Toelichting bij COM(2021)529 - België, Bulgarije, Tsjechië, Denemarken, Duitsland, Estland, Ierland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Kroatië, Italië, Cyprus, Letland, Litouwen, Luxemburg, Hongarije, Malta, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Slovenië, Slowakije, Finland en Zweden. Verslag opgesteld overeenkomstig artikel 126, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de EU

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

EUROPESE COMMISSIE

1.

Brussel, 2.6.2021


COM(2021) 529 final

VERSLAG VAN DE COMMISSIE

België, Bulgarije, Tsjechië, Denemarken, Duitsland, Estland, Ierland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Kroatië, Italië, Cyprus, Letland, Litouwen, Luxemburg, Hongarije, Malta, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Slovenië, Slowakije, Finland en Zweden.

Verslag opgesteld overeenkomstig artikel 126, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie


VERSLAG VAN DE COMMISSIE

België, Bulgarije, Tsjechië, Denemarken, Duitsland, Estland, Ierland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Kroatië, Italië, Cyprus, Letland, Litouwen, Luxemburg, Hongarije, Malta, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Slovenië, Slowakije, Finland en Zweden.

Verslag opgesteld overeenkomstig artikel 126, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Inleiding



Artikel 126 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (“het Verdrag”) legt de buitensporigtekortprocedure vast. Die procedure wordt nader vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1467/97 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten, die deel uitmaakt van het stabiliteits- en groeipact.

1 2 Op 20 maart 2020 heeft de Commissie een mededeling aangenomen over de activering van de algemene ontsnappingsclausule van het stabiliteits- en groeipact. De clausule, die in artikel 5, lid 1, artikel 6, lid 3, artikel 9, lid 1, en artikel 10, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1466/97 en artikel 3, lid 5, en artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1467/97 is vastgesteld, vergemakkelijkt de coördinatie van het begrotingsbeleid in tijden van ernstige economische neergang in de eurozone of de Unie als geheel. In haar mededeling lichtte de Commissie haar standpunt toe dat, gezien de verwachte ernstige economische neergang als gevolg van de COVID-19-uitbraak, de voorwaarden om de algemene ontsnappingsclausule te activeren, vervuld waren. Op 23 maart 2020 hebben de ministers van Financiën van de lidstaten met de beoordeling van de Commissie ingestemd.

De algemene ontsnappingsclausule schorst de procedures van het stabiliteits- en groeipact niet. De activering van de clausule heeft de lidstaten echter budgettaire flexibiliteit verschaft om de huidige crisis het hoofd te bieden door het mogelijk te maken tijdelijk af te wijken van het aanpassingstraject richting middellangetermijndoelstelling voor de begroting van elke lidstaat, op voorwaarde dat daardoor de houdbaarheid van de begroting op middellange termijn niet in gevaar komt. Voor het correctieve deel van het pact kan de Raad, op aanbeveling van de Commissie, besluiten herziene begrotingstrajecten vast te stellen. De algemene ontsnappingsclausule staat de lidstaten toe af te wijken van de budgettaire verplichtingen die normaliter van toepassing zijn en stelt de Commissie en de Raad in staat om de nodige maatregelen op het gebied van beleidscoördinatie binnen het kader van het pact te nemen.

3 4 Op 20 juli 2020 heeft de Raad, in de landspecifieke aanbevelingen in het kader van het Europees Semester, de lidstaten aanbevolen om alle nodige maatregelen te nemen om de COVID-19-pandemie doeltreffend aan te pakken, de economie te stimuleren en het daaropvolgende herstel te ondersteunen. Ook heeft hij de lidstaten aanbevolen om, als de economische omstandigheden dit toelaten, begrotingsbeleid te voeren dat gericht is op het tot stand brengen van prudente begrotingssituaties op middellange termijn en het waarborgen van de houdbaarheid van de schuld, waarbij de investeringen worden verhoogd. De aanbeveling van de Raad over het economisch beleid van de eurozone stelt voorts dat het begrotingsbeleid in alle lidstaten van de eurozone in de loop van 2021 ondersteuning moet blijven bieden.

5 Op 17 september 2020 heeft de Commissie in haar jaarlijkse strategie voor duurzame groei de lidstaten opgeroepen om gerichte en tijdelijke begrotingssteun te blijven bieden in 2021 in een context waarin de algemene ontsnappingsclausule geactiveerd is, en tegelijkertijd de houdbaarheid van hun begroting te waarborgen.

6 7 Verordening (EU) 2021/241 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit is op 19 februari 2021 in werking getreden. De uitvoering van hervormingen en investeringen in het kader van de faciliteit zal bijdragen tot het economisch herstel en financiële steun bieden om de economische veerkracht en het groeipotentieel van de economie te versterken. De faciliteit zal tevens helpen om de overheidsfinanciën van de lidstaten op de korte termijn weer op gunstigere posities te brengen, en bijdragen tot de versterking van de houdbaarheid ervan op de middellange en de lange termijn. Op 3 maart 2021 heeft de Commissie haar goedkeuring gehecht aan een mededeling die verdere beleidsoriëntaties biedt om de coördinatie van het begrotingsbeleid en de voorbereiding van de stabiliteits- en convergentieprogramma’s van de lidstaten te vergemakkelijken.

8 De mededeling van de Commissie van 2 juni 2021 over de coördinatie van het economisch beleid geeft aan dat de algemene ontsnappingsclausule van het stabiliteits- en groeipact in 2022 zal blijven gelden en naar verwachting vanaf 2023 zal worden gedeactiveerd. Het begrotingsbeleid van de lidstaten zal in 2022 naar verwachting sterker uiteen gaan lopen naarmate de economische activiteit geleidelijk normaliseert in de tweede helft van 2021. Het begrotingsbeleid moet rekening houden met de mate van het herstel, de houdbaarheid van de begroting en de noodzaak om economische, sociale en territoriale verschillen terug te dringen. Naarmate het herstel doorzet, moet het begrotingsbeleid zich prioritair richten op meer publieke en particuliere investeringen, ter ondersteuning van de transitie naar een groene en digitale economie.

Volgens door Eurostat op 22 april 2021 gevalideerde gegevens 9 overschreed het overheidstekort in 2020 de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde van 3 % van het bbp in 25 lidstaten: België, Bulgarije, Tsjechië, Duitsland, Estland, Ierland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Kroatië, Italië, Cyprus, Letland, Litouwen, Luxemburg, Hongarije, Malta, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Slovenië, Slowakije, Finland en Zweden 10 . De voorjaarsprognoses 2021 van de Commissie 11 (hierna “de prognoses van de Commissie”) geven voorts aan dat de overheidstekorten ook in 2021 in al deze lidstaten boven de referentiewaarde zullen liggen, op Luxemburg na. Het voor 2020 waargenomen tekort wijst op het eerste gezicht op het bestaan, in die lidstaten, van een buitensporig tekort in de zin van artikel 126 van het Verdrag. De Commissie houdt in voorkomend geval rekening met alle relevante factoren.

Volgens door Eurostat gevalideerde gegevens was het overheidstekort van Denemarken in 2020 lager dan 3 % van het bbp, en volgens de prognoses van de Commissie zal het tekort in 2021 naar verwachting onder die referentiewaarde blijven. Volgens zijn convergentieprogramma 2021 plant Denemarken voor 2021 echter een overheidstekort van 3,3 % van het bbp, waardoor ook deze lidstaat de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde voor het tekort overschrijdt. Het voor 2021 geplande tekort wijst op het eerste gezicht op het bestaan van een buitensporig tekort in Denemarken in de zin van artikel 126, lid 3, van het Verdrag. De Commissie houdt in voorkomend geval rekening met alle relevante factoren.

In België, Duitsland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Kroatië, Italië, Cyprus, Hongarije, Oostenrijk, Portugal, Slovenië, Slowakije en Finland overschreed de bruto-overheidsschuld eind 2020 de referentiewaarde van 60 % van het bbp. Uit de gegevens over 2020 valt bovendien af te leiden dat België, Griekenland, Kroatië, Italië, Cyprus, Hongarije, Oostenrijk, Portugal en Slovenië niet hebben voldaan aan de schuldreductiebenchmark – of, in het geval van Spanje en Frankrijk, aan de overgangsregel voor de schuld. 12 Duitsland, Slowakije en Finland overschreden de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde van 60 % van het bbp in 2020, na in 2019 een schuldquote van lager dan 60 % van het bbp te hebben genoteerd. De in 2020 waargenomen overheidsschuld wijst op het eerste gezicht op het bestaan, in die 14 lidstaten, van een buitensporig tekort in de zin van artikel 126 van het Verdrag. De Commissie houdt in voorkomend geval rekening met alle relevante factoren.

Tegen deze achtergrond heeft de Commissie dit verslag opgesteld overeenkomstig artikel 126, lid 3, van het Verdrag, waarin de naleving door de lidstaten van de tekort- en schuldcriteria van het Verdrag wordt beoordeeld. Het houdt terdege rekening met alle relevante factoren, waaronder de ernstige economische neergang als gevolg van de COVID-19-pandemie en de aanbevelingen van de Raad van 20 juli 2020.

Tabel 1: Positie van de lidstaten ten aanzien van de in het Verdrag vastgelegde tekort- en schuldreferentiewaarden
Daadwerkelijk tekort van niet hoger dan 3 % van het bbp in 2020Voorspelde en geplande tekorten van niet hoger dan 3 % van het bbp in 2021Schuldquote van niet hoger dan 60 % van het bbp in 2020
België
Bulgarije
Tsjechië
Denemarken
Duitsland
Estland
Ierland
Griekenland
Spanje
Frankrijk
Kroatië
Italië
Cyprus
Letland
Litouwen
Luxemburg
Hongarije
Malta
Nederland
Oostenrijk
Polen
Portugal
Slovenië
Slowakije
Finland
Zweden
Bron: Voorjaarsprognoses 2021 van de Commissie en stabiliteits- en convergentieprogramma’s 2021.


2.

2.Tekortcriterium


Voor alle lidstaten was de overschrijding van de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde voor het tekort in 2020 uitzonderlijk, daar deze voortvloeide uit een ernstige economische neergang in de EU als geheel. Het reële bbp in 2020 daalde in alle EU-lidstaten, behalve Ierland. Voor de EU als geheel bedroeg de krimp van de economische activiteit 6,1 % (6,6 % voor de eurozone). De toenemende tekorten werden veroorzaakt door de budgettaire kosten van door deze lidstaten genomen maatregelen om de COVID-19-pandemie aan te pakken, en de werking van de automatische stabilisatoren. Op basis van de recentste door Eurostat gevalideerde gegevens bedroeg de begrotingssteun voor de EU als geheel – met inbegrip van discretionaire begrotingsmaatregelen en automatische stabilisatoren, als gemeten door de verandering in het primaire saldo – in 2020 naar schatting 6,6 % van het bbp (6,8 % voor de eurozone).

Volgens door Eurostat gevalideerde gegevens lag het overheidstekort in 2020 boven en niet dicht bij de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde van 3 % van het bbp in 23 lidstaten (tabel 2) – namelijk in België, Tsjechië, Duitsland, Estland, Ierland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Kroatië, Italië, Cyprus, Letland, Litouwen, Luxemburg, Hongarije, Malta, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Slovenië, Slowakije en Finland. Tegelijkertijd lag het overheidstekort in Bulgarije en Zweden weliswaar boven maar dicht bij 3 % van het bbp.

Volgens de prognoses van de Commissie zal het overheidstekort van Denemarken naar verwachting 2,1% van het bbp bedragen in 2021. Volgens zijn convergentieprogramma 2021 plant Denemarken voor 2021 echter een overheidstekort van 3,3 % van het bbp, hetgeen boven maar dicht bij 3 % van het bbp ligt. 13

Op basis van de prognoses van de Commissie zal het tekort de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde naar verwachting tijdelijk overschrijden in Bulgarije, Denemarken, Duitsland, Ierland, Cyprus, Letland, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Polen, Finland en Zweden, terwijl het overheidstekort in 2022 naar verwachting tot onder 3 % van het bbp zal dalen (reeds in 2021 in het geval van Luxemburg). Deze projecties worden omgeven door een uitzonderlijk grote onzekerheid.

Samengevat komt uit de analyse naar voren dat Bulgarije, Denemarken en Zweden voldoen aan het in het Verdrag en in Verordening (EG) nr. 1467/97 vastgelegde tekortcriterium, terwijl 23 lidstaten er niet aan voldoen voordat in voorkomend geval met de relevante factoren rekening wordt gehouden: België, Tsjechië, Duitsland, Estland, Ierland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Kroatië, Italië, Cyprus, Letland, Litouwen, Luxemburg, Hongarije, Malta, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Slovenië, Slowakije en Finland.

Tabel 2: Overheidssaldo
Percentage van het bbp
201720182019202020212022
België-0,7-0,8-1,9-9,4-7,6-4,9
Bulgarije1,22,02,1-3,4-3,2-1,9
Tsjechië1,50,90,3-6,2-8,5-5,4
Denemarken1,80,73,8-1,1-2,1-1,4
Duitsland1,41,81,5-4,2-7,5-2,5
Estland-0,7-0,60,1-4,9-5,6-3,3
Ierland-0,30,10,5-5,0-5,0-2,9
Griekenland0,60,91,1-9,7-10,0-3,2
Spanje-3,0-2,5-2,9-11,0-7,6-5,2
Frankrijk-3,0-2,3-3,1-9,2-8,5-4,7
Kroatië0,80,20,3-7,4-4,6-3,2
Italië-2,4-2,2-1,6-9,5-11,7-5,8
Cyprus1,9-3,51,5-5,7-5,1-2,0
Letland-0,8-0,8-0,6-4,5-7,3-2,0
Litouwen0,50,60,5-7,4-8,2-6,0
Luxemburg1,33,02,4-4,1-0,3-0,1
Hongarije-2,4-2,1-2,1-8,1-6,8-4,5
Malta3,21,90,4-10,1-11,8-5,5
Nederland1,31,41,8-4,3-5,0-1,8
Oostenrijk-0,80,20,6-8,9-7,6-3,0
Polen-1,5-0,2-0,7-7,0-4,3-2,3
Portugal-3,0-0,30,1-5,7-4,7-3,4
Slovenië-0,10,70,4-8,4-8,5-4,7
Slowakije-1,0-1,0-1,3-6,2-6,5-4,1
Finland-0,7-0,9-0,9-5,4-4,6-2,1
Zweden1,40,80,6-3,1-3,3-0,5
Bron: voorjaarsprognoses 2021 van de Commissie.

3.Schuldcriterium

In 2020 steeg de bruto-overheidsschuld in alle lidstaten, en in 14 daarvan overschreed deze de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde van 60 % van het bbp: België, Duitsland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Kroatië, Italië, Cyprus, Hongarije, Oostenrijk, Portugal, Slovenië, Slowakije en Finland (tabel 3). Die stijging kwam voort uit de forse krimp van het nominale bbp en uit de grote hoeveelheid schuldpapier die werd uitgegeven om de uitzonderlijk grote tekorten te financieren. In 2019 hadden België, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Kroatië, Italië, Cyprus, Hongarije, Oostenrijk, Portugal en Slovenië al een bruto-overheidsschuld van meer dan 60 % van het bbp.

