Toelichting bij COM(2021)773 - Individuele leerrekeningen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2021)773 - Individuele leerrekeningen.
bron COM(2021)773 EN
datum 10-12-2021
1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Het succes van de digitale en de groene transitie hangt af van werknemers met de juiste vaardigheden en omdat snel gehandeld moet worden, staan de nationale stelsels voor permanente educatie onder grote druk. Bovendien nopen de demografische veranderingen in Europa ons ertoe ieders potentieel ten volle te benutten om duurzame groei te waarborgen. Ten slotte is het — om van de sociaaleconomische gevolgen van de COVID‑19-pandemie te herstellen — zaak het vaardighedenbeleid te versterken ter ondersteuning — waar nodig — van succesvolle transities naar een andere baan.

De ontwikkeling van vaardigheden vormt een essentieel onderdeel van het antwoord op deze uitdagingen. Vaardigheden vormen een cruciaal onderdeel van de Europese levenswijze, aangezien ze een belangrijke factor zijn van persoonlijk succes op een snel veranderende arbeidsmarkt. Een solide set vaardigheden opent perspectieven, biedt een vangnet in onzekere tijden en bevordert inclusie en opwaartse sociale mobiliteit. In heel Europa nemen echter te weinig mensen deel aan regulier leren zodra ze hun initiële educatie hebben voltooid. Velen kunnen zich niet bij- of omscholen vanwege hun arbeidssituatie of persoonlijke omstandigheden, zoals een gebrek aan financiële middelen, tijd of motivatie om een opleiding te volgen. Tal van factoren dragen ertoe bij dat mensen weinig gemotiveerd zijn om een opleiding te volgen wanneer de mogelijkheden voor financiële steun beperkt zijn: te weinig inzicht in de eigen behoeften aan vaardigheden, een onvoldoende transparant opleidingsaanbod, onzekerheid over de kwaliteit en erkenning van een opleidingsprogramma en het feit dat het opleidingsaanbod onvoldoende op de individuele behoeften is afgestemd 1 .

Het gevolg is dat slechts 10 % van de volwassenen in Europa in een gegeven periode van 4 weken een opleiding volgt 2 en minder dan de helft van alle volwassenen over een periode van 12 maanden aan formele of niet-formele onderwijs- of opleidingsactiviteiten heeft deelgenomen. Bovendien zijn degenen die onderwijs of een opleiding volgen, niet noodzakelijk degenen die er het meest behoefte aan hebben. Werknemers in vaste dienst bijvoorbeeld volgen vaker dan andere volwassenen onderwijs of een opleiding (45 % tegenover 29 %) en sectoren, beroepen en vormen van werkgelegenheid met een hoger aandeel laaggekwalificeerde werknemers staan onderaan in de bijscholingsranglijst 3 . Over het algemeen nemen vrouwen iets meer deel aan volwasseneneducatie dan mannen (38,4 % tegenover 36,4 %). Mannen volgen echter iets vaker dan vrouwen onderwijs of een opleiding om redenen die met hun werk verband houden 4 .

Geschoolde arbeidskrachten zijn ook van cruciaal belang voor de productiviteit, de duurzaamheid en de innovatie van ondernemingen van elke grootte, maar vooral voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s). Dankzij geschoolde arbeidskrachten kunnen ze groeien en bijdragen tot een succesvolle groene en digitale transitie, waarbij hoogwaardige banen worden gecreëerd. Als mensen met de juiste vaardigheden worden uitgerust, kunnen bedrijven ook van geavanceerde technologieën gebruikmaken.

De vaardighedenmismatches en -kloven op de arbeidsmarkt blijven echter bestaan en worden zelfs groter 5 . Ze belemmeren bijvoorbeeld de transitie naar een groenere economie, wat wijst op het belang van investeringen in vaardigheden om de ambitieuze doelstellingen van de Europese Green Deal (onder meer de vermindering van emissies) te verwezenlijken 6 . Ze remmen ook de digitale transitie af: voor meer dan 70 % van de bedrijven is een gebrek aan personeel met adequate digitale vaardigheden een obstakel voor investeringen 7 . Vooral kleine en middelgrote ondernemingen bevinden zich vaak in een nadelige positie ten opzichte van grotere ondernemingen als het gaat om de ondersteuning van de ontwikkeling van de vaardigheden van hun personeel. Werknemers van grote ondernemingen volgen doorgaans vaker een opleiding (55 %) dan werknemers van kleine en middelgrote ondernemingen (42 %). Tot de groep van kleine en middelgrote ondernemingen behoren ook micro-ondernemingen met minder dan 10 werknemers, die doorgaans het minst aan opleidingen deelnemen (36 %) 8 .

De mededeling van de Commissie over een Europese vaardighedenagenda voor duurzaam concurrentievermogen, sociale rechtvaardigheid en veerkracht 9 is in juli 2020 op het hoogtepunt van de COVID‑19-pandemie gepubliceerd. De mededeling pleitte voor een revolutie op het gebied van vaardigheden en een paradigmaverschuiving in het vaardighedenbeleid en kondigde in dat verband 12 acties aan. In het kader van een van die acties werd een initiatief inzake individuele leerrekeningen aangekondigd, waarbij mensen opleidingsrechten kunnen opbouwen en bewaren met het oog op opleiding, begeleiding of validatie.

1.

Deze paradigmaverschuiving in het vaardighedenbeleid is ook van invloed op tal van belangrijke initiatieven van de Commissie:


·Het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten bevat een ambitieus kerndoel inzake vaardigheden: uiterlijk 2030 moet 60 % van de volwassenen in de werkende leeftijd in de EU jaarlijks een opleiding volgen. De EU-leiders hebben zich met deze doelstelling ingenomen betoond in de Verklaring van Porto van 8 mei 2021 en in de conclusies van de Europese Raad van 25 juni 2021 10 .

·De Europese Green Deal 11 erkent dat vaardigheden cruciaal zijn voor de groene transitie naar een moderne, hulpbronnenefficiënte en concurrerende economie. In de mededeling van de Commissie van 14 juni 2021 “Fit for 55” 12 wordt erkend dat de groene transitie alleen kan slagen als de EU over de nodige geschoolde arbeidskrachten beschikt om concurrerend te blijven.

·In haar toespraak over de Staat van de Unie 2021 benadrukt voorzitter von der Leyen het belang van investeringen in digitale vaardigheden en de noodzaak om de EU-leiders daarop te wijzen. De mededeling over Europa’s digitale decennium 13 bevestigt de doelstelling van minstens 80 % van de EU-bevolking met ten minste digitale basisvaardigheden tegen 2030 en stelt het streefcijfer vast van 20 miljoen werkende ICT-specialisten, met een evenwicht tussen vrouwen en mannen, tegen 2030. Het onlangs aangenomen voorstel over het traject naar het digitale decennium 14 biedt een kader om deze doelstellingen te verwezenlijken.

