Toelichting bij COM(2021)564 - Mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2021)564 - Mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens.
bron COM(2021)564 NLEN
datum 15-07-2021
1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

De wereld moet het hoofd bieden aan een diepe klimaatcrisis en de uitdagingen van de klimaatverandering vereisen een mondiale respons. Een sterke internationale samenwerking zal meer vaart geven aan de gezamenlijke klimaatactie die door alle partijen bij de Overeenkomst van Parijs moet worden ondernomen om de mondiale temperatuurstijging te beperken tot ruim minder dan 2 °C in vergelijking met het pre-industriële tijdperk en te streven naar een maximale stijging van 1,5 °C boven het pre-industriële niveau 1 .

De internationale voortrekkersrol van de Europese Unie moet hand in hand gaan met doortastend optreden binnen de Unie. Om de doelstelling van een klimaatneutrale EU in 2050 in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs te verwezenlijken, moet de Unie haar ambitie voor het komende decennium verhogen en het kader voor haar klimaat- en energiebeleid actualiseren. Dit proces zou al onder de bestaande EU-wetgeving van start moeten gaan. Voorts heeft de Commissie, zoals zij in de Europese Green Deal 2 heeft aangekondigd, op basis van een uitgebreide effectbeoordeling 3 een nieuw EU-streefdoel inzake broeikasgasemissiereductie voor 2030 voorgesteld waarbij de uitstoot met ten minste 55 % ten opzichte van het niveau van 1990 4 wordt teruggedrongen. Dit doel is bekrachtigd door de Europese Raad 5 en meegedeeld aan het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, waardoor het internationaal bindend is geworden 6 . In de Europese klimaatwet die met de medewetgevers is overeengekomen, is het nieuwe streefdoel voor 2030 vastgelegd en de EU-doelstelling van klimaatneutraliteit juridisch bindend gemaakt 7 .

Om deze broeikasgasemissiereducties in overeenstemming met de Europese klimaatwet te verwezenlijken, stelt de Commissie voor om alle desbetreffende beleidsinstrumenten zo nodig uiterlijk juli 2021 te herzien in een “Klaar voor 55”-pakket, waarin met name de sectorale wetgeving op het gebied van klimaat, energie, vervoer en belastingen 8 wordt aangepakt. Een mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens (“CBAM”), dat in de Europese Green Deal is aangekondigd, maakt deel uit van dat pakket en wordt een wezenlijk instrument in de EU-toolbox voor de totstandbrenging van een klimaatneutrale EU in 2050 in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs, doordat het de risico’s van koolstoflekkage als gevolg van de verhoogde klimaatambitie van de Unie zal tegengaan. Het Europees Parlement heeft in maart 2021 een resolutie voor de invoering van een met de WTO verenigbaar mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens 9 aangenomen.

De Commissie heeft in haar “EU-actieplan: Verontreiniging van lucht, water en bodem naar nul” 10 ook aangekondigd dat zij werk zou maken van relevante instrumenten en stimulansen om het beginsel “de vervuiler betaalt” 11 beter toe te passen en zo “gratis verontreiniging” volledig uit te faseren, teneinde zoveel mogelijk synergie tot stand te brengen tussen de ambitie om de samenleving koolstofvrij te maken en de ambitie om de verontreiniging naar nul terug te dringen.

De Commissie heeft haar voornemen om een CBAM voor te stellen, aangekondigd in de Europese Green Deal. In de desbetreffende mededeling schreef zij: “Als de verschillen in ambitieniveau in de wereld blijven bestaan, terwijl de EU haar ambitieniveau verhoogt, zal de Commissie voor een aantal sectoren een koolstofgrenscorrectie voorstellen om het risico van koolstoflekkage te beperken. Hierdoor zou de prijs van ingevoerde goederen het koolstofgehalte daarvan beter weerspiegelen. Deze maatregel zal zodanig worden opgezet dat de regels van de Wereldhandelsorganisatie en andere internationale verplichtingen van de EU worden nageleefd 12 .”

Dit mechanisme is een alternatief voor de maatregelen tegen koolstoflekkage in het EU-emissiehandelssysteem 13 (“EU-ETS”) en het moet ervoor zorgen dat de emissiereductie-inspanningen van de Unie niet worden gefnuikt door hogere emissies buiten de Unie als gevolg van de verplaatsing van de productie of een toename van de invoer van koolstofintensievere producten. Zonder een dergelijk mechanisme zou koolstoflekkage kunnen leiden tot een algehele toename van de wereldwijde emissies.

Op grond van de Overeenkomst van Parijs moet de internationale gemeenschap haar ambitie op het gebied van klimaatactie steeds verder verhogen om de stijging van de gemiddelde temperatuur wereldwijd te matigen en zo de risico’s en gevolgen van de klimaatverandering aanzienlijk te beperken. Iedere partij moet haar eigen nationaal bepaalde bijdrage aan dit mondiale doel opstellen, die een “zo hoog mogelijk ambitieniveau” weerspiegelt en “waaruit de gezamenlijke, doch verschillende, verantwoordelijkheden en onderscheiden mogelijkheden in het licht van uiteenlopende nationale omstandigheden blijken 14 ”.

Zolang heel wat internationale partners van de EU een beleid voeren dat niet tot hetzelfde niveau van klimaatambitie als dat van de Unie leidt, en de prijsverschillen voor broeikasgasemissies blijven bestaan, bestaat er een risico van koolstoflekkage. Er is sprake van koolstoflekkage wanneer, als gevolg van uiteenlopende ambities op het gebied van klimaatbeleid, bedrijven in bepaalde sectoren of subsectoren van de industrie hun productie overbrengen naar landen met minder strenge emissiebeperkingen of wanneer invoer uit deze landen gelijkwaardige maar minder broeikasgasintensieve producten vervangt. Het emissiereductiebeleid van de EU zou dan minder doeltreffend kunnen worden en de totale emissies zouden wereldwijd kunnen stijgen, waardoor de beperking van de broeikasgasemissies, die dringend noodzakelijk is om de mondiale gemiddelde temperatuur ruim onder 2 °C ten opzichte van het pre-industriële niveau te houden, in het gedrang komt.