Uit de gegevens blijkt dat België, Griekenland, Kroatië, Italië, Cyprus, Hongarije, Oostenrijk, Portugal en Slovenië in 2020 niet voldeden aan de schuldreductiebenchmark (tabel 4). De schuldreductiebenchmark wordt berekend over een periode van drie jaar die “forward-looking” (t-1 tot t+1), “backward-looking” (t-3 tot t-1) en conjunctuurgezuiverd kan zijn. Indien de schuldquote in een van de jaren minder dan 60 % van het bbp bedraagt, is de berekening van de benchmark weinigzeggend. Dit is het geval wanneer lidstaten de referentiewaarde overschrijden, van onder dan 60 % van het bbp tot erboven, met name in het geval van Duitsland, Slowakije en Finland. Aangezien voor Slowakije de schuldquote in 2021 naar verwachting lager zal uitvallen dan de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde, wordt het geacht aan het schuldcriterium te voldoen. Voor Duitsland en Finland zal de schuldquote gedurende de prognoseperiode naar verwachting boven de 60 % van het bbp blijven, en bijgevolg worden zij niet geacht aan het schuldcriterium te voldoen. Verder boekten Spanje en Frankrijk, die onderworpen zijn aan de overgangsregel voor de schuld, in 2020 onvoldoende vorderingen bij het voldoen aan de schuldreductiebenchmark, daar de verandering in hun structurele saldo lager was dan hun vereiste minimale lineaire structurele aanpassing (tabel 5).

Uit de analyse komt naar voren dat, van de lidstaten met een overheidsschuld die eind 2020 hoger was dan 60 % van het bbp, Slowakije aan het schuldcriterium voldoet, terwijl België, Duitsland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Kroatië, Italië, Cyprus, Hongarije, Oostenrijk, Portugal, Slovenië en Finland er niet aan voldoen voordat in voorkomend geval met de relevante factoren rekening wordt gehouden.

Tabel 3: Overheidsschuld
Percentage van het bbp
201720182019202020212022
België102,099,898,1114,1115,3115,5
Bulgarije25,322,320,225,024,524,0
Tsjechië34,232,130,338,144,347,1
Denemarken35,934,033,342,240,238,8
Duitsland65,161,859,769,873,172,2
Estland9,18,28,418,221,324,0
Ierland67,063,057,459,561,459,7
Griekenland179,2186,2180,5205,6208,8201,5
Spanje98,697,495,5120,0119,6116,9
Frankrijk98,398,097,6115,7117,4116,4
Kroatië77,674,372,888,785,682,9
Italië134,1134,4134,6155,8159,8156,6
Cyprus93,599,294,0118,2112,2106,6
Letland39,037,137,043,547,346,4
Litouwen39,133,735,947,351,954,1
Luxemburg22,321,022,024,927,026,8
Hongarije72,269,165,580,478,677,1
Malta48,544,842,054,364,765,5
Nederland56,952,448,754,558,056,8
Oostenrijk78,574,070,583,987,285,0
Polen50,648,845,657,557,155,1
Portugal126,1121,5116,8133,6127,2122,3
Slovenië74,170,365,680,879,076,7
Slowakije51,549,648,260,659,559,0
Finland61,259,759,569,271,070,1
Zweden40,738,935,039,940,839,4
Bron: voorjaarsprognoses 2021 van de Commissie.

Tabel 4: Gap ten opzichte van de schuldreductiebenchmark1
201720182019202020212022
België0,00,00,08,06,22,9
Duitsland-6,0-6,1Schuld < 60 %n.v.t.22,01,5
GriekenlandOvergangsregel voor de schuld16,17,45,6
Kroatië-3,4-4,5-3,02,50,2-3,7
Italië6,36,97,312,29,64,3
CyprusOvergangsregel voor de schuld-0,82,8-1,6-2,1
Hongarije-5,3-3,7-5,33,6-0,1-2,5
Oostenrijk-6,0-5,8-6,05,42,6-0,2
PortugalOvergangsregel voor de schuld2,6-0,6-6,1
SloveniëOvergangsregel voor de schuld-7,22,80,9-2,6
SlowakijeSchuld < 60 %n.v.t.2Schuld < 60 %
Finland-0,9Schuld < 60 %n.v.t.20,6-0,1
Bron: voorjaarsprognoses 2021 van de Commissie.
1 Voor de lidstaten met een schuld van meer dan 60 % van het bbp wordt de schuldreductiebenchmark berekend over een periode van drie jaar die “forward-looking” (t-1 tot t+1), “backward-looking” (t-3 tot t-1) en conjunctuurgezuiverd kan zijn. De tabel laat het verschil zien tussen de schuldquote en de schuldbenchmark. Indien negatief voldoet de voorspelde schuldquote aan de schuldreductiebenchmark. In dat geval daalde het verschil ten opzichte van de referentiewaarde over een periode van drie jaar (forward- of backward-looking) met een gemiddeld percentage van ten minste 1/20e.
2 De schuldreductiebenchmark is niet relevant indien de schuld van een lidstaat in 2019 lager was dan 60 % van het bbp en in 2020 boven die referentiewaarde lag, aangezien de berekening van zowel de backward-looking als de forward-looking benchmark weinigzeggend is.

Tabel 5: Naleving van de overgangsregel voor de schuld
Vereiste minimale lineaire structurele aanpassing
3
Verandering in het structurele saldoGap ten opzichte van de schuldreductiebenchmark4
20172018201920202021201820192020202120212022
SpanjeBTP1BTP10,10,71,8BTP1-0,9-0,5-0,7niet geregistreerd 20,3
FrankrijkBTP11,01,63,6niet geregistreerd2-0,1-0,3-1,3niet geregistreerd27,33,4
Bron: voorjaarsprognoses 2021 van de Commissie.
1 Tegen deze lidstaat loopt een buitensporigtekortprocedure
2 Spanje heeft zijn buitensporig tekort in 2018 gecorrigeerd en bevindt zich dus nog in de overgangsperiode tot 2021, d.w.z. het wordt niet beoordeeld op basis van de schuldreductiebenchmark, maar op basis van de minimale lineaire structurele aanpassing. Anderzijds heeft Frankrijk zijn buitensporig tekort in 2017 gecorrigeerd en is het derhalve vanaf 2021 onderworpen aan de schuldreductiebenchmark.
3 Van toepassing tijdens de overgangsperiode van drie jaar vanaf de correctie van het buitensporige tekort, voor in november 2011 lopende buitensporigtekortprocedures. De minimale lineaire structurele aanpassing staat voor de resterende jaarlijkse structurele aanpassing gedurende de overgangsperiode, waardoor lidstaten aan het einde van die drie jaar zouden voldoen aan de schuldreductiebenchmark. Indien de verandering in het structurele saldo hoger is dan de vereiste minimale lineaire structurele aanpassing, voldoet de lidstaat aan de overgangsregel voor de schuld.
4 Voor de lidstaten met een schuld van meer dan 60 % van het bbp wordt de schuldreductiebenchmark berekend over een periode van drie jaar die “forward-looking” (t-1 tot t+1), “backward-looking” (t-3 tot t-1) en conjunctuurgezuiverd kan zijn. De tabel laat het verschil zien tussen de schuldquote en de schuldbenchmark. Indien negatief voldoet de voorspelde schuldquote aan de schuldreductiebenchmark. In dat geval daalt het verschil ten opzichte van de referentiewaarde over een periode van drie jaar (forward- of backward-looking) met een gemiddeld percentage van ten minste 1/20e.


4.Relevante factoren

Artikel 126, lid 3, van het Verdrag bepaalt het volgende: “In het verslag van de Commissie wordt er tevens rekening mee gehouden of het overheidstekort groter is dan de investeringsuitgaven van de overheid en worden alle andere relevante factoren in aanmerking genomen, met inbegrip van de economische en budgettaire situatie van de lidstaat op middellange termijn.”

Die factoren worden nader omschreven in artikel 2, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1467/97, dat ook bepaalt dat terdege rekening moet worden gehouden met “alle andere factoren die naar het oordeel van de betrokken lidstaat relevant zijn om de naleving van de tekort- en schuldcriteria uitvoerig te kunnen beoordelen, welke factoren die lidstaat aan de Raad en de Commissie kenbaar heeft gemaakt”. In het bijzonder vermeldt artikel 2, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1467/97 dat de schuldpositie op middellange termijn ook kan worden aangemerkt als relevante factor.

Naast de budgettaire impact van de COVID-19-pandemie wordt derhalve ook rekening gehouden met landspecifieke relevante factoren. Daarbij gaat het onder meer om de economische situatie op middellange termijn, de begrotingssituatie op middellange termijn (met inbegrip van overheidsinvesteringen), de schuldpositie op middellange termijn en alle andere door de lidstaten aangevoerde relevante factoren.

Zoals in artikel 2, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1467/97 is bepaald, kan, wat de naleving van het tekortcriterium betreft, met deze relevante factoren rekening worden gehouden bij de stappen die leiden tot het besluit over het bestaan van een buitensporig tekort op basis van het tekortcriterium, indien de overheidsschuldquote de referentiewaarde van 60 % niet overschrijdt of, indien de schuldquote deze waarde wel overschrijdt, er aan een tweeledige voorwaarde is voldaan, namelijk dat het tekort dicht bij de referentiewaarde blijft en de overschrijding van de referentiewaarde tijdelijk is.

Van de 26 in dit verslag besproken lidstaten en die in 2020 de tekortreferentiewaarde van het Verdrag van 3 % van het bbp overschrijden, of die van plan zijn die in 2021 te overschrijden, was de schuldquote eind 2020 in het geval van 12 lidstaten niet hoger dan de referentiewaarde van 60 %: Bulgarije, Tsjechië, Denemarken, Estland, Ierland, Letland, Litouwen, Luxemburg, Malta, Nederland, Polen en Zweden.

In de 14 overblijvende lidstaten die de tekortreferentiewaarde van 3 % van het bbp van het Verdrag overschrijden – namelijk België, Duitsland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Kroatië, Italië, Cyprus, Hongarije, Oostenrijk, Portugal, Slovenië, Slowakije en Finland – overschreed de schuldquote de referentiewaarde van het Verdrag van 60 % en was er niet voldaan aan de tweeledige voorwaarde om met de relevante factoren rekening te houden. Het tekort bleef in al die lidstaten niet dicht bij de referentiewaarde, waarbij de overschrijding boven de 3 % van het bbp varieerde tussen 1,2 en 8 % van het bbp. Behalve in Duitsland, Cyprus, Oostenrijk en Finland zal de overschrijding van de referentiewaarde naar verwachting evenmin tijdelijk zijn. Derhalve kan voor deze 14 lidstaten geen rekening worden gehouden met de relevante factoren bij de stappen die leiden tot het besluit over het bestaan van een buitensporig tekort op basis van het tekortcriterium.

Wat de kennelijke niet-naleving van het schuldcriterium in dezelfde 14 lidstaten betreft, stelt artikel 2, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1467/97 dat bij de nalevingsbeoordeling op basis van het schuldcriterium altijd rekening moet worden gehouden met relevante factoren, ongeacht de hoogte van de overschrijding.

Bovendien bepaalt artikel 2, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1467/97 dat indien de Raad besluit dat in een lidstaat een buitensporig tekort bestaat, er in de daaropvolgende fasen van de buitensporigtekortprocedure rekening moet worden gehouden met de in artikel 126, lid 3, van het Verdrag bedoelde relevante factoren.

De relevante factoren worden in dit verslag uiteengezet, zelfs wanneer er geen rekening mee kan worden gehouden bij de stappen die leiden tot het besluit over het bestaan van een buitensporig tekort op basis van het tekortcriterium.

4.1.Budgettaire impact van de COVID-19-pandemie

De economische en budgettaire impact van de COVID-19-pandemie, die een uitzonderlijk grote onzekerheid over de macro-economische en budgettaire vooruitzichten teweeg heeft gebracht, is in de huidige situatie een belangrijke factor waarmee rekening moet worden gehouden voor alle in dit verslag opgenomen lidstaten. De pandemie en de daarmee samenhangende ernstige economische neergang hebben geleid tot de activering van de algemene ontsnappingsclause van het stabiliteits- en groeipact en tot de aanbevelingen van de Raad van 20 juli 2020 voor alle lidstaten om alle nodige maatregelen te nemen om de COVID-19-pandemie doeltreffend aan te pakken, de economie te stimuleren en het daaropvolgende herstel te ondersteunen.

In het bijzonder heeft de uitbraak van de COVID-19-pandemie een ongekende wereldwijde volksgezondheidscrisis veroorzaakt, die gepaard ging met een forse en door de werking van automatische stabilisatoren slechts ten dele gecompenseerde daling van de economische activiteit. De lidstaten zagen zich gedwongen om de noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid het hoofd te bieden, huishoudens en bedrijven te ondersteunen en hun economieën algemenere ondersteuning te bieden. De lidstaten hebben daarnaast omvangrijke liquiditeitssteun en overheidsgaranties goedgekeurd. Deze liquiditeitssteun, met name overheidsgaranties ter ondersteuning van kredietstromen, heeft geen directe budgettaire impact tenzij en totdat hij wordt opgevraagd.

De krachtige beleidsrespons op nationaal en EU-niveau heeft de impact van de crisis op het economische en sociale weefsel van Europa getemperd. De lidstaten namen aan de crisis gerelateerde discretionaire begrotingsmaatregelen, geraamd op circa 4 % van het bbp in 2020, bovenop reeds omvangrijke automatische stabilisatoren, geraamd op circa 3 % van het bbp. Op basis van de recentste gegevens bedroeg de begrotingssteun in de Unie in 2020 (gemeten door de jaarlijkse verandering in het primaire saldo) naar schatting 6,6 % van het bbp (en 6,8 % van het bbp in de eurozone). Geschat wordt dat de door de lidstaten verstrekte begrotings- en liquiditeitssteun de krimp van de economische activiteit in 2020 heeft getemperd 14 .

De scherpe stijging van de overheidstekorten en de overheidsschuld zoals beschreven in de punten 2 en 3 weerspiegelde het feit dat de economie in uitzonderlijk moeilijke omstandigheden moest worden ondersteund, in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad van 20 juli 2020. Hiermee wordt rekening gehouden in de beoordeling van de Commissie.

4.2Landspecifieke relevante factoren

In dit punt worden landspecifieke relevante factoren beoordeeld, waaronder de macro-economische vooruitzichten op middellange termijn, de begrotingssituatie op middellange termijn (inclusief overheidsinvesteringen, tabel 6), de schuldpositie op middellange termijn en alle andere relevante factoren die lidstaten naar voren hebben gebracht overeenkomstig artikel 2, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1467/97.

Terwijl de landspecifieke punten belangrijke informatie bevatten over de macro-economische situatie op middellange termijn in 2021, bijvoorbeeld over de bijdragen aan de groei (particuliere consumptie, overheidsconsumptie, investeringen en netto-uitvoer), worden de macro-economische ontwikkelingen nader beschreven in de voorjaarsprognoses 2021 van de Commissie. Nadere informatie over de begrotingsmaatregelen en de schuldhoudbaarheidsanalyse voor elke hieronder besproken lidstaat is te vinden in de aanbevelingen van de Commissie voor aanbevelingen van de Raad over de stabiliteits- of convergentieprogramma’s 2021 en de bijbehorende statistische bijlage. De schuldhoudbaarheidsanalyse is bijgewerkt 15 aan de hand van de Debt Sustainability Monitor 2020 16 (gepubliceerd in februari 2021) en weerspiegelt zowel de prognoses van de Commissie als de meest recente ramingen voor de kosten van de vergrijzing uit het Vergrijzingsverslag 2021 17 .

In 2021 zal het overheidstekort van de EU en de eurozone als geheel naar verwachting verder toenemen tot respectievelijk 7,5 % en 8 % van het bbp (een stijging met respectievelijk circa ½ en ¾ procentpunt van het bbp). De stijging van het tekort is voornamelijk toe te schrijven aan de goedkeuring van nieuwe noodmaatregelen of de verlenging van noodmaatregelen ter ondersteuning van de economische activiteit toen in de eerste helft van jaar opnieuw inperkingsmaatregelen moesten worden genomen.

