Toelichting bij COM(2021)745 - Standpunt EU over de verlenging van de overgangsperiode waarin het VK mag afwijken van de verplichting om persoonsgegevens van passagiers na hun vertrek uit het VK te wissen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft het besluit tot vaststelling van het standpunt dat namens de Europese Unie in de Partnerschapsraad moet worden ingenomen in verband met artikel 552, lid 13, van de Handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (hierna “het Verenigd Koninkrijk” genoemd), anderzijds (hierna “de handels- en samenwerkingsovereenkomst” genoemd).

De handels- en samenwerkingsovereenkomst maakt het mogelijk dat persoonsgegevens van passagiers van vluchten tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk (“PNR-gegevens”) aan het Verenigd Koninkrijk worden doorgegeven en dat het Verenigd Koninkrijk deze verwerkt en gebruikt. Op grond van de handels- en samenwerkingsovereenkomst moet het Verenigd Koninkrijk de overeenkomstig de handels- en samenwerkingsovereenkomst ontvangen PNR-gegevens van passagiers na het vertrek van deze passagiers uit het land wissen, tenzij uit een risicobeoordeling blijkt dat het nodig is dergelijke PNR-gegevens te bewaren.

De handels- en samenwerkingsovereenkomst voorziet echter in een tijdelijke afwijking van die vereiste gedurende een overgangsperiode van één jaar, dit wil zeggen tot en met 31 december 2021, vanwege de bijzondere omstandigheden die hierin bestaan dat het Verenigd Koninkrijk technische aanpassingen moet aanbrengen om de systemen voor de verwerking van PNR-gegevens die het Verenigd Koninkrijk heeft gebruikt terwijl het recht van de Unie op het Verenigd Koninkrijk van toepassing was, om te vormen, zodat PNR-gegevens overeenkomstig de handels- en samenwerkingsovereenkomst zouden kunnen worden gewist.

De afwijking gaat gepaard met een proces waarbij het Verenigd Koninkrijk aan het bij de handels- en samenwerkingsovereenkomst opgerichte Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie de volgende twee elementen verstrekt: enerzijds een verslag van een onafhankelijk bestuursorgaan, dat een bijlage van de toezichthoudende autoriteit voor gegevensbescherming van het Verenigd Koninkrijk bevat over de vraag of de aanvullende waarborgen voor gegevensbescherming die tijdens de overgangsperiode van toepassing zijn, daadwerkelijk zijn toegepast, en anderzijds een beoordeling of de hierboven bedoelde bijzondere omstandigheden voortduren, samen met een beschrijving van de inspanningen die zijn geleverd om de systemen van het Verenigd Koninkrijk voor de verwerking van PNR-gegevens om te vormen tot systemen waarmee PNR-gegevens na vertrek van de passagiers zouden kunnen worden gewist. Het Verenigd Koninkrijk heeft dit verslag en deze beoordeling verstrekt en het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie heeft zich tijdens zijn vergadering van 19 oktober 2021 over deze stukken gebogen. Artikel 552, lid 13, tweede zin, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst bepaalt dat indien de hierboven bedoelde bijzondere omstandigheden aanhouden, de Partnerschapsraad de overgangsperiode met één jaar verlengt, dit wil zeggen tot en met 31 december 2022.

2. Achtergrond van het voorstel

2.1.De handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk

De handels- en samenwerkingsovereenkomst legt de grondslag voor uitgebreide betrekkingen tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk, binnen een ruimte van welvaart en goed nabuurschap die wordt gekenmerkt door nauwe en vreedzame betrekkingen op basis van samenwerking, met eerbiediging van de autonomie en soevereiniteit van de partijen. De handels- en samenwerkingsovereenkomst is op 1 mei 2021 in werking getreden en wordt sinds 1 januari 2021 voorlopig toegepast.

