Toelichting bij COM(2021)495 - Standpunt EU inzake verlenging van de periode waarin DNA-profielen en vingerafdrukken kunnen worden uitgewisseld met het Verenigd Koninkrijk

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft het besluit tot vaststelling van het standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen in het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie in verband met artikel 540, lid 3, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds (hierna: “de handels- en samenwerkingsovereenkomst” genoemd).

De handels- en samenwerkingsovereenkomst voorziet in de mogelijkheid van wederzijdse samenwerking tussen de bevoegde rechtshandhavingsautoriteiten van de lidstaten enerzijds en de bevoegde rechtshandhavingsautoriteiten van het Verenigd Koninkrijk anderzijds inzake de geautomatiseerde vergelijking van DNA-profielen, dactyloscopische gegevens en gegevens uit kentekenregisters. Om van deze mogelijkheid gebruik te kunnen maken, zal het VK eerst de nodige uitvoeringsmaatregelen moeten nemen en aan een evaluatie moeten worden onderworpen.

Voordat de handels- en samenwerkingsovereenkomst werd gesloten, werkten het Verenigd Koninkrijk en de lidstaten reeds samen door DNA-profielen en vingerafdrukken automatisch te vergelijken en persoonsgegevens te verstrekken na een treffer. Om een leemte in de lopende samenwerking te voorkomen, bepaalt de handels- en samenwerkingsovereenkomst dat de lidstaten het Verenigd Koninkrijk tot en met 30 september 2021 dergelijke gegevens mogen verstrekken in afwachting van de resultaten van de door de handels- en samenwerkingsovereenkomst vereiste evaluaties. Het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie kan deze overgangsperiode eenmaal met maximaal negen maanden verlengen, d.w.z. tot en met 30 juni 2022.

2. Achtergrond van het voorstel

2.1.De handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en het Verenigd Koninkrijk

De handels- en samenwerkingsovereenkomst legt de grondslag voor uitgebreide betrekkingen tussen de EU en het Verenigd Koninkrijk, binnen een ruimte van welvaart en goed nabuurschap die wordt gekenmerkt door nauwe en vreedzame betrekkingen op basis van samenwerking, met eerbiediging van de autonomie en soevereiniteit van de Partijen. Bij de handels- en samenwerkingsovereenkomst, die op 1 mei 2021 in werking is getreden, is onder meer een Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie opgericht.

2.2.Het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie

Het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie is opgericht voor aangelegenheden die vallen onder deel drie van de handels- en samenwerkingsovereenkomst, met het opschrift “Samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie in strafzaken”. Bij de handels- en samenwerkingsovereenkomst zijn verschillende gespecialiseerde comités opgericht.

Met betrekking tot aangelegenheden die binnen hun bevoegdheidsgebied vallen, zijn de gespecialiseerde comités onder meer bevoegd om toezicht te houden op de uitvoering van de handels- en samenwerkingsovereenkomst en die uitvoering te evalueren en om de goede werking van die overeenkomst te verzekeren, de overkoepelende Partnerschapsraad bij te staan bij de uitvoering van zijn taken, en besluiten vast te stellen, met inbegrip van wijzigingen, en aanbevelingen te doen over alle aangelegenheden ten aanzien waarvan deze overeenkomst of eventuele aanvullende overeenkomsten zulks bepalen.

2.3.De beoogde handeling van het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie

Artikel 540, lid 3, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst bepaalt dat het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie de periode kan verlengen waarin de lidstaten mogen doorgaan met het vergelijken van persoonsgegevens als bedoeld in de artikelen 530, 531, en 534 en, in geval van een overeenstemming, nadere beschikbare persoonsgegevens mogen verstrekken, overeenkomstig het interne recht, met inbegrip van de regels inzake rechtshulp, als bedoeld in artikel 536 van de handels- en samenwerkingsovereenkomst. Deze periode loopt af op 30 september 2021, tenzij het Gespecialiseerd Comité inzake rechtshandhaving en justitie besluit deze periode met maximaal negen maanden te verlengen.