Op basis van de prognoses van de Commissie zal het overheidstekort in 2021 naar verwachting dalen (in sommige gevallen slechts licht) in de helft van de 26 in dit verslag opgenomen lidstaten – namelijk België, Bulgarije, Ierland, Spanje, Frankrijk, Kroatië, Cyprus, Luxemburg, Hongarije, Oostenrijk, Polen, Portugal en Finland –, vanwege het herstel van de economische activiteit en het geleidelijk uitfaseren van tijdelijke noodmaatregelen. De verwachting is echter dat alleen Denemarken en Luxemburg een tekort zullen hebben van lager dan 3 % van het bbp.

In 2022 zullen de gemiddelde begrotingstekorten in zowel de EU als de eurozone naar verwachting dalen tot circa 3¾ % van het bbp. Het begrotingstekort zal in 2022 naar verwachting lager uitvallen door het economisch herstel en het grotendeels wegvallen van de discretionaire beleidssteun die tot doel had de gevolgen van de crisis het hoofd te bieden.

Hoewel de schuldquote in Bulgarije, Denemarken, Spanje, Kroatië, Cyprus, Hongarije, Polen, Portugal, Slovenië en Slowakije naar verwachting zal afnemen in 2021, zal de totale schuldquote naar verwachting verder oplopen, met een nieuwe piek van circa 95 % en 103 % in respectievelijk de EU en de eurozone, alvorens in 2022 licht te dalen. De meeste lidstaten zullen naar verwachting ook in 2021 schuldquotes van meer dan 60 % van het bpp noteren.

Na de inwerkingtreding van de herstel- en veerkrachtfaciliteit op 19 februari 2021 hebben de lidstaten hun herstel- en veerkrachtplannen bij de Commissie ingediend, of treffen zij daartoe momenteel voorbereidingen. De prognoses van de Commissie nemen de impact van die plannen derhalve op in de budgettaire en macro-economische projecties. Op de sluitingsdatum voor de prognoses (30 april 2021) waren sommige lidstaten echter nog altijd bezig met het uitwerken van de plannen. De volgende werkhypothesen zijn gebruikt om de prognoses van de Commissie op te stellen:

̶Tijdsprofiel van de uitgaven: de prognoses gaan steevast uit van lineaire absorptie van alle toegekende subsidies gedurende de looptijd van de faciliteit, die van start gaat in de tweede helft van 2021 en eindigt in 2026. Dit vertaalt zich in een absorptie van 1/11 van de totale subsidie van de herstel- en veerkrachtfaciliteit in 2021, en 2/11 in 2022.

̶Samenstelling van de uitgaven: de prognoses gaan er steevast van uit dat de door de faciliteit te financieren uitgaven uiteenvallen in bruto-investeringen in vaste activa (d.w.z. overheidsinvesteringen) en kapitaaloverdrachten (voornamelijk ter ondersteuning van particuliere investeringen).

̶De bovenstaande aannames hebben enkel betrekking op de absorptie van in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit toegekende subsidies.

Voor lidstaten waar op de sluitingsdatum voor de prognoses voldoende gedetailleerde en geloofwaardige informatie voorhanden was over de (concept)plannen voor herstel en veerkracht, wijken de prognoses af van de standaardaannames 18 .

Tabel 6: Overheidsinvesteringen
Percentage van het bbp
201720182019202020212022
België2,42,62,72,83,02,9
Bulgarije2,33,13,44,54,24,2
Tsjechië3,34,14,44,95,25,3
Denemarken3,43,43,23,63,73,7
Duitsland2,22,42,52,72,82,8
Estland5,75,35,05,76,36,2
Ierland1,82,12,42,72,93,0
Griekenland4,53,22,53,04,95,8
Spanje2,02,22,12,52,52,4
Frankrijk3,33,43,73,83,93,9
Kroatië2,83,54,35,66,37,4
Italië2,22,12,32,72,93,2
Cyprus2,74,92,62,93,53,5
Letland4,65,65,05,76,26,1
Litouwen3,23,23,14,13,93,9
Luxemburg4,13,94,05,04,34,2
Hongarije4,55,86,26,46,46,6
Malta2,43,33,94,55,65,3
Nederland3,43,43,43,43,93,7
Oostenrijk3,13,13,13,43,63,5
Polen3,84,74,34,44,74,9
Portugal1,81,81,92,22,53,2
Slovenië3,13,73,84,25,85,8
Slowakije3,43,73,63,53,83,7
Finland4,14,34,44,64,64,3
Zweden4,64,94,95,15,05,0
Bron: voorjaarsprognoses 2021 van de Commissie.


4.2.1België

Macro-economische situatie op middellange termijn: Na een krimp van 6,3 % in 2020 zal de economie naar verwachting met 4,5 % groeien in 2021, en met 3,7 % in 2022. De groei in 2021 is vooral toe te schrijven aan particuliere consumptie en investeringen. De economische activiteit zal naar verwachting in 2022 weer uitkomen op het niveau van 2019.

Begrotingssituatie op de middellange termijn, inclusief investeringen: Het overheidstekort zal naar verwachting dalen van 9,4 % van het bbp in 2020 tot 7,6 % van het bbp in 2021, en vervolgens tot 4,9 % van het bbp in 2022. De overheidsinvesteringen zullen naar schatting stijgen van 2,8 % van het bbp in 2020 tot 3 % in 2021. De nationaal gefinancierde begrotingssteun in 2020 en 2021 – als gemeten door de verandering in het primaire saldo in vergelijking met het niveau van vóór de crisis (2019) – bedraagt naar schatting respectievelijk 7,5 % en 6 % van het bbp, met inbegrip van discretionaire begrotingsmaatregelen en de werking van de automatische stabilisatoren. De in 2020 en 2021 genomen maatregelen zijn in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad van 20 juli 2020. De door de regering in 2020 en 2021 genomen discretionaire begrotingsmaatregelen zijn grotendeels tijdelijk of geflankeerd door compenserende maatregelen.

Schuldpositie op middellange termijn: Eind 2018 kwam de overheidsschuld uit op 99,8 %, en eind 2019 op 98,1 %, alvorens toe te nemen tot 114,1 % van het bbp eind 2020. Vervolgens zal de overheidsschuld naar verwachting oplopen van 115,3 % van het bbp eind 2021 tot 115,5 % van het bbp eind 2022. De schuldhoudbaarheidsanalyse bevestigt de hoge risico’s op middellange termijn. Volgens de referentieprojectie op 10 jaar zou de overheidsschuldquote stabiliseren en in de tweede helft van de periode beginnen te dalen, maar op een hoog niveau blijven. Het schuldtraject is gevoelig voor macro-economische schokken. Wanneer rekening wordt gehouden met een breed scala van mogelijke tijdelijke schokken op macro-economische variabelen (door middel van stochastische projecties), is het waarschijnlijk dat de schuldquote in 2025 hoger kan zijn dan in 2020. Wat andere voor een algemene beoordeling van de houdbaarheid van de schuld relevante factoren betreft, worden de risico’s onder meer beperkt door het verlengen van de looptijd van de schuld in de afgelopen jaren, de betrekkelijk stabiele financieringsbronnen (met een gediversifieerd en breed beleggersbestand) en – mede dankzij de interventies van het Eurosysteem – historisch lage financieringskosten. Daarnaast zal de uitvoering van hervormingen en investeringen in het kader van NextGenerationEU, met name de herstel- en veerkrachtfaciliteit, naar verwachting een aanzienlijk positief en blijvend effect hebben op de bbp-groei in de komende jaren, hetgeen, onder overigens gelijke omstandigheden, aan de verbetering van de houdbaarheid van de schuld moet bijdragen. Bovendien zullen de brutofinancieringsbehoeften naar verwachting afnemen. De risicoverhogende factoren hangen samen met de risico’s van voorwaardelijke verplichtingen die te herleiden zijn tot de particuliere sector, onder meer via de mogelijke opvraging van overheidsgaranties die tijdens de COVID-19-crisis aan bedrijven en zelfstandigen zijn verleend, hoewel dit risico momenteel beperkt blijft doordat de benutting tot dusver betrekkelijk laag is.

Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: Op 30 april 2021 heeft België aanvullende relevante factoren naar voren gebracht, namelijk dat België op federaal niveau van 21 december 2018 tot 1 oktober 2020 verschillende regeringen in lopende zaken had, en de toezegging van de aantredende regering om grote structurele hervormingen door te voeren teneinde de samenstelling van de overheidsuitgaven en de houdbaarheid van de overheidsfinanciën te verbeteren. In de brief genoemde hervormingsplannen hebben betrekking op het pensioen- en het belastingstelsel, het implementeren van uitgaventoetsingen en het opschroeven van overheidsinvesteringen.

4.2.2Bulgarije

Macro-economische situatie op middellange termijn: Na een krimp van 4,2 % in 2020 zal de economie in 2021 naar verwachting met 3,5 % groeien, en met 4,7 % in 2022. De groei in 2021 is vooral toe te schrijven aan investeringen en particuliere consumptie. De economische activiteit zal naar verwachting in 2022 weer uitkomen op het niveau van 2019.

Begrotingssituatie op de middellange termijn, inclusief investeringen: Het overheidstekort zal naar verwachting dalen van 3,4 % van het bbp in 2020 tot 3,2 % van het bbp in 2021, en vervolgens tot 1,9 % van het bbp in 2022. De overheidsinvesteringen zullen naar schatting dalen van 4,5 % van het bbp in 2020 tot 4,2 % in 2021, en zijn daarmee hoger dan het overheidstekort in 2020 en 2021. De nationaal gefinancierde begrotingssteun in 2020 en 2021 – als gemeten door de verandering in het primaire saldo in vergelijking met het niveau van vóór de crisis (2019) – bedraagt naar schatting respectievelijk 5,6 % en 5,1 % van het bbp, met inbegrip van discretionaire begrotingsmaatregelen en de werking van de automatische stabilisatoren. De in 2020 en 2021 genomen maatregelen zijn in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad van 20 juli 2020. De door de regering in 2020 en 2021 genomen discretionaire begrotingsmaatregelen zijn tijdelijk of gaan gepaard met compenserende maatregelen.

Schuldpositie op middellange termijn: Eind 2018 kwam de overheidsschuld uit op 22,3 %, en eind 2019 op 20,2 %, alvorens toe te nemen tot 25 % van het bbp eind 2020. Vervolgens zal de overheidsschuld naar verwachting dalen van 24,5 % van het bbp eind 2021 tot 24 % van het bbp eind 2022. Al bij al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op lage risico’s op de middellange termijn. De uitvoering van hervormingen en investeringen in het kader van NextGenerationEU, met name de herstel- en veerkrachtfaciliteit, zal naar verwachting een aanzienlijk positief en blijvend effect hebben op de bbp-groei in de komende jaren, hetgeen, onder overigens gelijke omstandigheden, aan de verbetering van de houdbaarheid van de schuld moet bijdragen.

Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: In de analyse die in de voorgaande punten is gepresenteerd, wordt reeds ingegaan op de belangrijkste factoren die Bulgarije op 29 april 2021 naar voren heeft gebracht.

4.2.3Tsjechië

Macro-economische situatie op middellange termijn: Na een krimp van 5,6 % in 2020 zal de economie in 2021 naar verwachting met 3,4 % groeien, en met 4,4 % in 2022. De groei in 2021 is vooral toe te schrijven aan investeringen en netto-uitvoer. De economische activiteit zal naar verwachting in 2022 weer uitkomen op het niveau van 2019.

Begrotingssituatie op de middellange termijn, inclusief investeringen: Het overheidstekort zal naar verwachting stijgen van 6,2 % van het bbp in 2020 tot 8,5 % van het bbp in 2021, en vervolgens dalen tot 5,4 % van het bbp in 2022. De overheidsinvesteringen zullen naar schatting stijgen van 4,9 % van het bbp in 2020 tot 5,2 % in 2021. De nationaal gefinancierde begrotingssteun in 2020 en 2021 – als gemeten door de verandering in het primaire saldo in vergelijking met het niveau van vóór de crisis (2019) – bedraagt naar schatting respectievelijk 6,4 % en 8,7 % van het bbp, met inbegrip van discretionaire begrotingsmaatregelen en de werking van de automatische stabilisatoren. De in 2020 en 2021 genomen maatregelen zijn in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad van 20 juli 2020. Sommige van de door de regering in 2020 en 2021 genomen discretionaire maatregelen lijken niet tijdelijk te zijn of met compenserende maatregelen gepaard te gaan. Na de prognoseperiode van de Commissie, in 2023, wordt het resterende effect van die niet-tijdelijke maatregelen voorlopig geraamd op ongeveer 2 % van het bbp.

Schuldpositie op middellange termijn: Eind 2018 kwam de overheidsschuld uit op 32,1 %, en eind 2019 op 30,3 %, alvorens toe te nemen tot 38,1 % van het bbp eind 2020. Vervolgens zal de overheidsschuld naar verwachting oplopen van 44,3 % van het bbp eind 2021 tot 47,1 % van het bbp eind 2022. Al bij al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op middelgrote risico’s op de middellange termijn. De uitvoering van hervormingen en investeringen in het kader van NextGenerationEU, met name de herstel- en veerkrachtfaciliteit, zal naar verwachting een aanzienlijk positief en blijvend effect hebben op de bbp-groei in de komende jaren, hetgeen, onder overigens gelijke omstandigheden, aan de verbetering van de houdbaarheid van de schuld moet bijdragen.

Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: Op 30 april 2021 heeft Tsjechië aanvullende relevante factoren naar voren gebracht. De autoriteiten beschouwen de toestand van de Tsjechische overheidsfinanciën voorafgaand aan de pandemie, inclusief begrotingsbuffers en lage overheidsschuld, als relevante verzachtende factoren. Overeenkomstig de wijzigingen van de Wet begrotingsverantwoordelijkheid zal in 2022 een consolidatie van de overheidsfinanciën van start gaan, met een minimale begrotingsinspanning van 0,5 procentpunt per jaar.

4.2.4Denemarken

Macro-economische situatie op middellange termijn: Na een krimp van 2,7 % in 2020 zal de economie in 2021 naar verwachting met 2,9 % groeien, en met 3,5 % in 2022. De groei in 2021 is vooral toe te schrijven aan particuliere consumptie en investeringen. De economische activiteit zal naar verwachting in 2021 weer uitkomen op het niveau van 2019.

Begrotingssituatie op de middellange termijn, inclusief investeringen: Het overheidstekort zal naar verwachting stijgen van 1,1 % van het bbp in 2020 tot 2,1 % van het bbp in 2021, en vervolgens dalen tot 1,4 % van het bbp in 2022. De overheidsinvesteringen zullen naar schatting stijgen van 3,6 % van het bbp in 2020 tot 3,7 % in 2021, en zijn daarmee hoger dan het overheidstekort in 2020 en 2021. De nationaal gefinancierde begrotingssteun in 2020 en 2021 – als gemeten door de verandering in het primaire saldo in vergelijking met het niveau van vóór de crisis (2019) – bedraagt naar schatting respectievelijk 5,2 % en 5,8 % van het bbp, met inbegrip van discretionaire begrotingsmaatregelen en de werking van de automatische stabilisatoren. De in 2020 en 2021 genomen maatregelen zijn in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad van 20 juli 2020. De door de regering in 2020 en 2021 genomen discretionaire begrotingsmaatregelen zijn tijdelijk of gaan gepaard met compenserende maatregelen.

