Toelichting bij COM(2021)780 - Operationele politiële samenwerking

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2021)780 - Operationele politiële samenwerking.
bron COM(2021)780 EN
datum 08-12-2021
1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel 1

Artikel 3, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) bepaalt dat de Unie haar burgers een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht zonder binnengrenzen moet bieden waarin het vrije verkeer van personen gewaarborgd is in combinatie met passende maatregelen met betrekking tot controles aan de buitengrenzen, asiel, immigratie, en voorkoming en bestrijding van criminaliteit.

De ruimte van vrijheid, veiligheid en recht zonder binnengrenzen kan onder meer worden gewaarborgd door krachtige politiële en justitiële samenwerking tussen de lidstaten 2 . Politiefunctionarissen in één lidstaat zouden daarom in de hele EU doeltreffend en systematisch moeten samenwerken. De politiële samenwerking tussen de lidstaten varieert echter nog sterk. Zonder voldoende samenwerking tussen de politiediensten in de lidstaten zullen criminelen in verschillende lidstaten blijven opereren, aldus profiterend van de verschillende nationale jurisdicties, en blijven niet-toegestane verplaatsingen van irreguliere migranten een uitdaging vormen.

De recente tragische gebeurtenissen in het Kanaal maakten eens te meer duidelijk dat krachtige politiële samenwerking geboden is. Deze noodzaak is tot uitdrukking gekomen in het besluit van Frankrijk, België, Nederland en Duitsland van 28 november 2021 om de operationele politiële samenwerking te versterken teneinde migrantensmokkel tegen te gaan.

Grensoverschrijdende criminaliteit en de daarmee samenhangende veiligheidsdreigingen hebben per definitie een internationale context. Zoals uiteengezet in de EU-strategie voor een veiligheidsunie 3 , wordt de EU geconfronteerd met evoluerende en steeds complexere veiligheidsdreigingen. Deze dreigingen zijn grensoverschrijdend en gaan uit van criminelen en criminele organisaties die zich bezighouden met een breed scala aan criminele activiteiten. Zoals is benadrukt in EU-strategie voor de aanpak van georganiseerde criminaliteit (2021-2025) 4 , vormt de georganiseerde misdaad een belangrijke bedreiging voor de Europese burgers, bedrijven en nationale instellingen, evenals voor de economie in haar geheel. Doordat zij in verschillende rechtsgebieden opereren, voorkomen criminele groepen opsporing en profiteren zij van de verschillen tussen het interne recht van de lidstaten. Samen met het begeleidende voorstel voor een richtlijn betreffende informatie-uitwisseling beoogt dit voorstel een code voor politiële samenwerking vast te stellen die ten doel heeft de samenwerking op het gebied van rechtshandhaving tussen de bevoegde nationale instanties te stroomlijnen, te verbeteren, te ontwikkelen, te moderniseren en te vergemakkelijken, en zo de lidstaten te ondersteunen in hun strijd tegen zware en georganiseerde criminaliteit en terrorisme.

Volgens de EU-dreigingsevaluatie van de zware en georganiseerde criminaliteit van 2021 (EU-Socta) wordt het landschap van de georganiseerde criminaliteit gekenmerkt door een netwerkomgeving waarin de samenwerking tussen criminelen soepel, systematisch en winstgedreven is. Bijna 70 % van de criminele netwerken is actief in meer dan drie lidstaten. Circa 65 % van de criminele netwerken die in de EU actief zijn, bestaat uit leden van verschillende nationaliteiten. Meer dan 80 % van de gemelde criminele netwerken is betrokken bij belangrijke vormen van grensoverschrijdende criminaliteit, waaronder drugshandel, vermogenscriminaliteit, mensenhandel en migrantensmokkel 5 . In de EU-Socta 2021 en het Europees drugsverslag 6 van het EMCDDA worden gebieden genoemd waarop de zware en georganiseerde criminaliteit terrein lijkt te winnen. Belangrijke locaties zoals grensregio’s, luchthavens, autosnelwegen of veerverbindingen in de EU trekken criminelen aan, mede vanwege hun geografische ligging. In grensregio’s profiteren criminelen van de natuurlijke afbakeningen van afzonderlijke rechtsgebieden voor rechtshandhaving; dit verschaft hun mogelijkheden om de rechtshandhaving te ontlopen en betekent dat er meerdere markten nabij zijn 7 . De mobiliteit van criminelen binnen de EU brengt uitdagingen met zich mee voor het voorkomen en bestrijden van criminele dreigingen 8 en voor het waarborgen van de openbare veiligheid.

Tegelijkertijd blijft de EU, zoals uiteengezet in de terrorismebestrijdingsagenda van december 2020 9 , zeer alert op terrorisme. Criminelen en terroristen gebruiken informatie- en communicatietechnologie om onderling te communiceren en hun criminele activiteiten voor te bereiden en uit te voeren 10 .

Het gebied zonder controles aan de binnengrenzen (“het Schengengebied” 11 ) is het grootste gebied ter wereld waar mensen vrij kunnen rondreizen. 420 miljoen mensen kunnen er vrij reizen en goederen en diensten kunnen er ongehinderd circuleren. In de grensgebieden binnen de EU, die ongeveer 40 % van het grondgebied van de EU beslaan, woonden in 2017 ongeveer 150 miljoen mensen, ofwel 30 % van de bevolking. In 2017 waren er bijna 2 miljoen grensoverschrijdende forensen, onder wie 1,3 miljoen grensarbeiders 12 . In 2018 maakten inwoners van de EU 1,1 miljard reizen om professionele of persoonlijke redenen – een stijging van 11 % ten opzichte van 2014. De quarantainemaatregelen, reisbeperkingen, beperkingen van het openbare leven en lockdowns in verband met COVID-19-pandemie hebben de mobiliteit binnen de EU beperkt 13 . Het reizigersverkeer zal echter waarschijnlijk ook in de toekomst aanzienlijk blijven, vooral naarmate het leven zijn normale gang zal hebben hernomen. Het Schengengebied is een symbool van de verwevenheid van de EU en van de banden tussen de Europeanen 14 . Het draagt ook bij tot de efficiënte werking van de eengemaakte markt en zodoende tot de groei van de economie van de Unie 15 .