In de Unie wordt het risico van koolstoflekkage momenteel aangepakt in het kader van het EU-ETS. Dit is het eerste internationale systeem ter wereld om broeikasgasemissies te verhandelen, en het bestaat sinds 2005. Voor de sectoren die onder het EU-ETS vallen en het grootste risico van koolstoflekkage lopen, wordt het risico momenteel beheerd door middel van gratis emissierechten en compensaties voor de stijging van elektriciteitskosten in het kader van staatssteunregels. De gratis toewijzing in het EU-ETS verzwakt echter het prijssignaal dat het systeem aan de betrokken installaties geeft in vergelijking met volledige veiling. Dat is op zijn beurt ongunstig voor de stimulansen die investeringen in verdere reductie van broeikasgasemissies moeten bevorderen.

Tegelijkertijd wordt verwacht dat, naarmate de Unie haar klimaatambities verhoogt, de verschillen met het niveau van klimaatactie in derde landen zullen toenemen en dus ook het risico van koolstoflekkage voor de EU. Dit risico vloeit voort uit de steeds ambitieuzere broeikasgasemissiereductiedoelstellingen van de EU, waarbij het totale aantal ETS-emissierechten onvermijdelijk omlaag moet. Zo wordt het koolstofprijssignaal van het EU-ETS versterkt, hetgeen producenten in de Unie ertoe aanzet hun emissies te verminderen, maar ook de kloof vergroot met landen zonder koolstofbeprijzingsmechanisme. Bovendien zal ook de totale hoeveelheid gratis toegewezen rechten mettertijd afnemen, in overeenstemming met de verlaging van het emissieplafond.

Gelet op de hierboven beschreven problemen pakt dit voorstel niet alleen het probleem van broeikasgasemissiereductie in de Unie aan, maar vermijdt het ook dat deze emissiereductie-inspanningen per saldo worden tenietgedaan door een emissiestijging buiten de Unie. In deze context wordt een CBAM voorgesteld met als overkoepelende doelstelling het risico van koolstoflekkage tegen te gaan teneinde de klimaatverandering aan te pakken door de broeikasgasemissies in de Unie en wereldwijd terug te dringen.

Samenhang met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

In de context van het “Klaar voor 55”-pakket staat het CBAM niet op zichzelf, maar vormt het een klimaatbeleidsmaatregel die ertoe strekt de klimaatambitie van de EU op weg naar het uiteindelijke doel van klimaatneutraliteit in stand te houden. Het CBAM moet het risico van koolstoflekkage tegengaan en het EU-ETS versterken. Het EU-ETS en het CBAM hangen dus nauw samen.

In het kader van het “Klaar voor 55”-pakket wordt ook een herziening 15 van het EU-ETS voorgesteld, waarbij het systeem wordt uitgebreid tot het zeevervoer en emissiehandel wordt ingevoerd voor de gebouwde omgeving en het wegvervoer. De hogere klimaatambitie in de voorgestelde wijzigingen van het EU-ETS komt het sterkst tot uiting in een strenger emissieplafond, dat wil zeggen dat het totale aantal beschikbare emissierechten zal dalen. Een strenger plafond betekent een sterker koolstofprijssignaal. De EU-doelstelling om klimaatneutraal te worden en het besluit om de klimaatambitie voor 2030 te verhogen, vereisen ook dat de bestaande maatregelen tegen het risico van koolstoflekkage opnieuw worden bekeken vanuit een breder perspectief. Hoewel de toewijzing van gratis rechten een doeltreffend middel is om het risico van koolstoflekkage te voorkomen, verzwakt dit met name ook het signaal dat de koolstofprijs aan EU-bedrijven geeft in vergelijking met volledige veiling.

Zoals in de Europese Green Deal is aangegeven, zou het CBAM ervoor zorgen dat de prijs van ingevoerde goederen beter het koolstofgehalte van die goederen weerspiegelt. De maatregel is zodanig opgezet dat de regels van de Wereldhandelsorganisatie en andere internationale verplichtingen van de Unie worden nageleefd. Bovendien heeft voorzitter Von der Leyen benadrukt dat “we [...] de prijs voor koolstof [moeten] gaan betalen, want de natuur kan die prijs niet meer opbrengen. Dit mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens moet buitenlandse producenten en importeurs in de EU motiveren om hun koolstofuitstoot te verminderen 16 ”.

In dat verband is het zaak derde landen actief te benaderen, zodat zij de CBAM-vereisten begrijpen en naleven. Daarnaast zal de EU samen met derde landen waarvan de handel met de EU door deze verordening wordt beïnvloed, bekijken welke mogelijkheden er zijn voor dialoog en samenwerking bij de uitvoering van specifieke elementen van het mechanisme. Zij moet ook nagaan of er overeenkomsten kunnen worden gesloten om de koolstofbeprijzingsmechanismen in die landen in aanmerking te nemen.

De bestaande mechanismen om het risico van koolstoflekkage aan te pakken, zijn de gratis toewijzing van EU-ETS-emissierechten en in sommige gevallen financiële maatregelen ter compensatie van indirecte emissiekosten als gevolg van stijgingen van elektriciteitsprijzen op grond van het EU-ETS (indirecte emissiekosten). Een CBAM is een alternatief voor die maatregelen en zou deze dus mettertijd moeten vervangen. Om producenten, importeurs en ondernemers evenwel de kans geven om zich aan de nieuwe regeling aan te passen, moet de gratis toewijzing van rechten stapsgewijs worden afgebouwd terwijl het CBAM geleidelijk wordt ingevoerd, zodat zij niet cumulatief zijn.

Samenhang met andere beleidsterreinen van de Unie

De Unie is zeer actief in internationale fora om de milieuregels wereldwijd te versterken en om haar handelspartners en minder ontwikkelde landen te begeleiden op hun weg naar een koolstofvrije samenleving. Het CBAM zal een aanvulling vormen op de internationale milieu-actie van de Unie, en derde landen helpen koolstofvrij te worden.

Sinds 1992 werkt de Unie aan de ontwikkeling van collectieve oplossingen en aan de bevordering van wereldwijde actie om klimaatverandering aan te pakken. Het optreden op EU-niveau moet met name gericht zijn op een kosteneffectieve verwezenlijking van de langetermijndoelstellingen inzake klimaat, met waarborging van een rechtvaardige transitie en inachtneming van milieu‑integriteit. Een robuuste governance van de EU-doelstelling inzake klimaatneutraliteit in 2050 zal ertoe bijdragen dat de Unie op koers blijft om dit doel te bereiken.