Schuldpositie op middellange termijn: Eind 2018 kwam de overheidsschuld uit op 34 %, en eind 2019 op 33,3 %, alvorens toe te nemen tot 42,2 % van het bbp eind 2020. Vervolgens zal de overheidsschuld naar verwachting dalen van 40,2 % van het bbp eind 2021 tot 38,8 % van het bbp eind 2022. Al bij al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op lage risico’s op de middellange termijn. De uitvoering van hervormingen en investeringen in het kader van NextGenerationEU, met name de herstel- en veerkrachtfaciliteit, zal naar verwachting een aanzienlijk positief en blijvend effect hebben op de bbp-groei in de komende jaren, hetgeen, onder overigens gelijke omstandigheden, aan de verbetering van de houdbaarheid van de schuld moet bijdragen.

Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: In de analyse die in de voorgaande punten is gepresenteerd, wordt reeds ingegaan op de belangrijkste factoren die Denemarken op 12 mei 2021 naar voren heeft gebracht.

4.2.5Duitsland

Macro-economische situatie op middellange termijn: Na een krimp van 4,9 % in 2020 zal de economie in 2021 naar verwachting met 3,4 % groeien, en met 4,1 % in 2022. De groei in 2021 is vooral toe te schrijven aan netto-uitvoer en investeringen. De economische activiteit zal naar verwachting in 2022 weer uitkomen op het niveau van 2019.

Begrotingssituatie op de middellange termijn, inclusief investeringen: Het overheidstekort zal naar verwachting stijgen van 4,2 % van het bbp in 2020 tot 7,5 % van het bbp in 2021, en vervolgens dalen tot 2,5 % van het bbp in 2022. De overheidsinvesteringen zullen naar schatting stijgen van 2,7 % van het bbp in 2020 tot 2,8 % in 2021. De nationaal gefinancierde begrotingssteun in 2020 en 2021 – als gemeten door de verandering in het primaire saldo in vergelijking met het niveau van vóór de crisis (2019) – bedraagt naar schatting respectievelijk 5,9 % en 9,2 % van het bbp, met inbegrip van discretionaire begrotingsmaatregelen en de werking van de automatische stabilisatoren. De in 2020 en 2021 genomen maatregelen zijn in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad van 20 juli 2020. Sommige van de door de regering in 2020 en 2021 genomen discretionaire maatregelen lijken niet tijdelijk te zijn of met compenserende maatregelen gepaard te gaan. Na de prognoseperiode van de Commissie, in 2023, wordt het resterende effect van die niet-tijdelijke maatregelen voorlopig geraamd op ongeveer 1 % van het bbp.

Duitsland heeft te kampen met onevenwichtigheden in de zin van de procedure bij macro-economische onevenwichtigheden. Het overschot op de lopende rekening blijft hoog, wat een weerspiegeling is van getemperde investeringen in vergelijking met de besparingen, en heeft grensoverschrijdende relevantie. Vooruitblikkend biedt het herstel- en veerkrachtplan een kans om onevenwichtigheden, investeringen en hervormingsbehoeften aan te pakken.

Schuldpositie op middellange termijn: Eind 2018 kwam de overheidsschuld uit op 61,8 %, en eind 2019 op 59,7 %, alvorens toe te nemen tot 69,8 % van het bbp eind 2020. Vervolgens zal de overheidsschuld naar verwachting dalen van 73,1 % van het bbp eind 2021 tot 72,2 % van het bbp eind 2022. Al bij al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op lage risico’s op de middellange termijn. De uitvoering van hervormingen en investeringen in het kader van NextGenerationEU, met name de herstel- en veerkrachtfaciliteit, zal naar verwachting een aanzienlijk positief en blijvend effect hebben op de bbp-groei in de komende jaren, hetgeen, onder overigens gelijke omstandigheden, aan de verbetering van de houdbaarheid van de schuld moet bijdragen.

Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: Op 3 mei 2021 heeft Duitsland aanvullende relevante factoren naar voren gebracht, namelijk dat de geplande begroting uitgaat van een volledige uitvoering van alle steunmaatregelen.

4.2.6Estland

Macro-economische situatie op middellange termijn: Na een krimp van 2,9 % in 2020 zal de economie in 2021 naar verwachting met 2,8 % groeien, en met 5 % in 2022. De groei in 2021 is vooral toe te schrijven aan particuliere consumptie en netto-uitvoer. De economische activiteit zal naar verwachting in 2022 weer uitkomen op het niveau van 2019.

Begrotingssituatie op de middellange termijn, inclusief investeringen: Het overheidstekort zal naar verwachting stijgen van 4,9 % van het bbp in 2020 tot 5,6 % van het bbp in 2021, en vervolgens dalen tot 3,3 % van het bbp in 2022. De overheidsinvesteringen zullen naar schatting stijgen van 5,7 % van het bbp in 2020 tot 6,3 % in 2021, en zijn daarmee hoger dan het overheidstekort in 2020 en 2021. De nationaal gefinancierde begrotingssteun in 2020 en 2021 – als gemeten door de verandering in het primaire saldo in vergelijking met het niveau van vóór de crisis (2019) – bedraagt naar schatting respectievelijk 5 % en 5,6 % van het bbp, met inbegrip van discretionaire begrotingsmaatregelen en de werking van de automatische stabilisatoren. De in 2020 en 2021 genomen maatregelen zijn in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad van 20 juli 2020. Sommige van de door de regering in 2020 en 2021 genomen discretionaire maatregelen lijken niet tijdelijk te zijn of met compenserende maatregelen gepaard te gaan. Na de prognoseperiode van de Commissie, in 2023, wordt het resterende effect van die niet-tijdelijke maatregelen voorlopig geraamd op ongeveer 1 % van het bbp.

Schuldpositie op middellange termijn: Eind 2018 kwam de overheidsschuld uit op 8,2 %, en eind 2019 op 8,4 %, alvorens toe te nemen tot 18,2 % van het bbp eind 2020. Vervolgens zal de overheidsschuld naar verwachting oplopen van 21,3 % van het bbp eind 2021 tot 24 % van het bbp eind 2022. Al bij al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op lage risico’s op de middellange termijn. De uitvoering van hervormingen en investeringen in het kader van NextGenerationEU, met name de herstel- en veerkrachtfaciliteit, zal naar verwachting een aanzienlijk positief en blijvend effect hebben op de bbp-groei in de komende jaren, hetgeen, onder overigens gelijke omstandigheden, aan de verbetering van de houdbaarheid van de schuld moet bijdragen.

Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: In de analyse die in de voorgaande punten is gepresenteerd, wordt reeds ingegaan op de belangrijkste factoren die Estland op 29 april 2021 naar voren heeft gebracht.

4.2.7Ierland

Macro-economische situatie op middellange termijn: Dit is de enige lidstaat in de EU waar de economische activiteit in 2020 niet terugliep; de bbp-groei nam slechts af tot 3,4 %. De economie zal in 2021 naar verwachting met 4,6 % groeien, en met 5 % in 2022. De groei in 2021 is vooral toe te schrijven aan investeringen en particuliere consumptie. De jaarlijkse “gewijzigde binnenlandse vraag” 19 , een maatstaf die de onderliggende binnenlandse economie beter weerspiegelt, wijst echter op een krimp met 5,4 % in 2020. Volgens deze maatstaf zou de economie groeien met 4,3 % in 2021 en met 7 % in 2022, en de economische activiteit zal naar verwachting in 2022 weer uitkomen op het niveau van 2019.

Begrotingssituatie op de middellange termijn, inclusief investeringen: Het overheidstekort zal in 2021 naar verwachting stabiel blijven op 5 % van het bbp, en vervolgens dalen tot 2,9 % van het bbp in 2022. De overheidsinvesteringen zullen naar schatting stijgen van 2,7 % van het bbp in 2020 tot 2,9 % in 2021. De nationaal gefinancierde begrotingssteun in 2020 en 2021 – als gemeten door de verandering in het primaire saldo in vergelijking met het niveau van vóór de crisis (2019) – bedraagt naar schatting 5,7 % van het bbp in beide jaren, met inbegrip van discretionaire begrotingsmaatregelen en de werking van de automatische stabilisatoren. De in 2020 en 2021 genomen maatregelen zijn in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad van 20 juli 2020. De door de regering in 2020 en 2021 genomen discretionaire begrotingsmaatregelen zijn grotendeels tijdelijk of geflankeerd door compenserende maatregelen.

Ierland heeft te kampen met onevenwichtigheden in de zin van de procedure bij macro-economische onevenwichtigheden. De kwetsbaarheden houden verband met de grote particuliere en overheidsschulden en de externe nettoverplichtingen blijven bestaan. Vooruitblikkend biedt het herstel- en veerkrachtplan een kans om onevenwichtigheden, investeringen en hervormingsbehoeften aan te pakken.

Schuldpositie op middellange termijn: Eind 2018 kwam de overheidsschuld uit op 63 %, en eind 2019 op 57,4 %, alvorens toe te nemen tot 59,5 % van het bbp eind 2020. Vervolgens zal de overheidsschuld naar verwachting dalen van 61,4 % van het bbp eind 2021 tot 59,7 % van het bbp eind 2022. Al bij al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op lage risico’s op de middellange termijn. De uitvoering van hervormingen en investeringen in het kader van NextGenerationEU, met name de herstel- en veerkrachtfaciliteit, zal naar verwachting een aanzienlijk positief en blijvend effect hebben op de bbp-groei in de komende jaren, hetgeen, onder overigens gelijke omstandigheden, aan de verbetering van de houdbaarheid van de schuld moet bijdragen.

Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: In de analyse die in de voorgaande punten is gepresenteerd, wordt reeds ingegaan op de belangrijkste factoren die Ierland op 30 april 2021 naar voren heeft gebracht.

4.2.8Griekenland

Macro-economische situatie op middellange termijn: Na een krimp van 8,2 % in 2020 zal de economie naar verwachting met 4,1 % groeien in 2021, en met 6 % in 2022. De groei in 2021 is vooral toe te schrijven aan particuliere consumptie en investeringen. De economische activiteit zal naar verwachting in 2022 weer uitkomen op het niveau van 2019.

Begrotingssituatie op de middellange termijn, inclusief investeringen: Het overheidstekort zal naar verwachting stijgen van 9,7 % van het bbp in 2020 tot 10 % van het bbp in 2021, en vervolgens dalen tot 3,2 % van het bbp in 2022. De overheidsinvesteringen zullen naar schatting stijgen van 3 % van het bbp in 2020 tot 4,9 % in 2021. De nationaal gefinancierde begrotingssteun in 2020 en 2021 – als gemeten door de verandering in het primaire saldo in vergelijking met het niveau van vóór de crisis (2019) – bedraagt naar schatting respectievelijk 11,3 % en 11,7 % van het bbp, met inbegrip van discretionaire begrotingsmaatregelen en de werking van de automatische stabilisatoren. De in 2020 en 2021 genomen maatregelen zijn in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad van 20 juli 2020. De door de regering in 2020 en 2021 genomen, en voor 2022 aangekondigde, discretionaire begrotingsmaatregelen zijn tijdelijk of gaan gepaard met compenserende maatregelen.

Griekenland heeft te kampen met onevenwichtigheden in de zin van de procedure bij macro-economische onevenwichtigheden. De kwetsbaarheden houden verband met de hoge overheidsschuld, de onvolledige externe herbalancering en de hoge niet-renderende leningen, in een context van hoge werkloosheid en lage potentiële groei. Vooruitblikkend biedt het herstel- en veerkrachtplan een kans om onevenwichtigheden, investeringen en hervormingsbehoeften aan te pakken.

Schuldpositie op middellange termijn: Eind 2018 kwam de overheidsschuld uit op 186,2 %, en eind 2019 op 180,5 %, alvorens toe te nemen tot 205,6 % van het bbp eind 2020. Vervolgens zal de overheidsschuld naar verwachting dalen van 208,8 % van het bbp eind 2021 tot 201,5 % van het bbp eind 2022. Griekenland staat onder verscherpt toezicht 20 . De schuldhoudbaarheidsanalyse bevestigt de hoge risico’s op de middellange termijn. Volgens de referentieprojectie op 10 jaar zou de overheidsschuldquote gedurende de periode dalen, maar op een hoog niveau blijven. Met name is het schuldtraject gevoelig voor macro-economische schokken op de middellange termijn. Wanneer rekening wordt gehouden met een breed scala van mogelijke tijdelijke schokken op macro-economische variabelen (door middel van stochastische projecties), is het waarschijnlijk dat de schuldquote in 2025 hoger kan zijn dan in 2020. Daarnaast wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse in het 10e verslag over het verscherpte toezicht op toegenomen houdbaarheidsrisico’s bij verschillende scenario’s 21 . Wat andere relevante factoren voor een algemene beoordeling van de houdbaarheid van de schuld betreft, beperken de samenstelling en het looptijdprofiel van de overheidsschuld de kwetsbaarheden als gevolg van schuld, terwijl uit voorwaardelijke verplichtingen aanvullende risico’s zouden kunnen voortvloeien. Een groot deel van de schuld wordt gefinancierd tegen lage rente met lange looptijden, hetgeen samen de omvangrijke kasreserves van de Griekse overheid het effect van kortetermijnschommelingen in financieringskosten doeltreffend opvangt. De schuldhoudbaarheidsanalyse in het 10e verslag over het verscherpte toezicht houdt geen rekening met de gevolgen van de in het herstel- en veerkrachtplan gepresenteerde hervormingen en investeringen voor de groei op lange termijn, hetgeen de houdbaarheidsrisico’s mogelijk verder beperkt. Er zijn daarentegen risico’s die voortvloeien uit de onzekerheid omtrent voorwaardelijke verplichtingen jegens de particuliere sector, waaronder de tijdens de pandemie of in het kader van de Hercules-regeling aan bedrijven en zelfstandigen verstrekte overheidsgaranties.

Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: In de analyse die in de voorgaande punten is gepresenteerd, wordt reeds ingegaan op de belangrijkste factoren die Griekenland op 29 april 2021 naar voren heeft gebracht.

4.2.9Spanje

Macro-economische situatie op middellange termijn: Na een krimp van 10,8 % in 2020 zal de economie in 2021 naar verwachting met 5,9 % groeien, en met 6,8 % in 2022. De groei in 2021 is vooral toe te schrijven aan particuliere consumptie en investeringen. De economische activiteit zal naar verwachting in 2022 weer uitkomen op het niveau van 2019.

Begrotingssituatie op de middellange termijn, inclusief investeringen: Het overheidstekort zal naar verwachting dalen van 11 % van het bbp in 2020 tot 7,6 % van het bbp in 2021, en vervolgens tot 5,2 % van het bbp in 2022. De overheidsinvesteringen zullen in 2021 naar schatting stabiel blijven op 2,5 % van het bbp. De nationaal gefinancierde begrotingssteun in 2020 en 2021 – als gemeten door de verandering in het primaire saldo in vergelijking met het niveau van vóór de crisis (2019) – bedraagt naar schatting respectievelijk 8,1 % en 4,8 % van het bbp, met inbegrip van discretionaire begrotingsmaatregelen en de werking van de automatische stabilisatoren. De in 2020 en 2021 genomen maatregelen zijn in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad van 20 juli 2020. De door de regering in 2020 en 2021 genomen discretionaire begrotingsmaatregelen zijn grotendeels tijdelijk of geflankeerd door compenserende maatregelen.

Spanje heeft te kampen met onevenwichtigheden in de zin van de procedure bij macro-economische onevenwichtigheden. De kwetsbaarheden houden verband met de hoge externe en interne schuld, zowel van de overheid als van de particuliere sector, in een context van hoge werkloosheid en zijn grensoverschrijdend van belang. Vooruitblikkend biedt het herstel- en veerkrachtplan een kans om onevenwichtigheden, investeringen en hervormingsbehoeften aan te pakken.

