Toelichting bij COM(2021)211 - Machtiging van Denemarken overeenkomstig artikel 19 van Richtlijn 2003/96/EG een verlaagd belastingtarief toe te passen op stroom die rechtstreeks wordt geleverd aan schepen die op een ligplaats in een haven zijn afgemeerd

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

De belastingheffing van energieproducten en elektriciteit in de Unie is geregeld bij Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit 1 (hierna “de energiebelastingrichtlijn” of “de richtlijn” genoemd).

Behalve op grond van met name de artikelen 5, 15 en 17 kan de Raad ook uit hoofde van artikel 19, lid 1, van de richtlijn op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen besluiten dat een lidstaat uit specifieke beleidsoverwegingen wordt gemachtigd om verdere belastingvrijstellingen of -verlagingen in te voeren.

Krachtens Uitvoeringsbesluit 2015/993/EU van de Raad van 19 juni 2015 2 werd Denemarken gemachtigd een verlaagd tarief van elektriciteitsbelasting toe te passen op stroom die rechtstreeks wordt geleverd aan schepen, met uitzondering van particuliere pleziervaartuigen 3 , die op een ligplaats in een haven zijn afgemeerd (“walstroom”).

Dit voorstel strekt ertoe de door Denemarken gevraagde machtiging te verlengen, aangezien de huidige derogatie op 18 juni 2021 verstrijkt.

Bij brief van 5 mei 2020 hebben de Deense autoriteiten de Commissie in kennis gesteld van hun voornemen de huidige maatregel te verlengen tot en met 17 juni 2027. Bij schrijven van 16 februari 2021 zijn aanvullende inlichtingen verstrekt.

De Deense autoriteiten willen een verlaagd belastingtarief van 0,4 øre per KWh (ongeveer 0,535 EUR per MWh 4 ) blijven toepassen op walstroom. Ten tijde van de indiening van het verzoek was het voorgestelde belastingtarief in overeenstemming met het in Richtlijn 2003/96/EG vastgestelde minimumbelastingtarief voor elektriciteit voor zakelijk gebruik. Artikel 13 van de richtlijn voorziet in een tolerantiedrempel van 5 % voor lidstaten die de euro niet hebben ingevoerd.

Er zij aan herinnerd dat de lidstaten op grond van artikel 13 van de energiebelastingrichtlijn verplicht zijn eenmaal per jaar na te gaan of de in nationale valuta’s uitgedrukte belastingtarieven in overeenstemming zijn met de minimumtarieven van de richtlijn. Dit gebeurt aan de hand van de in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte koersen van de eerste werkdag van oktober. De lidstaten kunnen bij de jaarlijkse aanpassing de geldende belastingbedragen alleen onveranderd laten indien de omrekening van de in euro uitgedrukte belastingniveaus tot een verhoging van de in nationale valuta uitgedrukte belastingniveaus leidt van minder dan 5 %, of van minder dan 5 euro indien dat bedrag lager is dan de bedrag van het vorengenoemde percentage.

De verzochte geldigheidsduur van de derogatie loopt van 18 juni 2021 tot en met 17 juni 2027, aansluitend op de bestaande derogatie en binnen de in artikel 19 van de energiebelastingrichtlijn vastgestelde maximumtermijn.

De verlaging van de belasting heeft tot doel het gebruik van walstroom aan te moedigen Dergelijke stroom wordt beschouwd als een minder milieubelastende manier om schepen die zijn afgemeerd op een ligplaats in een haven, van stroom te voorzien in vergelijking met de verbranding van bunkerbrandstoffen door deze schepen. Afgemeerde schepen zullen hierdoor minder luchtverontreinigende stoffen uitstoten.

De verlaging houdt in dat de energiebelasting die van toepassing is op walstroom, wordt verlaagd van het anders toepasselijke tarief van 89,2 øre per KWh (tarief in 2020) tot 0,4 øre per KWh.

