Toelichting bij COM(2021)760 - Wijziging van Richtlijn 2003/8/EG, de Kaderbesluiten 2002/465/JBZ, 2002/584/JBZ, 2003/577/JBZ, 2005/214/JBZ, 2006/783/JBZ, 2008/909/JBZ, 2008/947/JBZ, 2009/829/JBZ en 2009/948/JBZ van de Raad en Richtlijn 2014/41/EU, wat betreft de digitalisering van de justitiële samenwerking

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel



Efficiënte grensoverschrijdende justitiële samenwerking vereist veilige, betrouwbare en tijdige communicatie tussen rechtbanken en bevoegde autoriteiten. Bovendien mag deze samenwerking geen buitensporige administratieve lasten opleveren en moet zij bestand zijn tegen overmacht.

Op Unieniveau bestaat er een uitgebreide reeks instrumenten om de justitiële samenwerking in grensoverschrijdende burgerlijke, handels- en strafzaken te verbeteren. Veel van deze instrumenten hebben betrekking op de communicatie tussen autoriteiten, waaronder in bepaalde gevallen met de EU-agentschappen en -organen voor justitie en binnenlandse zaken (JBZ). De meeste instrumenten voorzien evenwel niet in de mogelijkheid om die communicatie digitaal te laten plaatsvinden. Zelfs wanneer die mogelijkheid wel wordt geboden, bestaan er andere hiaten, zoals een gebrek aan veilige en betrouwbare digitale communicatiekanalen of de niet‑erkenning van elektronische documenten, handtekeningen en zegels. Dit staat eraan in de weg dat de justitiële samenwerking plaatsvindt via de efficiëntste, veiligste en betrouwbaarste communicatiekanalen die beschikbaar zijn.

Bovendien heeft de COVID-19-pandemie laten zien dat overmacht ernstig afbreuk kan doen aan de normale werking van de rechtsstelsels van de lidstaten. Tijdens de crisis konden veel nationale rechtbanken hun reguliere werkzaamheden niet voortzetten als gevolg van de verspreiding van het virus. De lidstaten zagen zich genoodzaakt een aantal maatregelen te nemen, uiteenlopend van totale lockdowns tot het behandelen van alleen bepaalde prioritaire zaken. Tegelijkertijd konden de activiteiten die digitaal konden plaatsvinden (bijvoorbeeld per e-mail of videoconferentie) zonder onderbreking worden voortgezet. Veel van de gebruikte technische oplossingen waren evenwel op ad-hocbasis ontwikkeld, waarbij de veiligheidsnormen en de grondrechten niet altijd volledig in acht werden genomen. De gevolgen waren evenzeer merkbaar voor de justitiële samenwerking in grensoverschrijdende zaken in de EU, en de COVID-19-pandemie heeft duidelijk gemaakt dat de weerbaarheid van de communicatie moet worden verbeterd.

Tegen deze achtergrond heeft de Commissie voorgesteld om geharmoniseerde regels inzake digitalisering vast te stellen, die gericht zijn op het verbeteren van de toegang tot de rechter en van de efficiëntie en veerkracht van de communicatiestromen die inherent zijn aan de samenwerking tussen rechterlijke en andere bevoegde autoriteiten in grensoverschrijdende zaken in de EU [verwijzing naar de digitaliseringsverordening]. In het voorstel voor een verordening is bepaald dat de schriftelijke communicatie tussen de bevoegde autoriteiten die deelnemen aan de justitiële samenwerking in burgerlijke, handels- en strafzaken, met inachtneming van gerechtvaardigde uitzonderingen, dient te verlopen via een digitaal communicatiekanaal. Om te waarborgen dat de communicatie uit hoofde van alle rechtsinstrumenten van de Unie op het gebied van burgerlijke, handels- en strafzaken uniform plaatsvindt, moeten sommige bestaande bepalingen inzake communicatie worden afgestemd op de doelstelling om de uitwisseling van informatie “standaard digitaal” 1 te laten plaatsvinden. De wijzigingen hebben tot doel om rechtszekerheid te bieden in situaties waarin de communicatie bij de bestaande bepalingen anders wordt geregeld dan in het voorstel voor een verordening. Aangezien een aantal van de betrokken rechtshandelingen kaderbesluiten en richtlijnen zijn, is het passend deze te wijzigen door middel van een richtlijn, waarin ook de omzettingsaspecten worden geregeld.