Schuldpositie op middellange termijn: Eind 2018 kwam de overheidsschuld uit op 97,4 %, en eind 2019 op 95,5 %, alvorens toe te nemen tot 120 % van het bbp eind 2020. Vervolgens zal de overheidsschuld naar verwachting dalen van 119,6 % van het bbp eind 2021 tot 116,9 % van het bbp eind 2022. De schuldhoudbaarheidsanalyse bevestigt de hoge risico’s op de middellange termijn. Volgens de referentieprojectie op 10 jaar zou de overheidsschuldquote stabiliseren en in de tweede helft van de periode licht dalen, maar op een hoog niveau blijven. Het schuldtraject is gevoelig voor macro-economische schokken. Wanneer rekening wordt gehouden met een breed scala van mogelijke tijdelijke schokken op macro-economische variabelen (door middel van stochastische projecties), is het waarschijnlijk dat de schuldquote in 2025 hoger kan zijn dan in 2020. Wat andere voor een algemene beoordeling van de houdbaarheid van de schuld relevante factoren betreft, worden de risico’s onder meer beperkt door het verlengen van de looptijd van de schuld in de afgelopen jaren, de betrekkelijk stabiele financieringsbronnen (met een gediversifieerd en breed beleggersbestand) en – mede dankzij de interventies van het Eurosysteem – historisch lage financieringskosten. Daarnaast zal de uitvoering van hervormingen en investeringen in het kader van NextGenerationEU, met name de herstel- en veerkrachtfaciliteit, naar verwachting een aanzienlijk positief en blijvend effect hebben op de bbp-groei in de komende jaren, hetgeen, onder overigens gelijke omstandigheden, aan de verbetering van de houdbaarheid van de schuld moet bijdragen. Bovendien zullen de brutofinancieringsbehoeften naar verwachting afnemen. De risicoverhogende factoren hangen samen met risico’s van voorwaardelijke verplichtingen die te herleiden zijn tot de particuliere sector, onder meer via de mogelijke opvraging van overheidsgaranties die tijdens de COVID-19-crisis aan bedrijven en zelfstandigen zijn verleend.

Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: Op 30 april 2021 heeft Spanje aanvullende relevante factoren naar voren gebracht, namelijk i) dat de vermogensbeheerder SAREB met ingang van het statistische jaar 2020 bij de overheid wordt ingedeeld, waardoor het tekort en de schuld in 2020 respectievelijk circa 1 procentpunt en 3 procentpunten hoger zullen uitvallen; en ii) dat Spanje tevens maatregelen aan de ontvangstenzijde heeft doorgevoerd, met name nieuwe belastingen op financiële transacties, bepaalde digitale diensten en wegwerpplastic, die de overheidsfinanciën naar verwachting zullen versterken op middellange termijn.

4.2.10Frankrijk

Macro-economische situatie op middellange termijn: Na een krimp van 8,1 % in 2020 zal de economie naar verwachting met 5,7 % groeien in 2021, en met 4,2 % in 2022. De groei in 2021 is vooral toe te schrijven aan investeringen en particuliere consumptie. De economische activiteit zal naar verwachting in 2022 weer uitkomen op het niveau van 2019.

Begrotingssituatie op de middellange termijn, inclusief investeringen: Het overheidstekort zal naar verwachting dalen van 9,2 % van het bbp in 2020 tot 8,5 % van het bbp in 2021, en vervolgens tot 4,7 % van het bbp in 2022. De overheidsinvesteringen zullen naar schatting stijgen van 3,8 % van het bbp in 2020 tot 3,9 % in 2021. De nationaal gefinancierde begrotingssteun in 2020 en 2021 – als gemeten door de verandering in het primaire saldo in vergelijking met het niveau van vóór de crisis (2019) – bedraagt naar schatting respectievelijk 6,2 % en 5,7 % van het bbp, met inbegrip van discretionaire begrotingsmaatregelen en de werking van de automatische stabilisatoren. De in 2020 en 2021 genomen maatregelen zijn in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad van 20 juli 2020. Sommige van de door de regering in 2020 en 2021 genomen, en voor 2022 aangekondigde, discretionaire maatregelen lijken niet tijdelijk te zijn of met compenserende maatregelen gepaard te gaan. Na de prognoseperiode van de Commissie, in 2023, wordt het resterende effect van die niet-tijdelijke maatregelen voorlopig geraamd op ongeveer 1 % van het bbp.

Frankrijk heeft te kampen met onevenwichtigheden in de zin van de procedure bij macro-economische onevenwichtigheden. De kwetsbaarheden houden verband met de hoge overheidsschuld, het zwakke concurrentievermogen en de lage productiviteitsgroei, die grensoverschrijdend van belang zijn. Vooruitblikkend biedt het herstel- en veerkrachtplan een kans om onevenwichtigheden, investeringen en hervormingsbehoeften aan te pakken.

Schuldpositie op middellange termijn: Eind 2018 kwam de overheidsschuld uit op 98 %, en eind 2019 op 97,6 %, alvorens toe te nemen tot 115,7 % van het bbp eind 2020. Vervolgens zal de overheidsschuld naar verwachting dalen van 117,4 % van het bbp eind 2021 tot 116,4 % van het bbp eind 2022. De schuldhoudbaarheidsanalyse bevestigt de hoge risico’s op de middellange termijn. Volgens de referentieprojectie op 10 jaar zou de overheidsschuldquote stabiliseren en in de tweede helft van de periode licht dalen, maar op een hoog niveau blijven. Het schuldtraject is gevoelig voor macro-economische schokken. Wanneer rekening wordt gehouden met een breed scala van mogelijke tijdelijke schokken op macro-economische variabelen (door middel van stochastische projecties), is het waarschijnlijk dat de schuldquote in 2025 hoger kan zijn dan in 2020. Wat andere voor een algemene beoordeling van de houdbaarheid van de schuld relevante factoren betreft, worden de risico’s onder meer beperkt door het verlengen van de looptijd van de schuld in de afgelopen jaren, de betrekkelijk stabiele financieringsbronnen (met een gediversifieerd en breed beleggersbestand) en – mede dankzij de interventies van het Eurosysteem – historisch lage financieringskosten. Daarnaast zal de uitvoering van hervormingen en investeringen in het kader van NextGenerationEU, met name de herstel- en veerkrachtfaciliteit, naar verwachting een aanzienlijk positief en blijvend effect hebben op de bbp-groei in de komende jaren, hetgeen, onder overigens gelijke omstandigheden, aan de verbetering van de houdbaarheid van de schuld moet bijdragen. Bovendien zullen de brutofinancieringsbehoeften naar verwachting afnemen. De risicoverhogende factoren hangen samen met risico’s van voorwaardelijke verplichtingen die te herleiden zijn tot de particuliere sector, onder meer via de mogelijke opvraging van overheidsgaranties die tijdens de COVID-19-crisis aan bedrijven en zelfstandigen zijn verleend.

Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: Op 30 april 2021 heeft Frankrijk aanvullende relevante factoren naar voren gebracht, namelijk de beheerste stijging van de overheidsuitgaven in de afgelopen jaren, hetgeen naar schatting neerkomt op een gemiddelde stijging in reële termen van 0,7 % tussen 2017 en 2019.

4.2.11Kroatië

Macro-economische situatie op middellange termijn: Na een krimp van 8 % in 2020 zal de economie naar verwachting met 5 % groeien in 2021, en met 6,1 % in 2022. De groei in 2021 is vooral toe te schrijven aan particuliere consumptie en investeringen. De economische activiteit zal naar verwachting in 2022 weer uitkomen op het niveau van 2019.

Begrotingssituatie op de middellange termijn, inclusief investeringen: Het overheidstekort zal naar verwachting dalen van 7,4 % van het bbp in 2020 tot 4,6 % van het bbp in 2021, en vervolgens tot 3,2 % van het bbp in 2022. De overheidsinvesteringen zullen naar schatting stijgen van 5,6 % van het bbp in 2020 tot 6,3 % in 2021, waarbij laatstgenoemd percentage het overheidstekort in 2021 overtreft. De nationaal gefinancierde begrotingssteun in 2020 en 2021 – als gemeten door de verandering in het primaire saldo in vergelijking met het niveau van vóór de crisis (2019) – bedraagt naar schatting respectievelijk 8,1 % en 5,3 % van het bbp, met inbegrip van discretionaire begrotingsmaatregelen en de werking van de automatische stabilisatoren. De in 2020 en 2021 genomen maatregelen zijn in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad van 20 juli 2020. De door de regering in 2020 en 2021 genomen discretionaire begrotingsmaatregelen zijn grotendeels tijdelijk of geflankeerd door compenserende maatregelen.

Kroatië heeft te kampen met onevenwichtigheden in de zin van de procedure bij macro-economische onevenwichtigheden. De kwetsbaarheden houden verband met overheids-, particuliere en externe schulden, in een context van lage potentiële groei. Vooruitblikkend biedt het herstel- en veerkrachtplan een kans om onevenwichtigheden, investeringen en hervormingsbehoeften aan te pakken.

Schuldpositie op middellange termijn: Eind 2018 kwam de overheidsschuld uit op 74,3 %, en eind 2019 op 72,8 %, alvorens toe te nemen tot 88,7 % van het bbp eind 2020. Vervolgens zal de overheidsschuld naar verwachting dalen van 85,6 % van het bbp eind 2021 tot 82,9 % van het bbp eind 2022. Al bij al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op middelgrote risico’s op de middellange termijn. De uitvoering van hervormingen en investeringen in het kader van NextGenerationEU, met name de herstel- en veerkrachtfaciliteit, zal naar verwachting een aanzienlijk positief en blijvend effect hebben op de bbp-groei in de komende jaren, hetgeen, onder overigens gelijke omstandigheden, aan de verbetering van de houdbaarheid van de schuld moet bijdragen.

Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: In de analyse die in de voorgaande punten is gepresenteerd, wordt reeds ingegaan op de belangrijkste factoren die Kroatië op 30 april 2021 naar voren heeft gebracht.

4.2.12Italië

Macro-economische situatie op middellange termijn: Na een krimp van 8,9 % in 2020 zal de economie naar verwachting met 4,2 % groeien in 2021, en met 4,4 % in 2022. De groei in 2021 is vooral toe te schrijven aan particuliere consumptie en investeringen. De economische activiteit zal in 2022 naar verwachting nog niet uitkomen op het jaarlijkse niveau van vóór de crisis, doordat het bbp in 2022 waarschijnlijk nog altijd 0,9 % lager uitvalt dan in 2019.

Begrotingssituatie op de middellange termijn, inclusief investeringen: Het overheidstekort zal naar verwachting stijgen van 9,5 % van het bbp in 2020 tot 11,7 % van het bbp in 2021, en vervolgens dalen tot 5,8 % van het bbp in 2022. De overheidsinvesteringen zullen naar schatting stijgen van 2,7 % van het bbp in 2020 tot 2,9 % in 2021. De nationaal gefinancierde begrotingssteun in 2020 en 2021 – als gemeten door de verandering in het primaire saldo in vergelijking met het niveau van vóór de crisis (2019) – bedraagt naar schatting respectievelijk 8 % en 10,2 % van het bbp, met inbegrip van discretionaire begrotingsmaatregelen en de werking van de automatische stabilisatoren. De in 2020 en 2021 genomen maatregelen zijn in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad van 20 juli 2020. Sommige van de door de regering in 2020 en 2021 genomen discretionaire maatregelen lijken niet tijdelijk te zijn of met compenserende maatregelen gepaard te gaan. Na de prognoseperiode van de Commissie, in 2023, wordt het resterende effect van die niet-tijdelijke maatregelen voorlopig geraamd op ongeveer 1 % van het bbp.

Italië heeft te kampen met onevenwichtigheden in de zin van de procedure bij macro-economische onevenwichtigheden. De kwetsbaarheden houden verband met de hoge overheidsschuld en de aanhoudend zwakke productiviteitsdynamiek, die grensoverschrijdend van belang zijn in een context van een fragiele arbeidsmarkt en banksector. Vooruitblikkend biedt het herstel- en veerkrachtplan een kans om onevenwichtigheden, investeringen en hervormingsbehoeften aan te pakken.

Schuldpositie op middellange termijn: Eind 2018 kwam de overheidsschuld uit op 134,4 %, en eind 2019 op 134,6 %, alvorens toe te nemen tot 155,8 % van het bbp eind 2020. Vervolgens zal de overheidsschuld naar verwachting dalen van 159,8 % van het bbp eind 2021 tot 156,6 % van het bbp eind 2022. De schuldhoudbaarheidsanalyse bevestigt de hoge risico’s op de middellange termijn. Volgens de referentieprojectie op 10 jaar zou de overheidsschuldquote in de komende vijf jaar stabiliseren en in de tweede helft van de periode dalen, maar op een hoog niveau blijven. Het schuldtraject is gevoelig voor macro-economische schokken. Wanneer rekening wordt gehouden met een breed scala van mogelijke tijdelijke schokken op macro-economische variabelen (door middel van stochastische projecties), is het waarschijnlijk dat de schuldquote in 2025 hoger kan zijn dan in 2020. Wat andere voor een algemene beoordeling van de houdbaarheid van de schuld relevante factoren betreft, worden de risico’s onder meer beperkt door het verlengen van de looptijd van de schuld in de afgelopen jaren, de betrekkelijk stabiele financieringsbronnen (met een gediversifieerd en breed beleggersbestand) en – mede dankzij de interventies van het Eurosysteem – historisch lage financieringskosten. Daarnaast zal de uitvoering van hervormingen en investeringen in het kader van NextGenerationEU, met name de herstel- en veerkrachtfaciliteit, naar verwachting een aanzienlijk positief en blijvend effect hebben op de bbp-groei in de komende jaren, hetgeen, onder overigens gelijke omstandigheden, aan de verbetering van de houdbaarheid van de schuld moet bijdragen. Bovendien zullen de brutofinancieringsbehoeften naar verwachting afnemen. De risicoverhogende factoren hangen samen met risico’s van voorwaardelijke verplichtingen die te herleiden zijn tot de particuliere sector, onder meer via de mogelijke opvraging van overheidsgaranties die tijdens de COVID-19-crisis aan bedrijven zijn verleend.

Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: Op 30 april 2021 heeft Italië aanvullende relevante factoren naar voren gebracht, namelijk de aanzienlijke activa van de overheid en hun rol voor haar algehele kredietwaardigheid, het relatief lage aantal voorwaardelijke verplichtingen zelfs na de toename als gevolg van de COVID-19-crisis, alsook dat de omvang van de schuld in handen van de markt naar verwachting aanzienlijk lager zal zijn dan het totale schuldniveau in de komende jaren.

4.2.13Cyprus

Macro-economische situatie op middellange termijn: Na een krimp van 5,1 % in 2020 zal de economie in 2021 naar verwachting met 3,1 % groeien, en met 3,8 % in 2022. De groei in 2021 is vooral toe te schrijven aan particuliere consumptie en netto-uitvoer. De economische activiteit zal naar verwachting in 2022 weer uitkomen op het niveau van 2019.