De Commissie heeft in het “EU-actieplan: Verontreiniging van lucht, water en bodem naar nul” 17 ook aangekondigd dat zij werk zou maken van relevante instrumenten en stimulansen om het beginsel “de vervuiler betaalt” 18 beter toe te passen en zo “gratis verontreiniging” volledig uit te faseren, teneinde zoveel mogelijk synergie tot stand te brengen tussen de ambitie om de samenleving koolstofvrij te maken en de ambitie om de verontreiniging naar nul terug te dringen.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De artikelen 191 tot en met 193 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (“VWEU”) bevestigen en specificeren de bevoegdheden van de EU op het gebied van klimaatverandering. De rechtsgrondslag van dit voorstel is artikel 192, lid 1, VWEU. Overeenkomstig artikel 191 en artikel 192, lid 1, VWEU moet de Unie bijdragen aan het nastreven van onder meer de volgende doelstellingen: behoud, bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu, bevordering op internationaal niveau van maatregelen om het hoofd te bieden aan regionale of mondiale milieuproblemen, en met name de bestrijding van de klimaatverandering.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Klimaatverandering is per definitie een grensoverschrijdende uitdaging die niet enkel door middel van acties op nationaal of lokaal niveau kan worden opgelost. Een gecoördineerd optreden van de EU kan nationale en lokale maatregelen effectief aanvullen en versterken en klimaatactie bevorderen. De coördinatie van klimaatmaatregelen is noodzakelijk op EU- en, waar mogelijk, mondiaal niveau, en het optreden van de EU is gerechtvaardigd om redenen van subsidiariteit.

Met de invoering van een EU-brede CBAM zal een gemeenschappelijk en uniform kader worden gecreëerd dat voor gelijkwaardigheid zorgt tussen het koolstofbeprijzingsbeleid op de interne markt van de EU en het koolstofbeprijzingsbeleid ten aanzien van ingevoerde goederen. Het CBAM streeft uitsluitend een milieudoelstelling na en heeft een grensoverschrijdende dimensie, waardoor het niet door de lidstaten afzonderlijk kan worden opgezet. Omdat het CBAM op het milieu betrekking heeft en om te vermijden dat handelsstromen worden omgeleid, is het efficiënter dat het mechanisme op uniforme wijze op Unieniveau wordt toegepast, in navolging van het EU-ETS en op een wijze die verenigbaar is met de WTO-regels.

Als het CBAM niet op uniforme wijze wordt toegepast, zou dit bovendien aanzetten tot gedragingen die resulteren in een omleiding van de handelsstromen en forumshopping, omdat exporteurs van derde landen goederen zouden invoeren via EU-jurisdicties die het CBAM het minst strikt toepassen.

Dit staat niet op gespannen voet met het delegeren van de uitvoering en de handhaving aan de bevoegde nationale autoriteiten, zolang de delegatie daartoe beperkt blijft.

·

Evenredigheid



Met dit voorstel wordt de uitdaging van broeikasgasemissiereductie in de Unie aangepakt en tegelijkertijd vermeden dat deze emissiereductie-inspanningen worden tenietgedaan door een emissiestijging buiten de Unie. De beleidskeuzes worden dus duidelijk gestuurd door het streven om de doelstellingen van het CBAM te verwezenlijken, namelijk het risico van koolstoflekkage tegengaan teneinde de klimaatverandering aan te pakken door de broeikasgasemissies in de Unie en wereldwijd terug te dringen.

Voor de producten die volgens het voorstel onder het CBAM vallen, wordt aangeknoopt bij de sectoren en emissies waarop het EU-ETS ziet, waarvan de sectorale reikwijdte op zijn beurt gebaseerd is op verschillende kwantitatieve en kwalitatieve criteria die verband houden met de milieudoelstellingen van het EU-ETS, en het toepassingsgebied van het CBAM moet worden vastgesteld met een verwijzing naar bepaalde goederen volgens hun indeling in de gecombineerde nomenclatuur 19 . Dit vormt de onderbouwing van de maatregel, namelijk ervoor zorgen dat het risico van koolstoflekkage voor bepaalde energie-intensieve sectoren wordt beperkt. Het CBAM bouwt voort op de klimaatlogica van het EU-ETS en gaat van start in sectoren waar de emissies in absolute cijfers het hoogst zijn en het mechanisme dus het grootste effect zou sorteren.

Het koolstofgehalte van producten is een wezenlijk onderdeel van het CBAM omdat het de tijdens de productie ervan in het buitenland vrijgekomen broeikasgasemissies weergeeft (uitgedrukt in kooldioxide-equivalent of CO2(e)). Dit gehalte wordt gebruikt om te garanderen dat ingevoerde producten niet minder gunstig worden behandeld dan binnenlandse producten die in een EU-ETS-installatie zijn vervaardigd. Aangezien installaties die onder het EU-ETS vallen, een koolstofprijs betalen die op hun werkelijke emissies gebaseerd is, moeten ook bij ingevoerde goederen die onder het toepassingsgebied van het CBAM vallen, de werkelijke broeikasgasemissies in rekening worden gebracht. Om bedrijven evenwel de kans te geven zich aan te passen, wordt voorgesteld om van start te gaan met een overgangsperiode zonder financiële correctie.

Wat het beheer van de maatregel betreft, zou delegatie daarvan aan de nationale bevoegde autoriteiten de doeltreffendheid van de uitvoering en de handhaving maximaliseren doordat rekening wordt gehouden met nationale ervaringen bij het beheer van het EU-ETS. Een organisatie waarbij de nationale bevoegde klimaatautoriteiten een sleutelrol spelen, weerspiegelt in grote mate de organisatie die al bijna tien jaar met succes wordt gebruikt in het EU-ETS.

Keuze van het instrument



De doelstellingen van het huidige voorstel kunnen het best door een verordening worden verwezenlijkt. Zo wordt gegarandeerd dat een aantal bepalingen betreffende goederen die in de douane-unie worden ingevoerd, rechtstreeks van toepassing is. Bovendien vereist deze verordening een uniforme en consistente toepassing en handhaving in de hele Unie om de doelstellingen van de artikelen 32 en 207 VWEU te verwezenlijken.

Door de uiteenlopende blootstelling aan het risico van koolstoflekkage is optreden op nationaal niveau minder gerechtvaardigd. Koolstofemissies zijn niet aan één bepaalde plaats gebonden en net als het EU-ETS kan het CBAM efficiënter functioneren wanneer het op grotere schaal op uniforme wijze wordt toegepast.

Om die reden kunnen de doelstellingen van het huidige voorstel het best door een verordening worden verwezenlijkt. Die zorgt ervoor dat de bepalingen rechtstreeks van toepassing zijn.

