Toelichting bij COM(2021)775 - Bescherming van de Unie en haar lidstaten tegen economische dwang door derde landen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Dit voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad heeft tot doel de belangen van de Unie en haar lidstaten te beschermen door de Unie in staat te stellen te reageren op economische dwang. Onder “economische dwang” wordt een situatie verstaan waarin een derde land probeert de Unie of een lidstaat onder druk te zetten om een bepaalde beleidskeuze te maken door tegen de Unie of een lidstaat maatregelen toe te passen die van invloed zijn op de handel of investeringen, of te dreigen dat te doen. De respons van de Unie, of het loutere bestaan van de mogelijkheid daartoe, heeft allereerst tot doel derde landen te ontmoedigen om economische dwang uit te oefenen, of, als die wordt uitgeoefend, om die economische dwang te handhaven. Als laatste redmiddel kan de Unie tegenmaatregelen nemen tegen de economische dwang. Nadat is vastgesteld dat een handeling dwang oplevert, kan de respons van de Unie de vorm aannemen van een breed scala aan maatregelen, waaronder pogingen om met het betrokken derde land overleg te plegen om waar mogelijk een overeengekomen of door de rechter opgelegde oplossing mogelijk te maken, een verscheidenheid aan tegenmaatregelen en internationale samenwerking.

Met dit voorstel wordt beoogd een lacune in de wetgeving op te vullen om het zich ontwikkelende probleem van economische dwang aan te pakken. De Unie beschikt momenteel niet over een wetgevingskader om tegen economische dwang op te treden. Geen van de bestaande rechtsinstrumenten heeft betrekking op economische dwang.

Tegelijkertijd is er sprake van een toenemend en aanzienlijk gebruik van economische dwang door derde landen dat de rechten en belangen van de Unie en de lidstaten dreigt te ondermijnen. De bronnen van economische dwang zijn talrijk en geven aanleiding tot grote bezorgdheid.

Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie hebben een gemeenschappelijke verklaring aangenomen waarin zij erkennen dat acties van derde landen die de Unie of een lidstaat trachten te dwingen bepaalde beleidsmaatregelen te nemen of in te trekken, aanleiding geven tot bezorgdheid 1 . De gemeenschappelijke verklaring bevat de toezegging van de Commissie om uiterlijk eind 2021 een wetgevingsvoorstel in te dienen voor een instrument om economische dwang te voorkomen en tegen te gaan. Het Europees Parlement en de Raad hebben toegezegd het voorstel tijdig in behandeling te nemen.

De voorzitter van de Commissie kondigde het initiatief aan in haar intentieverklaring aan de voorzitter van het Parlement en de fungerend voorzitter van de Raad van 16 september 2020 onder het kopje “Een economie die werkt voor de mensen”. In het werkprogramma van de Commissie voor 2021 wordt het initiatief aangemerkt als een essentieel initiatief voor de betrokken periode.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

De kwestie van economische dwang staat op de agenda van het handelsbeleid van de Unie. De mededeling over de evaluatie van het handelsbeleid van februari 2021 2 wil in een moeilijke economische en geopolitieke context een nieuwe consensus voor een open, duurzaam en assertief handelsbeleid tot stand brengen. In die mededeling is specifiek sprake van een toekomstig voorstel van de Commissie voor een antidwanginstrument. In de mededeling wordt de noodzaak besproken om het hoofd te bieden aan de toenemende mondiale spanningen, waarbij de handel in een geo-economische context steeds meer als wapen wordt ingezet, en wordt gewezen op de onderlinge verwevenheid van de economie van de Unie en de economieën van derde landen, de noodzaak van wereldwijde samenwerking en de noodzaak om de veerkracht van de Unie te vergroten.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