·De mededeling van de Commissie over Een nieuwe industriestrategie voor Europa 15 pleit voor doortastende maatregelen om iedereen de mogelijkheid te geven een leven lang te leren en ervoor te zorgen dat onderwijs en opleiding gelijke tred met de dubbele transitie houden en die dubbele transitie helpen verwezenlijken.

·De faciliteit voor herstel en veerkracht 16 , die deel uitmaakt van Next Generation EU, en het meerjarig financieel kader bieden de lidstaten ongekende financiële middelen van de EU om in vaardigheden te investeren. Alle tot dusver door de Commissie goedgekeurde nationale herstel- en veerkrachtplannen omvatten maatregelen ter bevordering van de bij- en omscholing van volwassenen.

Dit initiatief is noodzakelijk omdat eerdere initiatieven ontoereikend zijn gebleken om de deelname van volwassenen aan opleidingen aanzienlijk te verhogen en het gebrek aan steun bij de toegang tot opleidingen te verhelpen. Hoewel de situatie verschilt van lidstaat tot lidstaat, staan alle lidstaten voor vergelijkbare uitdagingen, zoals blijkt uit de analyse van het Europees semester en de landspecifieke aanbevelingen 17 .

Uit de effectbeoordeling 18 blijkt dat vooral twee factoren voor problemen zorgen: mensen krijgen onvoldoende financiële steun voor opleidingen — onder meer om de obstakels uit de weg te ruimen die verhinderen dat tijd aan opleidingen wordt besteed — en het ontbreekt aan motivatie om een opleiding te volgen.

De gevolgen van het probleem zijn talrijk: van een hoger risico op werkloosheid, een lager loon en minder arbeidsvoldoening voor het individu tot minder productiviteit in de bedrijven — met name kmo’s — en bijgevolg een lager bbp en een minder veerkrachtige economie als geheel 19 .

Tenzij resoluut actie wordt ondernomen, zal de deelname aan volwasseneneducatie tegen 2030 naar verwachting slechts ongeveer 49 % bedragen, ruim onder het streefcijfer van 60 %. Daarom stelt de Commissie — in overeenstemming met de vaardighedenagenda — een nieuwe aanpak voor om bij- en omscholing in de EU te ondersteunen. Daarbij kunnen individuele personen het heft in hand nemen en van de nodige steun en tools gebruikmaken om regelmatig te leren.

De algemene doelstelling van het initiatief bestaat erin de lidstaten bij hervormingen te ondersteunen om volwassenen in staat te stellen aan opleidingen deel te nemen en zo de deelnamepercentages te verhogen en de vaardighedenkloven te verkleinen. Het voorstel heeft betrekking op alle volwassenen in de werkende leeftijd, ongeacht hun arbeidssituatie of beroepsstatus 20 . Het gaat dus om een volledig nieuwe benadering van een leven lang leren, waarbij de opleidingsrechten van hun oorspronkelijke financieringsbron worden losgekoppeld en individuele personen hun rechten volledig zelf beheren. Het initiatief draagt zo bij tot de algemene doelstelling van de EU: de bevordering van een sociale markteconomie met een groot concurrentievermogen die gericht is op volledige werkgelegenheid en sociale vooruitgang. Uit scenarioanalysen blijkt dat de deelname aan opleidingen in 2030 dankzij de voorgestelde aanpak hoger zal zijn dan het EU-streefcijfer van 60 % 21 .

2.

Concreet beveelt dit voorstel aan dat de lidstaten volwassenen in staat stellen aan opleidingen deel te nemen om de deelnamepercentages te verhogen en de vaardighedenkloven te verkleinen door:


a) alle volwassenen in de werkende leeftijd steun bij de toegang tot opleidingen te verlenen, onder meer met het oog op transities naar een andere baan en ongeacht hun arbeidssituatie of beroepsstatus;

b) individuele personen sterker te stimuleren en te motiveren om een opleiding te volgen.

Om deze doelstellingen te verwezenlijken, worden de lidstaten in deze voorgestelde aanbeveling verzocht individuele leerrekeningen op te zetten. Deze omvatten het recht op een leven lang leren, via individuele leerrekeningen als middel om mensen in staat te stellen aan voor de arbeidsmarkt relevante opleidingen deel te nemen, en een faciliterend kader met onder meer begeleidings- en validatiemogelijkheden om de daadwerkelijke deelname aan opleidingen te ondersteunen. Dit sluit aan bij richtsnoer 6 van het Besluit van de Raad van 2021 betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten 22 (“de werkgelegenheidsrichtsnoeren”), dat de versie uit 2020 bevestigt 23 , waarin het belang van toegang tot de arbeidsmarkt en vaardigheden wordt benadrukt en de lidstaten worden opgeroepen “de bepalingen inzake individuele opleidingsrechten te versterken en ervoor zorgen dat die rechten bij de overgang naar een nieuwe baan kunnen worden overgedragen”.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Het voorstel is consistent met en vormt een aanvulling op bestaande beleidsinitiatieven van de EU, waarvan het merendeel op het aanbieden van onderwijs en opleidingen voor volwassenen is gericht (“aanbodzijde”), eerder dan op de doelstelling onderwijs en opleidingen voor volwassenen toegankelijk te maken en volwassenen te stimuleren onderwijs en opleidingen te volgen (“vraagzijde”).

Bovendien is het bereik van de bestaande initiatieven vaak beperkt doordat ze specifiek voor bepaalde groepen zijn bestemd en niet voor alle volwassenen in de werkende leeftijd. Zo zijn de lidstaten bij de goedkeuring van de aanbeveling van de Raad uit 2016 tot invoering van bijscholingstrajecten 24 (de meest recente belangrijke rechtshandeling van de EU inzake volwasseneneducatie) overeengekomen om via een strategische en gecoördineerde aanpak leermogelijkheden te bieden voor de 58 miljoen laaggekwalificeerde volwassenen in de EU 25 . Doel is deze volwassenen te helpen hun basisvaardigheden (lezen, schrijven, rekenen en digitale vaardigheden) aan te scherpen en/of een breder scala aan vaardigheden te ontwikkelen door hogere kwalificaties te verwerven. In het verslag uit 2019 over de uitvoering van de aanbeveling wordt een overzicht gegeven van de nationale beleidsmaatregelen die in het zog van de aanbeveling zijn genomen. Ook wordt benadrukt dat voor de ontwikkeling van de vaardigheden van laaggekwalificeerde volwassenen een systemische aanpak op lange termijn nodig is die vergezeld gaat van passende financiering, outreach en begeleiding, hetgeen vaak niet het geval is. De aanbeveling heeft een beperktere doelgroep en een kleiner bereik dan dit voorstel: de aandacht gaat vooral uit naar laaggeschoolden en er wordt geen financiële steun voor individuele lerenden aanbevolen.