Begrotingssituatie op de middellange termijn, inclusief investeringen: Het overheidstekort zal naar verwachting dalen van 5,7 % van het bbp in 2020 tot 5,1 % van het bbp in 2021, en vervolgens tot 2 % van het bbp in 2022. De overheidsinvesteringen zullen naar schatting stijgen van 2,9 % van het bbp in 2020 tot 3,5 % in 2021. De nationaal gefinancierde begrotingssteun in 2020 en 2021 – als gemeten door de verandering in het primaire saldo in vergelijking met het niveau van vóór de crisis (2019) – bedraagt naar schatting respectievelijk 7,6 % en 6,8 % van het bbp, met inbegrip van discretionaire begrotingsmaatregelen en de werking van de automatische stabilisatoren. De in 2020 en 2021 genomen maatregelen zijn in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad van 20 juli 2020. De door de regering in 2020 en 2021 genomen discretionaire begrotingsmaatregelen zijn grotendeels tijdelijk of geflankeerd door compenserende maatregelen.

Cyprus heeft te kampen met onevenwichtigheden in de zin van de procedure bij macro-economische onevenwichtigheden. De kwetsbaarheden houden verband met de grote volumes externe, overheids- en particuliere schulden, en nog steeds hoge niet-renderende leningen, naast een aanzienlijk tekort op de lopende rekening. Vooruitblikkend biedt het herstel- en veerkrachtplan een kans om onevenwichtigheden, investeringen en hervormingsbehoeften aan te pakken.

Schuldpositie op middellange termijn: Eind 2018 kwam de overheidsschuld uit op 99,2 %, en eind 2019 op 94 %, alvorens toe te nemen tot 118,2 % van het bbp eind 2020. Vervolgens zal de overheidsschuld naar verwachting dalen van 112,2 % van het bbp eind 2021 tot 106,6 % van het bbp eind 2022. Al bij al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op middelgrote risico’s op de middellange termijn. De uitvoering van hervormingen en investeringen in het kader van NextGenerationEU, met name de herstel- en veerkrachtfaciliteit, zal naar verwachting een aanzienlijk positief en blijvend effect hebben op de bbp-groei in de komende jaren, hetgeen, onder overigens gelijke omstandigheden, aan de verbetering van de houdbaarheid van de schuld moet bijdragen.

Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: In de analyse die in de voorgaande punten is gepresenteerd, wordt reeds ingegaan op de belangrijkste factoren die Cyprus op 29 april 2021 naar voren heeft gebracht.

4.2.14Letland

Macro-economische situatie op middellange termijn: Na een krimp van 3,6 % in 2020 zal de economie in 2021 naar verwachting met 3,5 % groeien, en met 6 % in 2022. De groei in 2021 is vooral toe te schrijven aan particuliere consumptie en investeringen. De economische activiteit zal naar verwachting in 2022 weer uitkomen op het niveau van 2019.

Begrotingssituatie op de middellange termijn, inclusief investeringen: Het overheidstekort zal naar verwachting stijgen van 4,5 % van het bbp in 2020 tot 7,3 % van het bbp in 2021, en vervolgens dalen tot 2 % van het bbp in 2022. De overheidsinvesteringen zullen naar schatting stijgen van 5,7 % van het bbp in 2020 tot 6,2 % in 2021, waarbij eerstgenoemd percentage hoger is dan het overheidstekort in 2020. De nationaal gefinancierde begrotingssteun in 2020 en 2021 – als gemeten door de verandering in het primaire saldo in vergelijking met het niveau van vóór de crisis (2019) – bedraagt naar schatting respectievelijk 4 % en 6,8 % van het bbp, met inbegrip van discretionaire begrotingsmaatregelen en de werking van de automatische stabilisatoren. De in 2020 en 2021 genomen maatregelen zijn in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad van 20 juli 2020. Sommige van de door de regering in 2020 en 2021 genomen discretionaire maatregelen lijken niet tijdelijk te zijn of met compenserende maatregelen gepaard te gaan. Na de prognoseperiode van de Commissie, in 2023, wordt het resterende effect van die niet-tijdelijke maatregelen voorlopig geraamd op ongeveer 1 % van het bbp.

Schuldpositie op middellange termijn: Eind 2018 kwam de overheidsschuld uit op 37,1 %, en eind 2019 op 37 %, alvorens toe te nemen tot 43,5 % van het bbp eind 2020. Vervolgens zal de overheidsschuld naar verwachting dalen van 47,3 % van het bbp eind 2021 tot 46,4 % van het bbp eind 2022. Al bij al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op lage risico’s op de middellange termijn. De uitvoering van hervormingen en investeringen in het kader van NextGenerationEU, met name de herstel- en veerkrachtfaciliteit, zal naar verwachting een aanzienlijk positief en blijvend effect hebben op de bbp-groei in de komende jaren, hetgeen, onder overigens gelijke omstandigheden, aan de verbetering van de houdbaarheid van de schuld moet bijdragen.

Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: In de analyse die in de voorgaande punten is gepresenteerd, wordt reeds ingegaan op de belangrijkste factoren die Letland op 30 april 2021 naar voren heeft gebracht.

4.2.15Litouwen

Macro-economische situatie op middellange termijn: Na een krimp van 0,9 % in 2020 zal de economie in 2021 naar verwachting met 2,9 % groeien, en met 3,9 % in 2022. De groei in 2021 is vooral toe te schrijven aan particuliere consumptie en investeringen. De economische activiteit zal naar verwachting in 2021 weer uitkomen op het niveau van 2019.

Begrotingssituatie op de middellange termijn, inclusief investeringen: Het overheidstekort zal naar verwachting stijgen van 7,4 % van het bbp in 2020 tot 8,2 % van het bbp in 2021, en vervolgens dalen tot 6 % van het bbp in 2022. De overheidsinvesteringen zullen naar schatting dalen van 4,1 % van het bbp in 2020 tot 3,9 % in 2021. De nationaal gefinancierde begrotingssteun in 2020 en 2021 – als gemeten door de verandering in het primaire saldo in vergelijking met het niveau van vóór de crisis (2019) – bedraagt naar schatting respectievelijk 8 % en 9 % van het bbp, met inbegrip van discretionaire begrotingsmaatregelen en de werking van de automatische stabilisatoren. De in 2020 en 2021 genomen maatregelen zijn in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad van 20 juli 2020. Sommige van de door de regering in 2020 en 2021 genomen discretionaire maatregelen lijken niet tijdelijk te zijn of met compenserende maatregelen gepaard te gaan. Na de prognoseperiode van de Commissie, in 2023, wordt het resterende effect van die niet-tijdelijke maatregelen voorlopig geraamd op ongeveer 1 % van het bbp.

Schuldpositie op middellange termijn: Eind 2018 kwam de overheidsschuld uit op 33,7 %, en eind 2019 op 35,9 %, alvorens toe te nemen tot 47,3 % van het bbp eind 2020. Vervolgens zal de overheidsschuld naar verwachting oplopen van 51,9 % van het bbp eind 2021 tot 54,1 % van het bbp eind 2022. Al bij al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op middelgrote risico’s op de middellange termijn. De uitvoering van hervormingen en investeringen in het kader van NextGenerationEU, met name de herstel- en veerkrachtfaciliteit, zal naar verwachting een aanzienlijk positief en blijvend effect hebben op de bbp-groei in de komende jaren, hetgeen, onder overigens gelijke omstandigheden, aan de verbetering van de houdbaarheid van de schuld moet bijdragen.

Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: In de analyse die in de voorgaande punten is gepresenteerd, wordt reeds ingegaan op de belangrijkste factoren die Litouwen op 30 april 2021 naar voren heeft gebracht.

4.2.16Luxemburg

Macro-economische situatie op middellange termijn: Na een krimp van 1,3 % in 2020 zal de economie in 2021 naar verwachting met 4,5 % groeien, en met 3,3 % in 2022. De groei in 2021 is vooral toe te schrijven aan particuliere consumptie en netto-uitvoer. De economische activiteit zal naar verwachting in 2021 weer uitkomen op het niveau van 2019.

Begrotingssituatie op de middellange termijn, inclusief investeringen: Het overheidstekort zal naar verwachting dalen van 4,1 % van het bbp in 2020 tot 0,3 % van het bbp in 2021, en vervolgens tot 0,1 % van het bbp in 2022. De overheidsinvesteringen zullen naar schatting dalen van 5 % van het bbp in 2020 tot 4,3 % in 2021, en zijn daarmee hoger dan het overheidstekort in 2020 en 2021. De nationaal gefinancierde begrotingssteun in 2020 en 2021 – als gemeten door de verandering in het primaire saldo in vergelijking met het niveau van vóór de crisis (2019) – bedraagt naar schatting respectievelijk 6,5 % en 2,7 % van het bbp, met inbegrip van discretionaire begrotingsmaatregelen en de werking van de automatische stabilisatoren. De in 2020 en 2021 genomen maatregelen zijn in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad van 20 juli 2020. De door de regering in 2020 en 2021 genomen discretionaire begrotingsmaatregelen zijn grotendeels tijdelijk of geflankeerd door compenserende maatregelen.

Schuldpositie op middellange termijn: Eind 2018 kwam de overheidsschuld uit op 21 %, en eind 2019 op 22 %, alvorens toe te nemen tot 24,9 % van het bbp eind 2020. Vervolgens zal de overheidsschuld naar verwachting dalen van 27 % van het bbp eind 2021 tot 26,8 % van het bbp eind 2022. Al bij al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op lage risico’s op de middellange termijn. De uitvoering van hervormingen en investeringen in het kader van NextGenerationEU, met name de herstel- en veerkrachtfaciliteit, zal naar verwachting een aanzienlijk positief en blijvend effect hebben op de bbp-groei in de komende jaren, hetgeen, onder overigens gelijke omstandigheden, aan de verbetering van de houdbaarheid van de schuld moet bijdragen.

Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: In de analyse die in de voorgaande punten is gepresenteerd, wordt reeds ingegaan op de belangrijkste factoren die Luxemburg op 30 april 2021 naar voren heeft gebracht.

4.2.17Hongarije

Macro-economische situatie op middellange termijn: Na een krimp van 5 % in 2020 zal de economie in 2021 naar verwachting met 5 % groeien, en met 5,5 % in 2022. De groei in 2021 is vooral toe te schrijven aan investeringen en particuliere consumptie. De economische activiteit zal naar verwachting in 2022 weer uitkomen op het niveau van 2019.

Begrotingssituatie op de middellange termijn, inclusief investeringen: Het overheidstekort zal naar verwachting dalen van 8,1 % van het bbp in 2020 tot 6,8 % van het bbp in 2021, en vervolgens tot 4,5 % van het bbp in 2022. De overheidsinvesteringen zullen in 2021 naar schatting stabiel blijven op 6,4 % van het bbp. De nationaal gefinancierde begrotingssteun in 2020 en 2021 – als gemeten door de verandering in het primaire saldo in vergelijking met het niveau van vóór de crisis (2019) – bedraagt naar schatting respectievelijk 5,9 % en 4,5 % van het bbp, met inbegrip van discretionaire begrotingsmaatregelen en de werking van de automatische stabilisatoren. De in 2020 en 2021 genomen maatregelen zijn in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad van 20 juli 2020. Sommige van de door de regering in 2020 en 2021 genomen discretionaire maatregelen lijken niet tijdelijk te zijn of met compenserende maatregelen gepaard te gaan. Na de prognoseperiode van de Commissie, in 2023, wordt het resterende effect van die niet-tijdelijke maatregelen voorlopig geraamd op ongeveer 2 % van het bbp.

Schuldpositie op middellange termijn: Eind 2018 kwam de overheidsschuld uit op 69,1 %, en eind 2019 op 65,5 %, alvorens toe te nemen tot 80,4 % van het bbp eind 2020. Vervolgens zal de overheidsschuld naar verwachting dalen van 78,6 % van het bbp eind 2021 tot 77,1 % van het bbp eind 2022. Al bij al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op middelgrote risico’s op de middellange termijn. De uitvoering van hervormingen en investeringen in het kader van NextGenerationEU, met name de herstel- en veerkrachtfaciliteit, zal naar verwachting een aanzienlijk positief en blijvend effect hebben op de bbp-groei in de komende jaren, hetgeen, onder overigens gelijke omstandigheden, aan de verbetering van de houdbaarheid van de schuld moet bijdragen.

Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: In de analyse die in de voorgaande punten is gepresenteerd, wordt reeds ingegaan op de belangrijkste factoren die Hongarije op 30 april 2021 naar voren heeft gebracht.

4.2.18Malta

Macro-economische situatie op middellange termijn: Na een krimp van 7 % in 2020 zal de economie in 2021 naar verwachting met 4,6 % groeien, en met 6,1 % in 2022. De groei in 2021 is vooral toe te schrijven aan particuliere consumptie en investeringen. De economische activiteit zal naar verwachting in 2022 weer uitkomen op het niveau van 2019.

Begrotingssituatie op de middellange termijn, inclusief investeringen: Het overheidstekort zal naar verwachting stijgen van 10,1 % van het bbp in 2020 tot 11,8 % van het bbp in 2021, en vervolgens dalen tot 5,5 % van het bbp in 2022. De overheidsinvesteringen zullen naar schatting stijgen van 4,5 % van het bbp in 2020 tot 5,6 % in 2021. De nationaal gefinancierde begrotingssteun in 2020 en 2021 – als gemeten door de verandering in het primaire saldo in vergelijking met het niveau van vóór de crisis (2019) – bedraagt naar schatting respectievelijk 10,6 % en 12,1 % van het bbp, met inbegrip van discretionaire begrotingsmaatregelen en de werking van de automatische stabilisatoren. De in 2020 en 2021 genomen maatregelen zijn in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad van 20 juli 2020. De door de regering in 2020 en 2021 genomen discretionaire begrotingsmaatregelen zijn grotendeels tijdelijk of geflankeerd door compenserende maatregelen.

Schuldpositie op middellange termijn: Eind 2018 kwam de overheidsschuld uit op 44,8 %, en eind 2019 op 42 %, alvorens toe te nemen tot 54,3 % van het bbp eind 2020. Vervolgens zal de overheidsschuld naar verwachting oplopen van 64,7 % van het bbp eind 2021 tot 65,5 % van het bbp eind 2022. Al bij al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op middelgrote risico’s op de middellange termijn. De uitvoering van hervormingen en investeringen in het kader van NextGenerationEU, met name de herstel- en veerkrachtfaciliteit, zal naar verwachting een aanzienlijk positief en blijvend effect hebben op de bbp-groei in de komende jaren, hetgeen, onder overigens gelijke omstandigheden, aan de verbetering van de houdbaarheid van de schuld moet bijdragen.

Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: In de analyse die in de voorgaande punten is gepresenteerd, wordt reeds ingegaan op de belangrijkste factoren die Malta op 10 mei 2021 naar voren heeft gebracht.

4.2.19Nederland

Macro-economische situatie op middellange termijn: Na een krimp van 3,7 % in 2020 zal de economie in 2021 naar verwachting met 2,3 % groeien, en met 3,6 % in 2022. De groei in 2021 is vooral toe te schrijven aan overheidsconsumptie en netto-uitvoer. De economische activiteit zal naar verwachting in 2022 weer uitkomen op het niveau van 2019.

Begrotingssituatie op de middellange termijn, inclusief investeringen: Het overheidstekort zal naar verwachting stijgen van 4,3 % van het bbp in 2020 tot 5 % van het bbp in 2021, en vervolgens dalen tot 1,8 % van het bbp in 2022. De overheidsinvesteringen zullen naar schatting stijgen van 3,4 % van het bbp in 2020 tot 3,9 % in 2021. De nationaal gefinancierde begrotingssteun in 2020 en 2021 – als gemeten door de verandering in het primaire saldo in vergelijking met het niveau van vóór de crisis (2019) – bedraagt naar schatting respectievelijk 6,1 % en 6,9 % van het bbp, met inbegrip van discretionaire begrotingsmaatregelen en de werking van de automatische stabilisatoren. De in 2020 en 2021 genomen maatregelen zijn in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad van 20 juli 2020. Sommige van de door de regering in 2020 en 2021 genomen discretionaire maatregelen lijken niet tijdelijk te zijn of met compenserende maatregelen gepaard te gaan. Na de prognoseperiode van de Commissie, in 2023, wordt het resterende effect van die niet-tijdelijke maatregelen voorlopig geraamd op ongeveer 1 % van het bbp.