Dit voorstel vormt een aanvulling op andere, meer structurele initiatieven om het economische en financiële stelsel van de Unie beter bestand te maken tegen verschillende vormen van externe druk. De actualisering van de industriestrategie van de Unie van mei 2021 is erop gericht de veerkracht van de eengemaakte markt te versterken en de afhankelijkheid op strategische gebieden aan te pakken 3 . Deze strategie speelt een sleutelrol bij het herstel en de groene en digitale transities, en bij het versterken van de veerkracht van de Unie, ondersteund door een robuust concurrentie- en handelsbeleid. De vicevoorzitter die belast is met externe betrekkingen zal zorgen voor samenhang met de verschillende gebieden van het externe optreden binnen de Commissie.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De rechtsgrondslag voor de voorgestelde verordening is artikel 207, lid 2, VWEU. Artikel 207, lid 2, VWEU voorziet in de vaststelling van maatregelen die het kader voor de uitvoering van de gemeenschappelijke handelspolitiek bepalen. Artikel 207, lid 1, VWEU omschrijft de werkingssfeer van de gemeenschappelijke handelspolitiek, die onder meer betrekking heeft op de handel in goederen en diensten, en de handelsaspecten van intellectuele eigendom, de directe buitenlandse investeringen, de uitvoerpolitiek en handelspolitieke beschermingsmaatregelen. Het initiatief heeft betrekking op maatregelen van derde landen in de vorm van maatregelen die van invloed zijn op handel of investeringen naar de Unie. Het initiatief biedt een antwoord, zowel op het gebied van de gemeenschappelijke handelspolitiek als op andere gebieden, op economische dwangmaatregelen van derde landen. Met volledige inachtneming van de Verdragen zal deze verordening worden toegepast in overeenstemming met het algemene externe beleid van de Unie.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Artikel 5, lid 3, VEU bepaalt dat het subsidiariteitsbeginsel van toepassing is op gebieden die niet onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie vallen. Artikel 3, lid 1, punt e), VWEU bepaalt dat de Unie exclusief bevoegd is op het gebied van de gemeenschappelijke handelspolitiek. Artikel 207, lid 2, VWEU behoort tot de categorie exclusieve bevoegdheden. Het vraagstuk van de subsidiariteit is dus niet aan de orde voor zover de door derde landen genomen economische dwangmaatregelen en/of de respons van de Unie onder de gemeenschappelijke handelspolitiek vallen.

Hoe dan ook zou alleen een optreden op het niveau van de Unie een uniforme oplossing bieden voor een probleem dat de Unie in haar geheel aangaat. De lidstaten blijven verantwoordelijk voor en kunnen optreden ter verdediging van hun rechten uit hoofde van het internationaal recht. Dit omvat ook hun recht om internationale economische dwang tegen te gaan, zolang zij dat doen zonder maatregelen te nemen waarvoor de Unie exclusief bevoegd is. Een lidstaat kan echter geen nationale wetgeving vaststellen ter zake van economische dwang die gericht is tegen de Unie en niet tegen die lidstaat zelf. Bovendien zou nationale wetgeving geen doeltreffende oplossing kunnen bieden voor een situatie die zorgwekkend is voor de Unie als geheel of voor verschillende lidstaten. Het optreden van de Unie blijft de enige optie waarbij de Unie haar verplichting kan nakomen om de gemeenschappelijke handelspolitiek te bepalen en te voeren, en de lidstaten kunnen op dat gebied niet optreden.

Volledigheidshalve wordt ervan uitgegaan dat de toegevoegde waarde van een optreden op het niveau van de Unie gelegen is in het behalen van voordelen die op het niveau van de lidstaten onvoldoende of in het geheel niet kunnen worden bereikt. Deze voordelen hebben betrekking op afschrikking en tegenmaatregelen tegen economische dwang door derde landen om de autonomie van de Unie en de lidstaten op het gebied van beleidsvorming te handhaven en handel en investeringen te beschermen tegen het gebruik ervan als wapen.

