Toelichting bij COM(2021)548 - Vaststelling, voor 2022, van de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Verordening (EU) nr. 1380/2013 moet als basisverordening van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) ervoor zorgen dat de levende aquatische rijkdommen vanuit economisch, ecologisch en sociaal oogpunt duurzaam worden geëxploiteerd. Een belangrijk instrument in dit verband is de jaarlijkse vaststelling van de vangstmogelijkheden. Alle verordeningen inzake de vangstmogelijkheden moeten de vangstniveaus beperken tot niveaus die in overeenstemming zijn met de algemene GVB-doelstellingen.

Het doel van dit voorstel is de vangstmogelijkheden vast te stellen voor bepaalde bestanden en groepen bestanden in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee.

Naar aanleiding van de goedkeuring en inwerkingtreding van het meerjarenplan voor demersale bestanden in het westelijke deel van de Middellandse Zee stelt dit voorstel vangstmogelijkheden voor de betrokken lidstaten (Spanje, Frankrijk en Italië) vast in de vorm van een maximaal toegestane visserijinspanning.

Dit voorstel bevat tevens vangstmogelijkheden uit hoofde van overeenkomsten die zijn gesloten in het kader van de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (GFCM), een regionale organisatie voor visserijbeheer die verantwoordelijk is voor de instandhouding en het beheer van de biologische rijkdommen van de zee in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee. De Europese Unie is lid van de GFCM, samen met Bulgarije, Kroatië, Cyprus, Frankrijk, Griekenland, Italië, Malta, Roemenië, Slovenië en Spanje. De maatregelen die in het kader van de GFCM worden aangenomen, zijn bindend voor de leden ervan.

Tot slot bevat dit voorstel een autonoom quotum voor sprot uit de Zwarte Zee dat bedoeld is om het huidige niveau van visserijsterfte niet te doen stijgen. Ook worden met het voorstel de door de GFCM vastgestelde totale toegestane vangst (TAC) en quota voor tarbot omgezet.

Het uiteindelijke doel is de bestanden op een niveau te brengen en/of te houden waarmee de maximale duurzame opbrengst (MDO) kan worden gehaald. Dit doel is uitdrukkelijk vastgesteld in artikel 2, lid 2, van de GVB-basisverordening, waarin is bepaald dat dit exploitatieniveau “indien mogelijk tegen 2015, en [...] voor alle bestanden uiterlijk 2020 [moet worden] verwezenlijkt”. Dit sluit aan bij de verbintenis die de Unie is aangegaan in het licht van de conclusies van de wereldtop over duurzame ontwikkeling (Johannesburg 2002) en het bijbehorende uitvoeringsplan. Met het meerjarenplan voor demersale bestanden in het westelijke deel van de Middellandse Zee wordt echter beoogd om de visserijsterfte op een niveau te brengen waarmee de MDO in steeds verdere mate en waar mogelijk in 2020, doch uiterlijk op 1 januari 2025 kan worden gehaald.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

De voorgestelde maatregelen zijn in overeenstemming met de doelstellingen en voorschriften van het GVB.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

De voorgestelde maatregelen stroken met het Uniebeleid inzake duurzame ontwikkeling.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De rechtsgrondslag van dit voorstel is artikel 43, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Het voorstel valt onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie, als bedoeld in artikel 3, lid 1, punt d), VWEU. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing.

Evenredigheid

Het voorstel is in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel omdat het GVB een gemeenschappelijk beleid is. Krachtens artikel 43, lid 3, VWEU moet de Raad maatregelen tot vaststelling en verdeling van de vangstmogelijkheden aannemen.

Met de voorgestelde verordening worden de vangstmogelijkheden over de lidstaten verdeeld. In het kader van de artikelen 16 en 17 van de GVB-basisverordening mogen de lidstaten deze mogelijkheden naar eigen goeddunken verdelen over de vaartuigen die hun vlag voeren. Zij kunnen dus met een ruime mate aan vrijheid en conform hun sociale en economische model bepalen hoe zij de mogelijkheden benutten.

Het voorstel heeft geen nieuwe financiële gevolgen voor de lidstaten.

Keuze van instrument

Het voorgestelde instrument is een verordening van de Raad.

Het voorstel voor visserijbeheer berust op artikel 43, lid 3, VWEU en is in overeenstemming met artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

Niet van toepassing.

Raadpleging van belanghebbenden

Belanghebbende partijen zijn geraadpleegd via de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad “Naar een duurzamere visserij in de EU: stand van zaken en oriëntaties voor 2022”.

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

De beoordeling van de toestand van de bestanden in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee is gebaseerd op de recentste werkzaamheden van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij, het wetenschappelijk adviescomité van de GFCM en de GFCM-werkgroep voor de Zwarte Zee.

Effectbeoordeling

De werkingssfeer van verordeningen inzake vangstmogelijkheden is omschreven in artikel 43, lid 3, VWEU.

Het voorstel van de Commissie voor de GVB-basisverordening en voor het meerjarenplan voor de demersale visserijen in het westelijke deel van de Middellandse Zee is uitgewerkt op basis van effectbeoordelingen. Een van de belangrijkste instrumenten om de doelstellingen van artikel 2 van de GVB-basisverordening te verwezenlijken, is de vaststelling van vangstmogelijkheden. Met het meerjarenplan is een visserijinspanningsregeling ingevoerd om het probleem van overbevissing in de demersale visserijen in het westelijke deel van de Middellandse Zee aan te pakken.