Bovendien zou de delegatie van bepaalde uitvoerings- en handhavingstaken aan de met klimaat belaste autoriteiten en de douanediensten in de lidstaten technische en methodologische beperkingen aanpakken en de doeltreffendheid verhogen.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

·

Raadpleging van belanghebbenden



Bij de voorbereiding van dit voorstel heeft de Commissie een strategie voor de raadpleging van belanghebbenden ontwikkeld en uitgevoerd, waarbij zowel openbare als gerichte raadplegingen hebben plaatsgevonden.

Op 4 maart 2020 is een initiële effectbeoordeling gepubliceerd met het oog op feedback. Tot 1 april 2020 20 liep een raadpleging om feedback te verzamelen over de grote contouren van het project. Tijdens deze raadplegingsperiode werden in totaal 219 reacties ontvangen, die ruwweg kunnen worden opgesplitst in ongeveer 150 reacties van branche- en beroepsorganisaties en individuele bedrijven, 20 van ngo’s, 20 van burgers en de overige van denktanks, academische/onderzoeksinstellingen, vakbonden en overheden. De meeste reacties kwamen uit de EU en 24 uit derde landen.

In het algemeen sprak de meerderheid van de respondenten zijn steun uit voor het CBAM; de rest van de reacties was ongeveer gelijkelijk verdeeld tussen beperkte steun en geen steun. Veruit de meeste respondenten toonden zich voorzichtig ten aanzien van de wijze waarop de maatregel zou worden opgezet, en vroegen alle mogelijke opties in overweging te nemen. Belangrijke punten die onder meer naar voren werden geschoven, waren de gevolgen voor de waardeketens en de afhankelijkheid van de invoer van grondstoffen, het vermijden van buitensporige effecten op eindverbruikers, het verband met het EU-ETS en gratis emissierechten, verdelingseffecten in de betrokken sectoren en tussen landen, met name ontwikkelingslanden, en de wisselwerking met bestaande handelsbeschermingsmaatregelen voor grondstoffen.

In overeenstemming met de richtsnoeren van de Commissie voor betere regelgeving is er van 22 juli tot en met 28 oktober 2020 ook een open publieke raadpleging 21 gehouden. Deze raadpleging had tot doel de meningen van burgers en organisaties te verzamelen over de onderbouwing, de doelstellingen, de wijze van inrichting en het toepassingsgebied alsook de gevolgen van het initiatief. Respondenten mochten ook standpuntnota’s uploaden. In totaal 615 respondenten hebben aan de openbare raadpleging deelgenomen. Daarvan waren 6 reacties dubbel, wat betekent dat er 609 geldige reacties zijn ingediend.

Wat het probleem van koolstoflekkage betreft, hebben de meeste respondenten bevestigd dat koolstoflekkage een reëel probleem vormt en dat het CBAM koolstoflekkage kan tegengaan, de consumptie van koolstofarme producten in de EU kan bevorderen en de uitrol van koolstofarme technologieën en een ambitieus klimaatbeleid in derde landen kan stimuleren. Ten aanzien van de doeltreffendheid van de huidige maatregelen in het kader van het EU-ETS en de staatssteunregels om koolstoflekkage te beperken, en de mate waarin andere regelgevende maatregelen de broeikasgasemissies kunnen beperken, zijn bedrijven, brancheorganisaties en overheden positief terwijl burgers en andere belanghebbenden kritischer zijn. Respondenten stellen voor dat het CBAM wordt gericht op producten van activiteiten die al onder het EU-ETS vallen (met name die met het grootste risico van koolstoflekkage), en dat volledige waardeketens worden gedekt.

Naast het bovenstaande hebben de diensten van de Commissie uitvoerig bilateraal overleg gepleegd met overheden in de EU en derde landen, brancheorganisaties, individuele bedrijven en ngo’s. Tegelijkertijd zijn er gerichte raadplegingen verricht door een externe contractant die in totaal 25 diepte-interviews heeft gevoerd met senior managers en organisaties uit de grondstoffensectoren, fabrikanten, ngo’s en beleidsmakers. Er waren twee interviewronden. Eerst werden in een vroeg stadium 17 informele interviews gevoerd om relevante punten van zorg en open vragen voor verder onderzoek in kaart te brengen. In een tweede fase werden acht aanvullende interviews gevoerd om na te gaan of de standpunten en punten van zorg die in de informele interviews aan de orde waren gesteld, onder een bredere groep van belanghebbenden werden gedeeld. 17 belanghebbenden kwamen uit het bedrijfsleven, 5 waren ngo’s en 3 instellingen van een lidstaat.

Op basis van de openbare en gerichte raadplegingen kon de Commissie een aanzienlijk aantal standpunten en meningen over het initiatief verzamelen. Zowel uit de openbare als de gerichte raadplegingen is gebleken dat er overeenstemming bestond over de behoefte aan een CBAM om het risico van koolstoflekkage aan te pakken en de Unie te helpen haar verhoogde klimaatambities te verwezenlijken. De feedback uit deze raadplegingen is gebruikt om een gemotiveerde keuze te maken ten aanzien van de architectuur van het mechanisme en de beleidsopties die de voorkeur hebben. In de desbetreffende bijlage bij de effectbeoordeling is er een samenvatting opgenomen van het resultaat van de raadpleging van belanghebbenden.

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

De voorbereidende stappen voor het voorstel bouwen voort op een reeks studies en deskundig advies, waarin de mogelijke architectuur en het toepassingsgebied van het CBAM alsook de milieu-, sociale en economische gevolgen ervan zijn geanalyseerd.

Er is met behulp van externe deskundige ondersteuning van de Commissie met name een studie verricht naar de optimale architectuur en het sectorale toepassingsgebied van het mechanisme. In de studie werd de interventielogica tegen het licht gehouden, een reeks alternatieve opties en de haalbaarheid ervan beoordeeld, technisch advies over technische ontwerpelementen verleend en steun verleend voor de keuze van de sectoren die onder het mechanisme moeten vallen. Onderdelen van deze studie zijn in de effectbeoordeling 22 gepresenteerd; de integrale versie ervan is door de Commissie gepubliceerd 23 .