Dit initiatief vormt een aanvulling op een aantal in het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten 26 van maart 2021 vermelde instrumenten waarin de EU en de lidstaten worden opgeroepen het beleid en de investeringen op het gebied van vaardigheden op te schalen:

·Samen met dit voorstel wordt een voorstel van de Commissie voor een aanbeveling van de Raad inzake microcredentials ingediend — een actie in het kader van de vaardighedenagenda en een belangrijk instrument ter verwezenlijking van een Europese onderwijsruimte tegen 2025 27 . Doel is mensen te helpen zich aan de veranderende behoeften van de arbeidsmarkt aan te passen door de kwaliteit, de transparantie en de erkenning van korte opleidingsprogramma’s te bevorderen. Mede dankzij microcredentials kunnen personen bij het gebruik van hun individuele leerrekeningen erop vertrouwen dat de opleidingen kwalitatief hoogwaardig zijn en hun inspanningen worden erkend, onder meer door hun huidige en toekomstige werkgevers. Samen stimuleren deze twee initiatieven volwassenen om een opleiding te volgen: door hen de middelen daartoe te geven en ervoor te zorgen dat hun inspanningen beloond worden.

·Het in november 2020 geïntroduceerde pact voor vaardigheden 28 wil particuliere en publieke belanghebbenden mobiliseren om concrete maatregelen ter bevordering van de bij- en omscholing van mensen op de arbeidsmarkt te nemen en daarbij eventueel partnerschappen te sluiten. Sindsdien heeft de Commissie rondetafelgesprekken op hoog niveau gehouden met vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, sociale partners en aanbieders van beroepsonderwijs en -opleiding om grootschalige partnerschappen op te zetten in de 14 industriële ecosystemen van de industriële strategie van de EU. Eind november 2021 waren al vijf van dergelijke partnerschappen opgezet 29 . Ze hebben zich ertoe verbonden de komende jaren 1,5 miljoen mensen bij en om te scholen. Tot dusver hebben al meer dan 500 leden zich bij het pact voor vaardigheden aangesloten, onder meer sectorale bedrijfsorganisaties, grote en kleine ondernemingen, universiteiten, aanbieders van beroepsonderwijs en -opleiding, sociale partners, kamers van koophandel, regionale en lokale overheden en openbare en particuliere diensten voor arbeidsvoorziening.

·De goedkeuring van dit voorstel voor een aanbeveling zal de uitvoering vergemakkelijken van de in maart 2021 aangenomen aanbeveling van de Commissie over doeltreffende actieve steun voor werkgelegenheid (EASE) 30 . De lidstaten zullen worden geholpen “beleidspakketten te ontwikkelen ter ondersteuning van transities van werknemers op de arbeidsmarkt, met name door bij- en omscholingsmogelijkheden en ondersteunende maatregelen te bevorderen”.


2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De rechtsgrondslag voor de voorgestelde aanbeveling is artikel 292 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) in combinatie met artikel 149 VWEU, omdat dit initiatief voornamelijk tot doel heeft de lidstaten te ondersteunen bij het verwezenlijken van de doelstellingen van het werkgelegenheidsbeleid. Artikel 149 VWEU voorziet in niet-bindende maatregelen op het gebied van de werkgelegenheid die gericht zijn op de verstrekking van vergelijkende analyses en advies en de bevordering van innoverende benaderingswijzen. De aanbeveling zal bijdragen tot de uitvoering van artikel 145 VWEU, waarin wordt bepaald dat de lidstaten en de Unie “streven naar de ontwikkeling van een gecoördineerde strategie voor werkgelegenheid en in het bijzonder voor de bevordering van de scholing, de opleiding en het aanpassingsvermogen van de werknemers en arbeidsmarkten die soepel reageren op economische veranderingen”.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Dit voorstel is in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel van artikel 5, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU).

Het initiatief zal naar verwachting de nationale inspanningen ondersteunen en stimuleren, maar het zal het subsidiariteitsbeginsel volledig in acht nemen door de lidstaten te laten beslissen over de belangrijkste ontwerpparameters, met name de financieringsbronnen, de hoogte van de opleidingsrechten, de prioritaire doelgroepen (d.w.z. de personen die het meest behoefte aan bij- en omscholing hebben) en de in aanmerking komende opleidingsmogelijkheden. De lidstaten kunnen maatregelen nemen om de situatie op nationaal niveau te verbeteren, maar een EU-initiatief kan de nationale inspanningen ondersteunen, coördineren en stimuleren door ervaringen uit te wisselen en innovatieve benaderingswijzen te bevorderen. Het kan ook verwachtingen helpen creëren en voor vertrouwen tussen de lidstaten en belanghebbenden zorgen met betrekking tot een toename van publieke en particuliere investeringen in vaardigheden, waarbij duidelijk wordt gemaakt dat alle partijen zullen bijdragen tot en profiteren van een beter geschoolde beroepsbevolking in de EU. Uit de openbare raadpleging is gebleken dat 84 % van de respondenten 31 het met de stelling eens was dat het initiatief ook zou kunnen leiden tot een efficiënter gebruik van EU-middelen voor de ontwikkeling van vaardigheden.

Het initiatief kan de toegang tot opleidingen vergemakkelijken voor het groeiend aantal EU-burgers die in een andere lidstaat wonen, en zo bijdragen tot de arbeidsmobiliteit binnen de EU en de verdere integratie van de eengemaakte markt 32 . Het kan ook bijdragen tot een gelijk speelveld voor bedrijven op de eengemaakte markt door de kwaliteit en de transparantie van opleidingen in de hele EU te verbeteren.

Evenredigheid

Dit voorstel is in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel van artikel 5, lid 4, VEU.

De voorgestelde maatregelen zijn evenredig met de nagestreefde doelstellingen gezien de urgentie van de uitdaging en de ambitie van de lidstaten om de deelname aan volwasseneneducatie tegen 2030 aanzienlijk te verhogen (tot boven het niveau dat redelijkerwijs kan worden verwacht in het basisscenario), de bepalingen inzake individuele opleidingsrechten aan te scherpen en de overdraagbaarheid van die rechten bij transities naar een andere baan te waarborgen.