De afgelopen jaren werd het Schengengebied herhaaldelijk op de proef gesteld door een reeks crises en uitdagingen. Verscheidene lidstaten hebben opnieuw controles aan de binnengrenzen ingevoerd, met name vanwege de niet-toegestane verplaatsingen 16 van irreguliere migranten, die zij een ernstige bedreiging achten voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid. Niet-toegestane verplaatsingen binnen het Schengengebied die geen verband houden met een grote migratiecrisis of met structurele tekortkomingen betreffende het beheer van de buitengrenzen 17 , zouden moeten worden tegengegaan met andere middelen om de concrete bedreigingen voor de binnenlandse veiligheid of de openbare orde aan te pakken dan controles aan de binnengrenzen, die alleen als laatste middel mogen worden gebruikt. Uit deze aanhoudende controles aan de binnengrenzen is gebleken dat het beleid voor verbetering vatbaar is wat betreft het gebruik van politiecontroles en politiële samenwerking, de procedures voor vereenvoudigde overname tussen de lidstaten en de toepassing van bilaterale overeenkomsten en regelingen in dat verband, overeenkomstig artikel 6, lid 3, van Richtlijn 2008/115/EG 18 . Er zij op gewezen dat, overeenkomstig overweging 8 van Aanbeveling (EU) 2017/432 van de Commissie 19 , een doeltreffend terugkeerbeleid van de Unie efficiënte en evenredige maatregelen vergt voor de aanhouding en identificatie van irreguliere migranten. Deze maatregelen kunnen, indien zij worden gecombineerd, wat betreft de controle van niet-toegestane verplaatsingen tot dezelfde resultaten leiden als tijdelijke controles aan de binnengrenzen, terwijl zij minder gevolgen hebben voor het vrije verkeer van personen, goederen en diensten.

1.

Instrumenten voor politiële samenwerking als ontwikkeling van het Schengenacquis


De aanbevelingen inzake operationele politiële samenwerking in deze aanbeveling dragen bij tot de ontwikkeling van de Schengenregels.

Ten eerste dateert een van de pijlers van het rechtskader van de EU waarop de politiële samenwerking is gebaseerd, namelijk de Schengenuitvoeringsovereenkomst (SUO) 20 , van 30 jaar geleden, d.w.z. van ruim vóór de bovengenoemde crises en uitdagingen die het aanzien van het Schengengebied ingrijpend hebben veranderd. De SUO bevat voor de overeenkomstsluitende partijen een aantal verplichtingen op het gebied van politiële samenwerking die eventuele veiligheidstekorten als gevolg van de afschaffing van de controles aan de binnengrenzen moeten ondervangen. De SUO bevat met name een aantal basisregels voor grensoverschrijdende achtervolgingen en grensoverschrijdende observatieoperaties.

Ten tweede houden gezamenlijke patrouilles en andere operaties rechtstreeks verband met de ontwikkeling van het Schengenacquis, met inbegrip van artikel 39, lid 1, SUO betreffende bijstand tussen autoriteiten, dat het onder Schengen vallende beleid mogelijk maakt. Gezamenlijke patrouilles en gezamenlijke operaties worden geregeld in grensoverschrijdende-samenwerkingsovereenkomsten tussen de lidstaten. De Prüm-besluiten 21 van 2008 bevatten een aantal basisregels voor het uitvoeren van gezamenlijke patrouilles en andere gezamenlijke operaties waarbij de binnengrenzen van de EU worden overschreden, alsook voor grensoverschrijdende bijstand bij rampen en zware ongevallen. Ofschoon de Prüm-besluiten zich met name toespitsten op de geautomatiseerde uitwisseling van DNA-gegevens, vingerafdrukgegevens en voertuigregistratiegegevens, en de delen over gezamenlijke patrouilles en operaties bijgevolg niet als een ontwikkeling van Schengen werden aangemerkt, zouden deze waarschijnlijk wel als een ontwikkeling van het Schengenacquis zijn opgevat indien zij afzonderlijk waren aangenomen, gezien hun grensoverschrijdende aard.

Ten derde vindt operationele politiële samenwerking tussen de lidstaten ook plaats in het kader van het nationale recht, rekening houdend met niet-bindende documenten van de Raad, waaronder goede praktijken (Schengencatalogus 22 ) en richtsnoeren (richtsnoeren voor centrale contactpunten, richtsnoeren voor centra voor politiële en douanesamenwerking (PCCC’s) en handleidingen voor informatie-uitwisseling op het gebied van rechtshandhaving en grensoverschrijdende operaties). Er zijn centrale contactpunten 23 en PCCC’s 24 gecreëerd voor de noodzakelijke uitwisseling van relevante informatie na de opheffing van het toezicht aan de binnengrenzen. Geassocieerde Schengenlanden 25 hebben ook PCCC’s en nationale centrale contactpunten opgericht.

Ten vierde hebben de lidstaten dit basisrechtskader van Schengen systematisch aangevuld en uitgebreid met onderlinge bilaterale en multilaterale samenwerkingsovereenkomsten. De Commissie heeft vastgesteld dat in de hele EU ten minste 60 van dit soort overeenkomsten bestaan, die stuk voor stuk verschillen. Ook de geassocieerde Schengenlanden hebben dergelijke overeenkomsten inzake operationele samenwerking gesloten met lidstaten.

2.

Vastgestelde problemen


Ten eerste biedt het huidige rechtskader van de EU de lidstaten een aantal opties met betrekking tot de samenwerking met andere lidstaten (zo biedt de SUO de lidstaten de mogelijkheid om al dan niet kilometerbeperkingen vast te stellen voor achtervolgingen op hun grondgebied 26 ). Dit zorgt voor onzekerheid en onduidelijkheid over de regels die politiefunctionarissen moeten volgen wanneer zij in een andere lidstaat optreden. Bovendien leiden sommige van de in dit verband gemaakte keuzes tot belemmeringen die zich niet zouden hebben voorgedaan indien andere, eveneens door het rechtskader van de Unie toegestane keuzes zouden zijn gemaakt.

Ten tweede is het zeer tijdrovend voor de lidstaten om de onderlinge bi- en multilaterale overeenkomsten voor politiële samenwerking, waarin voor de samenwerking met aangrenzende lidstaten specifieke regionale kenmerken kunnen worden opgenomen, uit te onderhandelen, te ondertekenen en te ratificeren. Door de toename van deze bilaterale overeenkomsten is een complex web van verschillende regelingen ontstaan, met verschillende toepasselijke regels, hetgeen tot versnippering en belemmeringen voor samenwerking heeft geleid. Zo moeten in kleinere of niet aan zee grenzende landen rechtshandhavingsfunctionarissen die over de grenzen heen actief zijn, operationele acties uitvoeren volgens, in sommige gevallen, maar liefst zeven verschillende regelgevingen 27 . Als gevolg daarvan zijn sommige operaties, zoals achtervolgingen van verdachten over de binnengrenzen, niet toegestaan of worden deze op ongecoördineerde, suboptimale wijze uitgevoerd, een omstandigheid waarmee criminelen hun voordeel doen. De huidige regels zijn ook ontoereikend wat betreft operationele samenwerking waarbij gebruik wordt gemaakt van nieuwe technologieën, zoals drones.