Naast de kwalitatieve studie naar het CBAM zijn er met de steun van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek van de Commissie en externe deskundigen ook specifieke kwantitatieve effectbeoordelingen verricht, waarvan de eerste was gericht op de gevolgen van het CBAM voor materiële producten en de tweede op de gevolgen van het CBAM voor elektriciteit. Deze kwantitatieve beoordelingen boden inzicht in de milieu-, economische en sociale gevolgen van het initiatief en zijn openbaar gemaakt in het kader van de effectbeoordeling.

Tot slot bouwt de analyse voort op aanvullend literatuuronderzoek, studies en onderzoeksrapporten die door academici zijn ingediend in het kader van de open publieke raadpleging, en andere onafhankelijke studies.

Effectbeoordeling

De Raad voor regelgevingstoetsing heeft een positief advies met voorbehoud uitgebracht ten aanzien van de effectbeoordeling, en een aantal voorstellen voor verbetering voorgelegd 24 . Het effectbeoordelingsverslag is in die zin verder aangepast en er is met name een inspanning geleverd om ervoor te zorgen dat het op zichzelf staat met betrekking tot het probleem van koolstoflekkage, terwijl de samenhang met het voorstel voor de herziening van het EU-ETS werd versterkt, er meer duidelijkheid is verschaft over de belangrijkste gevolgen en institutionele keuzes, en de standpunten van de verschillende groepen belanghebbenden meer in detail zijn uiteengezet.

Het CBAM behandelt de vraag hoe broeikasgasemissies in de Unie kunnen worden beperkt en tegelijkertijd kan worden vermeden dat deze emissiereductie-inspanningen worden tenietgedaan door een emissiestijging buiten de Unie (koolstoflekkage). Om dit dynamische kader tot uitdrukking te brengen, is er bij de effectbeoordeling van uitgegaan dat het CBAM wordt voorgesteld tegen de achtergrond van het nieuwe streefcijfer dat in de EU is overeengekomen om de nettobroeikasgasuitstoot met ten minste 55 % te verminderen (ten opzichte van 1990).

Zes verschillende opties zijn aan dit dynamische kader getoetst; bij alle zes werd rekening gehouden met de WTO-vereisten en de internationale verplichtingen van de EU, zoals door haar gesloten vrijhandelsovereenkomsten of het Verdrag tot oprichting van de Energiegemeenschap.

De eerste optie voor een CBAM is een koolstofbelasting op invoer die door de importeur wordt betaald wanneer producten de EU binnenkomen. Deze belasting zou aan de grens worden geïnd door de douane en het bedrag zou de koolstofprijs in de Unie en een standaard koolstofintensiteit van de producten in aanmerking nemen. Importeurs zouden een verlaging van het CBAM kunnen vragen op basis van hun individuele koolstofvoetafdruk en de eventuele koolstofprijs die in het land van productie is betaald.

De tweede optie houdt in dat op de invoer een systeem wordt toegepast zoals het EU-ETS dat van toepassing is op binnenlandse productie. Bij deze optie moeten — zoals bij het systeem van emissierechten in het EU-ETS — de importeurs certificaten (“CBAM-certificaten”) inleveren die zijn gebaseerd op de intensiteit van de ingebedde emissies van de door hen in de Unie ingevoerde producten en die door hen zijn aangekocht tegen een prijs die overeenstemt met die van de EU-ETS-emissierechten op een gegeven tijdstip. Deze certificaten zullen niet worden gekoppeld aan het EU-ETS-systeem van emissierechten, maar wel de prijs van deze emissierechten weerspiegelen om coherentie met de beprijzing in het EU-ETS te garanderen. De nationale klimaatautoriteiten zullen de verkoop van CBAM-certificaten beheren en de importeurs zullen de geverifieerde ingebedde emissies in de ingevoerde producten aangeven bij deze autoriteiten die met het beheer van het CBAM belast zijn, en het aantal CBAM-certificaten inleveren dat overeenkomt met de aangegeven emissies. De aangifte en de inlevering van certificaten zal — zoals bij het EU-ETS — gebeuren bij een jaarlijkse afstemmingstoets die plaatsvindt in het jaar volgend op het jaar van invoer op basis van de jaarlijkse invoerhoeveelheden. De koolstofemissie-intensiteit van producten zou gebaseerd zijn op standaardwaarden; importeurs zouden echter bij de jaarlijkse afstemmingstoets de kans krijgen om een verlaging van het CBAM te vragen op basis van hun individuele emissieprestaties. Zij zouden ook een verlaging van het CBAM kunnen vragen voor de eventuele koolstofprijs die is betaald in het land van productie (mits er bij uitvoer geen vergoeding of andere compensatie is gegeven).

Optie 3 functioneert zoals optie 2, maar de koolstofprijs van de ingevoerde producten wordt gebaseerd op de werkelijke emissies van de producenten uit derde landen in plaats van op een standaardwaarde op basis van de gemiddelden van EU-producenten. Bij deze optie zal de importeur de werkelijke emissies die in zijn producten zijn ingebed, moeten rapporteren en een overeenkomstig aantal CBAM-certificaten inleveren.

Optie 4 is vergelijkbaar met optie 3. Er worden CBAM-certificaten ingeleverd voor ingevoerde producten. Bij deze optie wordt echter ook voorzien in een infaseringsperiode van 10 jaar vanaf 2026, waarin de gratis toewijzing van emissierechten in het kader van het EU-ETS elk jaar met 10 procentpunten zou worden afgebouwd en het CBAM geleidelijk zou worden ingevoerd. Tijdens deze infaseringsperiode zou het CBAM worden verlaagd in verhouding tot het aantal gratis emissierechten dat in een sector wordt verdeeld.

Optie 5 is een variant van optie 3 waarbij het toepassingsgebied verder in de waardeketen wordt doorgetrokken. Koolstofintensieve materialen die deel uitmaken van halffabricaten en eindproducten, zouden in de hele waardeketen worden meegenomen. Voor ingevoerde producten zou het CBAM wederom gebaseerd zijn op de werkelijke emissies van producenten uit derde landen.

Optie 6 omvat een accijns op koolstofintensieve materialen die over het verbruik in de Unie van zowel binnenlandse als ingevoerde producten wordt geheven, naast de voortzetting van het EU-ETS inclusief de gratis toewijzing van emissierechten voor productie in de EU.

