28 over deelname aan onderwijs en opvang voor jonge kinderen zal voorstellen. De strategie bevordert ook de economische empowerment van vrouwen en de gelijke verdeling van onbetaalde zorgtaken, met inbegrip van de zorg voor kinderen, tussen vrouwen en mannen. Zolang vrouwen een onevenredige verantwoordelijkheid blijven dragen voor de opvoeding van kinderen, zullen de doelstellingen van gendergelijkheid en sociale inclusie van kinderen nauw met elkaar verbonden blijven.

Op 19 september 2020 heeft de Commissie het EU-actieplan tegen racisme 2020‑2025 29 aangenomen. Dat actieplan beoogt de bestrijding van racisme door beleids- en financieringsprogramma’s op het gebied van werkgelegenheid, huisvesting en toegang tot gezondheidszorg en onderwijs. Het bevordert acties om ervoor te zorgen dat kinderen die tot een raciale of etnische minderheid behoren gelijke toegang tot onderwijs hebben en dat leerkrachten worden opgeleid om met alle kinderen te werken en rekening te houden met de behoeften van leerlingen met verschillende achtergronden. Het voorziet ook in een verslag van de Commissie over de toepassing van de EU-richtlijn rassengelijkheid, die discriminatie op grond van etnische of raciale afstamming (waaronder discriminatie van Romakinderen) op verschillende gebieden zoals onderwijs en sociale bescherming verbiedt.

Op 7 oktober 2020 heeft de Commissie het EU-kader voor gelijkheid, integratie en participatie van de Roma 30 aangenomen. Het bestaat uit een mededeling en een voorstel voor een aanbeveling van de Raad inzake de gelijkheid, inclusie en participatie van de Roma, die op 12 maart 2021 door de Raad zijn aangenomen 31 . In de aanbeveling worden de lidstaten opgeroepen meervoudige en structurele discriminatie van Roma, met name Romakinderen, te bestrijden en krachtigere maatregelen te nemen ter ondersteuning van Romakinderen en hun gezinnen op de onderling verbonden gebieden werkgelegenheid, sociale diensten, hoogwaardig en inclusief regulier onderwijs en opvang voor jonge kinderen, gezondheidszorg, huisvesting en toegang tot essentiële diensten, voeding en toegang tot vrijetijdsactiviteiten.

Op 14 oktober 2020 heeft de Commissie een mededeling aangenomen met de titel “Een renovatiegolf voor Europa — groenere gebouwen, meer banen, hogere levenskwaliteit” 32 . Het initiatief is gebaseerd op het beginsel van de betaalbaarheid van gerenoveerde woningen en de toegankelijkheid ervan. Zo draagt het bij tot de doelstelling om passende huisvesting voor kinderen in nood te waarborgen, met name door middel van de aanbeveling van de Commissie over energiearmoede 33 .

Op 1 juli 2020 heeft de Commissie een pakket “Ondersteuning van de werkgelegenheid voor jongeren: een brug naar banen voor de volgende generatie 34 ”goedgekeurd ter ondersteuning van jongeren die op de arbeidsmarkt komen. Een van de hoekstenen van het pakket was een voorstel voor een aanbeveling van de Raad “Een brug naar banen — versterking van de jongerengarantie” 35 dat door de Raad is aangenomen op 30 oktober 2020. De aanbeveling is erop gericht dat alle jongeren tot 30 jaar een deugdelijk aanbod krijgen voor een baan, voortgezet onderwijs, een plaats in het leerlingstelsel of een stage binnen vier maanden nadat zij werkloos zijn geworden of het formele onderwijs hebben verlaten.

Op 12 november 2020 heeft de Commissie de strategie voor gelijkheid van lhbtiq’ers 2020‑2025 36 aangenomen, waarin maatregelen worden voorgesteld om inclusie te bevorderen en discriminatie van lhbtiq-personen en hun gezinnen, met inbegrip van kinderen, te bestrijden.

