Toelichting bij COM(2021)672 - Standpunt EU op de 12e Ministeriële Conferentie van de Wereldhandelsorganisatie

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft het besluit van de Raad tot vaststelling van het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen op de 12e Ministeriële Conferentie van de Wereldhandelsorganisatie in verband met de beoogde aanneming van verschillende besluiten. Dit voorstel heeft betrekking op de volgende gebieden:

1.

1. Visserijsubsidies


2.

2. Handel en gezondheid


3. Maatregelen in verband met intellectuele eigendom, zoals bepaald in de Trips-Overeenkomst, in de omstandigheden van de COVID‑19-pandemie en andere pandemieën

3.

4. Transparantere landbouw


4.

5. Interne steun aan de landbouw


5.

6. Overheidsvoorraden met het oog op de continuïteit van de voedselvoorziening


6.

7. Uitvoerbeperkingen op het gebied van landbouw, met inbegrip van de vrijstelling van uitvoerbeperkingen in het kader van het Wereldvoedselprogramma


7.

8. Uitvoerconcurrentie in de landbouw


8.

9. Markttoegang in de landbouw


9.

10. Speciaal vrijwaringsmechanisme in de landbouw


10.

11. Herziening van het memorandum van overeenstemming betreffende de bepalingen voor het beheer van tariefcontingenten voor landbouwproducten (besluit van Bali inzake tariefcontingenten)


11.

12. Katoen


13. Minst ontwikkelde landen (MOL’s) en bijzondere en gedifferentieerde behandeling (SDT)

12.

14. Kennisgevingen


13.

15. Handelskwesties


2. Achtergrond van het voorstel

2.1.De Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (“WTO-Overeenkomst”)

De Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (hierna: “WTO-Overeenkomst”) heeft tot doel de in de preambule van de overeenkomst genoemde doelstellingen te verwezenlijken. De overeenkomst is op 1 januari 1995 in werking getreden.

De Europese Unie (EU) is partij bij de overeenkomst 1 . Ook alle lidstaten van de EU‑27 zijn partij bij de overeenkomst. De WTO kan besluiten nemen overeenkomstig de procedures van de WTO-Overeenkomst.

2.2.Ministeriële conferentie van de Wereldhandelsorganisatie

De Ministeriële Conferentie is het hoogste besluitvormingsorgaan van de WTO en komt ten minste een keer per twee jaar bijeen. In de praktijk worden besluiten bij consensus genomen.

De volgende bijeenkomst van de ministeriële conferentie vindt plaats in Genève, Zwitserland (30 november – 3 december 2021).

2.3.De beoogde handelingen van de Ministeriële Conferentie van de WTO

Op 3 december zal de 12e Ministeriële Conferentie van de WTO (“MC12”) naar verwachting verschillende besluiten vaststellen met betrekking tot:

14.

1. Visserijsubsidies


15.

2. Handel en gezondheid


3. Maatregelen in verband met intellectuele eigendom, zoals bepaald in de Trips-Overeenkomst, in de omstandigheden van de COVID‑19-pandemie en andere pandemieën

16.

4. Transparantere landbouw


17.

5. Interne steun aan de landbouw


18.

6. Overheidsvoorraden met het oog op de continuïteit van de voedselvoorziening


19.

7. Uitvoerbeperkingen op het gebied van landbouw, met inbegrip van de vrijstelling van uitvoerbeperkingen in het kader van het Wereldvoedselprogramma


20.

8. Uitvoerconcurrentie in de landbouw


21.

9. Markttoegang in de landbouw


22.

10. Speciaal vrijwaringsmechanisme in de landbouw


23.

11. Herziening van het besluit van Bali inzake tariefcontingenten


24.

12. Katoen


13. MOL’s en SDT

25.

14. Kennisgevingen


26.