Wat de doeltreffendheid van het CBAM betreft ten aanzien van de overkoepelende doelstelling om het risico van koolstoflekkage tegen te gaan teneinde de klimaatverandering aan te pakken door de broeikasgasemissies in de Unie en wereldwijd terug te dringen, is uit de effectbeoordeling gebleken dat alle beleidsopties een positief effect hebben. In dit verband is geconstateerd dat alle CBAM-opties tot een sterkere emissiereductie in de CBAM-sectoren in de Unie leiden, ten opzichte van de situatie met een hogere ambitie en gratis toewijzing. Ten aanzien van het stimuleren van producenten uit derde landen om over te schakelen op schonere productieprocessen, leveren alle beleidsopties positieve resultaten op. Voor dit criterium zijn de opties waarbij het mogelijk is om de werkelijke emissies aan te tonen, bijzonder doeltreffend, met ook zeer positieve resultaten voor opties 3, 4 en 5. Alle opties zijn verenigbaar met het EU-ETS.

Wat bescherming tegen koolstoflekkage betreft, heeft optie 4, gevolgd door opties 3 en 5, een sterkere positieve impact, terwijl opties 1, 2 en 6 minder doeltreffend zouden zijn. De architectuur van alle opties is in overeenstemming met de internationale verplichtingen van de EU.

Het CBAM zal van toepassing zijn op de invoer van goederen tegen een koolstofprijs die wordt vastgesteld door het EU-ETS via het systeem van veilingen. Importeurs zouden betalen op basis van een standaardwaarde of op basis van de werkelijke emissies die zijn ingebed in de ingevoerde producten. De mogelijkheid om aan te tonen dat de koolstofefficiëntie van ingevoerde producten beter is dan de standaardwaarde, zou het systeem complexer maken maar ook een prikkel bieden voor emissiereductie voor het gedeelte van materialen dat naar de EU wordt uitgevoerd.

In het algemeen blijft het effect van het CBAM op de werkgelegenheid beperkt. Wijzigingen in de werkgelegenheid zijn grotendeels toe te schrijven aan de toewijzing (of niet) van gratis emissierechten. Als de gratis toewijzing wordt gehandhaafd, stijgt de werkgelegenheid licht in de CBAM-sectoren. Als de gratis toewijzing volledig wordt afgeschaft zonder dat een CBAM wordt ingevoerd, is het banenverlies het grootst. De toepassing van het CBAM op materiële industrieproducten zal waarschijnlijk een beperkt effect hebben op de consumentenprijzen omdat de maatregelen gericht zijn op producten upstream in de waardeketen en slechts indirect van invloed zijn op goederen voor eindverbruik.

Er wordt aangenomen dat er nalevingskosten zullen ontstaan voor importeurs in de Unie die onder de CBAM-verplichtingen zouden vallen. De naleving zou kunnen gebeuren op basis van een standaardwaarde of door de verstrekking van geverifieerde informatie over werkelijke emissies. Hoewel de monitoring van deze werkelijke emissies buiten de Unie zou worden verricht, ligt de verantwoordelijkheid — en dus de kosten – om de verificatiegegevens van deze monitoring aan de autoriteiten te verstrekken, bij de importeurs. Voor opties 1 tot en met 5 hoeven de emissies van het productieproces, wanneer deze volgens de standaardwaarde worden aangegeven, niet te worden gemonitord en zijn de kosten dus beperkt. Als importeurs echter besluiten gebruik te maken van de werkelijke emissies van het productieproces, leidt de monitoring tot extra kosten voor het bedrijf. Bij optie 6 moeten er standaardwaarden worden vastgesteld voor zowel materialen als vervaardigde goederen. De administratieve inspanning is relatief laag voor materiaalproducenten in de EU: zij hoeven de koolstofintensiteit van hun productie niet aan te tonen.

Voor de opwekking van elektriciteit wordt een andere aanpak gevolgd dan voor materiële producten. Voor de toepassing van een CBAM op de elektriciteitssector moet rekening worden gehouden met het unieke karakter van deze sector die hem van de basismaterialensector onderscheidt, zoals de transportmethoden via verplichte monopolistische netwerken en het brede scala aan technologieën die voor de productie worden gebruikt.

Zoals bij de aanpak van de materiële producten moet een referentiewaarde worden vastgesteld voor de emissies die zijn ingebed in ingevoerde elektriciteit, om de overeenkomstige CBAM-verplichting te bepalen. Er zijn twee alternatieve opties om de referentiewaarde voor ingebedde emissies voor elektriciteit te bepalen, namelijk a) de gemiddelde broeikasgasemissie-intensiteit van de EU-elektriciteitsmix en b) de gemiddelde broeikasgasemissiefactor van de EU-elektriciteitsmix. Zoals bij de andere opties hebben importeurs echter nog altijd de mogelijkheid om aan te tonen dat de emissieniveaus van hun installaties lager zijn dan de bovengenoemde referentiewaarden.

Op basis van het bovenstaande is in de effectbeoordeling de conclusie getrokken dat optie 4 duidelijke voordelen biedt ten opzichte van alle andere overwogen opties. Daarom wordt voorgesteld om een CBAM in te voeren voor welbepaalde producten in de vorm van CBAM-certificaten op basis van werkelijke emissies. Verder wordt voorgesteld om het CBAM stapsgewijs in te voeren in combinatie met een overeenkomstige vermindering van de gratis toewijzing van emissierechten in de overeenkomstige EU-ETS-installaties. Deze beleidsoptie garandeert dat het CBAM zeer doeltreffend zal zijn.

Een systeem dat gebaseerd is op werkelijke emissies van ingevoerde goederen, garandeert een eerlijke en gelijke behandeling van alle ingevoerde goederen en een nauwe correlatie met het EU-ETS. Het CBAM zal echter moeten worden aangevuld met een mogelijkheid om berekeningen te baseren op een reeks standaardwaarden die moeten worden gebruikt in situaties waarin er niet voldoende emissiegegevens beschikbaar zijn. Ook tijdens een eerste overgangsfase waarin importeurs misschien nog niet de door het systeem vereiste werkelijke emissiegegevens kunnen voorleggen, zou een standaardwaarde van toepassing kunnen zijn. Deze optie moet zodanig worden opgezet dat de internationale verplichtingen van de EU, met name de WTO-regels, onverkort in acht worden genomen en daarom zal ervoor moeten worden gezorgd dat importeurs, als er een standaardwaarde van toepassing is, in alle gevallen de mogelijkheid krijgen om op basis van hun werkelijke emissies aan te tonen dat zij beter presteren dan die waarde. Wat de geleidelijke invoering van het CBAM en de overeenkomstige afbouw van de gratis toewijzingen betreft, zal er ook voor moeten worden gezorgd dat op geen enkel moment tijdens deze periode de invoer minder gunstig wordt behandeld dan de binnenlandse EU-productie.