De aanbeveling om voor individuele rekeningen voor opleidingsrechten te zorgen is evenredig, omdat dergelijke rekeningen de mogelijkheid bieden opleidingsrechten van hun oorspronkelijke financieringsbron los te koppelen en individuele personen volledig autonoom van de rechten kunnen gebruikmaken, wat essentieel is om de overdraagbaarheid van rechten te waarborgen. Dankzij individuele rekeningen kan ook worden teruggevallen op flexibele financieringsmodellen met kostendeling tussen verschillende financiers van opleidingsrechten en op gemoduleerde steun door doelgroepen, waardoor ruimte wordt gecreëerd voor een breed scala aan mogelijke nationale financierings- en uitvoeringsmodellen. De uitvoering van de voorgestelde aanbeveling inzake individuele leerrekeningen en het faciliterende kader kan voortbouwen op voorzieningen in de lidstaten die reeds bestaan of in de nationale plannen voor herstel en veerkracht worden overwogen. Er wordt ruimte gelaten voor gedifferentieerde benaderingen die rekening houden met de economische, financiële en sociale verschillen tussen de lidstaten en de uiteenlopende onderwijs-, opleidings- en arbeidsmarktomstandigheden.

De inhoud van deze voorgestelde aanbeveling gaat dus niet verder dan wat nodig is om de doelstellingen ervan te verwezenlijken.

Keuze van het instrument

Gezien de doelstelling (steun voor hervormingen in de lidstaten) en de rechtsgrondslag komen alleen niet-bindende instrumenten in aanmerking. Een eerste optie bestaat erin voor te stellen de werkgelegenheidsrichtsnoeren te herzien om de hervormingen van de lidstaten te ondersteunen via het Europees semester en landspecifieke aanbevelingen. De meest recente richtsnoeren van oktober 2021 33 bevestigen de eerdere richtsnoeren van 2020, waarin de lidstaten reeds werden verzocht “de bepalingen inzake individuele opleidingsrechten te versterken en ervoor zorgen dat die rechten bij de overgang naar een nieuwe baan kunnen worden overgedragen, waar nodig door middel van individuele leerrekeningen”. De werkgelegenheidsrichtsnoeren zijn echter van algemene aard en bieden daarom geen richtsnoeren voor de wijze waarop dit moet gebeuren.

Een andere optie is een mededeling of een aanbeveling van de Commissie met richtsnoeren voor de lidstaten om de landspecifieke aanbevelingen uit te voeren. Een dergelijke optie zou politiek echter niet van de lidstaten zelf uitgaan en bijgevolg tekortschieten als prikkel om de vereiste hervormingen uit te voeren.

Het instrument waarnaar de voorkeur uitgaat, is een voorstel voor een aanbeveling van de Raad. Een dergelijk voorstel bevat gezamenlijk overeengekomen aanbevelingen met betrekking tot een concreet instrument dat de lidstaten kan helpen het voor 2030 vastgestelde streefcijfer van de EU inzake de deelname aan opleidingen te halen. Het biedt ook een gemeenschappelijk actiekader dat als basis kan dienen voor een latere analyse van de hervormingen en de geboekte vooruitgang. Hoewel het aan de lidstaten is om te beslissen over ontwerpparameters zoals prioritaire doelgroepen, financiering of in aanmerking komende opleidingsmogelijkheden, biedt het voorstel richtsnoeren om de in de landspecifieke aanbevelingen in het kader van het Europees semester vastgestelde uitdagingen aan te gaan.

Uit de openbare raadpleging is gebleken dat 61 % 34 van de respondenten het eens was met de stelling dat EU-wetgeving waaraan de lidstaten vrijwillig voldoen (zoals een aanbeveling van de Raad), een geschikt instrument is om de doelstellingen van dit initiatief te verwezenlijken.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

Niet van toepassing.

Raadpleging van belanghebbenden

Het publiek kon tussen 23 maart en 20 april 2021 online feedback geven over de aanvangseffectbeoordeling. Er werden in totaal 23 reacties ontvangen, waarbij vooral werd beklemtoond dat het zaak is de individuele leerrekeningen in samenwerking met de sociale partners te ontwerpen, voor opleidingen van hoge kwaliteit te zorgen, in begeleiding en informatie te voorzien en voldoende aandacht aan kwetsbare groepen te schenken.

De Commissie heeft tussen 23 april 2021 en 16 juli gedurende 12 weken een openbare raadpleging gehouden. Er werden 216 reacties ontvangen van 78 burgers, 26 overheidsinstanties, 46 ondernemersorganisaties en bedrijven, 26 vakbonden en 40 ngo’s/andere respondenten. De meeste respondenten waren gevestigd in België (35) (waaronder 23 organisaties op EU-niveau) en Italië (24). Daarnaast werden 38 schriftelijke reacties ontvangen.

Uit de openbare raadpleging is gebleken dat het probleem en de potentiële meerwaarde van de EU worden erkend. Er was brede steun voor beleidsmaatregelen om volwassenen te stimuleren te leren, maar er was minder steun voor opleidingen die geen verband houden met het werk. 84 % van de respondenten was het ermee eens dat individuele leerrekeningen de financiële obstakels voor deelname aan opleidingen doeltreffend zouden kunnen aanpakken. 82 % van de respondenten was het ermee eens dat individuele leerrekeningen volwassenen sterker kunnen motiveren een opleiding te volgen. Vergelijkbaar hoge percentages van de respondenten schaarden zich achter loopbaanbegeleiding, mogelijkheden voor de validatie van informeel en niet-formeel leren, een openbaar register van gegarandeerd hoogwaardige opleidingsmogelijkheden, voorlichtingscampagnes op EU- en nationaal niveau en één enkel digitaal platform. Algemeen werd gepleit voor minder complexiteit en bureaucratie en een vlottere toegang voor individuele personen.

Er werden elf gerichte raadpleging en georganiseerd met verschillende groepen belanghebbenden en sociale partners, ook op het hoogste politieke niveau 35 . Tijdens een speciale hoorzitting met de sociale partners 36 hebben de sociale partners zich uitgesproken voor de algemene doelstellingen van het initiatief, maar benadrukt dat individuele leerrekeningen moeten worden beschouwd als “one tool in the toolbox” om de doelstellingen te verwezenlijken.

In zijn advies 37 was het Raadgevend Comité voor de beroepsopleiding (ACVT) het ermee eens dat volwassenen dankzij het initiatief beter gemotiveerd zouden kunnen worden om onderwijs of een opleiding te volgen. Tegelijkertijd stelt het ACVT dat individuele leerrekeningen de bestaande door de overheid gefinancierde en/of door de sociale partners gepromote opleidingen moeten aanvullen en niet vervangen.