15. Handelskwesties


3. Namens de Unie in te nemen standpunt

Met dit voorstel wordt beoogd de EU de mogelijkheid te bieden zich aan te sluiten bij een consensus in de Wereldhandelsorganisatie (WTO) over de goedkeuring van de beoogde handelingen door de Ministeriële Conferentie.

Hoewel het nog niet duidelijk is of, en zo ja, in hoeverre, de WTO-leden tot een consensus zullen kunnen komen, moet de Raad ingevolge artikel 218, lid 9, VWEU het standpunt van de EU op MC12 op voorhand bepalen 2 .

Er zij op gewezen dat het standpunt van de EU ter ondersteuning van de verlenging van het moratorium op douanerechten op elektronische transmissies en de verlenging van het moratorium op klachten als bedoeld in artikel XXIII, lid 1, punten b) en c), van de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel van 1994 (klachten die geen verband houden met schendingen en situaties), niet in dit voorstel zal worden opgenomen, aangezien in Besluit (EU) 2015/2236 van de Raad van 27 november 2015 is bepaald dat dit voor onbepaalde tijd mogelijk is.

Dit voorstel heeft betrekking op de volgende onderwerpen waarover mogelijk besluiten worden genomen:

·Visserijsubsidies: Het bereiken van een multilateraal akkoord over regels voor de afschaffing van bepaalde visserijsubsidies komt aan de orde in duurzame-ontwikkelingsdoelstelling 14, streefdoel 6, (SDG 14.6) van de VN, die in 2015 door de staatshoofden is overeengekomen, en in het ministerieel WTO-besluit van 13 december 2017 (WT/MIN (17)/64). De onderhandelingen zijn gaande, en de EU moet een overeengekomen resultaat steunen.

·Handel en gezondheid: De besprekingen over handels- en gezondheidskwesties zijn begonnen in 2020 met een voorstel van 13 gelijkgestemde landen (de Ottawagroep) in de WTO (WTO/GC/223) van 24 november 2020 om overeenstemming te bereiken over een handels- en gezondheidsinitiatief in reactie op de huidige en toekomstige pandemieën. De EU was een van de oorspronkelijke voorstanders van het initiatief, waarin een aantal acties werd voorgesteld die met name betrekking hadden op uitvoerbeperkingen, handelbevorderende maatregelen en meer transparantie. Het voorstel moedigde de WTO ook aan nauwer samen te werken met andere internationale organisaties bij de werkzaamheden op het gebied van crisisparaatheid. Mettertijd is het aantal mede-indieners gestegen tot 26. Op 15 juli 2021 is in de WTO een herzien voorstel voor een ontwerpverklaring van de Algemene Raad ingediend (WT/GC/W/823) betreffende de reactie van het handelsbeleid op de COVID‑19-pandemie en om de weerbaarheid tegen toekomstige pandemieën te versterken. De EU moet steun verlenen aan een mogelijk resultaat op het gebied van uitvoerbeperkingen, handelbevorderende maatregelen, meer transparantie en andere elementen die in het meest recente voorstel voor een ontwerp van algemene verklaring van de Raad zijn opgenomen. Dit kan ook een WTO-werkprogramma voor de werkperiode na MC12 omvatten, dat tot doel zou hebben de weerbaarheid van de leden tegen toekomstige pandemieën te versterken.