Anderzijds moeten de lidstaten overeenkomstig artikel 14, lid 1, punt c), van de energiebelastingrichtlijn vrijstelling verlenen voor energieproducten die worden gebruikt om elektriciteit op te wekken - alsook voor de opgewekte elektriciteit - aan boord van schepen die op een ligplaats in een haven zijn afgemeerd. Zij kunnen ook, overeenkomstig artikel 15, lid 1, punt f), van de richtlijn, vrijstelling verlenen aan elektriciteit die wordt opgewekt aan boord van schepen voor de binnenwateren. Denemarken heeft de omzetting van deze laatste optionele vrijstelling bevestigd.

Denemarken wil het verlaagde belastingtarief toepassen op alle leveringen van walstroom van ten minste 380 V aan schepen voor de commerciële vaart. Deze drempel is volgens de Deense autoriteiten geschikt om ervoor te zorgen dat de overgrote meerderheid van de schepen in het internationale verkeer en van de grotere schepen in het nationale verkeer onder het voorgestelde verlaagde tarief valt. Dat zijn de schepen die verantwoordelijk worden geacht voor het grootste deel van de emissies doordat zij hun hulpmotoren aan boord laten draaien terwijl zij op een ligplaats in de haven zijn afgemeerd. De verlaging is niet van toepassing wanneer het schip voor privédoeleinden wordt gebruikt of wanneer het is opgelegd of op lange termijn buiten dienst is gesteld.

Schepen zijn evenwel niet verplicht om walstroom te gebruiken.

De Deense autoriteiten zijn van mening dat de maatregel concurrentieneutraal is, omdat (met uitzondering van schepen voor particuliere doeleinden) alle schepen die afmeren in Deense havens ervan kunnen gebruikmaken.

De Deense autoriteiten zijn van mening dat de op walstroom toegepaste belastingvermindering geen groot concurrentievoordeel oplevert voor scheepsexploitanten die gebruikmaken van walstroom ten opzichte van scheepsexploitanten die stroom opwekken aan boord. Zelfs een volledige belastingvrijstelling zou de exploitatiekosten van walstroom in de meeste gevallen niet doen dalen tot onder die van stroomopwekking aan boord

De Deense autoriteiten hebben de Commissie meegedeeld dat zij verwachten dat de belastingverlaging ongeveer 15 miljoen DKK (2 miljoen EUR) aan jaarlijkse minderinkomsten zal betekenen. De aanname is gebaseerd op het geraamde elektriciteitsverbruik door cruiseschepen in Deense havens in 2008 van ongeveer 16,9 miljoen KWh, wat overeenkomst met jaarlijkse begrotingsuitgaven ten belope van 15 miljoen DKK. De Deense autoriteiten vermelden dat er veel onzekerheid is over de stellingen in verband met het gebruik van walstroom.

De maatregel wordt toegekend in de vorm van een belastingvermindering die de belastingdruk op de betrokken elektriciteit verlaagt.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

De belasting van elektriciteit wordt geregeld bij Richtlijn 2003/96/EG, en met name artikel 10. Krachtens artikel 14, lid 1, punt c), moeten de lidstaten vrijstelling van belasting verlenen voor energieproducten voor de vaart en voor aan boord van een vaartuig opgewekte elektriciteit. De artikelen 5, 15 en 17 bieden de lidstaten de mogelijkheid om de belasting voor bepaalde vormen van gebruik van elektriciteit te differentiëren, daaronder begrepen de belasting te verlagen of vrijstelling te verlenen. Als zodanig voorzien deze bepalingen evenwel niet in de mogelijkheid om walstroom lager te belasten.

Een dergelijke maatregel vormt staatssteun en valt onder de desbetreffende EU-wetgeving, met name Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie 5 .

1.

Bepalingen van de energiebelastingrichtlijn


Toetsing van de maatregel in het kader van artikel 19 van Richtlijn 2003/96/EG

Artikel 19, lid 1, eerste alinea, van de richtlijn luidt als volgt:

Naast de bepalingen van de voorgaande artikelen, met name de artikelen 5, 15 en 17, kan de Raad op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen besluiten dat een lidstaat uit specifieke beleidsoverwegingen wordt gemachtigd verdere vrijstellingen of verlagingen in te voeren.