De meeste belanghebbenden en sociale partners — en met name die uit lidstaten met goed ontwikkelde opleidingsstelsels, zoals de Noordse landen — benadrukten dat nieuwe initiatieven in de bestaande nationale (of regionale) opleidingsinfrastructuur moeten worden geïntegreerd, waarbij bestaande collectieve overeenkomsten voor opleiding (waarbij gewoonlijk werkgevers, vakbonden en overheden zijn betrokken) moeten worden gerespecteerd. Iedereen was het ermee eens dat een nieuw initiatief rond opleidingsrechten arbeidsmarktgericht moet zijn en dat het effect zou worden versterkt wanneer opleidingsrechten worden gecoördineerd met begeleiding, kwaliteitsborging en geaccrediteerde opleidingen.

Het Europees Parlement wijst in zijn resolutie over de Europese vaardighedenagenda 38 op het potentieel van individuele leerrekeningen, een financieringsmechanisme dat essentieel is voor bij- en omscholing, met name van de meest kwetsbare groepen.

In de conclusies van de Raad van 8 juni 2020 over om- en bijscholing 39 wordt de lidstaten verzocht: “mogelijke modellen te bestuderen voor openbare en particuliere financiering van een leven lang leren en de ontwikkeling van vaardigheden op individueel niveau” en wordt de Commissie verzocht de lidstaten hierbij te ondersteunen.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité 40 stelt in zijn advies van 7 juli 2021 over volwassenenonderwijs dat een leven lang leren een levensstijl voor iedereen en een realiteit op de werkplek moet worden en het verzoekt de Commissie en de lidstaten het streefcijfer van 60 % deelname aan kwaliteitsvol volwassenenonderwijs per jaar te behalen en te verhogen. Het Comité beveelt de lidstaten aan hun beleid, governance en financiering op het gebied van volwasseneneducatie te versterken en ervoor te zorgen dat alle volwassenen gelijke toegang tot een leven lang leren hebben.

Een forum over individuele leerrekeningen trok bijna 800 deelnemers uit 48 landen en de valideringsworkshop voor de studie ter ondersteuning van de effectbeoordeling (met ongeveer 25 deelnemers, voornamelijk ngo’s en overheidsinstanties) heeft bijzondere aandacht geschonken aan de probleemanalyse en de effectbeoordeling.

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

3.

Het initiatief is onder meer gebaseerd op:


·een externe studie ter ondersteuning van de effectbeoordeling;

·aan enquêtes op EU-niveau ontleende gegevens, zoals de arbeidskrachtenenquête, de enquête volwasseneneducatie, de bij- en nascholingsenquête en enquêtes van Eurofound en Cedefop (over de deelname aan en de voorzieningen voor volwasseneneducatie en over obstakels en stimuleringsmaatregelen);

·literatuur met evaluaties van internationale ervaringen;

·verschillende met elkaar samenhangende verslagen en analysen van het onafhankelijk netwerk van deskundigen op het gebied van volwasseneneducatie: landenverslagen over de beschikbare financiële stimuleringsregelingen, een analyse van de beschikbare statistische gegevens en een analyse van de omstandigheden voor het bieden van directe financiële opleidingsstimulansen aan individuele personen;

·gegevens in het kader van raadplegingen over de vaardighedenagenda en het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten en resultaten van rondetafelgesprekken op hoog niveau over het pact voor vaardigheden 41 .

Effectbeoordeling

De Commissie heeft een effectbeoordeling van de beleidsopties uitgevoerd. Deze werkzaamheden zijn ondersteund door gestructureerd overleg binnen de Commissie via een interdepartementale stuurgroep 42 . De effectbeoordeling is op 29 september 2021 besproken met de Raad voor regelgevingstoetsing (Regulatory Scrutiny Board, RSB). Op 1 oktober 2021 heeft de RSB een positief advies met punten van voorbehoud uitgebracht, waaraan is tegemoetgekomen door het toepassingsgebied van het initiatief, het basisscenario, de beschrijving van de verwachte effecten en de keuze van de voorkeursoptie te verduidelijken 43 .

De beleidsopties verschilden wat betreft de vorm van de opleidingsrechten (opleidingsvouchers of individuele rekeningen), de omvang van de doelgroep en de vrijheid van individuele personen om opleidingsmogelijkheden te kiezen. De voorkeur ging uit naar de beleidsoptie waarbij alle volwassenen in de werkende leeftijd opleidingsrechten in de vorm van individuele rekeningen krijgen, de bedragen op basis van de behoeften aan steun worden gemoduleerd en individuele personen zelf opleidingen kunnen kiezen waarvan de kwaliteit, de relevantie voor de arbeidsmarkt en de erkenning worden gewaarborgd doordat ze in een openbaar register zijn opgenomen. Het is de meest doeltreffende optie om de doelstellingen van het initiatief te verwezenlijken, omdat de tekorten aan steun en de versnippering ervan grondig worden aangepakt en de opleidingen tegelijkertijd op de individuele behoeften worden toegesneden 44 .

Gezien de doelstellingen van het initiatief, de rechtsgrondslag en het subsidiariteitsbeginsel wordt de voorkeur gegeven aan een voorstel voor een aanbeveling van de Raad. Dit wetgevingsinstrument maakt het mogelijk een combinatie van individuele opleidingsrechten en faciliterende randvoorwaarden aan te bevelen en stelt de lidstaten tegelijkertijd in staat de maatregelen in overeenstemming met de nationale omstandigheden uit te voeren.

Voordelen van de voorkeursoptie: Uit scenarioanalysen blijkt dat dankzij de voorkeursoptie de deelname aan opleidingen in 2030 hoger dan het EU-streefcijfer van 60 % zou kunnen zijn en de deelnamekloven tussen lidstaten zouden kunnen worden verkleind. De belangrijkste verwachte effecten zijn hogere lonen voor individuele personen, een hogere productiviteit voor ondernemingen, een hoger bbp en meer sociale cohesie.

Kosten van de voorkeursoptie: Op basis van scenarioanalysen worden de directe jaarlijkse kosten van opleidingsrechten op 17,6 à 24,5 miljard EUR geschat 45 . De extra kosten zijn het gevolg van een groter gebruik van betaald opleidingsverlof, kosten voor de opzet van het initiatief en administratieve kosten, maar de extra kosten zullen naar verwachting beperkt zijn omdat veel lidstaten al over aanzienlijke relevante infrastructuur beschikken. Uit de kosten-batenberekeningen blijkt dat de bovengenoemde voordelen aanzienlijk groter zijn dan de kosten, als het initiatief goed wordt uitgevoerd.

Gevolgen voor ondernemingen (met inbegrip van kmo’s): De ondernemingen zullen naar verwachting profiteren van beter geschoolde en productievere arbeidskrachten en minder tekorten aan vaardigheden, met bijzondere voordelen voor kmo’s waarvan de werknemers momenteel minder aan opleidingen deelnemen.