·Maatregelen in verband met intellectuele eigendom, zoals bepaald in de Trips-Overeenkomst, in de omstandigheden van de COVID‑19-pandemie en andere pandemieën: Deze onderhandelingen maken deel uit van de lopende besprekingen in de WTO over de wijze waarop het handelssysteem de wereldwijde toegang tot COVID‑19-vaccins en -geneesmiddelen kan verbeteren. Op 21 mei 2021 heeft een aantal WTO-leden bij de WTO-Raad voor TRIPS een mededeling ingediend met een herzien voorstel voor een opschorting van sommige bepalingen van de Trips-Overeenkomst in het kader van de preventie, beheersing en behandeling van COVID‑19 (IP/C/W/669/Rev.1). Op 4 juni 2021 heeft de EU bij de Algemene Raad van de WTO een mededeling ingediend over dringende handelspolitieke reacties op de COVID‑19-crisis (WT/GC/231), en bij de WTO-Raad voor TRIPS een mededeling over dringende handelspolitieke reacties op de COVID‑19-crisis: intellectuele eigendom (IP/C/W/680). Op 18 juni 2021 heeft de EU bij de WTO-Raad voor TRIPS een mededeling ingediend met een ontwerpverklaring over de Trips-Overeenkomst en de volksgezondheid in de omstandigheden van een pandemie (IP/C/W/681). De ontwerpverklaring heeft tot doel het gebruik van het stelsel van dwanglicenties waarin de Trips-Overeenkomst voorziet, te verduidelijken of te vergemakkelijken, om het in de omstandigheden van een pandemie zo efficiënt mogelijk te laten functioneren. Gezien het belang van deze kwestie moet de EU een resultaat steunen in overeenstemming met de bovengenoemde mededelingen van de EU. Tegelijkertijd moet het namens de EU in te nemen standpunt voldoende flexibel zijn om rekening te houden met het dynamische karakter van het lopende op teksten gebaseerde proces, ook wat betreft het instrument dat door de Ministeriële Conferentie wordt gebruikt. De EU moet met name bereid blijven andere elementen te aanvaarden die gericht zijn op het verbeteren of vereenvoudigen van het gebruik van de bestaande flexibiliteit waarin de Trips-Overeenkomst voorziet in de omstandigheden van de COVID‑19-pandemie, andere pandemieën of andere omstandigheden van uiterst dringende aard die verband houden met de volksgezondheid die andere WTO-leden kunnen voorstellen.

·Transparantere landbouw: De EU is er stellig van overtuigd dat haar voorstel (JOB/AG/213) voor een ministerieel besluit inzake een transparantere landbouw, dat mede werd ingediend door Canada, Japan en de Verenigde Staten, een basis zou kunnen vormen voor een besluit tijdens MC12. Het voorstel bevat ideeën voor een transparantere landbouw. Dit is een belangrijk initiatief voor MC12, aangezien uit de pandemie opnieuw is gebleken hoe belangrijk een grotere transparantie en voorspelbaarheid van landbouwsteun en ‑handel zijn. Dit initiatief zou een geloofwaardig element kunnen zijn van een voedselzekerheidsagenda die door de directeur-generaal van de WTO als prioriteit voor MC12 is aangemerkt.

·Interne steun aan de landbouw: De onderhandelingen over handelsverstorende interne steun zijn opgenomen in artikel 20 van de WTO-Overeenkomst inzake de landbouw en maakten deel uit van het mandaat van de Doha-ontwikkelingsagenda (DDA), zoals neergelegd in de ministeriële verklaring van Doha van 14 november 2001 (WT/MIN(01)/DEC/1). Gezien de uiteenlopende standpunten in de onderhandelingen ziet de EU als een mogelijk resultaat een werkprogramma voor de periode na MC12 over een hervorming van de handelsverstorende interne steun.

·Overheidsvoorraden met het oog op de continuïteit van de voedselvoorziening: De onderhandelingen zijn erop gericht tot overeenstemming te komen over een “permanente oplossing” waarmee wordt voldaan aan de doelstelling van het ministerieel besluit van Bali van 7 december 2013 inzake overheidsvoorraden met het oog op de continuïteit van de voedselvoorziening (WT/MIN(13)/38-WT/L/913), zoals uitgelegd door het latere besluit van de Algemene Raad van 27 november 2014 (WT/L/939). Dit doel werd herhaald in het Ministerieel Besluit van Nairobi van 19 december 2015 (WT/MIN (15)/44-WT/L/979). Deze kwestie kan deel uitmaken van het werkprogramma inzake interne steun.