1.

Het besluit van het

Gespecialiseerd Comité inzake rechtshandhaving en justitie om de bovengenoemde periode te verlengen, kan elke vorm aannemen. De besluiten van de medevoorzitters worden in onderlinge overeenstemming genomen (zie artikel 1, lid 2, van bijlage 1 bij de handels- en samenwerkingsovereenkomst). Het besluit kan te allen tijde worden genomen, maar om een leemte in de samenwerking te voorkomen, moet het besluit vóór 1 oktober 2021 worden genomen.

3. Namens de Unie in te nemen standpunt

3.1.Chronologisch overzicht

De handels- en samenwerkingsovereenkomst voorziet in de mogelijkheid van wederzijdse samenwerking tussen de bevoegde rechtshandhavingsautoriteiten van de lidstaten enerzijds en het Verenigd Koninkrijk anderzijds inzake de geautomatiseerde vergelijking van DNA-profielen, dactyloscopische gegevens en gegevens uit kentekenregisters. Om van deze mogelijkheid gebruik te kunnen maken, zal het VK eerst de nodige uitvoeringsmaatregelen moeten nemen en aan een evaluatie moeten worden onderworpen.

Aan de hand van een algemeen verslag van het evaluatiebezoek en, in voorkomend geval, een proefrun, besluit de Unie met ingang van welke datum of data de lidstaten dergelijke gegevens aan het Verenigd Koninkrijk mogen verstrekken.

In het kader van de handels- en samenwerkingsovereenkomst moet het Verenigd Koninkrijk ook een evaluatie ondergaan met betrekking tot de geautomatiseerde overdracht van DNA- en dactyloscopische gegevens waarvoor de connecties met het VK reeds tot stand waren gekomen binnen het “Prüm”-kader van de Unie 1 .

Overeenkomstig artikel 540, lid 2, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst besluit de Unie aan de hand van een algemeen verslag van het evaluatiebezoek en, in voorkomend geval, de proefrun, met ingang van welke datum of data de lidstaten persoonsgegevens op grond van deze overeenkomst aan het Verenigd Koninkrijk mogen verstrekken.

Om een leemte in de lopende samenwerking met betrekking tot DNA- en dactyloscopische gegevens te voorkomen, bepaalt de handels- en samenwerkingsovereenkomst dat lidstaten het Verenigd Koninkrijk tot en met 30 september 2021 gegevens mogen verstrekken in afwachting van de resultaten van deze evaluaties en het in artikel 540, lid 2, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst bedoelde besluit. Het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie kan deze overgangsperiode eenmaal met maximaal negen maanden verlengen, d.w.z. tot en met 30 juni 2022.

3.2.Noodzakelijk besluit van de Raad

De evaluatie van het VK in het kader van de handels- en samenwerkingsovereenkomst bevindt zich in een zeer vroeg stadium. De in het verleden binnen het “Prüm”-kader van de Unie uitgevoerde evaluatieprocedures namen ten minste zes maanden in beslag. Derhalve is extra tijd nodig om de Raad in staat te stellen het evaluatieverslag te verwerken en formeel te besluiten dat dergelijke gegevens mogen worden uitgewisseld. Daarom is het hoogst onwaarschijnlijk dat het bovengenoemde proces in september 2021 zal zijn afgerond. Dit betekent dat er een aanzienlijk risico bestaat dat er vanaf 1 oktober 2021 een leemte in de samenwerking op het gebied van DNA- en dactyloscopische gegevens ontstaat. Dit zou concrete risico’s voor de interne veiligheid van de Unie met zich brengen. Aangezien het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie de overgangsperiode slechts eenmaal kan verlengen, wordt voorgesteld om te verlengen voor de maximale periode van negen maanden, d.w.z. tot en met 30 juni 2022.