Op 24 november 2020 heeft de Commissie een actieplan voor integratie en inclusie 2021‑2027 37 aangenomen voor migranten en EU-burgers met een migratieachtergrond. Het actieplan richt de aandacht op de factoren die cruciaal zijn voor een succesvolle integratie en inclusie: onderwijs en opleiding, werk en vaardigheden, gezondheid en huisvesting. Het besteedt bijzondere aandacht aan kinderen van migranten en EU-burgers met een migratieachtergrond.

Op 3 februari 2021 heeft de Commissie een mededeling aangenomen met de titel “Het Europees kankerbestrijdingsplan” 38 , waarin kinderkanker onder de aandacht wordt gebracht. Een van de vlaggenschipinitiatieven van het plan is de lancering van “Hulp aan kinderen met kanker” om ervoor te zorgen dat kinderen toegang hebben tot snelle en optimale opsporing, diagnose, behandeling en zorg.

De EU-strategie inzake de rechten van personen met een handicap 2021‑2030 39 is erop gericht het leven van personen met een handicap de komende tien jaar te verbeteren, in de EU en daarbuiten. De strategie bevordert ook een intersectioneel perspectief op de behoeften van kinderen met een handicap.

Verscheidene initiatieven van de Commissie hebben reeds betrekking op de bredere beleidscontext en de belangrijkste oorzaken van sociale uitsluiting van kinderen, met name de arbeidsmarktparticipatie van ouders en voogden. Die initiatieven zijn: de Aanbeveling van de Commissie over de actieve inclusie van personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten 40 ; de Aanbeveling van de Raad betreffende de integratie van langdurig werklozen op de arbeidsmarkt 41 ; de Richtlijn betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en mantelzorgers 42 ; de aanbeveling van de Raad met betrekking tot de toegang tot sociale bescherming 43 ; de nieuwe vaardighedenagenda 44 ; het Europees instrument voor tijdelijke steun om het risico op werkloosheid te beperken in een noodtoestand (SURE) 45 en het voorstel van de Commissie voor een richtlijn betreffende toereikende minimumlonen 46 .

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De doelstellingen van de Unie en de lidstaten in artikel 151 VWEU omvatten de verbetering van de levensomstandigheden, een adequate sociale bescherming en de ontwikkeling van de menselijke hulpbronnen om een duurzaam hoog werkgelegenheidsniveau mogelijk te maken, en de bestrijding van uitsluiting. Gelijke kansen voor alle kinderen in de EU bevorderen, draagt bij tot de verwezenlijking van die doelstellingen. Uit hoofde van artikel 153, lid 1, punt j) VWEU wordt het optreden van de lidstaten door de Unie ondersteund en aangevuld op het gebied van de bestrijding van sociale uitsluiting ter verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 151.

Het voorstel is gebaseerd op artikel 292 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), uit hoofde waarvan de Raad aanbevelingen vaststelt op voorstel van de Commissie, in samenhang met artikel 153, lid 1, punt j), en artikel 153, lid 2 VWEU.

Het voorstel zal bijdragen tot de doelstellingen van het Verdrag betreffende de Europese Unie, met name tot de bestrijding van sociale uitsluiting en discriminatie en tot de bescherming van de rechten van het kind (artikel 3 van het Verdrag).

Het voorstel zal ook bijdragen tot de uitvoering van het Handvest van de grondrechten van de EU en met name van artikel 24, waarin is bepaald dat kinderen recht hebben op de bescherming en de zorg die nodig zijn voor hun welzijn, en van artikel 33, dat bepaalt dat het gezin bescherming op juridisch, economisch en sociaal vlak moet genieten.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Het beleid om sociale uitsluiting van kinderen aan te pakken valt onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten, maar de Unie is bevoegd om het optreden van de lidstaten te ondersteunen en aan te vullen.