·Uitvoerbeperkingen op het gebied van landbouw: Uit onderhandelingen over uitvoerbeperkingen op het gebied van landbouw, met inbegrip van de vrijstelling van uitvoerbeperkingen in het kader van het Wereldvoedselprogramma, is gebleken dat een groot deel van het WTO-lidmaatschap de toezegging steunt om dergelijke beperkingen niet op te leggen voor aankopen voor humanitaire doeleinden. Gezien het belang van deze kwestie moet de EU haar steun blijven verlenen aan het voorstel voor een ministerieel besluit ter zake, dat een belangrijk onderdeel zou kunnen vormen van een voedselzekerheidspakket tijdens MC12. De EU moet een overeengekomen resultaat steunen.

·Uitvoerconcurrentie in de landbouw: Hoewel er behoefte is aan verbetering van zowel transparantie als disciplines in de uitvoerconcurrentie, is bij de onderhandelingen gebleken dat het belang ervan slechts beperkt is. Er is echter enige kans op vooruitgang bij de verbetering van de transparantie voor MC12. De EU heeft in dit verband verschillende ideeën opgenomen in ons mede-ingediende voorstel (JOB/AG/213) voor een ministerieel besluit inzake een transparantere landbouw. Ook op het gebied van uitvoerconcurrentie is een driejaarlijkse herziening van het besluit van Nairobi inzake uitvoerconcurrentie (WT/MIN (15/45)) aan de gang in het reguliere Landbouwcomité, zoals bepaald in punt 5 van dat besluit. Het doel is de in het besluit vervatte regels te herzien. Er is overeengekomen de evaluatie uit te stellen tot de volgende vergadering van de Commissie landbouw in maart 2022. Een dergelijke overeenkomst kan een besluit op ministerieel niveau vereisen tijdens MC12. De EU steunt dit uitstel.

·Markttoegang in de landbouw: Uit de besprekingen over de onderhandelingen over markttoegang in de landbouw is gebleken dat er geen bereidheid of realistische kans bestaat dat de onderhandelingen over tariefverlagingen in het kader van de WTO op korte termijn nieuw leven wordt ingeblazen. Niettemin hebben sommige WTO-leden voorstellen gedaan om onderhandelingen te starten na MC12, waaronder een voorstel op het gebied van tariefvereenvoudiging met de berekeningen van Ad Valorem Equivalents (AVE’s). De EU beschouwt transparantie als het enige mogelijke resultaat op het gebied van markttoegang. Hiertoe behoort ook het voorstel (JOB/AG/212) van Australië, Brazilië, Canada en Oekraïne over transparantie bij toegepaste tariefwijzigingen en de behandeling van goederen die onderweg zijn, waar de EU voorstander van is. De EU moet een overeengekomen resultaat steunen.

·Speciaal vrijwaringsmechanisme in de landbouw: Gezien de uiteenlopende standpunten en het gebrek aan betrokkenheid van de leden wordt bij MC12 geen resultaat verwacht. Niettemin heeft de EU er belang bij ervoor te zorgen dat het speciaal vrijwaringsmechanisme niet als een op zichzelf staand element wordt onderhandeld, maar als onderdeel van de bredere onderhandelingen over markttoegang.

·Herziening van het besluit van Bali inzake tariefcontingenten: De besprekingen over de herziening van de bepalingen inzake het beheer van tariefcontingenten voor landbouwproducten, als omschreven in artikel 2 van de Overeenkomst inzake de landbouw (WT/MIN (13)/39, WT/L/914), moeten uiterlijk op 31 december 2021 een resultaat opleveren. De huidige ongelijke dekking van het besluit, dat de VS en ontwikkelingslanden vrijstelt van het onderbenuttingsmechanisme is onaanvaardbaar. Gezien de besprekingen in het reguliere Comité Landbouw is het mogelijk dat een resultaat op het niveau van de Algemene Raad in plaats van een ministerieel resultaat wordt overwogen. De EU moet een overeengekomen resultaat steunen.

