Toelichting bij COM(2021)268 - Standpunt EU over het beoogde besluit van de deelnemers aan de regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft een besluit tot vaststelling van het standpunt dat de Commissie namens de Europese Unie moet innemen in het kader van de regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten (“de regeling”) met betrekking tot een beoogd besluit tot wijziging van de in de regeling opgenomen bepalingen over rentetarieven. Deze bepalingen stellen de minimale commerciële referentierentetarieven (“CIRR’s”) vast die van toepassing zijn op financieringssteun van de overheid voor exportkredieten. Het beoogde besluit zou de praktijken van de partijen bij de regeling harmoniseren en voorwaarden garanderen die in overeenstemming zijn met die van de particuliere financiële markten.

2. Achtergrond van het voorstel

2.1.De regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten

De regeling is een herenakkoord tussen de EU, de VS, Canada, Japan, Korea, Noorwegen, Zwitserland, Australië, Nieuw-Zeeland en Turkije, en heeft ten doel een kader te creëren voor het ordelijke gebruik van door de overheid gesteunde exportkredieten. In de praktijk betekent dit dat wordt gezorgd voor een gelijk speelveld (zodat de mededinging wordt gebaseerd op de prijs en de kwaliteit van de uitgevoerde goederen en diensten in plaats van op de geboden financiële voorwaarden), terwijl wordt gewerkt aan het uitbannen van subsidies en marktverstoringen met betrekking tot door de overheid gesteunde exportkredieten. De regeling is in april 1978 in werking getreden, is van onbepaalde duur en is, hoewel het OESO-secretariaat administratieve steun verleent, geen besluit van de OESO 1 .

De regeling wordt regelmatig bijgewerkt, waarbij rekening wordt gehouden met ontwikkelingen op de financiële markten en het beleid die van invloed zijn op de verstrekking van door de overheid gesteunde exportkredieten. De regeling is omgezet krachtens Verordening (EU) nr. 1233/2011 van het Europees Parlement en de Raad en is bijgevolg juridisch bindend in de EU 2 3 . Overeenkomstig artikel 2 van die verordening worden herzieningen van de voorwaarden van de regeling in het EU-recht opgenomen door middel van gedelegeerde handelingen.

2.2.De deelnemers aan de regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten

De Europese Commissie vertegenwoordigt de Unie in vergaderingen van de deelnemers aan de regeling (hierna ook: “de deelnemers”) en in de schriftelijke besluitvormingsprocedures van de deelnemers aan de regeling. Alle besluiten over wijzigingen van de regeling worden bij consensus genomen. Het standpunt van de Unie wordt vastgesteld door de Raad en besproken door de lidstaten in de Groep exportkredieten van de Raad 4 .

In artikel 63, onder a), van de regeling wordt het volgende bepaald: “De deelnemers evalueren op gezette tijden het systeem voor de vaststelling van de CIRR’s om ervoor te zorgen dat de medegedeelde tarieven de marktvoorwaarden weerspiegelen en aan de doelstellingen beantwoorden waarvoor ze zijn vastgesteld. Deze evaluatie omvat ook de marge die moet worden toegevoegd wanneer deze rentetarieven worden toegepast.”.

2.3.De beoogde handeling van de deelnemers aan de regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten

Sinds begin 2014 is een herziening van het CIRR-systeem gaande. De CIRR’s zijn vaste minimumrentetarieven die kunnen worden aangeboden als onderdeel van een door de overheid gesteunde exportfinancieringsovereenkomst. De CIRR’s worden vastgesteld voor elke valuta van de deelnemers aan de regeling. Tijdens de 127e vergadering van de deelnemers in juni 2014 hebben de deelnemers de technische deskundigen van de deelnemers opgedragen de voorschriften van de regeling inzake CIRR’s te herzien.

De hervorming van het CIRR zou een omvattende hervorming zijn die betrekking heeft op operationele aspecten (bv. modaliteiten zoals het aanhouden en vaststellen van de rentevoeten), en op structurele aspecten (bv. basisrentetarieven, marges en toeslagen). Doel van de hervorming van het CIRR is de kredietverleningspraktijken van de deelnemers te harmoniseren en de CIRR’s dichter bij de marktrente te brengen. De beoogde bepalingen inzake CIRR’s zouden van toepassing zijn op alle transacties, met uitzondering van transacties die onder de sectorovereenkomst voor schepen en de sectorovereenkomst voor burgerluchtvaartuigen vallen.

Tijdens de 141e vergadering van de deelnemers in juni 2019 presenteerde de voorzitter van het TEP een ontwerpvoorstel van de voorzitter over de hervorming van het CIRR, dat tot doel heeft een evenwicht te vinden tussen uiteenlopende belangen en standpunten die tijdens de technische werkzaamheden naar voren zijn gebracht. Het ontwerpvoorstel van de voorzitter kreeg brede algemene steun van de deelnemers, maar er moest wel een aantal kleine kwesties worden opgelost. Tijdens de bijeenkomst van de deelnemers van november van vorig jaar zijn de standpunten van de deelnemers op elkaar afgestemd. De deelnemers aan de regeling moeten via de schriftelijke procedure een besluit over het ontwerpcompromisvoorstel vaststellen.