Voorts zou de invoering van CBAM-certificaten op basis van werkelijke emissies bescherming bieden tegen het risico van koolstoflekkage en tegelijkertijd producenten van derde landen ertoe aanzetten om over te schakelen op schonere productieprocessen, zo nodig met steun van officiële ontwikkelingshulp.

Wat elektriciteit betreft, bestaat de voorkeursoptie in de toepassing van het CBAM op basis van de koolstofemissiefactor, met de mogelijkheid voor importeurs om lagere emissies aan te tonen. Beide opties helpen het risico van koolstoflekkage te beperken door te verhinderen dat op de middellange termijn bronnen van koolstofintensieve stroomopwekking worden opgebouwd in de nabijheid van de EU-grenzen ter vervanging van productie-installaties in de EU die moeten afrekenen met stijgende koolstofkosten. De optie op basis van de koolstofemissiefactor is evenwel veel doeltreffender om koolstoflekkage te voorkomen terwijl de administratieve kosten laag blijven.

Met de keuze voor beleidsoptie 4 voor materiële producten en de koolstofemissiefactor voor elektriciteit zou een evenredig mechanisme worden ingevoerd om de klimaatverandering aan te pakken door de broeikasgasemissies in de Unie terug te dringen en te vermijden dat deze emissies worden vervangen door emissies buiten de Unie. Daarnaast zou de afbouw van de gratis toewijzing in het kader van het EU-ETS in de betrokken sectoren in combinatie met de geleidelijke invoering van het CBAM zorgen voor een voorzichtige en voorspelbare transitie voor bedrijven en autoriteiten.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Volgens de effectbeoordeling zou een CBAM relatief hogere nalevingskosten met zich meebrengen voor kleine en middelgrote ondernemingen dan voor grote ondernemingen. Het exacte verschil tussen beide groepen kon niet worden gekwantificeerd met de huidige beschikbare gegevens.

Doordat er in eerste instantie een CBAM wordt ingevoerd voor de invoer van een aantal basismaterialen en essentiële materiële producten, is het effect het grootst op grote ondernemingen. Het praktische effect van invoergerelateerde maatregelen zou dan ook onbeduidend zijn voor kleine en middelgrote ondernemingen, ook al zou dat — wat de ingevoerde hoeveelheid betreft — relatief groter zijn dan voor grote ondernemingen. Om die reden is er in de effectbeoordeling geen toets voor kleine en middelgrote ondernemingen of een aparte raadpleging verricht, hoewel de standpunten van en de gevolgen voor die ondernemingen wel zijn beoordeeld in het kader van de openbare onlineraadpleging van de Commissie.

Ook om die reden zijn er in deze verordening geen bijzondere maatregelen voor kleine en middelgrote ondernemingen opgenomen.

Grondrechten

Het voorstel eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend 25 . Het draagt met name bij aan de doelstelling van een hoog niveau van milieubescherming overeenkomstig het beginsel van duurzame ontwikkeling zoals neergelegd in artikel 37 van het Handvest.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

De meeste inkomsten uit het CBAM zullen naar de EU-begroting vloeien 26 . In de bijzondere Europese Raad van 17-21 juli 2020 27 hebben de EU-leiders overeenstemming bereikt over het herstelinstrument NextGenerationEU. Dit instrument zal de EU de nodige middelen verschaffen om de uitdagingen van de COVID-19-pandemie aan te pakken en daarbij de investeringen in de groene en digitale transitie te ondersteunen. Om de nodige middelen bijeen te brengen, zal de Commissie tot 750 miljard EUR kunnen lenen op de financiële markten. In dat verband zijn het Europees Parlement, de Raad en de Commissie overeengekomen dat “de instellingen [zullen] streven naar de invoering van voldoende nieuwe eigen middelen ter dekking van een bedrag dat overeenkomt met de verwachte uitgaven met betrekking tot de terugbetaling” van NextGenerationEU 28 . De Commissie heeft toegezegd voorstellen in te dienen voor nieuwe eigen middelen, waaronder het CBAM, in de eerste helft van 2021.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

Binnen het kader van het algemene pakket van door de EU vastgestelde en toegepaste milieumaatregelen, dat het voortdurende streven van de EU naar een hoger milieuambitieniveau dan vele van haar handelspartners belichaamt, wordt het passend geacht over te schakelen van een systeem waarbij koolstoflekkage wordt aangepakt door gratis toewijzing van emissierechten, naar een evenwichtig systeem waarbij koolstoflekkage in verband met ingevoerde producten wordt aangepakt via een mechanisme van koolstofcorrectie aan de grens, zodra dit redelijkerwijs mogelijk is, rekening houdende met de technische en economische haalbaarheid ervan, inclusief administratieve beperkingen en de legitieme verwachtingen van alle marktdeelnemers.

Om een evenwicht te vinden tussen deze verschillende doelstellingen, is het dus raadzaam te kiezen voor een geleidelijke invoering van een mechanisme van koolstofcorrectie aan de grens, zodra dit redelijkerwijs mogelijk is, zodat de marktdeelnemers zich gedurende een initiële en relatief korte proefperiode zonder financiële correcties kunnen aanpassen aan het nieuwe systeem, inclusief de extra administratieve vereisten, en de autoriteiten ervaring kunnen opdoen met de werking van het nieuwe systeem.

Zodra die proefperiode is afgerond, zal het transitieproces van gratis toewijzing naar een mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens fors versnellen, waarbij wordt gegarandeerd dat er geen discriminatie is tussen binnenlandse en ingevoerde goederen of tussen ingevoerde goederen uit verschillende landen, met volledige inachtneming van de internationale verplichtingen en rechten van de EU.

De Commissie zal ervoor zorgen dat er regelingen worden getroffen om de werking van het CBAM, inclusief de handhaving tegen frauduleuze praktijken, te monitoren en te evalueren, en aan de belangrijkste beleidsdoelstellingen te toetsen. Aangezien het CBAM een van de beleidsvoorstellen in het kader van het “Klaar voor 55”-pakket is, kan het samen met de andere beleidslijnen van het pakket worden gemonitord en geëvalueerd.

Vóór het einde van de overgangsperiode zal de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag uitbrengen over de toepassing van de verordening en, in voorkomend geval, een wetgevingsvoorstel indienen om het CBAM uit te breiden tot andere dan de in bijlage I opgenomen goederen en eventueel ook tot andere emissies, alsook andere mogelijke wijzigingen aanbrengen om de werking van het mechanisme te verbeteren. Daarom is het nodig om eerst het effect van het CBAM te monitoren.