·Katoen: Gezien de uiteenlopende standpunten in de onderhandelingen zou het meest waarschijnlijke resultaat voor MC12 enige verbetering van de transparantie zijn. De EU heeft een idee over transparantie in katoen opgenomen in het mede-ingediende voorstel (JOB/AG/213) voor een ministerieel besluit inzake een transparantere landbouw.

·MOL’s en SDT: Onderhandelingen over SDT-bepalingen maken deel uit van de Doha-ontwikkelingsagenda (DDA), en een mogelijk resultaat tijdens MC12 kan bestaande bepalingen verduidelijken of een extra bijzondere en gedifferentieerde behandeling toekennen aan de MOL-groep en mogelijk andere kwetsbare WTO-leden. Gezien het belang van deze kwestie moet de EU een overeengekomen resultaat steunen.

·Kennisgevingen: Gezien de noodzaak om de transparantie en de naleving van de bestaande kennisgevingsvereisten te verbeteren, heeft de EU een voorstel ingediend voor een besluit van de Algemene Raad inzake procedures ter verbetering van de transparantie en ter verbetering van de naleving van de kennisgevingsvereisten uit hoofde van WTO-Overeenkomsten (JOB/GC/204/Rev.7). De onderhandelingen zijn gaande, en de EU moet een overeengekomen resultaat steunen.

·Handelskwesties: Om de werkzaamheden van de gewone WTO-raden en -comités doeltreffender te maken, vooral wat de behandeling van handelskwesties betreft, heeft de EU bij de WTO een voorstel ingediend voor een besluit van de Algemene Raad betreffende procedurele richtsnoeren voor WTO-raden en -commissies voor handelsvraagstukken (WT/GC/W/777/Rev.6). De onderhandelingen zijn gaande, en de EU moet een overeengekomen resultaat steunen.

Aangezien er momenteel over alle bovengenoemde elementen wordt onderhandeld, verwacht de Commissie dat de Raad zijn besluit over het standpunt van de EU met betrekking tot de uitkomst van de onderhandelingen zal vaststellen zodra er duidelijkheid ten aanzien van de desbetreffende teksten komt tijdens de vergadering van de Ministeriële Conferentie zelf.

Het initiatief is volledig in overeenstemming met bestaande beleidsbepalingen. Soortgelijke besluiten zijn opgesteld voor eerdere vergaderingen van de Ministeriële Conferentie van de WTO, recentelijk voor de 11e Ministeriële Conferentie van de WTO in 2017.

4. Rechtsgrondslag

4.1.Procedurele rechtsgrondslag

27.

4.1.1.Beginselen


Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van de “standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat ook handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen ook instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die een “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt” 3 .

28.

4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval


De Ministeriële Conferentie van de WTO is een krachtens een overeenkomst, namelijk de WTO-Overeenkomst, opgericht lichaam dat op grond van artikel IV, lid 1, van de WTO-Overeenkomst bevoegd is om besluiten over alle onder multilaterale handelsovereenkomsten vallende aangelegenheden te nemen, waaronder besluiten met rechtsgevolgen.

De bovenbedoelde beoogde handelingen vormen handelingen met rechtsgevolgen, aangezien zij de rechten en verplichtingen van de Unie kunnen raken.

De beoogde handelingen strekken niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is daarom artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2.Materiële rechtsgrondslag

29.

4.2.1.Beginselen


De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt moet worden ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of overwegende component terwijl de andere doelstelling of andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is gelet op de hoofddoelstelling of de overwegende component.

30.

4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval


De doelstelling en de inhoud van de beoogde handelingen hebben in de eerste plaats betrekking op het gemeenschappelijke handelsbeleid, aangezien de beoogde mogelijke besluiten over onderwerpen op de Doha-ontwikkelingsagenda (DDA) onder dit beleid vallen.

De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 207 VWEU.

4.3.Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 207 VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.