Aangezien Kaderbesluit 2003/577/JBZ 2 en Kaderbesluit 2006/783/JBZ 3 niet alleen van toepassing blijven tussen de lidstaten die niet door Verordening (EU) 2018/1805 4 gebonden zijn, maar ook tussen een lidstaat die niet door die verordening is gebonden (met name Ierland) en een lidstaat die er wel door gebonden is, worden in het onderhavige voorstel ook wijzigingen van deze kaderbesluiten voorgesteld, voor het geval Ierland zich verbindt aan de digitaliseringsverordening 5*.

• Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Bij het voorstel van de Commissie betreffende de digitalisering van de justitiële samenwerking en de toegang tot de rechter in grensoverschrijdende burgerlijke, handels- en strafzaken (hierna “het voorstel voor een verordening”) worden uitgebreide horizontale regels vastgesteld inzake het gebruik van het digitale communicatiekanaal tussen rechterlijke autoriteiten, de mogelijkheid van natuurlijke en rechtspersonen om langs elektronische weg te communiceren met rechterlijke autoriteiten en het gebruik van videoconferenties.

Aangezien dit voorstel tot doel heeft de kaderbesluiten en richtlijnen op het gebied van burgerlijke en strafzaken af te stemmen op de bepalingen van het voorstel voor een verordening en conflicterende wettelijke bepalingen te wijzigen, wordt in de voorgestelde richtlijn bij alle horizontale communicatievoorschriften steeds verwezen naar het voorstel voor een verordening.

• Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

Evenzo is het voorstel voor een verordening volledig in overeenstemming met de bestaande wettelijke bepalingen op het gebied van vertrouwensdiensten en gegevensbescherming.

Gelet op het zeer gevoelige karakter van de uitgewisselde informatie is het van essentieel belang dat bij de “instrumentarium”-aanpak van de digitalisering van justitie, onder meer aan de hand van dit voorstel, stevige cyberbeveiligingsnormen worden gewaarborgd. Dit sluit aan op de benadering die is uiteengezet in de EU-strategie inzake cyberbeveiliging 6 en het voorstel van de Commissie voor een richtlijn betreffende maatregelen voor een hoog gezamenlijk niveau van cyberbeveiliging in de Unie (richtlijn NIS 2) 7 , met als doel de cyberbeveiligingscapaciteit van publieke en particuliere entiteiten, bevoegde instanties en de Unie als geheel op het gebied van cyberbeveiliging en de bescherming van kritieke infrastructuur verder te verbeteren. Hoewel de rechterlijke macht buiten de werkingssfeer van het NIS 2-voorstel valt, is het van essentieel belang dat de lidstaten nationale maatregelen nemen om een vergelijkbaar niveau van cyberbeveiliging te waarborgen.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag



Het gebruik van digitale communicatiekanalen in grensoverschrijdende gerechtelijke procedures zou de justitiële samenwerking in burgerlijke, handels‑ en strafzaken vergemakkelijken. De rechtsgrondslag voor dit initiatief wordt derhalve gevormd door artikel 81, lid 2, en artikel 82, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) 8 .

Het gebruik van digitale communicatiekanalen vergemakkelijkt de justitiële samenwerking en de daadwerkelijke toegang tot de rechter in burgerlijke zaken overeenkomstig artikel 81, lid 2, VWEU. Artikel 82, lid 1, VWEU vormt de rechtsgrondslag op basis waarvan de Unie de samenwerking tussen de justitiële of andere bevoegde autoriteiten van de lidstaten in het kader van strafvervolging en tenuitvoerlegging van beslissingen bevordert.

• Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Krachtens artikel 4, lid 2, punt j), VWEU, hebben de Unie en de lidstaten de gedeelde bevoegdheid om maatregelen vast te stellen met betrekking tot de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht. Bijgevolg kunnen de lidstaten het gebruik van digitale communicatiekanalen in het kader van de justitiële samenwerking en de toegang tot de rechter zelf regelen, voor zover de Unie haar bevoegdheid niet heeft uitgeoefend. Zonder EU-maatregelen zal waarschijnlijk slechts zeer langzaam vooruitgang worden geboekt, en zelfs wanneer de lidstaten maatregelen nemen, is het zeer moeilijk om er zonder coördinatie en tussenkomst op EU-niveau voor te zorgen dat de communicatiekanalen interoperabel zijn. Bovendien houden de beoogde digitaliseringsmaatregelen nauw verband met de bestaande rechtsinstrumenten van de Unie op het gebied van grensoverschrijdende justitiële samenwerking en kunnen deze niet door de lidstaten alleen worden verwezenlijkt. De doelstellingen van dit voorstel kunnen door de lidstaten alleen dus niet volledig worden verwezenlijkt, maar enkel op EU-niveau.

De EU beschikt reeds over bepaalde voorschriften met betrekking tot communicatie. Sommige daarvan voorzien zelfs in het gebruik van moderne technologie. De bestaande regels voorzien evenwel niet in een adequate en holistische infrastructuur voor elektronische communicatie tussen natuurlijke personen, rechtspersonen of bevoegde autoriteiten en de autoriteiten van een andere lidstaat.

Om de inspanningen van de lidstaten te coördineren en een samenhangend kader voor de bestaande EU-voorschriften tot stand te brengen, zijn EU-maatregelen nodig. Zo zullen gerechtelijke procedures met een grensoverschrijdend effect efficiënter, veerkrachtiger, veiliger en sneller verlopen en zal de communicatie tussen autoriteiten van de lidstaten worden vereenvoudigd en versneld. Het beheer van justitiële zaken met grensoverschrijdende effecten zal hierdoor verbeteren.

Verdere voordelen vloeien voort uit het bevorderen van de digitalisering van de justitiële samenwerking in de EU en uit het feit dat alle lidstaten daarbij worden betrokken, aangezien de huidige situatie — waarin slechts bepaalde groepen lidstaten maatregelen hebben genomen, met een beperkte en versnipperde respons op de vastgestelde problemen als gevolg — hierdoor zal verbeteren.

Evenredigheid



De voorgestelde maatregelen zullen de lidstaten niet zwaarder belasten dan nodig is om de doelstelling van digitale communicatie in de justitiële samenwerking in burgerlijke, handels- en strafzaken te verwezenlijken. De bepalingen met betrekking tot communicatie moeten worden gewijzigd om er een verwijzing naar het digitale communicatiekanaal in op te nemen. Aangezien deze bepalingen worden neergelegd in rechtshandelingen van de Unie, kunnen ze alleen worden gewijzigd door middel van een andere handeling van de Unie.

De voorgestelde wijzigingsrichtlijn omvat geen nieuwe materiële regels, maar beperkt zich tot een uitbreiding van de communicatievoorschriften met verwijzingen naar het digitale communicatiekanaal, in overeenstemming met het voorstel voor een verordening.