Evenredigheid

Het voorstel is in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel. Het beoogde instrument zou een alomvattend kader vormen voor maatregelen tegen economische dwang. De structuur ervan impliceert terughoudendheid: eerst moet worden geprobeerd problemen te onderzoeken en op te lossen zonder gebruik te maken van tegenmaatregelen (afschrikkingseffect, streven naar overeengekomen of door de rechter opgelegde oplossingen). Dit instrument geeft uitdrukkelijk voorrang aan een niet-interventionistische aanpak (overeengekomen oplossingen tegenover tegenmaatregelen). Wanneer dat nodig is, zou de Unie echter met tegenmaatregelen kunnen reageren. De selectiecriteria omvatten uitdrukkelijk de eis dat elke respons van de Unie, en met name tegenmaatregelen, in verhouding moet staan tot de schade waarop daarmee in individuele gevallen wordt gereageerd, mede overeenkomstig de vereisten van het internationaal recht. De selectiecriteria schrijven verder voor dat de nevenschade en de administratieve lasten zo klein mogelijk moeten zijn. Daarom zouden niet alleen het instrument zelf, maar ook de op grond daarvan vastgestelde maatregelen evenredig zijn 4 .

Keuze van het instrument

Op grond van artikel 207, lid 2, VWEU wordt voorgesteld de Commissie de bevoegdheid te verlenen om in individuele gevallen van economische dwang namens de Unie op te treden tegen derde landen, onder meer door middel van uitvoeringshandelingen overeenkomstig artikel 291 VWEU, en om de reeks mogelijke tegenmaatregelen aan te vullen en de toepasselijke oorsprongsregels aan te passen door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 290 VWEU. Momenteel beschikt de Unie niet over een specifiek wetgevingskader om de belangen van de Unie en de lidstaten te beschermen in de specifieke situatie van economische dwang. Het voorstel vult deze lacune op.

Het voorgestelde ene en algemene wetgevingsinstrument is in de eerste plaats de beste manier om de specifieke doelstelling van het ontmoedigen van economische dwang te verwezenlijken. In de tweede plaats zorgt het in voorkomend geval voor een doeltreffende, efficiënte en snelle reactie van de Unie op individuele gevallen van economische dwang, wat even belangrijk is voor het afschrikkingseffect. In de derde plaats is het de meest geschikte keuze om te zorgen voor uniforme regels en procedures met betrekking tot de respons van de Unie.

Meer in het algemeen strookt een dergelijk specifiek wetgevingsinstrument met regels en procedures voor het optreden van de Unie met de gehechtheid van de Unie aan een op regels gebaseerde aanpak, ook op internationaal vlak. Het is een signaal aan internationale partners dat de Unie niet bereid is economische dwang te aanvaarden. Het benadrukt de assertiviteit en de veerkracht van de Unie en ondersteunt de inspanningen om een open strategische autonomie te garanderen.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Raadpleging van belanghebbenden

De Commissie heeft de belanghebbenden uitvoerig geraadpleegd over de kwestie van economische dwang, een mogelijk wetgevingsinstrument en de mogelijke impact daarvan 5 :

–op 17 februari 2021 publiceerde zij de aanvangseffectbeoordeling waarover de belanghebbenden tot 17 maart 2021 feedback konden geven 6 ;

–op 23 maart 2021 startte zij een twaalf weken durende openbare raadpleging via EUSurvey in alle officiële talen van de EU (tot en met 15 juni 2021) 7 ;

–op 16 april 2021 vond een online bijeenkomst met belanghebbenden plaats;

–in maart-juli 2021 vonden gerichte raadplegingen plaats van specifieke groepen, waaronder bedrijven, universiteiten, lidstaten en regeringen van derde landen; daarnaast hebben belanghebbenden ad-hocbijdragen ingediend.