Nederland heeft te kampen met onevenwichtigheden in de zin van de procedure bij macro-economische onevenwichtigheden. De particuliere schuld en het overschot op de lopende rekening blijven hoog en zijn grensoverschrijdend van belang. Vooruitblikkend biedt het herstel- en veerkrachtplan een kans om onevenwichtigheden, investeringen en hervormingsbehoeften aan te pakken.

Schuldpositie op middellange termijn: Eind 2018 kwam de overheidsschuld uit op 52,4 %, en eind 2019 op 48,7 %, alvorens toe te nemen tot 54,5 % van het bbp eind 2020. Vervolgens zal de overheidsschuld naar verwachting dalen van 58 % van het bbp eind 2021 tot 56,8 % van het bbp eind 2022. Al bij al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op lage risico’s op de middellange termijn. De uitvoering van hervormingen en investeringen in het kader van NextGenerationEU, met name de herstel- en veerkrachtfaciliteit, zal naar verwachting een aanzienlijk positief en blijvend effect hebben op de bbp-groei in de komende jaren, hetgeen, onder overigens gelijke omstandigheden, aan de verbetering van de houdbaarheid van de schuld moet bijdragen.

Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: In de analyse die in de voorgaande punten is gepresenteerd, wordt reeds ingegaan op de belangrijkste factoren die Nederland op 4 mei 2021 naar voren heeft gebracht.

4.2.20Oostenrijk

Macro-economische situatie op middellange termijn: Na een krimp van 6,6 % in 2020 zal de economie in 2021 naar verwachting met 3,4 % groeien, en met 4,3 % in 2022. De groei in 2021 is vooral toe te schrijven aan particuliere consumptie en investeringen. De economische activiteit zal naar verwachting in 2022 weer uitkomen op het niveau van 2019.

Begrotingssituatie op de middellange termijn, inclusief investeringen: Het overheidstekort zal naar verwachting dalen van 8,9 % van het bbp in 2020 tot 7,6 % van het bbp in 2021, en vervolgens tot 3 % van het bbp in 2022. De overheidsinvesteringen zullen naar schatting stijgen van 3,4 % van het bbp in 2020 tot 3,6 % in 2021. De nationaal gefinancierde begrotingssteun in 2020 en 2021 – als gemeten door de verandering in het primaire saldo in vergelijking met het niveau van vóór de crisis (2019) – bedraagt naar schatting respectievelijk 9,6 % en 8,4 % van het bbp, met inbegrip van discretionaire begrotingsmaatregelen en de werking van de automatische stabilisatoren. De in 2020 en 2021 genomen maatregelen zijn in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad van 20 juli 2020. Sommige van de door de regering in 2020 en 2021 genomen discretionaire maatregelen lijken niet tijdelijk te zijn of met compenserende maatregelen gepaard te gaan. Na de prognoseperiode van de Commissie, in 2023, wordt het resterende effect van die niet-tijdelijke maatregelen voorlopig geraamd op ongeveer 1 % van het bbp.

Schuldpositie op middellange termijn: Eind 2018 kwam de overheidsschuld uit op 74 %, en eind 2019 op 70,5 %, alvorens toe te nemen tot 83,9 % van het bbp eind 2020. Vervolgens zal de overheidsschuld naar verwachting dalen van 87,2 % van het bbp eind 2021 tot 85 % van het bbp eind 2022. Al bij al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op middelgrote risico’s op de middellange termijn. De uitvoering van hervormingen en investeringen in het kader van NextGenerationEU, met name de herstel- en veerkrachtfaciliteit, zal naar verwachting een aanzienlijk positief en blijvend effect hebben op de bbp-groei in de komende jaren, hetgeen, onder overigens gelijke omstandigheden, aan de verbetering van de houdbaarheid van de schuld moet bijdragen.

Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: In de analyse die in de voorgaande punten is gepresenteerd, wordt reeds ingegaan op de belangrijkste factoren die Oostenrijk op 28 april 2021 naar voren heeft gebracht.

4.2.21Polen

Macro-economische situatie op middellange termijn: Na een krimp van 2,7 % in 2020 zal de economie in 2021 naar verwachting met 4 % groeien, en met 5,4 % in 2022. De groei in 2021 is vooral toe te schrijven aan particuliere consumptie en investeringen. De economische activiteit zal naar verwachting in 2021 weer uitkomen op het niveau van 2019.

Begrotingssituatie op de middellange termijn, inclusief investeringen: Het overheidstekort zal naar verwachting dalen van 7 % van het bbp in 2020 tot 4,3 % van het bbp in 2021, en vervolgens tot 2,3 % van het bbp in 2022. De overheidsinvesteringen zullen naar schatting stijgen van 4,4 % van het bbp in 2020 tot 4,7 % in 2021, waarbij laatstgenoemd percentage het overheidstekort in 2021 overtreft. De nationaal gefinancierde begrotingssteun in 2020 en 2021 – als gemeten door de verandering in het primaire saldo in vergelijking met het niveau van vóór de crisis (2019) – bedraagt naar schatting respectievelijk 6,4 % en 3,7 % van het bbp, met inbegrip van discretionaire begrotingsmaatregelen en de werking van de automatische stabilisatoren. De in 2020 en 2021 genomen maatregelen zijn in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad van 20 juli 2020. De door de regering in 2020 en 2021 genomen discretionaire begrotingsmaatregelen zijn tijdelijk of gaan gepaard met compenserende maatregelen.

Schuldpositie op middellange termijn: Eind 2018 kwam de overheidsschuld uit op 48,8 %, en eind 2019 op 45,6 %, alvorens toe te nemen tot 57,5 % van het bbp eind 2020. Vervolgens zal de overheidsschuld naar verwachting dalen van 57,1 % van het bbp eind 2021 tot 55,1 % van het bbp eind 2022. Al bij al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op lage risico’s op de middellange termijn. De uitvoering van hervormingen en investeringen in het kader van NextGenerationEU, met name de herstel- en veerkrachtfaciliteit, zal naar verwachting een aanzienlijk positief en blijvend effect hebben op de bbp-groei in de komende jaren, hetgeen, onder overigens gelijke omstandigheden, aan de verbetering van de houdbaarheid van de schuld moet bijdragen.

Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: Op 30 april 2021 heeft Polen aanvullende relevante factoren naar voren gebracht, namelijk dat de stijging van de schuldquote niet alleen toe te schrijven was aan het tekort maar ook aan een uitgifte van obligaties door het Poolse Ontwikkelingsfonds in het kader van de beleidsrespons.

4.2.22Portugal

Macro-economische situatie op middellange termijn: Na een krimp van 7,6 % in 2020 zal de economie in 2021 naar verwachting met 3,9 % groeien, en met 5,1 % in 2022. De groei in 2021 is vooral toe te schrijven aan particuliere consumptie en investeringen. De economische activiteit zal naar verwachting in 2022 weer uitkomen op het niveau van 2019.

Begrotingssituatie op de middellange termijn, inclusief investeringen: Het overheidstekort zal naar verwachting dalen van 5,7 % van het bbp in 2020 tot 4,7 % van het bbp in 2021, en vervolgens tot 3,4 % van het bbp in 2022. De overheidsinvesteringen zullen naar schatting stijgen van 2,2 % van het bbp in 2020 tot 2,5 % in 2021. De nationaal gefinancierde begrotingssteun in 2020 en 2021 – als gemeten door de verandering in het primaire saldo in vergelijking met het niveau van vóór de crisis (2019) – bedraagt naar schatting respectievelijk 6 % en 5,1 % van het bbp, met inbegrip van discretionaire begrotingsmaatregelen en de werking van de automatische stabilisatoren. De in 2020 en 2021 genomen maatregelen zijn in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad van 20 juli 2020. Sommige van de door de regering in 2020 en 2021 genomen discretionaire maatregelen lijken niet tijdelijk te zijn of met compenserende maatregelen gepaard te gaan. Na de prognoseperiode van de Commissie, in 2023, wordt het resterende effect van die niet-tijdelijke maatregelen voorlopig geraamd op ongeveer 1 % van het bbp.

Portugal heeft te kampen met onevenwichtigheden in de zin van de procedure bij macro-economische onevenwichtigheden. De kwetsbaarheden houden verband met de grote volumes externe nettoverplichtingen, particuliere en overheidsschulden, en nog steeds hoge niet-renderende leningen, tegen een achtergrond van lage productiviteitsgroei. Vooruitblikkend biedt het herstel- en veerkrachtplan een kans om onevenwichtigheden, investeringen en hervormingsbehoeften aan te pakken.

Schuldpositie op middellange termijn: Eind 2018 kwam de overheidsschuld uit op 121,5 %, en eind 2019 op 116,8 %, alvorens toe te nemen tot 133,6 % van het bbp eind 2020. Vervolgens zal de overheidsschuld naar verwachting dalen van 127,2 % van het bbp eind 2021 tot 122,3 % van het bbp eind 2022. De schuldhoudbaarheidsanalyse bevestigt de hoge risico’s op de middellange termijn. Volgens de referentieprojectie op 10 jaar zou de overheidsschuldquote gedurende de projectieperiode dalen, maar op een hoog niveau blijven. Het schuldtraject is gevoelig voor macro-economische schokken. Wanneer rekening wordt gehouden met een breed scala van mogelijke tijdelijke schokken op macro-economische variabelen (door middel van stochastische projecties), is het waarschijnlijk dat de schuldquote in 2025 hoger kan zijn dan in 2020. Wat andere voor een algemene beoordeling van de houdbaarheid van de schuld relevante factoren betreft, worden de risico’s onder meer beperkt door het verlengen van de looptijd van de schuld in de afgelopen jaren, de betrekkelijk stabiele financieringsbronnen (met een gediversifieerd en breed beleggersbestand), de geleidelijke verlichting van het aflossingsprofiel van de overheidsschuld en – mede dankzij de interventies van het Eurosysteem – historisch lage financieringskosten. Daarnaast zal de uitvoering van hervormingen en investeringen in het kader van NextGenerationEU, met name de herstel- en veerkrachtfaciliteit, naar verwachting een aanzienlijk positief en blijvend effect hebben op de bbp-groei in de komende jaren, hetgeen, onder overigens gelijke omstandigheden, aan de verbetering van de houdbaarheid van de schuld moet bijdragen. Het ministerie van Financiën deelde voorts mee dat chartaal geld en deposito’s in 2020 waren toegenomen met 4,7 % van het bbp, terwijl de brutofinancieringsbehoeften naar verwachting zullen afnemen. De risicoverhogende factoren hangen samen met risico’s van voorwaardelijke verplichtingen die te herleiden zijn tot een aantal overheidsbedrijven en de particuliere sector, onder meer de mogelijke opvraging van overheidsgaranties die tijdens de COVID-19-crisis aan bedrijven zijn verleend.

Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: Op 30 april 2021 heeft Portugal aanvullende relevante factoren naar voren gebracht. In hun brief hebben de Portugese autoriteiten de nadruk gelegd op de positieve ontwikkeling van de budgettaire situatie van Portugal in de jaren voorafgaand aan de uitbraak van de COVID-19-pandemie, waarbij het overheidssaldo in 2019 een overschot liet zien en de overheidsschuldquote over de periode 2016-2019 gestaag daalde. De Portugese autoriteiten wezen eveneens op de asymmetrische gevolgen van de crisis vanwege landspecifieke kenmerken. Voor Portugal betreft dit met name zijn omvangrijke horecasector, die zwaar getroffen werd door de verstoringen van het internationale toerisme.

4.2.23Slovenië

Macro-economische situatie op middellange termijn: Na een krimp van 5,5 % in 2020 zal de economie in 2021 naar verwachting met 4,9 % groeien, en met 5,1 % in 2022. De groei in 2021 is vooral toe te schrijven aan particuliere consumptie en investeringen. De economische activiteit zal naar verwachting in 2022 weer uitkomen op het niveau van 2019.

Begrotingssituatie op de middellange termijn, inclusief investeringen: Het overheidstekort zal naar verwachting stijgen van 8,4 % van het bbp in 2020 tot 8,5 % van het bbp in 2021, en vervolgens dalen tot 4,7 % van het bbp in 2022. De overheidsinvesteringen zullen naar schatting stijgen van 4,2 % van het bbp in 2020 tot 5,8 % in 2021. De nationaal gefinancierde begrotingssteun in 2020 en 2021 – als gemeten door de verandering in het primaire saldo in vergelijking met het niveau van vóór de crisis (2019) – bedraagt naar schatting respectievelijk 9 % en 9,1 % van het bbp, met inbegrip van discretionaire begrotingsmaatregelen en de werking van de automatische stabilisatoren. De in 2020 en 2021 genomen maatregelen zijn in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad van 20 juli 2020. De door de regering in 2020 en 2021 genomen discretionaire begrotingsmaatregelen zijn grotendeels tijdelijk of geflankeerd door compenserende maatregelen.

Schuldpositie op middellange termijn: Eind 2018 kwam de overheidsschuld uit op 70,3 %, en eind 2019 op 65,6 %, alvorens toe te nemen tot 80,8 % van het bbp eind 2020. Vervolgens zal de overheidsschuld naar verwachting dalen van 79 % van het bbp eind 2021 tot 76,7 % van het bbp eind 2022. Al bij al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op middelgrote risico’s op de middellange termijn. De uitvoering van hervormingen en investeringen in het kader van NextGenerationEU, met name de herstel- en veerkrachtfaciliteit, zal naar verwachting een aanzienlijk positief en blijvend effect hebben op de bbp-groei in de komende jaren, hetgeen, onder overigens gelijke omstandigheden, aan de verbetering van de houdbaarheid van de schuld moet bijdragen.

Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: In de analyse die in de voorgaande punten is gepresenteerd, wordt reeds ingegaan op de belangrijkste factoren die Slovenië op 30 april 2021 naar voren heeft gebracht.

4.2.24Slowakije

Macro-economische situatie op middellange termijn: Na een krimp van 4,8 % in 2020 zal de economie in 2021 naar verwachting met 4,8 % groeien, en met 5,2 % in 2022. De groei in 2021 is vooral toe te schrijven aan investeringen en netto-uitvoer. De economische activiteit zal naar verwachting in 2022 weer uitkomen op het niveau van 2019.

Begrotingssituatie op de middellange termijn, inclusief investeringen: Het overheidstekort zal naar verwachting stijgen van 6,2 % van het bbp in 2020 tot 6,5 % van het bbp in 2021, en vervolgens dalen tot 4,1 % van het bbp in 2022. De overheidsinvesteringen zullen naar schatting stijgen van 3,5 % van het bbp in 2020 tot 3,8 % in 2021. De nationaal gefinancierde begrotingssteun in 2020 en 2021 – als gemeten door de verandering in het primaire saldo in vergelijking met het niveau van vóór de crisis (2019) – bedraagt naar schatting respectievelijk 4,8 % en 5,2 % van het bbp, met inbegrip van discretionaire begrotingsmaatregelen en de werking van de automatische stabilisatoren. De in 2020 en 2021 genomen maatregelen zijn in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad van 20 juli 2020. Sommige van de door de regering in 2020 en 2021 genomen discretionaire maatregelen lijken niet tijdelijk te zijn of met compenserende maatregelen gepaard te gaan. Na de prognoseperiode van de Commissie, in 2023, wordt het resterende effect van die niet-tijdelijke maatregelen voorlopig geraamd op ongeveer 1 % van het bbp.