Artikelsgewijze toelichting

In hoofdstuk I worden de algemene bepalingen, waaronder het onderwerp, het toepassingsgebied van het voorstel (artikelen 1 en 2) en de definitie van de belangrijkste begrippen (artikel 3), vastgesteld. In bijlage I wordt het toepassingsgebied van het voorstel nauwkeurig afgebakend met een goederenlijst en de desbetreffende broeikasgasemissies. In bijlage II zijn de landen en gebieden van oorsprong vermeld die van de toepassing van de maatregel zijn uitgesloten.

Hoofdstuk II bevat bepalingen betreffende de rechten en verplichtingen van aangevers van goederen. Meer in het bijzonder bevat het bepalingen betreffende de voorwaarden voor het aanvragen van een vergunning om CBAM-goederen in te voeren (artikelen 4 en 5), de verplichting voor een toegelaten aangever om uiterlijk 31 mei van elk jaar een jaarlijkse CBAM-aangifte in te dienen, en de inhoud van die aangifte (artikel 6), de beginselen betreffende de berekening van de ingebedde emissies van de goederen die in het voorgaande kalenderjaar in de EU zijn ingevoerd (artikel 7, zoals nader uiteengezet in bijlage III) en het verificatieproces van deze emissies door geaccrediteerde verificateurs (artikel 8, aangevuld met rapportagevereisten en verificatiebeginselen in bijlagen IV en V). Dit hoofdstuk bevat ook de beginselen voor het in aanmerking nemen van in derde landen betaalde koolstofprijzen (artikel 9). In artikel 10, ten slotte, krijgt de exploitant van een installatie in een derde land de mogelijkheid om de Commissie te verzoeken in een centrale databank te worden opgenomen. Zodra hij geregistreerd is, kan deze exploitant ervoor kiezen om informatie over de geverifieerde ingebedde emissies aan een toegelaten aangever te verstrekken. De toegelaten aangever kan die informatie gebruiken om aan zijn verplichting te voldoen om geverifieerde informatie over ingebedde emissies aan te geven wanneer hij de goederen invoert die zijn geproduceerd in de installatie die in de centrale databank van de Unie is geregistreerd.

Hoofdstuk III bevat de algemene bepalingen betreffende de administratieve organisatie van de bevoegde nationale autoriteiten, de rol van de Commissie — ook als centrale administrateur — en de verstrekking van informatie (artikelen 11, 12, 13 en 15). Dit hoofdstuk bevat ook bepalingen over de belangrijkste kenmerken van de nationale registers en rekeningen (artikelen 14 en 16) en over de besluiten van de autoriteiten met betrekking tot het verlenen van een vergunning tot invoer (artikel 17), de accreditatie van verificateurs (artikel 18) en de herziening van CBAM-aangiften (artikel 19).

Hoofdstuk IV bevat bepalingen betreffende de CBAM-certificaten. In de artikelen 20 tot en met 24 zijn nadere voorschriften vastgesteld betreffende de levenscyclus van de CBAM-certificaten, gaande van de verkoop en de controle op de inlevering of, in voorkomend geval, de terugkoop ervan tot de uiteindelijke annulering. Artikel 20 beschrijft in detail de verkoop van certificaten door de bevoegde autoriteiten. Artikel 21 betreft de berekening van de prijs van de certificaten, die wekelijks door de Commissie wordt verricht. Artikel 22 bevat de procedures die moeten garanderen dat iedere toegelaten aangever zijn verplichting naleeft om certificaten in te leveren in het nationale register. Artikel 23 geeft een toegelaten aangever het recht om de bevoegde autoriteit te vragen een beperkt aantal CBAM-certificaten dat na inlevering nog op zijn rekening staat, terug te kopen. Tot slot is in artikel 24 gespecificeerd dat de bevoegde autoriteit, uiterlijk 30 juni van elk jaar, de certificaten die in voorkomend geval na inlevering en terugkoop nog op de rekening van elke aangever staan, moet annuleren.

Hoofdstuk V betreft de wijze waarop de douaneautoriteiten de procedures voor de afhandeling van goederen aan de grens moeten uitvoeren (artikel 25). Onder hoofdstuk VI zijn boeten wegens niet-naleving vastgesteld (artikel 26) en is een bijzondere ontwijkingsbepaling opgenomen indien handelspatronen zouden veranderen (artikel 27).

Hoofdstuk VIII bevat bepalingen betreffende de uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie aan de Commissie om gedelegeerde handelingen vast te stellen (artikel 28) en de onderzoeksprocedure voor uitvoeringshandelingen (artikel 29). Naar de bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt verwezen in de artikelen 2, 18 en 27. De artikelen 2, 5 tot en met 9, 21, 25, 31, 33 en 35 bevatten bepalingen betreffende uitvoeringsbevoegdheden.

Hoofstuk VIII bevat bepalingen in artikel 30 die betrekking hebben op de evaluatie en de herziening van de verordening.

Hoofdstuk IX (artikel 31) heeft betrekking op de vermindering van de CBAM-verplichting om rekening te houden met de gratis toewijzing van EU-ETS-emissierechten in de overgangsperiode voor installaties die, in de Unie, dezelfde soorten goederen produceren als die welke onder het voorstel vallen.

Hoofdstuk X bevat specifieke bepalingen die tijdens een initiële overgangsperiode moeten worden toegepast. Volgens die bepalingen zal de eerste jaren een CBAM zonder financiële correctie worden toegepast om gegevens te verzamelen en de aangevers bekend te maken met het mechanisme. Die overgangsperiode zal drie jaar duren, van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2025, zoals bepaald in artikel 32. Aangevers zullen op kwartaalbasis de ingebedde emissies rapporteren die overeenkomen met hun invoer van het vorige kwartaal, met duidelijke opgave van directe en indirecte emissies en eventuele in het buitenland betaalde koolstofprijzen. De douaneautoriteiten zullen de aangevers meedelen welke hun CBAM-verplichtingen zijn en informatie uitwisselen met de bevoegde autoriteiten.

In hoofdstuk XI, ten slotte, is vermeld wanneer de verordening in werking treedt, waarbij sommige bepalingen alleen tijdens de overgangsperiode van toepassing zijn en andere pas in 2026 van toepassing worden (artikel 36).