Uit de openbare raadplegingen is gebleken dat algemeen wordt erkend dat economische dwang voor de Unie en de lidstaten hoe langer hoe meer een probleem vormt, en dat een aanpak daarvan niet mag uitblijven. Er bleek brede steun te bestaan voor een wetgevingsinstrument om het probleem van economische dwang aan te pakken. De belanghebbenden hechten vooral veel waarde aan de van een dergelijk instrument uitgaande afschrikking, die samenhangt met de geloofwaardigheid en doeltreffendheid ervan. Zij geven voorrang aan inspanningen om derde landen door middel van niet-interventionistische maatregelen (zoals diplomatie) aan te moedigen de economische dwang te beëindigen, en de meesten beschouwen het gebruik van tegenmaatregelen als een laatste redmiddel; voordat actie wordt ondernomen, moet worden onderzocht welke nevenschade daardoor kan worden veroorzaakt. Ook zijn zij het ermee eens dat de redenen om het instrument in te zetten voldoende ruim moeten zijn geformuleerd om ook informele economische dwang te dekken, en dat de Unie, om een doeltreffende respons te waarborgen, in individuele gevallen uit een reeks opties moet kunnen kiezen. Anderzijds wezen de belanghebbenden op de waarde van internationale samenwerking tegen economische dwang. Het onderhavige voorstel bevat al deze elementen.

De inbreng van belanghebbenden met betrekking tot het bestaan en de ontwikkeling van het probleem van economische dwang heeft bijgedragen tot de motivering en de opzet van het voorstel. De belanghebbenden hebben onder meer een aantal voorbeelden gegeven van economische dwangmaatregelen uit meerdere bronnen en hebben verslag uitgebracht over de negatieve gevolgen en kosten van die maatregelen.

Tegelijkertijd noemen belanghebbenden mogelijke risico’s die met een wetgevingsinstrument gepaard gaan, zoals escalatie door vergelding en negatieve gevolgen voor de internationale samenwerking, het multilateralisme en de eerbiediging van de op regels gebaseerde orde. De effectbeoordeling bij het voorstel bestrijkt deze risico’s en bij de opzet van het voorgestelde instrument is er terdege rekening mee gehouden.

Over de mogelijke invoering van een financiële compensatieregeling voor marktdeelnemers die worden getroffen door economische dwangmaatregelen — een optie die niet is opgenomen in het voorgestelde instrument, zoals uiteengezet in de effectbeoordeling — lopen de meningen uiteen. Ongeveer de helft van de respondenten in alle groepen is voorstander van een dergelijke regeling (meestal bedrijven), terwijl de andere helft het daarmee oneens was of er geen belangstelling voor toonde. De bedrijven die voorstander zijn, wezen ook op mogelijke problemen, zoals de complexiteit van de vaststelling van de compensatie, de gevolgen voor de begroting en de geschiktheid van dit instrument.

Tot slot werpen enkele bedrijfsverenigingen en overheden het idee op om een “bureau voor veerkracht” op te richten, onder meer om zaken te onderzoeken en het nieuwe instrument te beheren. In de effectbeoordeling wordt uitgelegd waarom in dit stadium niet voor deze optie is gekozen.

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

Naast de effectbeoordeling ter ondersteuning van het voorstel (die hieronder wordt besproken) heeft de Commissie de in het vorige deel beschreven raadplegingen verricht. Interne expertise en input van terzake deskundigen uit de academische wereld 8 hebben verder bijgedragen aan de opzet van het voorstel.

Effectbeoordeling

Het voorstel is onderbouwd met een effectbeoordeling 9 . De Raad voor regelgevingstoetsing heeft de effectbeoordeling onderzocht en op 27 september 2021 een gunstig advies uitgebracht. De aanbevelingen van de raad en een toelichting op de wijze waarop daarmee rekening is gehouden, zijn opgenomen in bijlage 1 bij de effectbeoordeling.