Met de belastingvermindering in kwestie willen de Deense autoriteiten een impuls geven aan een minder milieubelastende manier om schepen die op een ligplaats in een haven zijn afgemeerd, van stroom te voorzien, teneinde de lokale luchtkwaliteit te verbeteren en geluidsoverlast te beperken. De Commissie heeft het gebruik van walstroom al aanbevolen als een alternatief voor de opwekking van stroom aan boord van afgemeerde schepen, en zodoende ook de voordelen voor het milieu erkend 6 .

Er kan worden overwogen om in een fiscaal gunstige behandeling van walstroom te voorzien op basis van artikel 19 van de richtlijn; dat artikel strekt er namelijk toe de lidstaten de mogelijkheid te geven uit specifieke beleidsoverwegingen verdere vrijstellingen of verlagingen in te voeren.

Denemarken wil de maatregel toepassen gedurende zes jaar, de maximumtermijn waarin artikel 19, lid 2, van de richtlijn voorziet. In principe moet de toepassingsduur van de derogatie lang genoeg zijn om te vermijden dat havenbeheerders en elektriciteitsleveranciers ervan worden weerhouden de nodige investeringen in walstroomvoorzieningen te blijven verrichten, of beginnen te verrichten. Deze termijn biedt tegelijkertijd scheepsexploitanten de rechtszekerheid om investeringen voor uitrusting aan boord te plannen.

Dit laat onverlet dat de derogatie toekomstige ontwikkelingen van het bestaande rechtskader niet mag ondergraven, en dat er rekening moet worden gehouden met de aanstaande herziening van de energiebelastingrichtlijn en een mogelijk besluit van de Raad op basis van een voorstel van de Commissie tot wijziging van die richtlijn. Deze herziening volgt op de evaluatie van de energiebelastingrichtlijn 7 en de conclusies van de Raad over het EU-kader voor energiebelastingen van 28 november 2019 8 . In zijn conclusies verzocht de Raad de Commissie mogelijke opties te bestuderen en te evalueren om te gepasten tijde een voorstel tot herziening van de energiebelastingrichtlijn te formuleren, en vroeg hij de Commissie in het bijzonder aandacht te besteden aan het toepassingsgebied van de richtlijn, minimumtarieven en specifieke belastingverlagingen en -vrijstellingen.


In deze omstandigheden lijkt het daarom passend de machtiging te verlenen voor de gevraagde termijn, maar de geldigheid van de derogatie moet afhankelijk worden gesteld van het van toepassing worden van algemene bepalingen op dit gebied vóór juni 2027.


2.

Regels inzake staatssteun


Het door de Deense autoriteiten voorgenomen verlaagde belastingtarief van 0,4 øre per KWh (ongeveer 0,535 EUR per MWh 9 ) was ten tijde van de indiening van het verzoek in overeenstemming met het in Richtlijn 2003/96/EG vastgestelde minimumbelastingtarief voor elektriciteit voor zakelijk gebruik.

De maatregel valt aldus kennelijk onder artikel 44 van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie, waarin is bepaald onder welke voorwaarden steun in de vorm van kortingen op milieubelastingen krachtens Richtlijn 2003/96/EG kan worden vrijgesteld van de verplichte melding van staatssteun. In dit stadium kan echter niet worden vastgesteld of aan alle voorwaarden van deze verordening is voldaan en of het voorstel voor een uitvoeringsbesluit van de Raad geen afbreuk doet aan de verplichting van de lidstaat om ervoor te zorgen dat de staatssteunregels in acht worden genomen, met name in het geval van vrijgestelde steun overeenkomstig Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

3.