Keuze van het instrument



Aangezien de bij dit voorstel gewijzigde rechtshandelingen kaderbesluiten en richtlijnen zijn, is het passend deze te wijzigen door middel van een richtlijn, waarin ook de omzettingsaspecten worden geregeld.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Raadpleging van belanghebbenden



De Commissie werkt al meer dan een decennium in nauw overleg met verschillende belanghebbenden aan een e-justitiebeleid. Die belanghebbenden zijn geraadpleegd over de doelstellingen van het voorstel en de aangewezen beleidsopties. Overeenkomstig de raadplegingsstrategie in het kader van dit voorstel is een groot aantal belanghebbenden geraadpleegd. Daartoe behoren ook de werkgroepen van de Raad inzake e-justitie (Ejustice), burgerlijk recht (Justciv) en justitiële samenwerking in strafzaken (Copen), het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken en het Europees justitieel netwerk voor strafzaken.

Bij de publicatie van de aanvangseffectbeoordeling en de lancering van een openbare raadpleging heeft de Commissie contact opgenomen met een brede waaier van belanghebbenden, waaronder de nationale autoriteiten van de lidstaten, non-gouvernementele organisaties, beroepsverenigingen, brancheorganisaties en particulieren.

De resultaten van de raadplegingen laten zien dat er steun is voor de doelstellingen van de voorstellen. Met betrekking tot justitiële samenwerking gaven de belanghebbenden de voorkeur aan verplicht gebruik van het digitale communicatiekanaal boven vrijwillig gebruik ervan. Ook steunden zij het voorstel om partijen in grensoverschrijdende procedures de mogelijkheid te bieden om via videoconferentie- of andere technologieën voor communicatie op afstand deel te nemen aan mondelinge zittingen.

• Bijeenbrengen en gebruik van expertise

De Commissie heeft de diensten van een contractant ingehuurd om een studie ter ondersteuning van de effectbeoordeling uit te voeren. De contractant heeft diverse, specifiek voor de studie opgezette activiteiten verricht om belanghebbenden te raadplegen, zoals de organisatie van een focusgroep op EU-niveau, een raadpleging van nationale belanghebbenden over de effecten van de beleidsopties, het afnemen van een nationale enquête, één-op-ééngesprekken enz.

Alle verzamelde gegevens werden gebruikt bij de voorbereiding van het voorstel, met inbegrip van de effectbeoordeling.

Bovendien heeft de Commissie de aanzienlijke hoeveelheid bestaande gegevens over de digitalisering van justitie in de EU gebruikt, zoals het EU-scorebord voor justitie, het verslag over de rechtsstaat, gegevens van de Europese Commissie voor Efficiëntie in Justitie (Cepej) van de Raad van Europa en de studie met betrekking tot digitaal strafrecht.

• Effectbeoordeling 9

Aangezien bij het voorstel bepalingen worden vastgesteld om te zorgen voor afstemming op de regels van het voorstel voor een verordening betreffende de digitalisering van de justitiële samenwerking en de toegang tot de rechter in grensoverschrijdende burgerlijke, handels- en strafzaken, zijn de effecten beoordeeld in het kader van de effectbeoordeling die is opgenomen in het bij dat voorstel gevoegde werkdocument van de diensten van de Commissie.

De Raad voor regelgevingstoetsing heeft de conceptversie van de effectbeoordeling op 22 september 2021 besproken en heeft op 27 september 2021 een positief advies uitgebracht. Daarbij heeft de raad de volgende aanbevelingen gedaan:

1) De probleemanalyse moet worden versterkt om de belangrijkste problemen die met dit voorstel worden aangepakt te belichten. De analyse moet worden onderbouwd met gegevens over vrijwillige deelname aan digitalisering, niet-erkenning van elektronische documenten, handtekeningen of zegels en interoperabiliteit.

2) In het verslag moet worden uitgelegd hoe dit voorstel zal zorgen voor samenhang met andere EU-instrumenten voor het verbeteren van de digitalisering die in het kader van grensoverschrijdende justitiële samenwerking kunnen worden gebruikt. In het verslag moet ook worden uitgelegd waarom de lidstaten de bestaande digitaliseringsmogelijkheden niet volledig benutten.