Schuldpositie op middellange termijn: Eind 2018 kwam de overheidsschuld uit op 49,6 %, en eind 2019 op 48,2 %, alvorens toe te nemen tot 60,6 % van het bbp eind 2020. Vervolgens zal de overheidsschuld naar verwachting dalen van 59,5 % van het bbp eind 2021 tot 59 % van het bbp eind 2022. Al bij al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op middelgrote risico’s op de middellange termijn. De uitvoering van hervormingen en investeringen in het kader van NextGenerationEU, met name de herstel- en veerkrachtfaciliteit, zal naar verwachting een aanzienlijk positief en blijvend effect hebben op de bbp-groei in de komende jaren, hetgeen, onder overigens gelijke omstandigheden, aan de verbetering van de houdbaarheid van de schuld moet bijdragen.

Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: In de analyse die in de voorgaande punten is gepresenteerd, wordt reeds ingegaan op de belangrijkste factoren die Slowakije op 28 april 2021 naar voren heeft gebracht.

4.2.25Finland

Macro-economische situatie op middellange termijn: Na een krimp van 2,8 % in 2020 zal de economie in 2021 naar verwachting met 2,7 % groeien, en met 2,8 % in 2022. De groei in 2021 is vooral toe te schrijven aan de binnenlandse vraag, met name de particuliere en de overheidsconsumptie. De economische activiteit zal naar verwachting in 2022 weer uitkomen op het niveau van 2019.

Begrotingssituatie op de middellange termijn, inclusief investeringen: Het overheidstekort zal naar verwachting dalen van 5,4 % van het bbp in 2020 tot 4,6 % van het bbp in 2021, en vervolgens tot 2,1 % van het bbp in 2022. De overheidsinvesteringen zullen in 2021 naar schatting stabiel blijven op 4,6 % van het bbp, hetgeen nagenoeg overeenkomt met het overheidstekort in 2021. De nationaal gefinancierde begrotingssteun in 2020 en 2021 – als gemeten door de verandering in het primaire saldo in vergelijking met het niveau van vóór de crisis (2019) – bedraagt naar schatting respectievelijk 4,6 % en 4 % van het bbp, met inbegrip van discretionaire begrotingsmaatregelen en de werking van de automatische stabilisatoren. De in 2020 en 2021 genomen maatregelen zijn in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad van 20 juli 2020. De door de regering in 2020 en 2021 genomen discretionaire begrotingsmaatregelen zijn tijdelijk of gaan gepaard met compenserende maatregelen.

Schuldpositie op middellange termijn: Eind 2018 kwam de overheidsschuld uit op 59,7 %, en eind 2019 op 59,5 %, alvorens toe te nemen tot 69,2 % van het bbp eind 2020. Vervolgens zal de overheidsschuld naar verwachting dalen van 71 % van het bbp eind 2021 tot 70,1 % van het bbp eind 2022. Al bij al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op lage risico’s op de middellange termijn. De uitvoering van hervormingen en investeringen in het kader van NextGenerationEU, met name de herstel- en veerkrachtfaciliteit, zal naar verwachting een aanzienlijk positief en blijvend effect hebben op de bbp-groei in de komende jaren, hetgeen, onder overigens gelijke omstandigheden, aan de verbetering van de houdbaarheid van de schuld moet bijdragen.

Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: Op 30 april 2021 heeft Finland aanvullende relevante factoren naar voren gebracht, namelijk zijn toezegging om de structurele maatregelen te treffen die nodig zijn om de uitdagingen inzake de houdbaarheid van de schuld op lange termijn het hoofd te bieden, hetgeen onder meer wordt toegelicht in het onlangs aangenomen stappenplan voor houdbaarheid tot 2030. De regering wees er tevens op dat zij haar sterke nettovermogenspositie kan aanwenden om groei en daarmee de duurzaamheid van de economie op lange termijn te bevorderen.

4.2.26Zweden

Macro-economische situatie op middellange termijn: Na een krimp van 2,8 % in 2020 zal de economie in 2021 naar verwachting met 4,4 % groeien, en met 3,3 % in 2022. De groei in 2021 is vooral toe te schrijven aan de binnenlandse vraag, met name de particuliere en de overheidsconsumptie. De economische activiteit zal naar verwachting in 2021 weer uitkomen op het niveau van 2019.

Begrotingssituatie op de middellange termijn, inclusief investeringen: Het overheidstekort zal naar verwachting stijgen van 3,1 % van het bbp in 2020 tot 3,3 % van het bbp in 2021, en vervolgens dalen tot 0,5 % van het bbp in 2022. De overheidsinvesteringen zullen naar schatting dalen van 5,1 % van het bbp in 2020 tot 5,0 % in 2021, en zijn daarmee hoger dan het overheidstekort in 2020 en 2021. De nationaal gefinancierde begrotingssteun in 2020 en 2021 – als gemeten door de verandering in het primaire saldo in vergelijking met het niveau van vóór de crisis (2019) – bedraagt naar schatting respectievelijk 3,8 % en 4 % van het bbp, met inbegrip van discretionaire begrotingsmaatregelen en de werking van de automatische stabilisatoren. De in 2020 en 2021 genomen maatregelen zijn in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad van 20 juli 2020. Sommige van de door de regering in 2020 en 2021 genomen, en voor 2022 aangekondigde, discretionaire maatregelen lijken niet tijdelijk te zijn of met compenserende maatregelen gepaard te gaan. Na de prognoseperiode van de Commissie, in 2023, wordt het resterende effect van die niet-tijdelijke maatregelen voorlopig geraamd op ongeveer 1 % van het bbp.

Zweden heeft te kampen met onevenwichtigheden in de zin van de procedure bij macro-economische onevenwichtigheden. De kwetsbaarheden houden verband met de hoge en stijgende schuldenlast van de huishoudens, terwijl de overwaarderingsrisico’s op de huizenmarkt blijven bestaan. Vooruitblikkend biedt het herstel- en veerkrachtplan een kans om onevenwichtigheden, investeringen en hervormingsbehoeften aan te pakken.

Schuldpositie op middellange termijn: Eind 2018 kwam de overheidsschuld uit op 38,9 %, en eind 2019 op 35 %, alvorens toe te nemen tot 39,9 % van het bbp eind 2020. Vervolgens zal de overheidsschuld naar verwachting dalen van 40,8 % van het bbp eind 2021 tot 39,4 % van het bbp eind 2022. Al bij al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op lage risico’s op de middellange termijn. De uitvoering van hervormingen en investeringen in het kader van NextGenerationEU, met name de herstel- en veerkrachtfaciliteit, zal naar verwachting een aanzienlijk positief en blijvend effect hebben op de bbp-groei in de komende jaren, hetgeen, onder overigens gelijke omstandigheden, aan de verbetering van de houdbaarheid van de schuld moet bijdragen.

Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: Op 29 april 2021 heeft Zweden de Commissie meegedeeld dat het geen aanvullende relevante factoren naar voren zal brengen.


5.Conclusies

De ernstige economische neergang als gevolg van de COVID-19-pandemie heeft in 2020 geleid tot een forse toename van de overheidstekorten en de overheidsschuld in alle lidstaten. Naar aanleiding hiervan werd de algemene ontsnappingsclausule van het stabiliteits- en groeipact geactiveerd en werden de lidstaten aangemoedigd om ondersteunend begrotingsbeleid te voeren om de pandemie aan te pakken, en tegelijkertijd de houdbaarheid van hun begrotingspositie op middellange termijn te waarborgen.

In 23 van de 26 lidstaten lag het overheidstekort in 2020 boven en niet dicht bij de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde van 3 % van het bbp – namelijk in België, Tsjechië, Duitsland, Estland, Ierland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Kroatië, Italië, Cyprus, Letland, Litouwen, Luxemburg, Hongarije, Malta, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Slovenië, Slowakije en Finland.

Tegelijkertijd lag het overheidstekort in Bulgarije en Zweden weliswaar boven maar dicht bij 3 % van het bbp.

Volgens zijn convergentieprogramma 2021 plant Denemarken voor 2021 een overheidstekort van 3,3 % van het bbp, hetgeen weliswaar boven maar dicht bij 3 % van het bbp ligt.

De overschrijding van de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde voor de 26 EU-lidstaten wordt volgens de definities van het Verdrag als uitzonderlijk beschouwd. Met uitzondering van Bulgarije, Denemarken, Duitsland, Ierland, Cyprus, Letland, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Polen, Finland en Zweden zal de overschrijding van de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde naar verwachting echter niet tijdelijk zijn.

Terdege rekening houdende met alle relevante factoren 22 , wijst de analyse erop dat Bulgarije, Denemarken en Zweden aan het in het Verdrag en in Verordening (EG) nr. 1467/97 vastgelegde tekortcriterium voldoen. 23 lidstaten voldoen niet aan het tekortcriterium: België, Tsjechië, Duitsland, Estland, Ierland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Kroatië, Italië, Cyprus, Letland, Litouwen, Luxemburg, Hongarije, Malta, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Slovenië, Slowakije en Finland 23 .

Eind 2020 overschreed de bruto-overheidsschuld de referentiewaarde van 60 % van het bbp in België, Duitsland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Kroatië, Italië, Cyprus, Hongarije, Oostenrijk, Portugal, Slovenië, Slowakije en Finland. Uit de gegevens blijkt dat België, Griekenland, Kroatië, Italië, Cyprus, Hongarije, Oostenrijk, Portugal en Slovenië in 2020 niet voldeden aan de schuldreductiebenchmark. De berekening van de schuldreductiebenchmark is weinigzeggend in het geval van Duitsland, Slowakije en Finland. Aangezien voor Slowakije de schuldquote in 2021 naar verwachting lager zal uitvallen dan de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde, wordt het echter geacht aan het schuldcriterium te voldoen. Bovendien boekten Spanje en Frankrijk, die onder de overgangsregel voor de schuld vallen, onvoldoende vooruitgang om in 2020 aan de schuldreductiebenchmark te voldoen.

Rekening houdende met alle relevante factoren, wijst de analyse erop dat aan het in het Verdrag en in Verordening (EG) nr. 1467/97 vastgelegde schuldcriterium wordt voldaan door Slowakije. Er wordt niet aan het schuldcriterium voldaan door België, Duitsland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Kroatië, Italië, Cyprus, Hongarije, Oostenrijk, Portugal, Slovenië en Finland.


(1) De clausule, die in artikel 5, lid 1, artikel 6, lid 3, artikel 9, lid 1, en artikel 10, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1466/97 en artikel 3, lid 5, en artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1467/97 is neergelegd, vergemakkelijkt de coördinatie van het begrotingsbeleid in tijden van ernstige economische neergang.
(2) Mededeling van de Commissie aan de Raad over de activering van de algemene ontsnappingsclausule van het stabiliteits- en groeipact, Brussel, 20.3.2020, COM(2020) 123 final.
(3) Aanbevelingen van de Raad van 20 juli 2020 (2020/C 282/01 tot en met 2020/C 282/27), PB C 282 van 26.8.2020, blz. 1.
(4) In afwachting van de definitieve aanneming door de Raad, na bekrachtiging door de Europese Raad. De door de Eurogroep op 16 december 2020 overeengekomen tekst is beschikbaar op: https://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-14356-2020-INIT/nl/pdf
(5) Mededeling van de Commissie over de jaarlijkse strategie voor duurzame groei voor 2021, Brussel, 17.9.2020, COM(2020) 575 final.
(6) PB L 57 van 18.2.2021, blz. 17.
(7) Mededeling van de Commissie aan de Raad “Een jaar na de uitbraak van COVID-19: de respons vanuit het begrotingsbeleid”, Brussel, 3.3.2021, COM(2021) 105 final.
(8) Mededeling van de Commissie over de coördinatie van het economisch beleid in 2021: COVID-19 overwinnen, het herstel ondersteunen en onze economie moderniseren, Brussel, 2.6.2021, COM(2021) 500 final.
(9) Eurostat Euro Indicators 48/2021 van 22 april 2021.
(10) Ook het overheidstekort van Roemenië overschreed 3 % van het bbp in 2020, en tegen deze lidstaat loopt een buitensporigtekortprocedure. Roemenië is derhalve niet opgenomen in dit verslag. Op 26 mei 2021 heeft de Commissie de Raad aanbevolen om een aanbeveling voor Roemenië vast te stellen op grond van artikel 126, lid 7, van het Verdrag, teneinde de buitensporigtekortsituatie te verhelpen.
(11) De in dit verslag opgenomen cijfers zijn ontleend aan de voorjaarsprognoses 2021 van de Commissie, tenzij anders vermeld.
(12) Van toepassing tijdens de overgangsperiode van drie jaar vanaf de correctie van het buitensporig tekort, voor buitensporigtekortprocedures die in november 2011 liepen.
(13) Het verschil tussen het overheidstekort dat in het stabiliteitsprogramma van Denemarken wordt gepland (-3,3 % van het bbp) en het overheidstekort dat in de voorjaarsprognoses 2021 van de Commissie wordt verwacht (-2,1 % van het bbp) valt grotendeels te verklaren door het feit dat de Commissie een betere macro-economische vooruitzichten verwacht, met name dankzij een sterkere binnenlandse vraag, hetgeen bijdraagt aan hogere belastinginkomsten, en door optimistischere aannames over de fiscale heffing op pensioenrendement (dat dichter bij het in 2019 en 2020 behaalde rendement blijkt te liggen dan gedacht).
(14) De bijgewerkte ramingen van de Commissie wijzen op 4,5 procentpunten, uitgaande van de simulatie-analyse die is gepresenteerd in Pfeiffer, P., Roeger, W. en in ’t Veld, J. (2020), “The COVID-19 pandemic in the EU: Macroeconomic transmission and economic policy response”, European Economy-Discussion Paper 127, juli 2020.
(15) De schuldhoudbaarheidsanalyse houdt geen rekening met de langeretermijngevolgen voor de groei van de hervormingen en investeringen die door de herstel- en veerkrachtfaciliteit worden gefinancierd, waardoor de houdbaarheidsrisico’s mogelijk worden beperkt.
(16) Debt Sustainability Monitor 2020 (februari 2021), European Economy-Institutional Papers 143.
(17) Vergrijzingsverslag 2021: Economic and budgetary projections for the EU Member States (2019-2070) (mei 2021), European Economy-Institutional Papers 148.
(18) Nadere informatie in de economische voorjaarsprognoses 2021: https://ec.europa.eu/info/sites/default/files/economy-finance/ip149_en.pdf
(19) De gewijzigde binnenlandse vraag is een maatstaf voor de binnenlandse activiteit die geen rekening houdt met mondialiseringseffecten, zoals de handel in intellectuele eigendom en de handel in vliegtuigen door leasemaatschappijen, en is een belangrijke indicator van de onderliggende vraag.
(20) Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/271 van de Commissie van 17 februari 2021 betreffende de verlenging van verscherpt toezicht voor Griekenland ( PB L 61 van 22.2.2021, blz. 3 ).
(21) Mededeling van de Commissie “Update verscherpt toezicht – Griekenland”, Brussel, 2.6.2021, COM(2021) 528 final.
(22) In punt 4 wordt toegelicht onder welke voorwaarden de relevante factoren in aanmerking kunnen worden genomen bij de stappen die leiden tot het besluit over het bestaan van een buitensporig tekort op basis van het tekortcriterium. De relevante factoren moeten altijd in aanmerking worden genomen bij het beoordelen van de naleving op basis van het schuldcriterium.
(23) Tegen Roemenië loopt een buitensporigtekortprocedure en derhalve is deze lidstaat niet aan bod gekomen in dit verslag.