Het voorstel waarborgt de toegevoegde waarde van maatregelen op EU-niveau. Het zal ervoor zorgen dat de politieke wil blijft behouden om vooruitgang te boeken op het gebied van gelijke kansen voor alle kinderen en met name voor kinderen in nood, en zal opwaartse sociale convergentie van de lidstaten ondersteunen.

De toegevoegde waarde van maatregelen op EU-niveau wordt nog groter in het licht van de uitdagingen met betrekking tot COVID‑19. De sociaal-economische gevolgen van de pandemie zullen waarschijnlijk onevenredig zwaar zijn voor kinderen in nood. De Europese kindergarantie zal bepaalde negatieve gevolgen van de pandemie helpen verzachten door ervoor te zorgen dat kinderen in nood volledige toegang hebben tot essentiële diensten.

Het voorstel eerbiedigt de bevoegdheden van de lidstaten en geeft concrete invulling aan deze ambitie, voornamelijk door gebruik te maken van 8 jaar voor de uitvoering van de aanbeveling “Investeren in kinderen”. Een gerichte EU-interventie om de kloof te dichten tussen kinderen in nood en hun leeftijdsgenoten die het beter hebben op het vlak van toegang tot essentiële diensten zal uiteindelijk bijdragen tot gelijke kansen voor kinderen in de EU. Tegelijkertijd zullen de hoge maatschappelijke en economische kosten van de sociale uitsluiting van kinderen en de intergenerationele overdracht van achterstand worden vermeden.

Het voorstel zal de lidstaten ook helpen optimaal gebruik te maken van nationale en EU-financiering om de sociale uitsluiting van kinderen aan te pakken. De Commissie moedigt de lidstaten met klem aan om de sociale uitsluiting van kinderen prioritair aan te pakken.

Evenredigheid

Het voorstel vormt een aanvulling op de inspanningen van de lidstaten om de sociale uitsluiting van kinderen aan te pakken. Het neemt de praktijken van de lidstaten en de diversiteit van de stelsels in acht. Het erkent dat uiteenlopende nationale, regionale of lokale situaties kunnen leiden tot verschillen in de manier waarop de aanbeveling wordt uitgevoerd. De lidstaten kunnen op die manier de aanbeveling gebruiken naargelang hun specifieke context.

Evenredigheid speelde ook een belangrijke rol bij de keuze van het instrument.

Keuze van het instrument

Het instrument is een voorstel voor een aanbeveling van de Raad waarin het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel worden gerespecteerd. Het bouwt voort op de bestaande wetgeving van de Europese Unie en is in overeenstemming met de aard van de instrumenten die beschikbaar zijn voor Europese maatregelen op het gebied van sociaal beleid. Als rechtsinstrument geeft het voorstel uiting aan het engagement van de lidstaten om de maatregelen die in deze aanbeveling zijn neergelegd uit te voeren en biedt het een stevige politieke basis voor samenwerking op Europees niveau op dit gebied, met volledige inachtneming van de bevoegdheden van de lidstaten.

3. EVALUATIE ACHTERAF, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie achteraf van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

In 2017 heeft de Commissie bij de presentatie van de Europese pijler van sociale rechten de balans opgemaakt van 4 jaar uitvoering van de aanbeveling „Investeren in kinderen” 47 . De beoordeling werd aangevuld met een studie door deskundigen van het Europees netwerk inzake sociaal beleid met de titel “Progress across Europe in the implementation of the 2013 EU recommendation on Investing in children: Breaking the cycle of disadvantage. A study of national policies” 48 .

In de beoordeling door de Commissie werd de geboekte vooruitgang beoordeeld zowel in het algemene beleid als in elk van de drie pijlers. Ook de impact op de beleidsvorming voor kinderen en gezinnen werd bestudeerd, waaronder een aantal goede praktijken en praktische voorbeelden van genomen maatregelen.