3) De effectanalyse moet worden versterkt met een duidelijke weergave van de effecten op met name de investeringskosten en de belanghebbenden. De onzekerheden in de aannamen en de gevolgen daarvan voor de beoordeelde effecten moeten in het verslag worden erkend.

4) In het verslag moeten de effecten van een mogelijke toename van het aantal grensoverschrijdende zaken worden beoordeeld. Ook moet worden besproken of de verbeterde toegang tot de rechter en de efficiëntere grensoverschrijdende justitiële samenwerking leiden tot een risico van vertraagde behandeling van zaken als gevolg van een hogere werklast voor rechters en de tijd die gerechtelijke procedures in beslag nemen.

5) In het verslag moet worden beschreven welke gegevensbeschermingskwesties een rol spelen en moet worden erkend dat de overgang van papieren naar elektronische communicatie andere risico’s met zich meebrengt. In het verslag moet aandacht worden besteed aan mogelijke gevoeligheden die verband houden met het feit dat de beschikbaarheid van meer gegevens in digitaal formaat niet alleen de verzending ervan kan vergemakkelijken, maar ook gegevensbeschermings- en beveiligingsproblemen oplevert. De punten van zorg die belanghebbenden hebben geuit over gegevensbescherming moeten in aanmerking worden genomen.

De Raad voor regelgevingstoetsing heeft aanvullende aanbevelingen meegestuurd met de kwaliteitscontrolelijst.

Naar aanleiding van de aanbevelingen van de Raad voor regelgevingstoetsing is de effectbeoordeling als volgt gewijzigd:

1) De probleemstelling is anders geformuleerd, zodat die nu aansluit bij de in hoofdstuk 2 geanalyseerde problemen.

2) De samenhang met andere initiatieven, zoals e-Codex en eIDAS, alsmede de koppelingen met het Europese e-justitieportaal 10 worden toegelicht.

3) Hoofdstuk 6 over de effecten van het basisscenario en de beleidsopties is geherstructureerd en voor de afzonderlijke opties zijn de voornaamste effecten (d.w.z. economische effecten, sociale effecten en effecten op de grondrechten) uiteengezet. In het hoofdstuk wordt ook stilgestaan bij de gevolgen die de voornaamste belanghebbenden van het voorstel zullen ondervinden.

4) In hoofdstuk 6 over de effecten wordt nu toegelicht of het aantal grensoverschrijdende zaken mogelijk dreigt toe te nemen en of het gerechtelijk apparaat een dergelijke stijging kan opvangen.

5) Hoofdstuk 6 is verduidelijkt wat betreft gegevensbescherming.

Bovendien is de effectbeoordeling aangevuld met de gegevens uit de ondersteunende studie en uit bijlage 7 bij het verslag. De economische analyse en de kosten voor de lidstaten zijn aan het verslag toegevoegd. De standpunten van de belanghebbenden zijn geschetst in de desbetreffende hoofdstukken van het verslag. De technische aanbevelingen, zoals het samenvoegen van de uitkomst van de openbare raadpleging met bijlage 2, het nummeren van de bladzijden van de bijlagen en het schrappen van de bijlage over het subsidiariteitsschema, zijn opgevolgd.

In de effectbeoordeling zijn één niet-wetgevende en één wetgevende beleidsoptie met drie subopties geïdentificeerd. Andere opties zijn in een vroeg stadium terzijde geschoven. Een campagne om het gebruik van digitale instrumenten en het e-Codex-systeem voor de communicatie in grensoverschrijdende gerechtelijke procedures te bevorderen, is terzijde geschoven, aangezien een dergelijke campagne geen echt alternatief voor regelgevend optreden zou vormen en in ieder geval zou kunnen worden uitgevoerd in het kader van het basisscenario. Elektronische gegevens- en informatie-uitwisseling via een gecentraliseerd EU-systeem werd geen passende optie geacht, aangezien die moeilijk te rechtvaardigen was vanuit het oogpunt van evenredigheid en subsidiariteit. Bovendien zouden alle informatie, gegevens en documenten worden opgeslagen in de infrastructuur van de Commissie of van de entiteit die het systeem beheert (bijvoorbeeld eu-LISA), terwijl deze geen partij zouden zijn bij grensoverschrijdende uitwisselingen. Een gecentraliseerd systeem zou ook een “single point of failure” vormen, aangezien alle gegevens op één plaats zouden worden opgeslagen, terwijl ze in het geval van een gedecentraliseerd systeem door de afzonderlijke lidstaten worden opgeslagen.