In het licht van de doelstellingen van het initiatief, namelijk de bescherming van de belangen van de Unie en van de lidstaten tegen economische dwang, werden in de effectbeoordeling drie opties onderzocht. Daarbij werd gekozen voor de optie om een nieuw rechtsinstrument in het leven te roepen waarmee een vastgestelde lacune in het huidige wetgevingskader zou worden opgevuld. In de effectbeoordeling werden een aantal ontwerpparameters voor het instrument en opties daarvoor geanalyseerd, namelijk feiten die aanleiding geven tot actie en drempels daarvoor, mogelijke acties, selectievoorwaarden voor tegenmaatregelen, besluitvorming, activering van het instrument, en inspraak van de belanghebbenden. In het kader van deze optie wordt in de effectbeoordeling een oplossing voorgesteld die qua doeltreffendheid, efficiëntie en samenhang de voorkeur heeft. Daarbij werden de opties “geen beleidswijziging” en een “bureau voor veerkracht” om de in de effectbeoordeling genoemde redenen ongeschikt geacht.

De voorkeursoptie is de basis voor dit voorstel. Het is met name een kaderverordening van het Europees Parlement en de Raad die met inachtneming van het internationaal publiekrecht een optreden van de Unie mogelijk maakt, met de volgende hoofdelementen:

·Een respons van de Unie in twee stappen. De eerste stap is het inzetten van niet-interventionistische maatregelen, zoals het formeel vaststellen dat een handeling binnen het toepassingsgebied van het instrument valt en inspanningen om met het derde land in gesprek te gaan, met als hoofddoel de economische dwang te de-escaleren en het derde land aan te moedigen zijn maatregelen te beëindigen. Als dit niet lukt, komt in de tweede fase, als laatste redmiddel, een breed scala aan mogelijke tegenmaatregelen beschikbaar. Verschillende criteria zouden als leidraad dienen om het aantal mogelijkheden te verminderen op grond van evenredigheid, het belang van de Unie, het vermijden of zoveel mogelijk beperken van nevenkosten en administratieve lasten.

·Een breed scala aan mogelijke economische dwangmaatregelen van derde landen kan aanleiding geven tot een respons van de Unie, met inbegrip van expliciete, verkapte en stilzwijgende economische dwang en de variaties daarvan. Er zou een kwalitatieve drempel voor actie gelden.

·Het besluitvormingsproces in het kader van het instrument valt onder het standaardkader van gedelegeerde en uitvoeringshandelingen, dat mogelijkheden voor snel optreden omvat. Belanghebbenden moeten de gelegenheid krijgen om hun standpunten en gegevens over het gebruik van het instrument te delen.

De voorkeursoptie biedt aanzienlijke voordelen. Zij vloeien in de eerste plaats voort uit het afschrikkingseffect op het niveau van het toepassingsgebied, dat een groot aantal economische dwangmaatregelen bestrijkt, en op het niveau van het scala van maatregelen, waardoor een aangepaste en doeltreffende respons mogelijk is. Een succesvol afschrikkingseffect zal ertoe leiden dat het instrument in het beste geval niet of slechts in beperkte mate wordt gebruikt. Er zijn ook voordelen verbonden aan het tweestappenproces waarbij voorrang wordt gegeven aan een niet-interventionistische aanpak (overeengekomen oplossingen tegenover tegenmaatregelen), de bereidheid om met het derde land in gesprek te gaan, en de mogelijkheid om snel met tegenmaatregelen te reageren indien dat nodig is voor de bescherming van de belangen van de Unie en haar lidstaten. Het bestaan van het instrument brengt als zodanig geen aanzienlijke kosten mee. Het gebruik van het instrument kan in individuele gevallen tot uiteenlopende kosten leiden, met name wanneer de Unie tegenmaatregelen neemt. Eventuele kosten zouden in aanmerking worden genomen bij de opzet van de specifieke maatregel. De gevolgen van de voorkeursoptie voor verschillende categorieën belanghebbenden worden uiteengezet in bijlage 3 bij de effectbeoordeling.