De conclusie van de beoordeling luidde dat er voor de volledige uitvoering van de aanbeveling nog veel werk aan de winkel was. Hoewel de aanbeveling zowel op nationaal als op EU-niveau veel steun kreeg, ook van het Europees Parlement en het maatschappelijk middenveld, was ze nog steeds niet goed bekend of werd ze niet goed gebruikt in de lidstaten op lokaal niveau, waar concrete beleidsmechanismen moeten worden ontwikkeld en uitgevoerd. Uit de beoordeling kwam wel naar voren dat de aanbeveling een aantal projecten positief heeft geïnspireerd. Ze werd in verschillende mate met succes gebruikt als beleidshefboom in het Europees Semester en droeg bij tot relevante landspecifieke aanbevelingen voor lidstaten over onderwerpen zoals onderwijs en opvang voor jonge kinderen, inkomenssteun en inclusief onderwijs. Ze had ook invloed op de voorbereiding en uitvoering van de programma’s van de structuur- en investeringsfondsen voor de periode 2014‑2020 49 .

Uit de beoordeling bleek dat de meeste lidstaten het erover eens waren dat alleen een alomvattende geïntegreerde aanpak een doeltreffende strategie zou zijn die de vicieuze cirkel van achterstand kon doorbreken. De lidstaten hebben deze hernieuwde focus en de noodzaak van betere samenwerking tussen alle belanghebbenden op lokaal niveau aangemerkt als een uitdaging. De meeste lidstaten waren het erover eens dat het sociaal rechtvaardig en economisch verantwoord is om meer in kinderen te investeren tijdens de eerste jaren en dat het verstrekken van kwalitatief hoogwaardige voor- en vroegschoolse educatie en opvang de belangrijkste component is.

Ten slotte kwam uit de beoordeling naar voren dat de eerste twee pijlers van de aanbeveling, over toegang tot inkomen en diensten, hebben geholpen bij het tot stand brengen van concrete beleidswijzigingen en bij de ontwikkeling van projecten.

Daarnaast was de conclusie van de studie door het Europees netwerk inzake sociaal beleid dat de verbetering van de toegang tot betaalbare kwaliteitsdiensten in de lidstaten ontoereikend en ongelijk was. De minste vooruitgang is geboekt op het gebied van toegang tot huisvesting, gezondheidszorg en onderwijs.

De lessen die zijn getrokken uit de uitvoering van de aanbeveling “Investeren in kinderen” en de bevindingen van de Europese Rekenkamer onderstrepen dat voor de bestrijding van sociale uitsluiting van kinderen grotere inspanningen nodig zijn om de financiële steun van de EU in de lidstaten gerichter te gebruiken.

Raadpleging van belanghebbenden

De Commissie heeft tussen juli en november 2020 een gerichte raadpleging gehouden door middel van onlinevragenlijsten, focusgroepen en gerichte hoorzittingen, waarbij de lidstaten betrokken waren via het Comité voor sociale bescherming van de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio’s, de Europese sociale partners, organisaties uit het maatschappelijk middenveld en kinderen zelf. Dit voorstel weerspiegelt in grote mate de standpunten van de belanghebbenden die tijdens de raadplegingen zijn verzameld.

Een meerderheid van de respondenten van de gerichte raadpleging benadrukte dat de EU een belangrijke rol moet spelen bij het ondersteunen van nationale, regionale en lokale autoriteiten bij gecoördineerde inspanningen om de situatie van kinderen in nood te verbeteren. De belanghebbenden verwelkomden een initiatief voor een Europese kindergarantie en benadrukten het belang van toegang tot gratis voor- en vroegschoolse educatie en opvang, gratis onderwijs, gratis gezondheidszorg, adequate huisvesting en gezonde voeding, en van het waarborgen van recreatieve en spelactiviteiten voor kinderen. De meeste geraadpleegde belanghebbenden waren positief over een voorstel voor een aanbeveling van de Raad inzake een Europese kindergarantie. De belanghebbenden benadrukten ook hoe belangrijk het is om specifieke groepen kinderen op te nemen in de doelgroep van de kindergarantie. Ze onderstreepten het belang van de ontwikkeling en uitvoering van geïntegreerde strategieën voor de bestrijding van sociale uitsluiting en het doorbreken van de vicieuze cirkel van achterstand, die niet alleen zijn gericht op de behoeften van kinderen, maar het hele gezin ondersteunen.