Het basisscenario waaraan de twee hoofdopties zijn getoetst, voorzag niet in maatregelen om de digitalisering van de grensoverschrijdende justitiële samenwerking en het gebruik van digitale instrumenten ter verbetering van de toegang tot de rechter te bevorderen. Het gebruik van elektronische communicatiemiddelen tussen de autoriteiten zou dan ook vrijwillig blijven. Het gebruik van elektronische handtekeningen en zegels, alsook de verantwoordelijkheden op het gebied van gegevensbescherming, zouden versnipperd blijven. Daarom werden gezien de geschetste doelstellingen van het voorstel de volgende twee opties overwogen: de vaststelling van een aanbeveling van de Commissie (niet-wetgevende optie) of de vaststelling van een rechtshandeling — een verordening (wetgevende optie).

De wetgevende optie vereist een pakket bestaande uit een verordening met horizontale bepalingen en wijzigingen van bestaande verordeningen met het oog op de samenhang, en een richtlijn met wijzigingen van bestaande richtlijnen en kaderbesluiten.

De niet-wetgevende optie zou maatregelen behelzen om de lidstaten aan te sporen tot het gebruik van het e‑Codex-systeem voor digitale grensoverschrijdende communicatie en de toegang tot de rechter. Met een aanbeveling van de Commissie kunnen de lidstaten worden gestimuleerd om een geharmoniseerde aanpak te volgen bij het gebruik van elektronische communicatie, met inbegrip van videoconferentie, elektronische documenten en elektronische zegels en handtekeningen. Gelet op de vrijwillige aard hiervan, zouden de lidstaten hun eigen digitale instrumenten kunnen ontwikkelen. Dergelijke maatregelen zijn technisch en operationeel haalbaar. De kosteneffectiviteit zou afhangen van de wijze waarop de afzonderlijke lidstaten omgaan met digitalisering en van hun behoeften en middelen. Voor zover deze optie aan de doelstellingen van het voorstel beantwoordt, garandeert een aanbeveling evenwel niet dat digitale communicatie-instrumenten daadwerkelijk worden gebruikt, dat het digitale kanaal interoperabel is, dat elektronische documenten worden aanvaard of dat er gemeenschappelijke normen inzake het gebruik en de erkenning van vertrouwensdiensten worden vastgesteld.