Gevolgen voor de nationale begrotingen en overheden: De wijze van financiering wordt aan de lidstaten overgelaten. Uit kosten-batenberekeningen blijkt dat de baten aanzienlijk groter zijn dan de kosten, zodat een adequate financiering en kostendeling tot duurzame overheidsfinanciën kunnen bijdragen.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Niet van toepassing.

Grondrechten

Krachtens artikel 14, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie heeft “iedereen recht op onderwijs en op toegang tot beroepsopleiding en bijscholing”. Dit komt ook tot uiting in de beginselen 1, 4 en 5 van de Europese pijler van sociale rechten. Het initiatief zal naar verwachting een positief effect op de grondrechten hebben doordat lacunes bij de toegang tot permanente opleiding worden verholpen. Dit effect is vrij sterk, aangezien het initiatief betrekking heeft op alle volwassenen in de werkende leeftijd en bovendien specifieke steun biedt aan mensen die het meest behoefte aan bij- en omscholing hebben.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Dit initiatief vergt geen extra middelen uit de EU-begroting. De gevolgen voor de nationale begrotingen zullen afhangen van het financieringsmodel dat door de lidstaten wordt gekozen.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

De voorgestelde aanbeveling verzoekt de lidstaten het initiatief samen met de Commissie uit te voeren. Aanbevolen wordt dat de lidstaten de aanbeveling zo spoedig mogelijk uitvoeren en een plan voorleggen met maatregelen die op nationaal niveau moeten worden genomen. De vorderingen bij de uitvoering van de plannen zouden moeten worden besproken in het kader van het multilateraal toezicht op het Europees Semester in het Comité voor de werkgelegenheid, waarbij bijzondere aandacht wordt geschonken aan de door de lidstaten ingevoerde instrumenten en de resultaten (zoals de deelname aan opleidingen en de resultaten op de arbeidsmarkt).

De Commissie wil samen met het Comité voor de werkgelegenheid een monitoringkader met overeengekomen gemeenschappelijke kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren ontwikkelen als basis voor de beoordeling van de uitvoering van deze aanbeveling en voor de evaluatie ervan. Om de rapportageverplichtingen van de lidstaten te stroomlijnen, zal dit kader zoveel mogelijk gebruikmaken van informatie die reeds via andere monitoringkaders is verzameld (bijvoorbeeld voor de faciliteit voor herstel en veerkracht, het Europees Sociaal Fonds Plus en het strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding met het oog op de Europese onderwijsruimte). Doel is dubbel werk bij de monitoring en de rapportage te vermijden.

De Commissie wil de vooruitgang bij de uitvoering van de voorgestelde aanbeveling beoordelen en evalueren in samenwerking met de lidstaten en na raadpleging van de relevante belanghebbenden en zij wil uiterlijk 5 jaar na de datum van goedkeuring ervan verslag bij de Raad uitbrengen.

Toelichtende stukken (bij richtlijnen)

Niet van toepassing.

Artikelsgewijze toelichting

(Punten 1 en 2) Innovatief aan dit voorstel is dat aan individuele personen een centrale plaats wordt toegekend bij de ontwikkeling van vaardigheden. Aanbevolen wordt dat de lidstaten beleidsmaatregelen en instrumenten ontwikkelen om alle volwassenen in de werkende leeftijd te ondersteunen bij de toegang tot opleidingen — onder meer voor transities naar een andere baan en ongeacht hun arbeidssituatie of beroepsstatus — en mensen sterker te stimuleren en te motiveren om een opleiding te volgen. Dankzij individuele leerrekeningen en een faciliterend kader met onder meer begeleidings- en validatiemogelijkheden is het mogelijk de effectieve deelname aan dergelijke opleidingen te bevorderen.

(Punt 3) De doelgroep van het initiatief zijn alle volwassenen in de werkende leeftijd die legaal in een lidstaat verblijven, ongeacht hun opleidingsniveau, huidige arbeidssituatie of soort werk, dus met inbegrip van werknemers, zelfstandigen, mensen met atypisch werk, werklozen en personen die niet tot de beroepsbevolking behoren. Daarom wordt in het voorstel aanbevolen in een individuele leerrekening voor elke volwassene in de werkende leeftijd te voorzien in de lidstaat waar hij of zij legaal verblijft.

Voor grensarbeiders en zelfstandigen in de EU die burgers van de EU zijn en in een andere lidstaat werken dan de staat waar ze verblijven, mag echter een uitzondering worden gemaakt. Aangezien individuele leerrekeningen voornamelijk bedoeld zijn om voor de arbeidsmarkt relevante vaardigheden te ontwikkelen, is de verblijfplaats geen geschikt criterium om te bepalen in welke lidstaat voor een individuele leerrekening voor deze groep moet worden gezorgd. Daarom wordt in het voorstel aanbevolen de plaats waar iemand werkt (of als zelfstandige actief is), als criterium te hanteren om te bepalen waar voor een individuele leerrekening voor grensarbeiders moet worden gezorgd. Dit is in overeenstemming met het in artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 492/2011 vastgestelde beginsel van non-discriminatie van onderdanen bij de toegang tot sociale voordelen 46 .

(Punten 5 tot en met 7) Het voorstel beveelt de lidstaten een universele aanpak aan door voor een individuele leerrekening voor iedereen die onder het toepassingsgebied van dit initiatief valt, te zorgen, evenals voor een toereikende jaarlijkse voorziening van individuele opleidingsrechten. Tegelijkertijd verzoekt het voorstel de lidstaten om de financiering aan te passen aan de individuele behoeften. De belanghebbenden hebben zich tijdens de openbare raadpleging achter deze “universele maar gedifferentieerde” aanpak geschaard. Aanbevolen wordt extra opleidingsrechten toe te kennen aan wie het meest behoefte aan bij- en omscholing heeft. Afhankelijk van de nationale context kunnen dit personen zijn met een specifieke vorm van werk (bijvoorbeeld atypisch werk), personen die werken voor bedrijven in sectoren die aanzienlijke gevolgen ondervinden van de digitale of de groene transitie, personen die voor specifieke soorten ondernemingen werken (bijvoorbeeld micro-ondernemingen en kmo’s), personen met specifieke behoeften aan vaardigheden (zoals laaggekwalificeerde personen) of personen die tot specifieke leeftijdsgroepen of kwetsbare groepen behoren. De groepen die extra opleidingsrechten krijgen, kunnen veranderen naarmate de arbeidsmarkt zich ontwikkelt.

(Punten 8 en 9) Individuele leerrekeningen ondersteunen de idee van kostendeling, aangezien ze mogelijk maken dat bijdragen uit verschillende bronnen (bijvoorbeeld van overheidsinstanties en werkgevers) op één enkele rekening worden beheerd. Hierdoor kan de steun gemakkelijker aan de behoeften aan bij- en omscholing worden aangepast (bijvoorbeeld wanneer openbare diensten voor arbeidsvoorziening extra individuele opleidingsrechten voor werklozen financieren) en kunnen werkgevers extra rechten aan hun werknemers verlenen, hetzij vrijwillig, hetzij als resultaat van collectieve arbeidsovereenkomsten.