Het voorstel steunt ook op brede raadplegingen van kinderen waaraan 10 000 kinderen deelnamen. Daaruit kwam naar voren dat de kindergarantie de nadruk moet leggen op concrete en doeltreffende maatregelen om te zorgen voor een gelijke behandeling van alle kinderen, met bijzondere aandacht voor kinderen in kwetsbare situaties, en gelijke toegang tot kwalitatief hoogwaardig en betaalbaar onderwijs voor alle kinderen, van voor- en vroegschoolse educatie en opvang tot secundair onderwijs.

De samenvatting van de resultaten van de raadpleging van belanghebbenden is gevoegd bij het werkdocument van de diensten van de Commissie bij dit voorstel.

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

Het voorstel is gebaseerd op het werkdocument van de diensten van de Commissie waarin de balans wordt opgemaakt van de uitvoering van de aanbeveling “Investeren in kinderen”, op het speciaal verslag van de Europese Rekenkamer over kinderarmoede en de expertise die is verzameld via een door het Europees Parlement gevraagde meerjarige voorbereidende actie, met name de “haalbaarheidsstudie naar een kindergarantieregeling” 50 en de “Study on the economic implementing framework of a possible EU Child Guarantee Scheme including its financial foundation” 51 .

Het doel van de haalbaarheidsstudie naar een kindergarantie was de mogelijke reikwijdte van een Europese kindergarantie te verduidelijken, de voorwaarden voor de uitvoering ervan te analyseren en de toegevoegde waarde van de EU te beoordelen. De studie richtte zich op vier specifieke groepen van sociaal kwetsbare kinderen: kinderen in instellingen, kinderen met een handicap, kinderen met een migratieachtergrond (waaronder kinderen van vluchtelingen) en kinderen die zich in een onzekere gezinssituatie bevinden. In de studie werd nagegaan of het haalbaar is hun toegang tot vijf essentiële diensten te garanderen: gratis gezondheidszorg, gratis onderwijs, gratis voor- en vroegschoolse educatie en opvang, adequate huisvesting en gezonde voeding.

De conclusie van de studie luidde dat de toegang van de bovengenoemde categorieën kinderen tot de vijf diensten inderdaad moet worden verbeterd. Een gebrek aan toegang kan gevolgen hebben op de korte en de lange termijn voor de kinderen zelf, maar ook voor de samenleving. Algemene diensten moeten inclusief zijn om ervoor te zorgen dat kinderen in nood er ten volle baat bij hebben en om stigmatisering en segregatie te voorkomen. Hoewel het waarborgen van de toegang tot de diensten een belangrijk onderdeel zou zijn van de bestrijding van sociale uitsluiting bij kinderen, zou dit deel moeten uitmaken van een bredere aanpak, zoals uiteengezet in de aanbeveling “Investeren in kinderen”, en van een stimulerend kader voor sociaal beleid. Ten slotte hebben EU-fondsen een aanzienlijk potentieel om een effectievere en strategischere rol te spelen bij de ondersteuning van de toegang tot de diensten.

De “Study on the economic implementing framework of a possible EU Child Guarantee scheme including its financial foundation” onderzocht naast de haalbaarheidsstudie wat de kosten en baten kunnen zijn voor de bevoegde autoriteiten om te garanderen dat alle kinderen in nood zonder onderscheid toegang hebben tot de vijf diensten die onder de Europese kindergarantie vallen. De conclusie van de studie luidde dat de voordelen effecten op korte termijn hebben voor het leven van de kinderen en op lange termijn voor hun vooruitzichten als volwassenen, voor de samenleving en voor de toekomstige overheidsuitgaven. Uit de studie bleek dat de kosten in verband met het verstrekken van gratis schoolmaaltijden, gratis kwalitatief hoogwaardige voor- en vroegschoolse educatie en opvang en het afschaffen van schoolkosten relatief laag zijn en bijzonder laag in het licht van de potentieel grote voordelen die de maatregelen kunnen opleveren.