In het kader van de wetgevende optie zullen wetgevende maatregelen (een verordening en een richtlijn) worden vastgesteld. In een verordening zullen regels voor het opzetten van een elektronisch kanaal op basis van e‑Codex (dat in de effectbeoordeling inzake het voorstel van de Commissie voor een e‑Codex-verordening is aangewezen als meest geschikte technische oplossing) worden opgenomen. Het kanaal, dat een gedecentraliseerd IT-systeem vormt, zal worden gebruikt voor communicatie en de uitwisseling van informatie, gegevens en documenten tussen rechtbanken en bevoegde autoriteiten, en in voorkomend geval met JBZ-agentschappen en EU-organen. Ook zullen er regels worden ingevoerd ter ondersteuning van de communicatie tussen natuurlijke en rechtspersonen, en tussen de rechtbanken en bevoegde autoriteiten van de lidstaten, waaronder regels over het gebruik van videoconferenties of andere technologieën voor communicatie op afstand. De verantwoordelijkheden van verwerkingsverantwoordelijken en gegevensverwerkers zullen worden omschreven. Bij deze optie wordt ervan uitgegaan dat de door de Commissie ontwikkelde IT-systemen voor de uitwisseling van Europese onderzoeksbevelen en voor betekening of kennisgeving van stukken/bewijsverkrijging worden uitgebreid tot alle grensoverschrijdende justitiële communicatie die wordt gereguleerd in de EU-instrumenten inzake justitiële samenwerking. De lidstaten zullen hun nationale IT-systemen kunnen koppelen aan een gedecentraliseerd netwerk of zullen de door de Commissie ontwikkelde en kosteloos aangeboden softwareoplossing kunnen gebruiken. Zo kunnen de rechtbanken en/of bevoegde autoriteiten die deelnemen aan de procedures die vallen onder de EU-instrumenten inzake grensoverschrijdende justitiële samenwerking in burgerlijke, handels- en strafzaken, rechtstreeks met elkaar communiceren. In het kader van de wetgevende optie zijn drie subopties overwogen: a) verplicht of vrijwillig gebruik van het digitale kanaal; b) verplichte of vrijwillige aanvaarding van elektronische communicatie met betrekking tot natuurlijke en rechtspersonen; en c) een regelgevende of niet-regelgevende aanpak voor het gebruik en de erkenning van vertrouwensdiensten. Met een richtlijn zullen de bestaande kaderbesluiten en richtlijnen worden gewijzigd om deze af te stemmen op de regels van de verordening.

Na een vergelijking van de beleidsopties en de subopties, waarbij ze zijn afgezet tegen de doelstellingen van het voorstel, is de voorkeur gegeven aan de wetgevende optie. Bij deze optie wordt het gebruik van digitale communicatie verplicht (met inachtneming van gerechtvaardigde uitzonderingen) voor de communicatie tussen rechtbanken en bevoegde autoriteiten (en tussen deze rechtbanken en autoriteiten enerzijds en de EU-agentschappen en -organen op het gebied van justitie en binnenlandse zaken anderzijds). In deze optie zullen rechtbanken en bevoegde autoriteiten bovendien worden verplicht om elektronische communicatie van natuurlijke en rechtspersonen te aanvaarden, en zal worden voorzien in een rechtsgrondslag voor het gebruik van videoconferentie- en andere technologieën voor communicatie op afstand voor mondelinge zittingen in grensoverschrijdende zaken, en voor het gebruik en de erkenning van vertrouwensdiensten.

Terwijl de rechtbanken en de bevoegde autoriteiten elektronische communicatie van natuurlijke en rechtspersonen zullen moeten aanvaarden, is het gebruik van het digitale kanaal voor natuurlijke en rechtspersonen facultatief. Het staat hun vrij om traditionele communicatiemiddelen te gebruiken, waaronder desgewenst communicatie op papier.

Het gebruik van het digitale kanaal zal naar verwachting positieve milieueffecten hebben doordat er minder papier en postverzendingen nodig zijn. Deze milieueffecten houden voornamelijk verband met de invoering van elektronische communicatiemiddelen en een waarschijnlijke toename van het gebruik van videoconferenties en communicatie op afstand in plaats van terechtzittingen waarop personen fysiek verschijnen. Hoewel bij de productie en de werking van de apparatuur waarschijnlijk energie wordt verbruikt, zal het totale milieueffect positief zijn.

• Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Dit voorstel heeft tot doel om moderne digitale technologie te introduceren in de justitiële samenwerking in burgerlijke, handels- en strafzaken met grensoverschrijdende effecten. Naar verwachting zal de communicatie tussen de bevoegde autoriteiten hierdoor sneller, goedkoper, veiliger en betrouwbaarder worden.

Het gebruik van het digitale communicatiekanaal zal de administratieve lasten verlichten en de behandeling van zaken efficiënter maken.