In dit voorstel worden enkele elementen verder uitgewerkt. In het voorstel wordt het besluitvormingsproces uitgewerkt in vergelijking met de beschrijving van de voorkeursoptie. Het voorstel specificeert de toekenning van uitvoeringsbevoegdheden en gedelegeerde bevoegdheden aan de Commissie voor de respectieve acties in het kader van het instrument en voorziet in gedetailleerde regels en procedures voor de besluitvorming. Het verfijnt het scala aan tegenmaatregelen. Het stelt de mogelijke internationale samenwerking centraal door daartoe een afzonderlijke procedurele stap vast te stellen.

Grondrechten

Het voorstel is in overeenstemming met het mensenrechtenbeleid van de Unie en met het Handvest van de grondrechten. Het bestaan van het instrument zou een positief effect hebben op de grondrechten, overeenkomstig de positieve verplichting van de Unie om de rechten van haar burgers te beschermen tegen inbreuken uit andere bronnen, in dit geval buitenlandse regeringen, wanneer het bestaan of het gebruik van het instrument kan bijdragen tot het ontmoedigen van economische dwang die deze rechten negatief zou kunnen beïnvloeden. Wanneer het gebruik van het instrument leidt tot beperkingen die de grondrechten aantasten omdat zij een beperking opleveren van de vrijheid om internationale handel te drijven of te investeren (een deel van de vrijheid van beroepsuitoefening), het eigendomsrecht met inbegrip van intellectuele eigendom, of andere grondrechten, met inbegrip van gelijke behandeling, zou dit een rechtmatig optreden van de Unie in de zin van het Handvest van de grondrechten zijn. De reden hiervoor is dat deze maatregel zou worden genomen in overeenstemming met de vereisten dat maatregelen worden genomen op basis van een passende rechtsgrondslag, door de bevoegde autoriteiten, met het oog op een legitiem doel, en in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

De vaststelling van het instrument heeft voor de begroting van de Europese Unie geen andere rechtstreekse gevolgen dan die voor de administratieve begroting. Het beheer van het instrument, met name het verzamelen van informatie, het uitvoeren van onderzoeken, het voorbereiden van vaststellingen, het zoeken naar overeengekomen oplossingen, het voorbereiden van responsmaatregelen van de Unie en het monitoren van eventuele economische dwang, brengt aanzienlijke administratieve lasten mee voor de Commissie, vooral, maar niet uitsluitend, voor het directoraat-generaal Handel. Hoe zwaar die lasten zijn, zal afhangen van de frequentie van de economische dwang die de Unie en de lidstaten ondervinden en van de mate waarin het instrument wordt gebruikt. Hoewel gehoopt wordt dat het bestaan van het instrument zal leiden tot een vermindering van het aantal economische dwangmaatregelen, is dat niet gegarandeerd. Voor de werking van het instrument zullen naar schatting vijf voltijdequivalenten nodig zijn.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

De diensten van de Commissie zullen de werking van het instrument monitoren; dit omvat contacten met belanghebbenden om hun ervaringen en standpunten met betrekking tot de impact van het instrument in te winnen. Zij zullen gegevens verzamelen over de maatregelen van derde landen en over de overwogen en vastgestelde respons van de Unie.

Het voorstel voorziet in een evaluatie van de werking en de toepassing van het instrument, met een verplichting om aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit te brengen.

Interne coördinatie

Het directoraat-generaal Handel zal de werking van het instrument beheren, onder de verantwoordelijkheid van het Commissielid dat verantwoordelijk is voor handel, en zorgt voor een collegiale procedure binnen de Commissie. De Europese Dienst voor extern optreden zal de hoge vertegenwoordiger ondersteunen bij zijn/haar taak om als vicevoorzitter van de Commissie het externe optreden van de Unie binnen de Commissie te coördineren. De delegaties van de Unie zullen onder het gezag van de hoge vertegenwoordiger hun taken als externe vertegenwoordigers van de Unie vervullen en, in voorkomend geval, bijstand verlenen bij feitenonderzoek en externe dialogen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 omschrijft het onderwerp van de voorgestelde verordening, namelijk een doeltreffende bescherming van de belangen van de Unie en haar lidstaten tegen bepaalde maatregelen van derde landen, die de algemene doelstelling van het instrument is. Voorts wordt bepaald dat daartoe een optreden van de Unie is toegestaan en dat de bescherming moet worden bereikt door middel van afschrikking, het beëindigen van de maatregelen van het derde land of tegenmaatregelen. Artikel 1 herinnert er ook aan dat overeenkomstig de EU-Verdragen elk optreden uit hoofde van de verordening in overeenstemming moet zijn met het internationaal recht.