Tot slot voert de Commissie, op verzoek van het Europees Parlement en in partnerschap met Unicef, proefprojecten uit in Bulgarije, Kroatië, Griekenland en Italië om deze maatregelen ter plaatse uit te testen. Voorts onderzoekt zij de beleidskaders in Duitsland, Litouwen en Spanje. Dat zal waardevolle input opleveren voor de uitvoeringsfase van de voorgestelde aanbeveling.

Effectbeoordeling

Het voorgestelde instrument — een aanbeveling van de Raad — biedt richtsnoeren voor de uitvoering van de Europese kindergarantie en biedt de lidstaten flexibiliteit om maatregelen te ontwerpen en uit te voeren overeenkomstig hun nationale praktijken. Bijgevolg is er geen effectbeoordeling nodig.

Het effect van de aanbeveling zal niet alleen afhangen van de manier waarop de lidstaten de maatregelen uitvoeren. Landspecifieke omstandigheden, zoals de macro-economische situatie, de structuur van de socialebeschermingsstelsels en sociale diensten en de werking van de arbeidsmarkt zijn ook belangrijk en maken het moeilijk om de specifieke effecten van het voorstel los te koppelen van andere factoren.

Het bijgevoegde werkdocument van de diensten van de Commissie bevat een overzicht van de belangrijkste uitdagingen met betrekking tot de sociale uitsluiting van kinderen, en van de lacunes die de gelijke toegang van kinderen in nood tot de relevante diensten belemmeren. Het bevat ook een voorafgaande analyse van de doeltreffendheid en potentiële effecten van de aanbeveling.

Voor die analyse werd een combinatie van interne en externe expertise gebruikt. Ze is ook gebaseerd op talrijke monitoring- en peer-learningactiviteiten en de feedback die tijdens gerichte raadplegingen werd ontvangen. Al deze bijdragen zijn vertaald naar de maatregelen die in het voorstel worden beschreven.

Daarnaast wordt een betere verzameling van gegevens op EU-niveau voorgesteld om nauw toezicht op de acties in de lidstaten te verbeteren. In het voorstel is een specifieke bepaling opgenomen om de aanbeveling na een eerste uitvoeringsperiode te herzien.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Niet van toepassing.

Grondrechten

De Europese kindergarantie zal bijdragen tot de waarborging van het recht van kinderen op bescherming en zorg die nodig zijn voor hun welzijn en tot de juridische, economische en sociale bescherming van het gezin (artikelen 24 en 33 van het Handvest van de grondrechten van de EU).

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Dit voorstel heeft geen financiële gevolgen voor de EU-begroting.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende monitoring, evaluatie en rapportage

Er wordt voorgesteld dat de Commissie toezicht houdt op de uitvoering van de aanbeveling in het kader van het Europees Semester, daarbij ondersteund door het herziene sociaal scorebord, waaronder een nieuwe kernindicator voor kinderen die met armoede of sociale uitsluiting worden bedreigd.

In het voorstel wordt aanbevolen dat de lidstaten een nationale kindergarantiecoördinator aanwijzen, die over voldoende middelen en een mandaat beschikt, de uitvoering van de aanbeveling op doeltreffende wijze coördineert en monitort en als contactpersoon voor de Commissie zal optreden. De Commissie zal samenwerken met de kindergarantiecoördinatoren en het Comité voor sociale bescherming om van elkaar te leren (bijvoorbeeld door middel van collegiale toetsingen of collegiaal advies), ervaringen te delen, goede praktijken uit te wisselen en follow-up te geven aan de maatregelen die de lidstaten nemen ter uitvoering van de kindergarantie.