Ten derde hebben de Schengenevaluaties 28 op het gebied van politiële samenwerking van de afgelopen zes jaar uitgewezen dat sommige bi- of multilaterale overeenkomsten tussen lidstaten achterhaald zijn of onderbenut worden. Uit andere overeenkomsten, die veel verder gaan dan de regels inzake grensoverschrijdende samenwerking, kunnen goede praktijken worden afgeleid om grensoverschrijdende criminaliteit doeltreffender te bestrijden (bv. gezamenlijke politiebureaus met grensoverschrijdende strafrechtelijke onderzoeksbevoegdheden, of gezamenlijke opleidingen), maar deze praktijken krijgen niet altijd in de hele EU navolging.

Ten vierde komt het voor dat de beveiligde communicatieapparatuur van politiefunctionarissen bij bijvoorbeeld een achtervolging niet meer werkt wanneer zij de grens overschrijden, doordat de betrokken lidstaten onverenigbare systemen gebruiken. Daardoor kunnen de betrokken functionarissen geen contact onderhouden met hun eigen autoriteiten of met de autoriteiten van de lidstaat waar zij binnenkomen. Bovendien beschikken functionarissen die worden ingezet bij gezamenlijke patrouilles of operaties in andere lidstaten vaak niet over mobiele apparatuur waarmee zij op afstand beveiligd toegang kunnen krijgen tot hun eigen nationale, EU- en internationale databanken.

Ten vijfde vinden gezamenlijke patrouilles en andere gezamenlijke operaties in grens- en andere gebieden binnen de EU vaak op ad-hocbasis plaats. Vaak ontbreekt het aan coördinatie en vinden zij plaats zonder voorafgaande risicoanalyse, die een gerichter optreden mogelijk zou maken. Er is geen forum waar de lidstaten dergelijke risicoanalyses kunnen uitwisselen of andere lidstaten in kennis kunnen stellen van hun behoeften en prioritaire gebieden. Bijvoorbeeld om in de hele EU gerichter gebruik te maken van gezamenlijke patrouilles of andere gezamenlijke operaties tijdens grote evenementen (bv. grote sportevenementen, internationale topontmoetingen), op specifieke tijdstippen (bv. vakantieperiodes) of in het licht van specifieke misdaadgolven (bv. terrorisme, drugshandel, wedstrijdvervalsing, handel in nagemaakte goederen, fraude met kredietkaarten, zakkenrollerij en andere vermogensmisdrijven).

Ten zesde vergemakkelijken criminele netwerken die actief zijn op het gebied van migrantensmokkel en mensenhandel de niet-toegestane verplaatsingen van irreguliere migranten en maken zij misbruik van de kwetsbare situatie van slachtoffers door mensen als handelswaar te behandelen. Georganiseerde migrantensmokkel is een belangrijke criminele activiteit en vergemakkelijkte niet-toegestane verplaatsingen vormen een belangrijk punt van zorg voor de veiligheid van de EU. Mensenhandel is een andere kernactiviteit van zware en georganiseerde criminaliteit, die in de nabije toekomst een bedreiging zal blijven vormen 29 . Bijna de helft van de slachtoffers van mensenhandel binnen de EU is EU-onderdaan, en de meeste mensenhandelaars zijn EU-burger 30 . Dergelijke misdrijven hebben een sterk grensoverschrijdend karakter en de opsporing en het onderzoek ervan vereisen gericht politieoptreden ter plaatse in grensgebieden binnen de EU. Met name moeten gecoördineerde gezamenlijke patrouilles en andere gezamenlijke operaties waarbij functionarissen van lidstaten samen optreden (bv. in een patrouilleauto) zich op basis van een risicoanalyse indien nodig richten op het opsporen van migrantensmokkel en mensenhandel.

Ten zevende zijn functionarissen die betrokken zijn bij grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van rechtshandhaving in de EU niet altijd passend opgeleid, d.w.z. zodanig dat zij over de nodige kennis en operationele vaardigheden beschikken om de taken in kwestie zo doeltreffend en efficiënt mogelijk uit te voeren. Uit de in opdracht van de Commissie uitgevoerde studie van 2021 is gebleken dat er slechts in beperkte mate opleidingen beschikbaar zijn voor rechtshandhavingspersoneel dat betrokken is bij grensoverschrijdende samenwerking. De opleidingen worden niet regelmatig gegeven en houden niet altijd rekening met de laatste ontwikkelingen. Ook is er een gebrek aan kennis over de relevante databanken en de uitvoerende bevoegdheden die door de verschillende lidstaten zijn verleend. Voorts belemmeren taalbarrières doeltreffende grensoverschrijdende operationele politiële samenwerking.

3.

Volgende stappen


Zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie van juni 2021 getiteld “Een strategie voor een volledig functionerend en veerkrachtig Schengengebied” 31 , heeft deze aanbeveling tot doel bij te dragen tot de vaststelling van gemeenschappelijke normen om politiefunctionarissen in staat te stellen doeltreffend samen te werken met hun collega’s in andere lidstaten. Met inachtneming van de bestaande EU-wetgeving en voortbouwend op goede praktijken in het kader van bilaterale of multilaterale samenwerkingsovereenkomsten tussen lidstaten moeten politiefunctionarissen met name in grensgebieden binnen de EU gerichte gezamenlijke operaties uitvoeren, met inbegrip van gezamenlijke patrouilles 32 . Aangezien terroristen en andere criminelen in meerdere lidstaten actief zijn, moeten de politieautoriteiten hen beter kunnen monitoren en bij grensoverschrijdende achtervolgingen zo nodig kunnen aanhouden, of observatieoperaties ten aanzien van hen kunnen uitvoeren. Voorts kunnen gezamenlijke operaties helpen om het probleem van niet-toegestane verplaatsingen van irreguliere migranten doeltreffend aan te pakken.