2.2.De Partnerschapsraad

Bij de handels- en samenwerkingsovereenkomst is een aantal gemeenschappelijke lichamen opgericht, waaronder de Partnerschapsraad, een “krachtens een overeenkomst opgericht lichaam” in de zin van artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

2.3.De beoogde handeling van de Partnerschapsraad

Artikel 552, lid 4, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst bepaalt dat het Verenigd Koninkrijk de PNR-gegevens van passagiers na hun vertrek uit het land moet wissen, tenzij uit een risicobeoordeling blijkt dat het nodig is dergelijke PNR-gegevens te bewaren. Deze verplichting vloeit voort uit de EU-jurisprudentie van 2017 inzake de internationale doorgifte van PNR-gegevens vanuit de Unie aan derde landen 1 .

Artikel 552, lid 11, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst bepaalt dat het Verenigd Koninkrijk tijdelijk gedurende een overgangsperiode van lid 4 van dat artikel kan afwijken, in afwachting van de zo spoedig mogelijke tenuitvoerlegging door het Verenigd Koninkrijk van technische aanpassingen aan zijn systemen voor de verwerking van PNR-gegevens. Tijdens de overgangsperiode moet de bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk het gebruik van de PNR-gegevens die moeten worden gewist, voorkomen door ten aanzien van die PNR-gegevens een aantal specifieke aanvullende waarborgen toe te passen.

Artikel 552, lid 10, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst bepaalt dat lid 11 van dat artikel van toepassing is vanwege de bijzondere omstandigheden die het Verenigd Koninkrijk ervan weerhouden de technische aanpassingen aan te brengen die nodig zijn om de systemen voor de verwerking van PNR-gegevens die het Verenigd Koninkrijk heeft gebruikt terwijl het recht van de Unie op het Verenigd Koninkrijk van toepassing was, om te zetten in systemen waarmee PNR-gegevens overeenkomstig lid 4 van dat artikel zouden kunnen worden gewist.

Artikel 552, lid 12, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst bepaalt dat het Verenigd Koninkrijk negen maanden na de inwerkingtreding van de overeenkomst het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie twee elementen moet verstrekken: enerzijds een verslag van het in lid 7 van dat artikel bedoelde onafhankelijke bestuursorgaan, dat een advies van de in artikel 525, lid 3, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst bedoelde toezichthoudende autoriteit van het Verenigd Koninkrijk bevat over de vraag of de aanvullende waarborgen voor gegevensbescherming daadwerkelijk zijn toegepast, en anderzijds de beoordeling door het Verenigd Koninkrijk of de in artikel 552, lid 10, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst bedoelde bijzondere omstandigheden voortduren, samen met een beschrijving van de inspanningen die zijn geleverd om de systemen van het Verenigd Koninkrijk voor de verwerking van PNR-gegevens om te vormen tot systemen waarmee PNR-gegevens overeenkomstig lid 4 van dat artikel zouden kunnen worden gewist.

Artikel 552, lid 13, tweede zin, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst bepaalt dat indien de in lid 10 van dat artikel bedoelde bijzondere omstandigheden aanhouden, de Partnerschapsraad de in lid 11 van dat artikel bedoelde overgangsperiode met één jaar verlengt.

Het besluit van de Partnerschapsraad om de overgangsperiode te verlengen kan elke vorm aannemen. De besluiten van de medevoorzitters van de Partnerschapsraad worden in onderlinge overeenstemming genomen (zie artikel 1, lid 2, van bijlage 1 bij de handels- en samenwerkingsovereenkomst). Het besluit moet worden genomen vóór het einde van de overgangsperiode, dit wil zeggen vóór 1 januari 2022.

3. Namens de Unie in te nemen standpunt

3.1.Achtergrond

Op 1 oktober 2021 heeft het Verenigd Koninkrijk aan het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie een beoordeling verstrekt overeenkomstig artikel 552, lid 12, punt b), van de handels- en samenwerkingsovereenkomst.