Beleid inzake milieu en klimaatverandering


De gevraagde maatregel heeft hoofdzakelijk betrekking op het beleid inzake milieu en klimaatverandering van de EU. Voor zover de maatregel de verbranding van bunkerbrandstoffen aan boord van schepen in havens helpt te beperken, zal deze bijdragen tot de beoogde verbetering van de lokale luchtkwaliteit en een beperking van geluidsoverlast. Krachtens artikel 13 van Richtlijn 2008/50/EG betreffende de luchtkwaliteit 10 moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de niveaus van verschillende luchtverontreinigende stoffen de in de richtlijn vastgestelde grenswaarden, streefwaarden en andere luchtkwaliteitsnormen niet overschrijden. Dit noopt hen ertoe om oplossingen te vinden voor problemen zoals emissies van schepen die zijn afgemeerd op een ligplaats in een haven (voor zover deze zich voordoen), en het is niet ondenkbaar dat in havens waar deze problemen zich voordoen, het gebruik van walstroom zal worden gestimuleerd als onderdeel van de overkoepelende luchtkwaliteitstrategie. Het gebruik van walstroom wordt ook aangemoedigd in Richtlijn (EU) 2016/802 11 , waarin het zwavelgehalte van scheepsbrandstoffen is geregeld. Hiermee zou bovendien worden bijgedragen tot de naleving van de bepalingen inzake stikstofdepositie overeenkomstig Richtlijn 92/43/EEG inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna. De Deense autoriteiten verwachten dan ook dat de plaatselijke uitstoot van luchtverontreinigende stoffen (NOx, SOx, PM10, PM2,5) van aan boord van cruiseschepen opgewekte elektriciteit aanzienlijk kan worden verminderd, en met maximaal 90 %, aangezien sommige aanvullende en reserve-energiesystemen niet kunnen worden uitgeschakeld.

4.

Energiebeleid


De maatregel is in overeenstemming met Richtlijn 2014/94/EU betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen 12 , die betrekking heeft op de installatie van walstroomvoorzieningen in havens, daar waar er vraag is naar dergelijke voorzieningen en de kosten niet groter zijn dan de voordelen, waaronder milieuvoordelen. De maatregel is ook erkend als een doelstelling van gemeenschappelijk belang met het oog op de toekenning van staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU 13 .

Op deze plaats zij eraan herinnerd dat een van de hoofdoorzaken van de ongunstige concurrentiepositie van walstroom is gelegen in de volledige dubbele belastingvrijstelling die momenteel wordt verleend aan het alternatief, namelijk de opwekking van stroom aan boord van schepen terwijl ze in een zeehaven liggen: niet alleen de bunkerbrandstof die wordt gebruikt voor de opwekking van de stroom is vrijgesteld, wat strookt met de normale situatie overeenkomstig artikel 14, lid 1, punt a), van Richtlijn 2003/96/EG, maar ook de stroom zelf die aan boord van de schepen wordt geproduceerd (zie artikel 14, lid 1, punt c), van Richtlijn 2003/96/EG). Deze laatste vrijstelling zou als moeilijk verenigbaar met de milieudoelstellingen van de Unie kunnen worden gezien, maar zij komt voort uit praktische overwegingen. Om de aan boord opgewekte stroom te belasten, zou immers de reder – die vaak in een derde land is gevestigd – of de scheepsexploitant moeten aangeven hoeveel stroom er is verbruikt. Ook zou moeten worden vastgesteld hoeveel daarvan is verbruikt in de territoriale wateren van de lidstaat waar de belasting verschuldigd is. Reders zouden met een enorme administratieve last worden opgezadeld als zij een aangifte zouden moeten indienen voor iedere lidstaat wiens territoriale wateren zij aandoen. In deze omstandigheden kan het gerechtvaardigd zijn om het minder vervuilende alternatief dat walstroom biedt, niet te bestraffen door Denemarken toe te staan een verlaagd belastingtarief toe te passen.

5.

Vervoersbeleid


De maatregel is in overeenstemming met Aanbeveling 2006/339/EG van de Commissie ter bevordering van het gebruik van walstroom door schepen die in EU-havens verblijven 14 , en met de mededeling van de Commissie over de strategische doelstellingen en aanbevelingen voor het zeevervoersbeleid van de EU 15 .

6.

Interne markt en eerlijke mededinging


Vanuit het oogpunt van de interne markt en de eerlijke mededinging zorgt de maatregel enkel voor een beperking van de door de belastingvrijstelling voor bunkerbrandstoffen bestaande verstoring tussen twee concurrerende bronnen van stroom voor afgemeerde schepen, namelijk opwekking aan boord en walstroom.