Met inachtneming van de rol van de lidstaten op het gebied van interne veiligheid en in aanmerking nemend dat regionale samenwerking flexibiliteit vergt, worden in deze aanbeveling acties op het gebied van operationele politiële samenwerking uiteengezet die het volgende tot doel hebben:

–de inzetregels voor grensoverschrijdende rechtshandhavingsoperaties met het oog op het monitoren en arresteren van criminelen en terroristen in het kader van observaties, achtervolgingen, gezamenlijke patrouilles en andere gezamenlijke operaties op het grondgebied van meerdere lidstaten verduidelijken en op elkaar afstemmen;

–politiefunctionarissen toegang op afstand geven tot hun eigen databanken wanneer zij in andere lidstaten actief zijn, en ervoor zorgen dat ook in een grensoverschrijdende context gebruik kan worden gemaakt van beveiligde communicatie;

–de rol van de bestaande centra voor politiële en douanesamenwerking uitbreiden tot die van gezamenlijke politiebureaus die niet alleen informatie kunnen uitwisselen, maar op basis van gezamenlijke risicoanalyse ook gezamenlijke patrouilles en andere gezamenlijke operaties kunnen plannen, ondersteunen en coördineren;

–gebruikmaken van gerichte gezamenlijke patrouilles en andere gezamenlijke operaties in specifieke grensgebieden binnen de EU, op basis van voorafgaande analyse, om migrantensmokkel tegen te gaan en illegaal verblijf van migranten en grensoverschrijdende criminaliteit in verband met irreguliere migratie te voorkomen en op te sporen;

–gebruikmaken van gerichte gezamenlijke patrouilles en andere gezamenlijke operaties in specifieke grensgebieden binnen de EU, op basis van voorafgaande analyse, om mensenhandel te bestrijden en slachtoffers te identificeren en te beschermen;

–samen met de Commissie en Europol 33 een coördinatieplatform oprichten voor het ondersteunen en gericht inzetten van gezamenlijke operaties en patrouilles in de hele EU om de openbare orde en veiligheid te handhaven en te verbeteren, strafbare feiten te voorkomen of specifieke misdaadgolven te helpen aanpakken op belangrijke locaties (bv. toeristische gebieden en belangrijke criminele centra) of specifieke momenten (bv. vakantieperioden), tijdens massabijeenkomsten (bv. grote sportevenementen, internationale topontmoetingen), of in geval van rampen en zware ongevallen.

–uitbreiden van de gezamenlijke opleidings- en uitwisselingsprogramma’s voor politiefunctionarissen in opleiding en de levenslange opleiding van functionarissen die betrokken zijn bij operationele grensoverschrijdende samenwerking, en nadenken over het opzetten van een grootschalig pan-Europees gezamenlijk opleidingsprogramma inzake operationele grensoverschrijdende samenwerking om een echte EU-politiecultuur tot stand te brengen.

Zoals uiteengezet in de voorgestelde aanbeveling moeten de lidstaten hun nationale regels en bi- en multilaterale overeenkomsten met andere lidstaten waar nodig wijzigen om de daarin vervatte maatregelen uit te voeren.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Deze aanbeveling is in overeenstemming met bestaande en toekomstige beleidsbepalingen inzake samenwerking op het gebied van rechtshandhaving.

Zoals onder het kopje “Motivering en doel van het voorstel” is benadrukt, zijn er strategische documenten van de Commissie die haar inspanningen om de samenwerking op het gebied van rechtshandhaving in de EU efficiënter en doeltreffender te maken, ondersteunen. Daartoe behoren de EU-strategie voor een veiligheidsunie 34 , de terrorismebestrijdingsagenda voor de EU 35 , de EU-strategie voor de aanpak van georganiseerde criminaliteit 2021-2025 36 , de EU-strategie voor de bestrijding van mensenhandel 2021-2025 37 , de EU-strategie voor een doeltreffender bestrijding van seksueel misbruik van kinderen 38 , de EU-drugsstrategie 2021-2025 39 en de nieuwe Schengenstrategie 40 .

De Raad neemt een vergelijkbaar standpunt in, met name meest recentelijk in zijn conclusies van november 2020 over interne veiligheid en het Europees politiepartnerschap, waarin de Commissie wordt verzocht “te overwegen het EU-rechtskader te consolideren om de grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van rechtshandhaving verder te versterken” 41 .

Deze aanbeveling draagt ook bij tot een volledig functionerend en veerkrachtig Schengengebied, overeenkomstig de Schengenstrategie, waarin eens te meer is gewezen op “de behoefte aan gemeenschappelijke normen om politiefunctionarissen in staat te stellen doeltreffend samen te werken met hun collega’s in buurlanden.” De aanbeveling waarborgt een hoog niveau van veiligheid op het grondgebied van de lidstaten en draagt aldus bij tot een Schengengebied zonder controles aan de binnengrenzen. Zij vormt ook een aanvulling op het voorstel tot wijziging van de Schengengrenscode.

Aangezien de twee onderdelen van de samenwerking op het gebied van rechtshandhaving hoofdzakelijk betrekking hebben op i) operationele grensoverschrijdende samenwerking (waarop dit voorstel is gericht) en ii) informatie-uitwisseling, maakt deze aanbeveling deel uit van een samenhangend pakket dat ook het voorstel voor een richtlijn betreffende informatie-uitwisseling en communicatie tussen rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten en het voorstel tot herziening van het mechanisme voor automatische gegevensuitwisseling voor politiële samenwerking (“Prüm II-verordening”) omvat.

• Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

Deze aanbeveling beoogt een positieve bijdrage te leveren aan een volledig functionerend en veerkrachtig Schengengebied, waarbinnen meer dan 420 miljoen mensen vrij kunnen reizen en goederen en diensten ongehinderd kunnen circuleren. Dit draagt op zijn beurt weer bij tot de efficiënte werking van de eengemaakte markt en zodoende tot de groei van de economie van de EU. Deze aanbeveling is derhalve volledig in overeenstemming met ander EU-beleid op het gebied van werkgelegenheid, vervoer en uiteindelijk economische groei in de grensgebieden binnen de EU, maar ook in de rest van EU.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De rechtsgrondslag voor EU-optreden inzake samenwerking op het gebied van rechtshandhaving is titel V, hoofdstuk 5, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

Artikel 87, lid 1, VWEU bepaalt: “De Unie ontwikkelt een vorm van politiële samenwerking waarbij alle bevoegde autoriteiten van de lidstaten betrokken zijn, met inbegrip van de politie, de douane en andere gespecialiseerde wetshandhavingsdiensten die belast zijn met het voorkomen, opsporen en onderzoeken van strafbare feiten.”