(Punt 10) Het opbouwen van individuele opleidingsrechten gedurende een bepaalde periode op een persoonlijke rekening stelt personen in staat rechten onafhankelijk van hun arbeidssituatie of beroepsstatus op te slaan, een langere of duurdere opleiding te volgen, een opleiding voor een overgang naar een andere baan te volgen of op nieuwe behoeften aan vaardigheden tijdens crisisperioden en in het kader van de groene en de digitale transitie te reageren. De lidstaten kunnen limieten voor de opbouw van rechten of regels voor het vervallen van rechten vaststellen om individuele personen aan te moedigen gebruik van hun rechten te maken.

(Punt 11) Aanbevolen wordt dat individuele personen opleidingsrechten krijgen waar ze legaal verblijven, behalve grensarbeiders en zelfstandigen die in een andere lidstaat werken dan de lidstaat waar ze verblijven en die zouden moeten ressorteren onder de lidstaat waar ze werken. Aangezien opleidingsrechten buiten het toepassingsgebied vallen van de gemeenschappelijke regels inzake de bescherming van de socialezekerheidsrechten van personen die zich binnen de EU verplaatsen 47 , wordt aanbevolen dat de lidstaten mensen toestaan hun individuele leerrekening en opgebouwde opleidingsrechten te behouden gedurende perioden waarin ze in een andere lidstaat wonen. De betrokkenen kunnen hun rechten zo na hun terugkeer of voor afstandsonderwijs gebruiken conform de regels voor individuele leerrekeningen in hun eigen lidstaat. Tegelijkertijd zouden ze recht hebben op een nieuwe individuele leerrekening in de lidstaat waar ze op dat moment verblijven. Hierdoor wordt grensoverschrijdende mobiliteit vergemakkelijkt en beklemtoond dat eenmaal toegekende opleidingsrechten in het bezit van de betrokkenen blijven. De overdraagbaarheid van opleidingsrechten tussen lidstaten zal — eens voor nationale individuele leerrekeningen is gezorgd — verder worden onderzocht en bij de evaluatie van de uitvoering van deze aanbeveling aan bod komen. De EU kan de discussie over de overdraagbaarheid van individuele opleidingsrechten tussen lidstaten in goede banen leiden.

(Punten 12 tot en met 20) Het is van essentieel belang een faciliterend kader vast te stellen zodat gemakkelijker van opleidings-, loopbaanbegeleidings- en validatiemogelijkheden kan worden gebruikgemaakt. Er wordt een kader voorgesteld dat onder meer voorziet in loopbaanbegeleidings- en validatiemogelijkheden, een openbaar nationaal register en één enkel nationaal digitaal portaal dat individuele leerrekeningen ondersteunt door een veilige elektronische authenticatie en verbinding met het register mogelijk te maken. Dankzij het kader zullen mensen worden gemotiveerd een opleiding te volgen, aangezien het voorziet in een selectie betrouwbare en kwalitatief hoogwaardige opleidings-, loopbaanbegeleidings- en validatiemogelijkheden. De samenwerking met werkgevers, met name micro-ondernemingen en kmo’s, zal ook van cruciaal belang zijn voor de succesvolle ontwikkeling van het kader.

(Paragraaf 12) Uit de raadplegingen is gebleken dat diensten voor loopbaanbegeleiding als het belangrijkste onderdeel van een faciliterend kader worden aangemerkt. Hoewel de meeste lidstaten over dergelijke diensten beschikken, is de outreach ervan vaak beperkt. Om individuele personen te begeleiden bij de keuze van opleidingsmogelijkheden die het best aan hun behoeften beantwoorden, wordt aanbevolen dat de lidstaten de toegang tot persoonlijke loopbaanbegeleiding voor alle volwassenen verbeteren, evenals de digitale toegang tot begeleidingsdiensten (met name via een gebruikersvriendelijk register van erkende mogelijkheden).

De validatie van eerdere leerervaringen stelt individuele personen in staat te bewijzen dat ze bepaalde vaardigheden hebben verworven. De recente evaluatie van de aanbeveling van de Raad betreffende de validatie van niet-formeel en informeel leren 48 maakt duidelijk dat aanzienlijke vooruitgang is geboekt, maar stelt ook vast dat er zich nog steeds problemen voordoen en stelt in dat verband oplossingen voor. Het is met name zaak individuele personen steun te verlenen en te zorgen voor meer coördinatie met begeleidingsdiensten en voor valideringsinitiatieven die doeltreffend op de behoeften van kansarme en kwetsbare groepen zijn afgestemd. Het voorstel wil de resterende validatieproblemen aanpakken door de lidstaten aan te bevelen ervoor te zorgen dat individuele leerrekeningen kunnen worden gebruikt om toegang tot validatiemogelijkheden te krijgen en dat dergelijke mogelijkheden — met inbegrip van de persoonlijke of online beoordeling van vaardigheden — beschikbaar en toegankelijk zijn. Het voorstel vormt zo een aanvulling op het voorstel voor een Europese benadering van microcredentials, waarmee de validatie en de erkenning van opleidingsresultaten eveneens kan worden vergemakkelijkt.

(Punten 13 tot en met 17) Een openbaar nationaal register van kwalitatief hoogwaardige en erkende opleidings-, loopbaanbegeleidings- en validatiemogelijkheden kan mensen sterker motiveren om een opleiding te volgen door de beschikbare mogelijkheden op een gemakkelijk toegankelijke manier te presenteren en de onzekerheid over de kwaliteit en de erkenning van opleidingsresultaten te verminderen. 12 lidstaten beschikken al over soortgelijke registers of werken aan de ontwikkeling ervan. In het voorstel wordt aanbevolen dat alle lidstaten een dergelijk register opstellen en bijhouden, samen met een model voor duurzame governance met transparante regels voor de opname van nieuwe opleidingsmogelijkheden. Alleen in het register opgenomen opleidings-, loopbaanbegeleidings- en validatiemogelijkheden zouden in aanmerking moeten komen voor financiering via individuele opleidingsrechten. In dit register zouden ook gratis door de lidstaten aangeboden diensten voor loopbaanbegeleiding en validatiemogelijkheden moeten worden opgenomen. De criteria voor de opname van mogelijkheden in de registers moeten op het niveau van de lidstaten worden vastgesteld op basis van transparante kwaliteitseisen en in samenwerking met de sociale partners en relevante belanghebbenden, waarbij van kennis over vaardigheden en Europese competentiekaders wordt gebruikgemaakt 49 . In het register opgenomen korte opleidingscursussen zouden moeten worden ontwikkeld in overeenstemming met de Europese benadering van microcredentials om voor meer transparantie over de kwaliteit en de erkenning van opleidingsresultaten te zorgen. De lidstaten worden aangemoedigd het nationale register op transparante wijze open te stellen voor opleidingsmogelijkheden die door aanbieders in andere landen worden aangeboden, mits deze mogelijkheden van betrouwbare kwaliteit zijn. Uit de raadplegingen is gebleken dat de sociale partners en de relevante belanghebbenden in staat en bereid zijn de governance van dergelijke registers een meerwaarde te verlenen.