In artikel 2 wordt het toepassingsgebied vastgesteld. De eerste alinea beschrijft in welke situatie de verordening van toepassing is, met name wanneer is voldaan aan twee cumulatieve voorwaarden inzake het optreden van het derde land. De tweede alinea vormt een leidraad aan de hand waarvan de Commissie in elk concreet geval kan vaststellen of er sprake is van economische dwang, door te verwijzen naar een aantal overwegingen betreffende de maatregel en de gedraging van het derde land.

De artikelen 3, 4 en 5 stellen een eerste reeks stappen vast met betrekking tot de acties van de Commissie in het kader van de verordening, te beginnen met een onderzoek dat leidt tot de vaststelling van het bestaan van economische dwang, gevolgd door mogelijk overleg met het betrokken derde land. Deze reeks stappen weerspiegelt de voorkeursbenadering waarbij alleen responsmaatregelen worden genomen wanneer dat nodig is, en heeft tot doel het derde land ervan af te brengen zijn economische dwang voort te zetten zonder een beroep te hoeven doen op tegenmaatregelen.

·Eerst onderzoekt de Commissie, op eigen initiatief of wanneer relevante informatie onder haar aandacht wordt gebracht, de betrokken maatregel van het derde land in het licht van de voorwaarden van artikel 2, lid 1 (artikel 3); zij laat zich daarbij leiden door de criteria van artikel 2, lid 2.

·Vervolgens bepaalt de Commissie bij besluit of aan de voorwaarden voor economische dwang is voldaan (artikel 4). De Commissie kan het betrokken derde land voorafgaand aan die bepaling informeren, zodat het kan reageren. Hoe dan ook stelt de Commissie het betrokken derde land in kennis van een positieve vaststelling en verzoekt zij dat de economische dwang wordt beëindigd, en, in voorkomend geval, dat eventuele schade wordt vergoed.

·Tegelijkertijd staat de Commissie klaar om namens de Unie met het betrokken derde land in gesprek te gaan met het oog op de beëindiging van de economische dwang (artikel 5). Om de kans op beëindiging van de economische dwang te vergroten, stelt de Commissie de kwestie ook aan de orde in elk relevant internationaal forum.

Artikel 6 introduceert een fase van internationale samenwerking ter zake met andere derde landen die dezelfde of soortgelijke economische dwangmaatregelen ondervinden. Het doel blijft het beëindigen van de economische dwang, maar ook het bevorderen van een multilaterale oplossing.

De artikelen 7, 8, 9, 10 en 11 hebben betrekking op de tweede en laatste reeks stappen, namelijk het gebruik van responsmaatregelen van de Unie. Deze reeks stappen wordt gekenmerkt door een meer interventionistische aanpak. Dit is facultatief en zou alleen van toepassing zijn wanneer het derde land de economische dwangmaatregelen na de eerste reeks stappen niet beëindigt. Hoewel wordt beoogd de economische dwang tegen te gaan, is het onderliggende doel dat de responsmaatregelen van de Unie het derde land ertoe aanzetten zijn economische dwang te beëindigen, in overeenstemming met het internationaal recht.