De Deense autoriteiten hebben geen grote veranderingen waargenomen in de havenkeuze van de reders, die verband houden met de beschikbaarheid van walstroomvoorzieningen. Momenteel wordt voornamelijk gebruikgemaakt van walstroom door veerdiensten en vissersvaartuigen. De Deense autoriteiten vermelden bovendien dat vrachtschepen in zekere mate gebruikmaken van walstroom, maar voornamelijk wanneer ze langere tijd in de haven zijn. Volgens de Deense autoriteiten zijn er in de Deense havens nog geen faciliteiten voor grotere schepen, zoals cruiseschepen en containerschepen, die gebruikmaken van walstroom.

Aangezien de regeling de kosten voor schepen zal verminderen, zal dit gevolgen hebben voor de handel tussen lidstaten. Verwacht wordt evenwel dat die gevolgen minimaal zullen zijn, omdat de wensen van de passagiers en de bestemming van de vracht zullen bepaalden of schepen aanmeren in Deense havens.

Bovendien zijn de Deense autoriteiten van mening van de regeling concurrentieneutraal is, omdat alle vaartuigen die aan de bovenvermelde voorwaarden voldoen en in Deense havens aanmeren, gebruik zullen kunnen maken van walstroom, ongeacht de vlag die zij voeren, zodat nationale marktdeelnemers fiscaal niet gunstiger zullen worden behandeld dan hun concurrenten uit andere EU-lidstaten.

Het feit dat de toepassing van het verlaagde belastingtarief wordt beperkt tot de levering van walstroom van ten minste 380 V, zou als een verstoring van de markt kunnen worden gezien. In de praktijk wordt echter geen walstroom van minder dan 380 V aan schepen voor de commerciële vaart geleverd, maar enkel aan kleine pleziervaartuigen.

Wat de concurrentie tussen havens betreft, kunnen er geen noemenswaardige gevolgen worden verwacht voor het handelsverkeer tussen de lidstaten indien schepen hun route zouden verleggen vanwege de mogelijkheid om gebruik te maken van walstroom tegen een verlaagd belastingtarief. Aangezien het gebruik van walstroom, zoals hierboven werd uiteengezet, althans op de korte termijn niet rendabeler lijkt te zullen worden dan stroomopwekking aan boord, ondanks de belastingverlaging, ligt het ook in de rede dat deze belastingverlaging geen aanzienlijke concurrentieverstoring zal veroorzaken tussen havens door schepen ertoe te bewegen hun koers te wijzigen naar havens die walstroomvoorzieningen aanbieden.

Tenzij het huidige kader en de situatie ingrijpend wijzigen, is het, vanwege de periode waarvoor een verlaagd belastingtarief zou worden toegestaan, niet waarschijnlijk dat de conclusie van de analyse uit de voorgaande paragrafen anders zou luiden voordat de machtiging afloopt.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Artikel 19 van Richtlijn 2003/96/EG van de Raad.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Het onder artikel 113 VWEU vallende gebied van de indirecte belastingen ressorteert als zodanig niet onder de exclusieve bevoegdheid van de Europese Unie in de zin van artikel 3 VWEU.

Op grond van artikel 19 van Richtlijn 2003/96/EG heeft de Raad evenwel, via afgeleid recht, een exclusieve bevoegdheid gekregen om een lidstaat te machtigen verdere vrijstellingen of verlagingen in de zin van dat artikel in te voeren. De lidstaten kunnen derhalve niet in de plaats van de Raad treden. Bijgevolg is het subsidiariteitsbeginsel niet van toepassing op het onderhavige uitvoeringsbesluit. Aangezien deze handeling niet een ontwerp van wetgevingshandeling is, dient het hoe dan ook niet te worden toegezonden aan de nationale parlementen overeenkomstig protocol nr. 2 bij de Verdragen ter beoordeling van de naleving van het subsidiariteitsbeginsel.

Evenredigheid

Het evenredigheidsbeginsel wordt door het voorstel in acht genomen. De belastingverlaging gaat niet verder dan wat nodig is om het gestelde doel te bereiken.

Keuze van het instrument

Het voorgestelde instrument is een uitvoeringsbesluit van de Raad. Artikel 19 van Richtlijn 2003/96/EG voorziet uitsluitend in dit soort maatregel.

3. RESULTATEN VAN EX-POSTEVALUATIES, RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN

Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

De maatregel vereist geen evaluatie van bestaande wetgeving.