 •    Grondrechten

Door de communicatie tussen de rechtbanken en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten via het digitale kanaal te laten verlopen, kunnen achterstanden worden weggewerkt, kunnen de administratieve lasten worden verminderd en kan de uitwisseling van informatie tussen deze autoriteiten worden vergemakkelijkt en versneld. Daardoor zal de behandeling van zaken in totaal minder tijd in beslag nemen en zullen de procedurekosten verminderen.

Het systeem dat bij de voorgestelde verordening betreffende de digitalisering van de justitiële samenwerking en de toegang tot de rechter in grensoverschrijdende burgerlijke, handels- en strafzaken wordt vastgesteld voor de uitwisseling tussen de rechtbanken en de bevoegde autoriteiten en tussen deze entiteiten en natuurlijke en rechtspersonen, heeft een gedecentraliseerd karakter, wat betekent dat de entiteit die wordt belast met het operationele beheer van de onderdelen ervan, geen gegevens zal opslaan of verwerken. Al naargelang het toegangspunt tot het systeem wordt beheerd door een EU‑instelling, ‑agentschap of -orgaan of op nationaal niveau, en afhankelijk van welke nationale autoriteiten persoonsgegevens verwerken en voor welke doeleinden, is ofwel Verordening (EU) 2018/1725 11 , de algemene verordening gegevensbescherming 12 , ofwel Richtlijn (EU) 2016/680 13 van toepassing.4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Dit voorstel zorgt voor samenhang met de coherente reeks voorschriften die is neergelegd in het voorstel voor een verordening betreffende de digitalisering van de justitiële samenwerking en de toegang tot de rechter in burgerlijke, handels- en strafzaken. Daarom worden de gevolgen voor de begroting reeds in aanmerking genomen bij het voorstel voor een verordening, dat betrekking heeft op de technische uitvoeringsaspecten, terwijl dit voorstel alleen zorgt voor aanpassing van de wetgeving.

Om die reden zal het voorstel voor een wijzigingsrichtlijn geen op zichzelf staande gevolgen voor de begroting hebben.

5. OVERIGE ELEMENTEN

• Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

Aangezien de technische uitvoeringsaspecten van de justitiële samenwerking via het digitale communicatiekanaal worden beheerst door het voorstel voor een verordening betreffende de digitalisering van de justitiële samenwerking en de toegang tot de rechter in grensoverschrijdende burgerlijke, handels- en strafzaken, zijn de voorschriften van de verordening van toepassing op de uitvoering, de monitoring en de evaluatie van en de rapportage over de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen ervan.

Het toepassingsgebied van dit voorstel is beperkt tot de wijziging van bepaalde wettelijke voorschriften inzake communicatie. Daarom moeten de effecten ervan op het niveau van de afzonderlijke gewijzigde instrumenten worden gemonitord, geëvalueerd en gerapporteerd in verslagen.

• Toelichtende stukken (bij richtlijnen)

Deze richtlijn vereist geen toelichtende stukken over de omzetting.

Artikelsgewijze toelichting



Artikelen 1 tot en met 11 voorzien in wijzigingen van de kaderbesluiten en richtlijnen in burgerlijke, handels- en strafzaken om te verwijzen naar de bij de verordening betreffende de digitalisering van de justitiële samenwerking en de toegang tot de rechter in burgerlijke, handels- en strafzaken vastgestelde digitale communicatiemiddelen teneinde onzekerheid over de krachtens de bestaande rechtshandelingen te gebruiken communicatiemiddelen te vermijden.


Artikelen 12 tot en met 15 voorzien in de omzettingsperioden voor de uitvoering van de wijzigingen van de betrokken richtlijnen en kaderbesluiten.


Artikel 16 bepaalt dat de richtlijn in werking treedt op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.


Artikel 17 verduidelijkt dat de richtlijn is gericht tot de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.