Uit de beoordeling van het Verenigd Koninkrijk blijkt dat de bijzondere omstandigheden met betrekking tot de systemen van het Verenigd Koninkrijk voor de verwerking van PNR-gegevens aanhouden. Deze bijzondere omstandigheden komen erop neer dat het Verenigd Koninkrijk zijn complexe systeem voor de verwerking van PNR-gegevens, dat geconfigureerd is om te voldoen aan het op lidstaten van toepassing zijnde recht van de Unie, moet aanpassen en daarvoor vóór de inwerkingtreding van de handels- en samenwerkingsovereenkomst onvoldoende tijd heeft gehad. De vereisten van de handels- en samenwerkingsovereenkomst zijn in overeenstemming met de jurisprudentie van het Hof van Justitie van 2017 inzake de internationale doorgifte van PNR-gegevens vanuit de Unie aan derde landen (advies 1/15).

Het huidige systeem van het Verenigd Koninkrijk voor de verwerking van PNR-gegevens is in 2004 ontwikkeld en in 2016 aangepast om in overeenstemming te zijn met Richtlijn (EU) 2016/681 van 27 april 2016 over het gebruik van persoonsgegevens van passagiers (PNR-gegevens) voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken en vervolgen van terroristische misdrijven en zware criminaliteit 2 . Het systeem van het Verenigd Koninkrijk voor de verwerking van PNR-gegevens was, net als dat van andere lidstaten, ontworpen om alle PNR-gegevens gedurende vijf jaar te bewaren teneinde in die periode van vijf jaar te allen tijde in specifieke gevallen te kunnen reageren op naar behoren gemotiveerde verzoeken. Het systeem was niet ontworpen om PNR-gegevens van passagiers na hun vertrek uit het Verenigd Koninkrijk te wissen, zoals de handels- en samenwerkingsovereenkomst dat vereist.

Bovendien is het huidige risicobeoordelingsproces van het Verenigd Koninkrijk, net als dat van andere lidstaten, ontworpen om personen te identificeren van wie de gegevens beantwoorden aan objectieve regels voor doelselectie of andere vooraf vastgestelde criteria voor het uitvoeren van veiligheids- en grenscontroles. Het risicobeoordelingsproces was niet ontworpen om na te gaan of specifieke PNR-gegevens van passagiers na hun vertrek uit het Verenigd Koninkrijk bewaard moesten worden.

Op 1 oktober 2021 heeft het Verenigd Koninkrijk op grond van artikel 552, lid 12, punt b), van de handels- en samenwerkingsovereenkomst een beoordeling ingediend. Daarin beschreef het Verenigd Koninkrijk dat het bezig was met een analyse van de juridische, technische en operationele vereisten, zowel op functioneel als op niet-functioneel gebied, om ervoor te zorgen dat zijn systemen voor de verwerking van PNR-gegevens in overeenstemming zouden zijn met artikel 552, lid 4, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst. Het Verenigd Koninkrijk concludeerde dat dit een zeer complexe aangelegenheid was.

Volgens de beoordeling van het Verenigd Koninkrijk is de buitengebruikstelling van de systemen die het Verenigd Koninkrijk momenteel voor de verwerking van PNR-gegevens gebruikt, gepland voor uiterlijk 2024. Met het oog op de technische aanpassingen die de handels- en samenwerkingsovereenkomst vereist, heeft het Verenigd Koninkrijk er volgens zijn uitleg voor geopteerd het bestaande, voor buitengebruikstelling bestemde kernsysteem niet verder aan te passen, maar in plaats daarvan de technische vereisten voor de nieuwe, in ontwikkeling zijnde systemen aan te passen en aan te vullen.

Het Verenigd Koninkrijk beschrijft welke vooruitgang het in het kader van zijn project voor technische aanpassingen heeft geboekt met het vaststellen van de functionele en niet-functionele vereisten en het ontwerpen, bouwen en implementeren van de technische capaciteit die vereist is om overeenkomstig artikel 552, lid 4, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst te kunnen werken en de PNR-gegevens van passagiers na hun vertrek uit het land te wissen, tenzij uit een risicobeoordeling blijkt dat het nodig is dergelijke PNR-gegevens te bewaren.