Tegelijkertijd moet er rekening mee worden gehouden dat de Unie het VK met betrekking tot de uitwisseling van DNA-profielen en dactyloscopische gegevens reeds heeft geëvalueerd binnen haar “Prüm”-kader. De Commissie is niet op de hoogte van wettelijke of bestuursrechtelijke maatregelen die het Verenigd Koninkrijk sinds deze evaluatie heeft genomen en die van invloed zouden zijn op het resultaat van de lopende evaluatie in het kader van de handels- en samenwerkingsovereenkomst. De Commissie gaat met andere woorden voorlopig ervan uit dat het Verenigd Koninkrijk nog steeds dezelfde procedures en voorwaarden toepast als ten tijde van de evaluatie binnen het “Prüm”-kader van de Unie in 2018 (voor DNA-profielen) en in 2019 (voor dactyloscopische gegevens).

In deze omstandigheden is het daarom passend om het standpunt vast te stellen dat namens de Unie in het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie moet worden ingenomen over de eventuele verlenging ingevolge artikel 540, lid 3, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst van de periode waarin de lidstaten mogen doorgaan met het uitwisselen met het Verenigd Koninkrijk van persoonsgegevens als bedoeld in de artikelen 530, 531, en 534 en, in geval van een overeenstemming, het Verenigd Koninkrijk nadere beschikbare persoonsgegevens mogen verstrekken, overeenkomstig het interne recht, met inbegrip van de regels inzake rechtshulp, als bedoeld in artikel 536 van de handels- en samenwerkingsovereenkomst.

4. Rechtsgrondslag

4.1.Procedurele rechtsgrondslag

2.

4.1.1.Beginselen


Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die een “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt” 2 .

3.

4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval


Het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie is een lichaam dat is opgericht krachtens een overeenkomst, namelijk de handels- en samenwerkingsovereenkomst.

Artikel 540, lid 3, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst voorziet in de mogelijkheid dat het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie de periode verlengt waarin de lidstaten mogen doorgaan met het uitwisselen met het Verenigd Koninkrijk van gegevens als bedoeld in de artikelen 530, 531, en 534 en, in geval van een overeenstemming, het Verenigd Koninkrijk nadere beschikbare persoonsgegevens mogen verstrekken als bedoeld in artikel 536 van de handels- en samenwerkingsovereenkomst. De vaststelling van een standpunt van de Unie met betrekking tot een dergelijk besluit valt derhalve binnen de werkingssfeer van artikel 218, lid 9, VWEU.

De rechtsgevolgen van de verlenging zijn volledig voor de Unie, als partij bij de handels- en samenwerkingsovereenkomst. Dat houdt in dat de Unie overeenkomstig artikel 3, lid 2, VWEU wat deze aangelegenheid betreft, exclusieve bevoegdheid geniet.

Het besluit tot verlenging van de in artikel 540, lid 3, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst bedoelde periode houdt niet in dat het kader van de handels- en samenwerkingsovereenkomst wordt aangevuld of gewijzigd.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2.Materiële rechtsgrondslag

4.

4.2.1.Beginselen


De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt wordt ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of hoofdcomponent, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is voor de hoofddoelstelling of de hoofdcomponent dan wel de belangrijkste doelstelling of component.

Wanneer een beoogde handeling tegelijkertijd meerdere onlosmakelijk met elkaar verbonden doelstellingen of componenten heeft, zonder dat de ene ondergeschikt is aan de andere, moet een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit bij wijze van uitzondering de verschillende desbetreffende rechtsgrondslagen als materiële rechtsgrondslag hebben.

5.

4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval


De verlenging van de in artikel 540, lid 3, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst bedoelde periode kent doelstellingen en componenten op het gebied van politiële samenwerking.

De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 87, lid 2, punt a), VWEU.

4.3.Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 87, lid 2, punt a), VWEU, juncto artikel 218, lid 9, VWEU.