Raadpleging van belanghebbenden

Dit voorstel is gebaseerd op een verzoek van Denemarken en heeft uitsluitend betrekking op deze lidstaat.

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

Er behoefde geen beroep te worden gedaan op externe deskundigheid.

Effectbeoordeling

Dit voorstel betreft een machtiging van een afzonderlijke lidstaat op diens eigen verzoek en vereist geen effectbeoordeling.

Uit de door Denemarken verstrekte informatie blijkt dat de maatregel een beperkt effect zal hebben op de belastinginkomsten. Meer in detail wordt volgens de Deense autoriteiten voor de komende jaren uitgegaan van een jaarlijks verlies van 15 miljoen DKK ten gevolge van de aftrekregelingen uit de maatregel.

Om historische redenen biedt een groot aantal commerciële havens in Denemarken walstroom voor vaartuigen aan. De Deense autoriteiten hebben gemerkt dat verscheidene havens de voorbije jaren installaties hebben geïnstalleerd, of van plan zijn dit te doen, voor grotere vaartuigen zoals veerboten die op reguliere internationale en nationale routes varen. Dat geldt ook voor cruiseschepen in het internationale verkeer. Ook zijn enkele Deense havens uitgerust met mobiele elektriciteitscentrales voor vrachtschepen. Om veerboten en cruiseschepen voldoende elektriciteit te kunnen aanbieden, zijn er nieuwe installaties nodig.

De Deense autoriteiten denken dat de maatregel aanzienlijk positieve gevolgen zal hebben voor de verwezenlijking van ‘s lands milieudoelstellingen en in het bijzonder voor de verbetering van de luchtkwaliteit overeenkomstig Richtlijn 2008/50/EG betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa. Het gebruik van walstroom heeft geleid tot een vermindering van de uitstoot van zwaveldioxide, stikstofoxiden, fijnstof en koolstofoxiden. Het volledige potentieel van de maatregel is nog niet benut, aangezien dure apparatuur zowel op de kaden als aan boord van de schepen nodig is.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

De maatregel voorziet niet in een vereenvoudiging. Deze vloeit voort uit een verzoek van Denemarken en heeft uitsluitend betrekking op deze lidstaat.

Grondrechten

De maatregel heeft geen gevolgen voor de grondrechten.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

De maatregel leidt niet tot financiële of administratieve lasten voor de Unie. Het voorstel heeft daarom geen gevolgen voor de begroting van de Unie.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

Er is geen uitvoeringsplan nodig. Dit voorstel betreft een machtiging voor een belastingverlaging, gericht tot een afzonderlijke lidstaat, op diens eigen verzoek. Deze geldt voor een beperkte periode, tot en met 17 juni 2027. Het toegepaste belastingtarief zal in overeenstemming moeten zijn met het in de energiebelastingrichtlijn vastgestelde minimumbelastingniveau. De maatregel kan worden geëvalueerd indien er na de geldigheidsduur een verzoek om verlenging wordt ingediend.

Toelichtende stukken (bij richtlijnen)

Het voorstel vereist geen toelichtende stukken over de omzetting.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 bepaalt dat Denemarken wordt gemachtigd een verlaagd tarief van elektriciteitsbelasting toe te passen op stroom die rechtstreeks wordt geleverd aan schepen, met uitzondering van particuliere pleziervaartuigen, die op een ligplaats in een Deense haven zijn afgemeerd (“walstroom”). Dit tarief moet in overeenstemming zijn met het in de richtlijn vastgestelde minimumbelastingniveau voor elektriciteit voor zakelijk gebruik. Het verlaagde tarief zal niet gelden voor de levering van stroom aan particuliere pleziervaartuigen zoals omschreven in artikel 14, lid 1, punt c), tweede alinea, van Richtlijn 2003/96/EG.

Artikel 2 bepaalt dat de gevraagde machtiging wordt verleend met ingang van 18 juni 2021, aansluitend op het huidige Uitvoeringsbesluit 2015/993/EU van de Raad, tot en met 17 juni 2027, binnen de door de richtlijn toegestane maximumtermijn van zes jaar, zoals door Denemarken gevraagd.