Meer in het bijzonder heeft artikel 87, lid 3, VWEU betrekking op maatregelen inzake operationele samenwerking tussen rechtshandhavingsinstanties. Deze aanbeveling voorziet in dergelijke maatregelen. Zij bevat ook maatregelen als bedoeld in artikel 89 VWEU betreffende de voorwaarden en beperkingen waarbinnen de rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten op het grondgebied van een andere lidstaat mogen optreden. Voor zover de aanbeveling ook maatregelen bevat die mogelijk onder artikel 87, lid 2, VWEU vallen (bijvoorbeeld inzake informatie-uitwisseling en opleiding), zijn die maatregelen in dit geval ondergeschikt aan de maatregelen op grond van artikel 87, lid 3, en artikel 89 VWEU.

Deze aanbeveling is derhalve gebaseerd op de artikelen 87, lid 3, en 89 VWEU, gelezen in samenhang met artikel 292 VWEU, waarin is bepaald: “De Raad stelt aanbevelingen vast […] op voorstel van de Commissie in alle gevallen waarin in de Verdragen is bepaald dat hij handelingen op voorstel van de Commissie vaststelt. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen op de gebieden waarop handelingen van de Unie met eenparigheid van stemmen moeten worden vastgesteld.”

Keuze van het instrument

Voor nauwere operationele politiële samenwerking in de EU is nauwe politieke betrokkenheid van alle betrokken actoren vereist, met name in de lidstaten.

Bij grensoverschrijdende operationele politiële samenwerking is doorgaans sprake van een fysiek optreden van geüniformeerde en gewapende politiediensten van één lidstaat op het grondgebied van andere lidstaten. Het optreden heeft ten doel preventieve en repressieve missies uit te voeren die kunnen leiden tot voorlopige hechtenis en vrijheidsbeneming van personen, tot de aankomst van de autoriteiten van de andere lidstaat.

Deze operaties raken aan de kern van de soevereiniteit van de lidstaten en kunnen tot constitutionele kwesties leiden. Nieuwe EU-wetgeving op dit gebied is dan ook een zeer gevoelige aangelegenheid. Bij stemmingen over EU-wetgeving inzake operationele samenwerking is doorgaans dan ook eenparigheid van stemmen in de Raad vereist.

De Commissie is van mening dat een voorstel voor bindende EU-wetgeving om dit soort operationele politiële samenwerking te harmoniseren in dit stadium voorbarig is. Niettemin zij opgemerkt dat aanbevelingen, hoewel juridisch niet bindend, op grond van het VWEU zoals uitgelegd door het Hof van Justitie van de EU, rechtshandelingen zijn en als zodanig niet beschouwd kunnen worden als zijnde zonder rechtsgevolg en in voorkomend geval op nationaal niveau in aanmerking moeten worden genomen.

Voortbouwend op eerdere relevante conclusies van de Raad 42 en goede praktijken die enkele lidstaten reeds toepassen, heeft de Commissie besloten een aanbeveling van de Raad voor te stellen, waarin een aantal aanbevelingswaardige maatregelen wordt gepresenteerd om de manier waarop de lidstaten operationeel samenwerken te verbeteren. De Commissie is voornemens toe te zien op de uitvoering van deze aanbeveling en na te gaan of er in de toekomst behoefte is aan bindende EU-wetgeving inzake grensoverschrijdende operationele politiële samenwerking.

Subsidiariteit

De EU moet optreden om de in het eerste deel van deze toelichting genoemde problemen naar behoren aan te pakken. Zonder maatregelen op EU-niveau zullen de lidstaten op eigen kracht het hoofd moeten blijven bieden aan de onzekerheden en belemmeringen die voortvloeien uit de verschillen tussen de regels inzake de rechten van functionarissen bij een optreden in een andere lidstaat. Ook voor het oplossen van de aloude technische interconnectiviteitskwesties die gezamenlijke operaties minder aantrekkelijk maken, is een aanpak op EU-niveau nodig. Gezien het transnationale karakter van zware en georganiseerde criminaliteit is het van essentieel belang te zorgen voor soepele samenwerking tussen politiële en justitiële autoriteiten met betrekking tot operationele maatregelen in een grensoverschrijdende context.

De EU is beter dan de afzonderlijke lidstaten in staat om de samenhang van de op nationaal niveau ondernomen acties te waarborgen, de verschillen tussen de werkwijzen aan te pakken, overlappingen en onzekerheden te voorkomen en uiteindelijk te zorgen voor een efficiënte bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit. Het optreden van de EU om de vastgestelde problemen aan te pakken zal naar verwachting een meerwaarde opleveren voor de EU en dus voor haar burgers.

Evenredigheid

In dit voorstel wordt aanbevolen dat de lidstaten een aantal maatregelen nemen om belemmeringen weg te nemen en bestaande mechanismen en instrumenten voor grensoverschrijdende samenwerking te versterken. Het bevat geen aanbevelingen die indruisen tegen de bestaande EU-wetgeving. De lidstaten zouden de aanbevolen maatregelen juist moeten nemen met inachtneming van de EU-wetgeving. Bovendien wordt van de lidstaten niet verwacht dat zij de in het nationale recht vervatte voorwaarden en waarborgen inzake de betrokken operationele activiteiten wijzigen, maar dat zij die blijven toepassen voor zover deze in overeenstemming zijn met de EU-wetgeving en niet specifiek in deze aanbeveling aan bod komen.

Gelet op de gevoeligheid van maatregelen inzake operationele grensoverschrijdende politiële samenwerking en gezien de bereidheid van de lidstaten om opnieuw in gesprek te gaan over de maatregelen die moeten worden genomen ter versterking van de operationele politiële samenwerking, is een voorstel voor een aanbeveling van de Raad de meest passende en evenredige keuze. Een aanbeveling van de Raad gaat namelijk niet verder dan in dit stadium nodig is om de operationele politiële samenwerking in de hele EU te verbeteren.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

Voor dit voorstel is de geschiktheid van de bestaande wetgeving op het gebied van operationele samenwerking niet gecontroleerd. Dit komt doordat de basiswetgeving van de EU zeer beperkt is en systematisch wordt aangevuld met bi- en multilaterale samenwerkingsovereenkomsten tussen de lidstaten.