(Punt 18) Het voorstel beveelt de lidstaten aan één enkel nationaal digitaal portaal op te zetten en te onderhouden dat gemakkelijk toegankelijk is met behulp van mobiele toestellen (bijvoorbeeld via een digitale app). Doel is de transparantie van de beschikbare opleidings- en ondersteuningsmogelijkheden op nationaal niveau te vergroten en de gebruikers toegang te geven tot hun individuele rekeningen, hun beschikbare individuele opleidingsrechten en het nationale register.

(Punten 19 en 20) Dankzij betaald opleidingsverlof kan de werknemer zijn salaris of vervangingsinkomen behouden gedurende een opleidingsperiode die varieert van enkele dagen tot meerdere maanden. Dergelijke bepalingen bestaan reeds in 24 lidstaten, waarvan 12 het Verdrag betreffende betaald scholings- en vormingsverlof van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) hebben ondertekend 50 . De toegang tot betaald opleidingsverlof wordt echter vaak beperkt door bijzondere kenmerken van de arbeidsverhouding. Door restrictieve criteria en een gebrek aan informatie voor potentiële begunstigden maakt minder dan 1 % van de beroepsbevolking van de bestaande voorzieningen gebruik 51 . De lidstaten wordt daarom ook verzocht voor universeel beschikbare voorzieningen inzake betaald opleidingsverlof te zorgen of bestaande voorzieningen te herzien om ervoor te zorgen dat alle werknemers ervan gebruik kunnen maken, en financiële steun te verlenen aan werkgevers waarvan de werknemers van betaald opleidingsverlof gebruikmaken (met name kmo’s, die voor grotere uitdagingen staan). In het voorstel wordt aanbevolen het verband tussen de voorzieningen inzake betaald opleidingsverlof en andere beschikbare steunmaatregelen te versterken, maar de gedetailleerde regelingen aan de lidstaten over te laten.

(Punt 21) In het voorstel wordt ook aanbevolen dat de lidstaten brede outreachactiviteiten en voorlichtingscampagnes organiseren, met name voor degenen die het verst van de arbeidsmarkt af staan. Dergelijke activiteiten en campagnes zijn van cruciaal belang voor een hogere deelname van volwassenen aan leermogelijkheden, met name onder groepen die weinig op de hoogte zijn van bij- en omscholingsbehoeften en ‑mogelijkheden. Samenwerking tussen overheidsinstanties, sociale partners, maatschappelijke organisaties en andere belanghebbenden kan de doeltreffendheid van dergelijke activiteiten vergroten.

(Punt 22) Om de uitvoering van dit initiatief te ondersteunen, wordt aanbevolen dat de lidstaten voor monitoring zorgen om de individuele leerrekeningen en het faciliterende kader voortdurend te verbeteren. Om de doelstellingen van deze aanbeveling zo efficiënt mogelijk te verwezenlijken zouden in een later stadium aanpassingen kunnen worden doorgevoerd met betrekking tot het aantal individuele opleidingsrechten, de definitie van personen die het meest behoefte aan bij- en omscholing hebben, of de gebruikersvriendelijke integratie van de verschillende onderdelen van het faciliterende kader.

(Punten 23 tot en met 26) Regelingen voor een toereikende en duurzame financiering van individuele leerrekeningen moeten op nationaal niveau worden vastgesteld, in overeenstemming met de nationale omstandigheden en met bijzondere aandacht voor kmo’s. Hoewel de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de aanbeveling bij de lidstaten berust, wordt in het voorstel aanbevolen de combinatie van verschillende publieke en particuliere financieringsbronnen te vergemakkelijken, zodat werkgevers bijvoorbeeld de leerrekeningen vrijwillig kunnen aanvullen. De lidstaten kunnen ook steun ontvangen uit verschillende EU-fondsen, met name de fondsen van het cohesiebeleid — zoals het Europees Sociaal Fonds Plus 52 , het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling 53 en het Fonds voor een rechtvaardige transitie 54 — en de faciliteit voor herstel en veerkracht 55 in het kader van Next Generation EU, indien ze relevante hervormingen en investeringen hebben opgenomen in hun plannen voor herstel en veerkracht. Het instrument voor technische ondersteuning kan voor op maat gesneden expertise zorgen om hervormingen te ontwerpen en uit te voeren ter ondersteuning van het opzetten van individuele leerrekeningen en het faciliterende kader.

(Punt 27) Zoals hierboven is toegelicht, zal de EU-steun vooral worden gebruikt om de ongekende financiële middelen van de EU uit Next Generation EU en het meerjarig financieel kader te benutten waarover de lidstaten kunnen beschikken om de ontwikkeling van vaardigheden te bevorderen. De EU zal de ontwikkeling van vaardigheden ook ondersteunen via relevante initiatieven — bijvoorbeeld het pact voor vaardigheden, de blauwdruk voor sectorale samenwerking op het gebied van vaardigheden, de coalitie voor digitale vaardigheden en banen, het elektronisch platform voor volwassenenonderwijs in Europa (EPALE) en andere passende maatregelen van Erasmus+ — en samenwerkingsprojecten tussen de sociale partners op EU-niveau. De EU kan ook wederzijds leren en de uitwisseling van goede praktijken bij de uitvoering van de aanbeveling ondersteunen. Bij de verdere werkzaamheden met betrekking tot het Europass-platform moet bijzondere aandacht worden geschonken aan het waarborgen van de interoperabiliteit met de nationale digitale portaalsites voor individuele leerrekeningen.

(Punten 28 tot en met 30) De verslaglegging en evaluatie zullen gebaseerd zijn op monitoring in het kader van het multilaterale toezicht in het Comité voor de werkgelegenheid als onderdeel van de cyclus van het Europees semester, op basis van een overeengekomen monitoringkader en monitoringregelingen. Aanbevolen wordt dat de lidstaten uiterlijk 12 maanden na de goedkeuring van de aanbeveling een uitvoeringsplan opstellen. Een eerste evaluatie wordt uiterlijk 5 jaar na de goedkeuring voorgesteld.