3. Namens de Unie in te nemen standpunt

De WTO-overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen (“ASCM”) bevat een uitsluiting voor de regeling in de illustratieve lijst van exportsubsidies, op voorwaarde dat een exportkredietpraktijk die in overeenstemming is met de bepalingen van de regeling, niet wordt beschouwd als een verboden exportsubsidie die door de OSCM verboden is. Dit betekent dat indien een WTO-lid partij is bij de regeling en zijn exportkredietpraktijk in overeenstemming is met de regeling of indien een WTO-lid in de praktijk een rentepraktijk toepast die in overeenstemming is met de bepalingen van de regeling, de exportkredietpraktijk niet als exportsubsidie wordt beschouwd. Hierdoor worden de bepalingen van de regeling inzake rentevoeten van bijzonder belang geacht.

De bepalingen inzake de CIRR’s zijn lange tijd ongewijzigd gebleven en moeten ingrijpend worden hervormd. Handelsfinanciering is steeds belangrijker geworden bij de besluitvorming in de wereldhandel en dit heeft ertoe geleid dat op de particuliere financiële markten een breed scala aan financiële producten en contractstructuren wordt aangeboden. Om de conformiteit te waarborgen, moeten de rentevoetbepalingen van de regeling periodiek worden aangepast aan de veranderende marktpraktijken. De regeling schetst slechts de algemene beginselen voor het verstrekken van door de overheid gesteunde leningen tegen vaste rentetarieven en richt zich op structurele aspecten. Aangezien de lidstaten CIRR’s in grotere mate verstrekken dan de meeste andere deelnemers, en om de praktijken binnen de EU op elkaar af te stemmen, hebben de lidstaten informeel ingestemd met een reeks regels die betrekking hebben op operationele aspecten van het CIRR-systeem, als aanvulling op de bepalingen van de regeling. Naast de regeling en de informele EU-richtsnoeren hebben de meeste lidstaten nationale CIRR-verordeningen vastgesteld.

Het beoogde besluit over de hervorming van het CIRR zou resulteren in een meer gedetailleerde en alomvattende actualisering van bijlage XVI bij de regeling. Deze zou zowel de kosten dekken die de kredietgever maakt voordat een exportcontract door een koper is ondertekend (bv. regels inzake minimumvergoedingen voor het aanbieden en vaststellen van de rentevoet) als regels voor de berekening van de rentevoet, die overeenkomt met het rendement van een staatslening plus een marge ter dekking van andere financieringskosten. Door componenten op te nemen die van invloed zijn op de financieringskosten, heeft de hervorming van het CIRR tot doel de door ECA’s geboden voorwaarden coherenter te maken en zo een gelijk speelveld voor de deelnemers aan de regeling te waarborgen. Op die manier zou de hervorming de ruimte voor de EU-lidstaten beperken om de bepalingen van de CIRR’s op nationaal niveau aan te passen aan de specifieke behoeften van het binnenlandse bedrijfsleven. Er wordt een overgangsperiode van twee jaar overwogen om exportkredietinstellingen die rechtstreekse leningen aanbieden de tijd te geven zich aan de nieuwe richtsnoeren aan te passen.

Kortom, het beoogde besluit over de hervorming van het CIRR omvat regels over zowel operationele als structurele aspecten die zorgen voor meer beleidscoherentie en een gelijk speelveld voor de deelnemers. Daarom wordt aanbevolen dat de Unie het beoogde, via een schriftelijke procedure vast te stellen besluit van de deelnemers aan de regeling om nieuwe richtsnoeren over CIRR’s vast te stellen, goedkeurt.

4. Rechtsgrondslag

4.1.Procedurele rechtsgrondslag

1.

4.1.1.Beginselen


Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat ook handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen ook instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die een “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt” 5 .

2.

4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval


De beoogde handeling zal een beslissende invloed hebben op de inhoud van de EU-wetgeving, met name Verordening (EU) nr. 1233/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende de toepassing van bepaalde richtsnoeren op het gebied van door de overheid gesteunde exportkredieten en tot intrekking van de Beschikkingen 2001/76/EG en 2001/77/EG van de Raad. In artikel 2 van die verordening wordt namelijk het volgende bepaald: “De Commissie stelt overeenkomstig artikel 3 gedelegeerde handelingen vast om bijlage II te wijzigen naar aanleiding van wijzigingen in de richtsnoeren die de deelnemers aan de regeling overeenkomen.”.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is daarom artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2.Materiële rechtsgrondslag

3.

4.2.1.Beginselen


De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt wordt ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of hoofdcomponent, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is voor de hoofddoelstelling of de hoofdcomponent dan wel de belangrijkste doelstelling of component.

4.

4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval


De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op exportkredieten, die binnen de werkingssfeer van het gemeenschappelijke handelsbeleid vallen. De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 207 VWEU.

4.3.Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 207, lid 4, eerste alinea, VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.