Raadpleging van belanghebbenden

De periode waarin de belanghebbenden zijn geraadpleegd, liep van juli 2019 tot juli 2021. Voor de raadpleging werd belanghebbenden – een breed scala van deskundigen, nationale autoriteiten, maatschappelijke organisaties en burgers – gevraagd naar hun verwachtingen en zorgen in verband met de versterking van de samenwerking op het gebied van rechtshandhaving in de EU.

De Commissie maakte daarbij gebruik van verschillende methoden, zoals gerichte vragenlijsten, gesprekken met deskundigen en verschillende thematische workshops met vertegenwoordigers van de lidstaten en de geassocieerde Schengenlanden. De onderwerpen van deze aanbeveling zijn ook besproken in de werkgroepen van de Raad (bv. de Groep wetshandhaving – subgroepen politie en douane, en het Permanent Comité operationele samenwerking op het gebied van de binnenlandse veiligheid).

De Commissie heeft via haar website ook een openbare raadpleging gehouden, waaraan gedurende acht weken (van 19 april 2021 tot en met 14 juni 2021) in alle officiële talen van de EU kon worden deelgenomen.

Ook in het kader van een externe studie ter ondersteuning van de voorbereiding van een effectbeoordeling van EU-beleidsinitiatieven ter bevordering van grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van rechtshandhaving heeft de betrokken contractant talrijke raadplegingsactiviteiten uitgevoerd.

Het doel van de raadpleging was relevante input van belanghebbenden te ontvangen, zodat de voorgestelde maatregelen ter verbetering van de samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van rechtshandhaving empirisch zouden kunnen worden onderbouwd.

Bij het opstellen van deze aanbeveling is terdege rekening gehouden met de resultaten van al deze raadplegingsactiviteiten 43 . Bij de raadplegingsactiviteiten werd gebruikgemaakt van de belangrijkste elementen van de bij een effectbeoordeling toegepaste methodologie: na de probleemomschrijving volgde een verkenning van de meest geschikte opties.

Effectbeoordeling

De voorgestelde aanbevelingen zullen, indien zij in hun huidige vorm worden vastgesteld en daadwerkelijk worden opgevolgd, de grensoverschrijdende operationele politiële samenwerking verbeteren en een aanzienlijk positief effect hebben op het voorkomen en opsporen van strafbare feiten in de lidstaten.

Gezien het unanimiteitsbeginsel dat van toepassing is op de relevante maatregelen ten behoeve van operationele politiële samenwerking en de bezwaren die sommige lidstaten in de raadplegingsfase hebben geuit in verband met hun soevereiniteit, is de Commissie echter van mening dat het in dit stadium voorbarig zou zijn om voor dergelijke samenwerking bindende EU-wetgeving voor te stellen.

In plaats daarvan worden de lidstaten in deze aanbeveling opgeroepen bestaande aspecten van grensoverschrijdende operationele politiële samenwerking te versterken en daarbij voort te bouwen op goede praktijken die reeds door lidstaten zijn geïmplementeerd en beproefd, onder meer in een bilaterale en multilaterale context.

Dit voorstel voor een aanbeveling van de Raad betreffende grensoverschrijdende operationele politiële samenwerking wordt derhalve niet ondersteund door een effectbeoordeling.

4. GRONDRECHTEN

Door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten in staat te stellen beter samen te werken in het grensgebied binnen de EU, met inachtneming van de beperkingen die in de relevante nationale en EU-wetgeving zijn vastgelegd, draagt deze aanbeveling bij tot een betere bescherming van het leven en de veiligheid van burgers. De eventuele gevolgen van deze aanbeveling voor de grondrechten zijn gerechtvaardigd en gaan niet verder dan wat noodzakelijk en evenredig is.

Wat de bescherming van persoonsgegevens betreft, wordt het effect als neutraal beschouwd. Deze aanbeveling zal er waarschijnlijk toe leiden dat de lidstaten onderling meer persoonsgegevens zullen uitwisselen, overeenkomstig de beoogde toename van grensoverschrijdende operationele politiële samenwerking. Voor deze extra uitwisseling van persoonsgegevens gelden echter dezelfde robuuste regels en procedures die reeds krachtens het EU-recht, en met name de richtlijn gegevensbescherming bij rechtshandhaving 44 , van toepassing zijn op de verwerking van dergelijke gegevens.

Wat andere grondrechten betreft, zoals de minimale procedurele rechten van verdachten en beklaagden uit hoofde van de EU-richtlijnen inzake procedurele rechten 45 (het recht op informatie bij aanhouding van een verdachte, het recht op vertolking en het recht op toegang tot een advocaat), is het effect neutraal. Deze aanbeveling, die zou leiden tot een toename van het aantal grensoverschrijdende politieoperaties, doet geen afbreuk aan de toepasselijke regels inzake procedurele rechten en wijzigt die evenmin. Ook de regels en normen die op andere gebieden van het EU-recht zijn vastgesteld, blijven van toepassing, conform de verplichting van de lidstaten om de grondrechten te eerbiedigen die zijn verankerd in het Handvest van de grondrechten van de EU.

5. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

De gevolgen van deze aanbeveling voor de begroting hangen met name af van het antwoord van de Raad op dit voorstel voor een aanbeveling en van de mate waarin de lidstaten vervolgens uitvoering geven aan die aanbeveling.

Aangezien sommige lidstaten reeds nauwer samenwerken dan andere, zullen de kosten voor de uitvoering van de voorgestelde aanbevelingen van lidstaat tot lidstaat verschillen. De kosten zullen een afspiegeling zijn van een geleidelijke en gestage toename van de bestaande operationele samenwerking tussen de lidstaten, aangezien de uitvoering van de aanbevolen maatregelen mettertijd effect zal sorteren.

Gezien de aard van de te nemen maatregelen, zouden de kosten op nationaal niveau in aanzienlijke mate en onder de toepasselijke voorwaarden kunnen worden gedekt door programma’s van de lidstaten in het kader van het Fonds voor interne veiligheid 46 . Het Fonds voor interne veiligheid heeft als specifieke doelstellingen het “verbeteren en vergemakkelijken van de uitwisseling van informatie”, het “verbeteren en intensiveren van de grensoverschrijdende coördinatie en samenwerking” en het “ondersteunen van de versterking van de capaciteiten van de lidstaten voor het voorkomen en bestrijden van criminaliteit, terrorisme en radicalisering, alsook het beheersen van veiligheidsgerelateerde incidenten, risico’s en crises” 47 . Afgezien van de kosten die zouden kunnen worden gedekt uit hoofde van de programma’s van de lidstaten in het kader van het Fonds voor interne veiligheid, komen er geen kosten ten laste van de EU.

6. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

De Commissie verzoekt de Raad de voorgestelde aanbeveling uiterlijk in juni 2022 vast te stellen.

De Commissie is van mening dat de bevoegde Raadsgroep van grensoverschrijdende operationele politiële samenwerking een permanent discussiepunt moet maken, zodat die groep kan fungeren als permanent forum voor de besprekingen van de lidstaten over de kwesties die in deze aanbeveling aan de orde komen, en met name over de follow-up die deze aanbeveling wordt gegeven.

De Commissie dient één jaar na de vaststelling van deze aanbeveling verslag uit te brengen over de vooruitgang die de lidstaten bij de uitvoering ervan hebben geboekt. Daarbij moet worden beoordeeld of er behoefte is aan bindende EU-wetgeving voor de betrokken vormen van grensoverschrijdende operationele politiële samenwerking.

Artikelsgewijze toelichting

Deel 1 bevat definities van de belangrijkste termen die in de aanbeveling worden gebezigd.

Deel 2 bevat aanbevelingen die gericht zijn op het wegnemen van belemmeringen voor het optreden van politiefunctionarissen in andere lidstaten in het kader van grensoverschrijdende achtervolgingen, grensoverschrijdende observaties en gezamenlijke patrouilles en andere gezamenlijke operaties. De aanbevelingen hebben tot doel de huidige lijst van strafbare feiten 48 waarvoor grensoverschrijdende achtervolging en observatie zijn toegestaan, uit te breiden en de beperkingen in tijd en plaats die sommige lidstaten hebben ingesteld, weg te nemen, omdat zij dergelijke operaties belemmeren. De aanbevelingen beogen de regels op basis waarvan lidstaten elkaar uitvoerende bevoegdheden verlenen, te stroomlijnen, zodat duidelijker komt vast te staan wat politiefunctionarissen mogen doen wanneer zij deelnemen aan grensoverschrijdende achtervolgingen, observaties en gezamenlijke operaties.

De aanbevelingen inzake grensoverschrijdende achtervolgingen hebben niet alleen betrekking op landgrenzen, maar ook op watergrenzen (zee, rivier, meer) en luchtgrenzen. Zij betreffen ook het gebruik door de betrokken politiefunctionarissen van hun dienstwapen, niet alleen uit noodweer, maar ook voor de verdediging van anderen. Op deze punten gaan de aanbevelingen verder dan hetgeen is bepaald in artikel 41, lid 5, punten b) en e), SUO. Artikel 41, lid 10, SUO voorziet echter in de mogelijkheid om bij de uitvoering van artikel 41 aanvullende bepalingen vast te stellen. Daarbij gaat het in dit geval om de voorwaarden waaronder de grensoverschrijdende achtervolging mag worden uitgevoerd.

Deel 3 bevat aanbevelingen ter bevordering van grensoverschrijdende politiële samenwerking als instrument om migrantensmokkel tegen te gaan en de preventie en opsporing van irreguliere migratie te ondersteunen. De lidstaten zouden moeten gebruikmaken van gerichte gezamenlijke operaties in specifieke grensgebieden binnen de EU, op basis van analyse 49 , om migrantensmokkel tegen te gaan en illegaal verblijf van migranten en grensoverschrijdende criminaliteit in verband met irreguliere migratie te voorkomen en op te sporen. De lidstaten zouden ook moeten zorgen voor coördinatie op nationaal niveau tussen de bevoegde autoriteiten die betrokken zijn bij de gezamenlijke operaties en de autoriteiten die bevoegd zijn voor de verdere zorg voor wegens illegaal verblijf aangehouden onderdanen van derde landen. De lidstaten dienen daarbij met name gebruik te maken van de in artikel 6, lid 3, van Richtlijn 2008/115/EG bedoelde mechanismen 50 .

In deel 4 worden aanbevelingen gedaan ter versterking van de grensoverschrijdende politiële samenwerking om mensenhandel te bestrijden en slachtoffers te identificeren en te beschermen. De lidstaten zouden gezamenlijke operaties moeten uitvoeren om mensenhandel tegen te gaan en om slachtoffers te identificeren en hun veiligheid en ondersteuning te bieden. Potentiële slachtoffers van mensenhandel kunnen in het kader van gezamenlijke operaties worden opgespoord en geïdentificeerd. Zij zouden onmiddellijk moeten worden doorverwezen naar bijstands-, ondersteunings- en beschermingsdiensten, waarbij zo nodig ook zou moeten worden samengewerkt met maatschappelijke organisaties. Vroegtijdige identificatie van slachtoffers is ook van cruciaal belang om onderzoek en bestraffing van mensenhandel te vergemakkelijken. In dit verband is het van essentieel belang dat rechtshandhavingsinstanties worden opgeleid om gevallen van mensenhandel op te sporen.

Deel 5 bevat aanbevelingen om de bestaande centra voor politiële en douanesamenwerking (Police and Customs Cooperation Centres, PCCC’s) in grensgebieden binnen de EU om te vormen tot gezamenlijke politie- en douanebureaus (Joint Police and Customs Stations, JPCS’s). Naast hun huidige taken op het gebied van regionale grensoverschrijdende informatie-uitwisseling zouden de gezamenlijke politie- en douanebureaus de capaciteit moeten ontwikkelen om permanente vormen van operationele samenwerking in grensoverschrijdende gebieden, zoals gezamenlijke patrouilles en andere gezamenlijke operaties, op te zetten, te ondersteunen, te coördineren en uit te voeren. Zij zouden gezamenlijke analyses moeten maken van grensoverschrijdende strafbare feiten die specifiek zijn voor hun grensgebied, en deze via het nationale centrale contactpunt (Single Point of Contact, SPOC) moeten delen met alle lidstaten en bevoegde EU-agentschappen, zoals Europol. Dergelijke gerichte gezamenlijke operaties zouden vallen onder de regels voor de uitoefening van politiebevoegdheden in de grensgebieden binnen de EU, met name die van artikel 23 van de Schengengrenscode. Dit moet ervoor zorgen dat deze operaties niet hetzelfde effect hebben als grenscontroles. De lidstaten moeten ook de capaciteit ontwikkelen om gezamenlijk steun te verlenen aan onderzoeken naar grensoverschrijdende strafbare feiten die zich in hun regio voordoen, met in achtneming van de toepasselijke wetgeving en op basis van relevante wettelijke machtigingen, zoals vereist en verleend krachtens die wetgeving.