·Artikel 7 stelt de voorwaarden vast voor het gebruik van responsmaatregelen van de Unie, die vervuld moeten zijn alvorens de Unie optreedt, en bepaalt welke stappen de Commissie moet nemen om een uitvoeringshandeling vast te stellen om dergelijke maatregelen in te voeren en daarmee verband houdende gebeurtenissen aan te pakken, met inbegrip van kennisgevingen voor daarmee verband houdende gebeurtenissen. Indien gerechtvaardigd, zou de mogelijkheid bestaan onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast te stellen om tegemoet te komen aan de noodzaak van spoed. Artikel 7 betreft de maatregelen die voor de respons van de Unie beschikbaar zijn.

·Artikel 8 bepaalt dat de Commissie onder voorwaarden en mits procedurele waarborgen natuurlijke of rechtspersonen kan aanwijzen en op hen maatregelen kan toepassen.

·Artikel 9 bevat selectie- en ontwerpcriteria voor de responsmaatregelen van de Unie en voorziet in de selectie en opzet van die maatregelen op basis van de beschikbare informatie, rekening houdend met de vaststelling dat sprake is van economische dwangmaatregelen en het belang van de Unie. Artikel 9, lid 3, bepaalt dat sommige van die maatregelen binnen de Unie kunnen worden toegepast. Dit zal met name mogelijk zijn voor de op grond van bijlage I, punten d) tot en met l), beschikbare responsmaatregelen van de Unie.

·Artikel 10 voert de procedures, criteria en voorwaarden in voor de wijziging, opschorting en beëindiging van de responsmaatregelen van de Unie. De Commissie zou optreden door middel van uitvoeringshandelingen en in dringende gevallen door middel van onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen. In artikel 10, lid 1, wordt benadrukt dat de Commissie na de instelling van responsmaatregelen van de Unie de kwestie voortdurend zal evalueren.

·Artikel 11 voert de procedure in voor het verzamelen van informatie met betrekking tot de vaststelling, wijziging, opschorting en intrekking van responsmaatregelen van de Unie. De procedure is facultatief vóór een opschorting of intrekking, aangezien dergelijke acties de opheffing van de responsmaatregelen van de Unie inhouden. In geval van urgentie zou de Commissie, voor zover mogelijk en nodig, op gerichte wijze informatie en standpunten van de betrokken belanghebbenden inwinnen.

De artikelen 12, 13, 14 en 15 zijn ondersteunende horizontale bepalingen. Artikel 12 bevat de regels voor de behandeling van vertrouwelijke informatie. Artikel 13 verwijst naar de toepasselijke oorsprongsregels en nationaliteitsregels voor goederen, diensten, investeringen en houders van intellectuele-eigendomsrechten die relevant zijn voor het bepalen van de responsmaatregelen van de Unie. De artikelen 14 en 15 voorzien in de voorwaarden en procedures die van toepassing zijn op de uitoefening van de aan de Commissie verleende gedelegeerde en uitvoeringsbevoegdheden, naast andere bepalingen.

Artikel 16 verplicht de Commissie om alle genomen responsmaatregelen van de Unie kort na de beëindiging ervan te evalueren. Het voorziet ook in een verplichting voor de Commissie om de werking van het voorgestelde instrument te evalueren en daarover verslag uit te brengen, en stelt daarvoor een passend tijdschema vast.

Artikel 17 bepaalt de datum van inwerkingtreding van de verordening en bepaalt dat de verordening verbindend is in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk is in elke lidstaat.

Bijlage I bevat een lijst van mogelijke responsmaatregelen van de Unie. De Commissie kan deze lijst wijzigen door onder bepaalde voorwaarden bij een gedelegeerde handeling andere beschikbare maatregelen toe te voegen.

Bijlage II bevat de oorsprongsregels en de nationaliteitsregels voor goederen, diensten, investeringen en houders van intellectuele eigendomsrechten. De Commissie kan die regels onder bepaalde voorwaarden bij een gedelegeerde handeling wijzigen.

Dit voorstel gaat vergezeld van een mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad waarin de maatregelen worden uiteengezet die de Commissie in het kader van haar bevoegdheden kan nemen wanneer responsmaatregelen van de Unie nodig zijn.