Wat de door de GFCM ingevoerde vangstmogelijkheden in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee betreft, wordt met dit voorstel vooral uitvoering gegeven aan internationaal overeengekomen maatregelen. Alle elementen die van belang zijn voor de beoordeling van de mogelijke gevolgen van de vangstmogelijkheden, worden in aanmerking genomen bij het voorbereiden en voeren van internationale onderhandelingen in het kader waarvan vangstmogelijkheden van de Unie worden overeengekomen met derde partijen.

Het voorstel is niet alleen gericht op de korte termijn, maar maakt ook deel uit van een langeretermijnaanpak om de visserijinspanning geleidelijk op een niveau te brengen dat op lange termijn duurzaam is.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Niet van toepassing.

Grondrechten

Niet van toepassing.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

Dit voorstel zal worden uitgevoerd conform de GVB-regels. De monitoring en de naleving van de voorschriften worden gewaarborgd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad.

Toelichtende stukken (bij richtlijnen)

Niet van toepassing.

Artikelsgewijze toelichting

Dit voorstel bevat de vangstmogelijkheden voor 2022 voor bepaalde bestanden en groepen bestanden in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee, en met name:

1. de visserijinspanningsregeling voor trawlers die demersale bestanden in het westelijke deel van de Middellandse Zee exploiteren. In het kader van het meerjarenplan voor die visserijen, dat op 16 juli 2019 in werking is getreden, moet de Raad jaarlijks een maximaal toegestane visserijinspanning vaststellen voor elke visserijinspanningsgroep per lidstaat en voor de groepen bestanden in bijlage I bij het plan. Voor 2020, het eerste jaar van uitvoering van de visserijinspanningsregeling uit hoofde van het plan, werd dit met 10 % verlaagd ten opzichte van de uitgangswaarde (1 januari 2015 tot en met 31 december 2017), zoals berekend door elke lidstaat en per visserijinspanningsgroep of geografisch deelgebied (GDG). Voor de jaren 2022-2025 voorziet het plan in een maximale verlaging met 30 %. Voor 2021 werd bij Verordening (EU) 2021/90 van de Raad een verlaging met 7,5 % vastgesteld.

[Ruimte voor het beste beschikbare wetenschappelijke advies] De verlaging voor 2022 moet p.m. % bedragen;

2. GFCM-maatregelen die van toepassing zijn in de Middellandse Zee, met inbegrip van:

1.

maatregelen die tijdens de jaarvergadering van 2018 zijn aangenomen


2.1.vangst- en inspanningsbeperkingen en een sluitingsperiode voor Europese aal in de gehele Middellandse Zee (GDG’s 1 tot en met 27);

2.2.bovengrenzen voor het aantal vaartuigen dat op rode diepzeegarnaal en blauwrode diepzeegarnaal mag vissen in de Ionische Zee (GDG’s 19, 20 en 21) en in de Levantzee (GDG’s 24 tot en met 27);

2.

maatregelen die tijdens de jaarvergadering van 2019 zijn aangenomen


2.3.visserijinspanningsbeperkingen en de maximale vlootcapaciteit voor demersale bestanden in de Adriatische Zee (GDG’s 17 en 18);

2.4.oogstbeperkingen en bovengrenzen voor het aantal vismachtigingen voor rood koraal in de gehele Middellandse Zee (GDG’s 1 tot en met 27);

2.5.bovengrenzen voor het aantal vaartuigen dat op rode diepzeegarnaal en blauwrode diepzeegarnaal mag vissen in het Kanaal van Sicilië (GDG’s 12 tot en met 16);

2.6.vangstbeperkingen voor zeebrasem in de Zee van Alborán (GDG’s 1, 2 en 3);

2.7.bovengrenzen voor het aantal vismachtigingen voor goudmakreel in de gehele Middellandse Zee (GDG’s 1 tot en met 27);

3. GFCM-maatregelen die van toepassing zijn in de Zwarte Zee, met inbegrip van:

3.1.een autonoom quotum voor sprot op basis van wetenschappelijk advies;

3.2.de TAC en de toewijzing van quota voor tarbot in het kader van het meerjarig beheersplan voor de tarbotvisserij, ter uitvoering van Aanbeveling GFCM/43/2019/3 (GDG 29).

De GFCM-aanbevelingen zijn bij Verordening (EU) nr. 1343/2011 van het Europees Parlement en de Raad 1 in EU-recht geïmplementeerd. Ook is de Commissie met een implementatievoorstel 2 gekomen voor de GFCM-aanbevelingen van 2018 en 2019. Maatregelen die functioneel verbonden zijn met de vangstmogelijkheden, zoals sluitingen van paaigebieden, moeten deel uitmaken van deze verordening omdat de vangstmogelijkheden zonder dergelijke sluitingsperioden (zoals voor tarbot in de Zwarte Zee) niet op hetzelfde niveau kunnen worden vastgesteld. De duur van de sluitingsperiode kan variëren naargelang van de toestand van het bestand zoals beoordeeld in het wetenschappelijk advies.