Naast die beoordeling heeft het Verenigd Koninkrijk op 1 oktober 2021 op grond van artikel 552, lid 12, punt a), van de handels- en samenwerkingsovereenkomst een verslag van het in artikel 552, lid 7, van die overeenkomst bedoelde onafhankelijke bestuursorgaan verstrekt aan het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie. Dat verslag had betrekking op de vraag of de in artikel 552, lid 11, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst bedoelde aanvullende waarborgen voor gegevensbescherming daadwerkelijk zijn toegepast. Het verslag bevat een bijlage van de in artikel 525, lid 3, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst bedoelde toezichthoudende autoriteit van het Verenigd Koninkrijk.

Het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie heeft zich op 19 oktober 2021 over deze stukken gebogen. Bij die gelegenheid heeft het Verenigd Koninkrijk verklaard voornemens te zijn de bijlage bij het verslag aan te vullen overeenkomstig artikel 552, lid 12, punt a), van de handels- en samenwerkingsovereenkomst. Er werd afgesproken dat dit in november 2021 zou gebeuren, voordat de Partnerschapsraad een besluit neemt over de verlenging van de overgangsperiode op grond van artikel 552, lid 13, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst.


3.2.Voorgesteld standpunt

Gezien het bovenstaande is de Commissie van oordeel dat de Partnerschapsraad moet besluiten de overgangsperiode met één jaar te verlengen, tot en met 31 december 2022. De Partnerschapsraad moet dit besluit uiterlijk op 31 december 2021 nemen.

4. Rechtsgrondslag

4.1.Procedurele rechtsgrondslag

1.

4.1.1.Beginselen


Artikel 218, lid 9, VWEU voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt” 3 .

2.

4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval


De Partnerschapsraad is een lichaam dat is opgericht krachtens een overeenkomst, namelijk de handels- en samenwerkingsovereenkomst.

Artikel 552, lid 13, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst bepaalt dat, indien de in lid 10 van dat artikel bedoelde bijzondere omstandigheden aanhouden, de Partnerschapsraad de in lid 11 van dat artikel bedoelde overgangsperiode met één jaar verlengt. De vaststelling van een standpunt van de Unie met betrekking tot een dergelijk besluit valt derhalve binnen de werkingssfeer van artikel 218, lid 9, VWEU.

De rechtsgevolgen van de verlenging zijn volledig voor de Unie, als partij bij de handels- en samenwerkingsovereenkomst. Dat houdt in dat de Unie overeenkomstig artikel 3, lid 2, VWEU exclusieve bevoegdheid heeft in deze aangelegenheid.

Het besluit tot verlenging van de periode als bedoeld in artikel 552, lid 13, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst, houdt geen aanvulling of wijziging van het kader van de handels- en samenwerkingsovereenkomst in.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2.Materiële rechtsgrondslag

3.

4.2.1.Beginselen


De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt wordt ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of hoofdcomponent, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is voor de hoofddoelstelling of de hoofdcomponent dan wel de belangrijkste doelstelling of component.

Wanneer een beoogde handeling tegelijkertijd meerdere onlosmakelijk met elkaar verbonden doelstellingen of componenten heeft, zonder dat de ene ondergeschikt is aan de andere, moet een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit bij wijze van uitzondering de verschillende desbetreffende rechtsgrondslagen als materiële rechtsgrondslag hebben.

4.

4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval


De verlenging van de periode als bedoeld in artikel 552, lid 13, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst, heeft doelstellingen en componenten op het gebied van gegevensbescherming en politiële samenwerking.

De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 16, lid 2, en artikel 87, lid 2, punt a), VWEU.

4.3.Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 16, lid 2, en artikel 87, lid 2, punt a), VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.