De Commissie zal regelmatig aan het Comité voor sociale bescherming verslag uitbrengen over de uitvoering van de aanbeveling op basis van de tweejaarlijkse verslagen van de lidstaten.

De Commissie zal ook met het Comité voor sociale bescherming samenwerken bij de vaststelling van een gemeenschappelijk monitoringkader, waaronder kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren, om de uitvoering van de aanbeveling te beoordelen. De Commissie en het Comité voor sociale bescherming zullen ook samenwerken om de beschikbaarheid, de reikwijdte en relevantie van gegevens op EU-niveau te verbeteren.

Tot slot zal de Commissie na een eerste uitvoeringsperiode de balans opmaken van de vooruitgang die is geboekt met de uitvoering van de aanbeveling en uiterlijk 5 jaar na de aanneming verslag uitbrengen bij de Raad.

Artikelsgewijze toelichting

De artikelen 1 en 2 bepalen de doelstelling van de aanbeveling en de personele werkingssfeer ervan (dat zijn de kinderen waarop de aanbeveling is gericht).

Artikel 3 bevat de definities die in het kader van dit voorstel worden gebruikt.

De artikelen 4 en 5 vormen de kern van de aanbeveling. Daarin worden de lidstaten verzocht ervoor te zorgen dat kinderen in nood doeltreffende en gratis toegang krijgen tot voor- en vroegschoolse educatie en opvang, onderwijs (met inbegrip van schoolgerelateerde activiteiten), ten minste één gezonde maaltijd per schooldag en gezondheidszorg. Voorts worden de lidstaten verzocht doeltreffende toegang tot gezonde voeding en adequate huisvesting te waarborgen voor kinderen in nood. De lidstaten zouden kinderen in nood moeten identificeren en binnen die groep rekening houden met specifieke vormen van achterstand.

Artikel 6 verwijst naar de inspanningen die de lidstaten zouden moeten doen om een stimulerend beleidskader op te zetten om sociale uitsluiting aan te pakken en de cycli van intergenerationele armoede en achterstand te doorbreken. Daartoe wordt een aantal beleidsmaatregelen aanbevolen.

In de artikelen 7 tot en met 10 wordt een reeks nationale maatregelen aanbevolen die de lidstaten zouden moeten nemen om de Europese kindergarantie op doeltreffende wijze uit te voeren.

2.

In artikel 11 worden governance- en rapportagemechanismen vastgesteld. Die omvatten de volgende aanbevelingen aan de lidstaten:


·nationale kindergarantiecoördinatoren aanwijzen die de uitvoering van de aanbeveling zullen coördineren en monitoren;

·relevante belanghebbenden betrekken bij het identificeren van kinderen in nood en de belemmeringen waarmee zij worden geconfronteerd bij de toegang tot en het gebruik van de onder de aanbeveling vallende diensten, rekening houdend met de nationale, regionale en lokale organisatie en omstandigheden;

·een nationaal actieplan voor de uitvoering van de aanbeveling indienen bij de Commissie;

·outreach-activiteiten organiseren;

·relevante belanghebbenden betrekken bij de voorbereiding, uitvoering, monitoring en evaluatie van het nationale actieplan;

·regelmatig verslag uitbrengen bij de Commissie.

3.

In artikel 12 zijn uitvoerings-, monitoring- en evaluatiemechanismen vastgesteld en is de intentie van de Commissie vermeld om:


·het Europees Semester te gebruiken om toezicht te houden op de uitvoering van de aanbeveling;

·samen te werken met het Comité voor sociale bescherming en de nationale kindergarantiecoördinatoren;

·regelmatig aan het Comité voor sociale bescherming verslag uit te brengen;

·samen met het Comité voor sociale bescherming te werken aan een monitoringkader en relevante indicatoren;

·de uitvoering van de aanbeveling te evalueren en uiterlijk 5 jaar na de aanneming verslag uit te brengen aan de Raad;

·bewustmakings- en communicatieactiviteiten te versterken en de verspreiding van de resultaten op te voeren.