In deel 6 worden aanbevelingen gedaan om gezamenlijke operaties in de hele EU beter te plannen, te coördineren en te ondersteunen. De lidstaten en de Commissie zouden een coördinatieplatform moeten opzetten waar de lidstaten informatie kunnen uitwisselen over hun behoeften en prioriteiten. Het doel is gerichter gebruik te maken van gezamenlijke operaties, met name tijdens grote evenementen (bv. grote sportevenementen en internationale topontmoetingen) en op specifieke tijdstippen (bv. vakantieperiodes), en te helpen bij het aanpakken van specifieke, met name door georganiseerde groepen zware criminelen veroorzaakte misdaadgolven (bv. terrorisme, drugshandel, wedstrijdvervalsing, handel in nagemaakte goederen, fraude met kredietkaarten, zakkenrollerij en andere vermogenscriminaliteit), en daarbij in voorkomend geval gebruik te maken van bestaande EU-financiering en de resultaten van EU-projecten op het gebied van veiligheidsonderzoek en innovatie. De lidstaten zouden hun nationale centrale contactpunt moeten belasten met de coördinatie van dergelijke gezamenlijke operaties, met inbegrip van gezamenlijke patrouilles, vanuit en naar andere lidstaten. Zij zouden ook gezamenlijke dreigingsevaluaties, gezamenlijke risicoanalyses en jaarlijkse behoeftenanalyses moeten ontwikkelen door informatie uit te wisselen over toekomstige grootschalige evenementen, bedreigingen voor de openbare orde, veiligheid, interne veiligheid en mobiliteitspatronen van burgers, met name tijdens toeristische perioden. Deze aanpak zou moeten bijdragen tot het ontwikkelen en organiseren van gerichtere gezamenlijke patrouilles en andere gezamenlijke operaties, met inbegrip van gecoördineerde politiecontroles in grensgebieden binnen de EU. Mettertijd zou het mogelijk moeten worden de belangrijkste misdaadlocaties in de EU, zoals beschreven in de EU-Socta van 2021, aan te pakken.

In deel 7 worden aanbevelingen gedaan om de effectieve beschikbaarheid van informatie en de communicatie tijdens grensoverschrijdende operaties te waarborgen. De lidstaten zouden hun politiefunctionarissen moeten uitrusten met instrumenten waarmee zij op afstand en beveiligd toegang kunnen krijgen tot hun eigen databanken overeenkomstig het nationale recht, alsook tot internationale en EU-databanken via het Europees zoekportaal. Het doel is hen in staat te stellen hun politietaken tijdens grensoverschrijdende operaties uit te voeren, bijvoorbeeld door identiteitscontroles te verrichten. De lidstaten zouden hun politiefunctionarissen die betrokken zijn bij grensoverschrijdende operaties ook moeten uitrusten met beveiligde communicatiemiddelen (zoals instantmessaginginstrumenten) die over de grenzen heen functioneren en waarmee zij rechtstreeks in realtime verbinding kunnen maken en kunnen communiceren met de functionarissen van de gastlidstaat. Om ervoor te zorgen dat de beveiligde communicatiemiddelen over de grenzen heen met elkaar kunnen worden verbonden, zouden de lidstaten moeten gebruikmaken van de door het innovatielaboratorium van Europol aan te reiken technische oplossingen.

In deel 8 worden aanbevelingen gedaan om naar een gemeenschappelijke EU-politiecultuur te evolueren door een aanzienlijke uitbreiding van de gezamenlijke opleidingen op het gebied van operationele politiële samenwerking. De lidstaten zouden gezamenlijke opleidings- en uitwisselingsprogramma’s voor hun politiefunctionarissen in opleiding moeten opzetten, als een duurzaam kader waarbinnen de politiediensten in de EU kennis en vertrouwen kunnen opbouwen. De gezamenlijke opleiding zou moeten worden geënt op het succesvolle voorbeeld van het gezamenlijke opleidingsprogramma van de Franse Gendarmerie Nationale en de Spaanse Guardia Civil. De lidstaten zouden gezamenlijke bij- en nascholingscursussen en uitwisselingsprogramma’s voor eerstelijnspolitiefunctionarissen en rechercheurs moeten ontwikkelen om de vaardigheden en kennis op het gebied van grensoverschrijdende operationele samenwerking te verbeteren. Daarbij zou met name moeten worden ingegaan op relevante wetgeving, inzetregels, instrumenten, mechanismen, beroepsnormen en ethiek, procedures en beste praktijken. Het opleidingsaanbod zou, met steun van Cepol 51 , kunnen variëren van onlinecursussen tot uitwisselingen van functionarissen en het zou echte situaties moeten simuleren. De taalcursussen voor functionarissen uit grensgebieden binnen de EU zouden aanzienlijk moeten worden uitgebreid. De lidstaten zouden de programma’s van hun nationale politieacademies op elkaar moeten afstemmen, zodat daarin ook geaccrediteerde Europese opleidingen voor grensoverschrijdende operationele politiële samenwerking kunnen worden opgenomen. Zij zouden moeten nadenken over de mogelijkheid om grootschalige en langlopende gezamenlijke opleidings- en uitwisselingsprogramma’s op het gebied van operationele politiële samenwerking op te zetten voor politiefunctionarissen in opleiding en voor functionarissen van de lidstaten.

Punt 9 bevat slotaanbevelingen. De lidstaten wordt verzocht het forum waarin de bovengenoemde Raadsgroep voorziet, te gebruiken om kwesties te bespreken die verband houden met de grensoverschrijdende operationele politiële samenwerking waarop deze aanbeveling betrekking heeft, in het bijzonder wat de uitvoering van deze aanbeveling betreft.

Voorts wordt de lidstaten verzocht om binnen zes maanden na de vaststelling van deze aanbeveling een proces op gang te brengen om hun nationale regels en bi- en multilaterale overeenkomsten met andere lidstaten te wijzigen teneinde de maatregelen van deze aanbeveling uit te voeren. Eén jaar na de vaststelling van de aanbeveling zou de Commissie een verslag moeten publiceren waarin de uitvoering van deze aanbeveling door de lidstaten wordt beoordeeld.