Toelichting bij COM(2022)63 - Standpunt EU in de schriftelijke procedure door de deelnemers aan de regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten met betrekking tot wijziging van bijlage IV

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft een besluit tot bepaling van het standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen door de Commissie in het kader van een wijziging van de OESO-regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten, die beperkt is tot bijlage IV, de sectorovereenkomst inzake exportkredieten voor projecten op het gebied van duurzame energie, het tegengaan van klimaatverandering en water. Bijlage IV wordt ook de sectorovereenkomst inzake klimaatverandering of CCSU genoemd.

De wijziging die momenteel op het niveau van de deelnemers aan de regeling wordt besproken, is meer in het bijzonder gericht op aanhangsel III van de CCSU, het aanhangsel waarin de selectiecriteria voor projecten voor aanpassing aan de klimaatverandering worden vastgesteld. De wijziging vloeit voort uit een voorstel van de Europese Unie om deze criteria doeltreffender te maken bij de vaststelling van de relevante aanpassingsprojecten.

De Europese Unie moet haar sterke ambities op het gebied van klimaatactie blijven tonen en zich voorbereiden om een standpunt in te nemen over een mogelijk akkoord dat vóór de volgende bijeenkomst van de deelnemers in maart 2022 zou kunnen worden bereikt.

2. Achtergrond van het voorstel

2.1. De regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten

De regeling is een “gentlemen’s agreement” tussen Australië, Canada, de EU, Japan, Korea, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Turkije, het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten en Zwitserland, en heeft ten doel een kader te creëren voor het ordelijke gebruik van door de overheid gesteunde exportkredieten. In de praktijk betekent dit dat wordt gezorgd voor een gelijk speelveld (zodat de mededinging wordt gebaseerd op de prijs en de kwaliteit van de uitgevoerde goederen en diensten in plaats van op de geboden financiële voorwaarden), terwijl wordt gewerkt aan het uitbannen van subsidies en marktverstoringen met betrekking tot door de overheid gesteunde exportkredieten. De regeling is in april 1978 in werking getreden, is van onbepaalde duur en is, hoewel het OESO-secretariaat administratieve steun verleent, geen besluit van de OESO1.

De regeling wordt regelmatig bijgewerkt, waarbij rekening wordt gehouden met ontwikkelingen op de financiële markten en het beleid die van invloed zijn op de verstrekking van door de overheid gesteunde exportkredieten. De regeling is omgezet en derhalve in de EU juridisch bindend gemaakt bij Verordening (EU) nr. 1233/2011 van het Europees Parlement en de Raad2 3. Overeenkomstig artikel 2 van die verordening worden herzieningen van de voorwaarden van de regeling in het EU‑recht opgenomen door middel van gedelegeerde handelingen.

2.2. De deelnemers aan de regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten

De Europese Commissie vertegenwoordigt de Unie in vergaderingen van de deelnemers aan de regeling en in de schriftelijke besluitvormingsprocedures van de deelnemers aan de regeling. Alle besluiten over wijzigingen van de regeling worden bij consensus genomen. Het standpunt van de Unie wordt vastgesteld door de Raad en wordt door de lidstaten besproken in de Groep exportkredieten van de Raad4.

2.3. De beoogde handeling van de deelnemers aan de CCSU

Op basis van een voorstel van de Europese Unie dat op 16 november 2021 is ingediend, wordt op het niveau van de deelnemers een actualisering van de in aanhangsel III van de CCSU opgenomen selectiecriteria besproken.

De Europese Unie heeft in haar voorstel voorgesteld om de aanpassingsafdeling (aanhangsel III) een permanent onderdeel van de regeling te maken, gezien het belang van het stimuleren van klimaatfinanciering, en om de in aanhangsel III opgenomen selectiecriteria voor aanpassingsprojecten te actualiseren. In de voorgestelde actualisering zouden de criteria voor het identificeren van aanpassingsprojecten op sommige door de ontwikkelingsbanken gehanteerde normen worden afgestemd, aangezien de ervaring leert dat de huidige criteria — op grond waarvan de aanpassing het hoofddoel van een project moet zijn — niet geschikt zijn voor exportkrediettransacties die gewoonlijk ook commerciële activiteiten omvatten om een kasstroom te genereren. De voorgestelde criteria zouden betrekking hebben op gedeeltelijke aanpassingsprojecten, waarbij de CCSU-voorwaarden dan alleen van toepassing zijn op het op aanpassing gerichte aandeel van een project.

Het voorstel om aanhangsel III te actualiseren is op 1 december 2021 tijdens de 151e vergadering van de deelnemers besproken en kreeg steun. Eén deelnemer stelde voor dat in de nieuwe criteria een vervalbepaling zou worden opgenomen, zodat te zijner tijd opnieuw kan worden beoordeeld of zij passend zijn.

Gezien de steun voor deze suggestie stelde de voorzitter voor dat de Europese Unie haar voorstel zou herzien, rekening houdend met de redactionele voorstellen die andere deelnemers eind 2021 zouden doen toekomen, zodat begin 2022 een schriftelijke procedure kan worden ingeleid om het aan te nemen.

Daarom houdt de beoogde handeling van de deelnemers in dat begin 2022 via een schriftelijke procedure een besluit wordt genomen over wijziging van de selectiecriteria voor aanpassingsprojecten in de CCSU.

3. Namens de Unie in te nemen standpunt

Het voorstel van de Europese Unie, dat door de deelnemers breed werd gesteund, is voor het eerst besproken en aangenomen in de Groep exportkredieten van de Raad.

Het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen, is aan dit besluit gehecht en is gebaseerd op het voorstel van de Europese Unie en het resultaat van de besprekingen van 1 december 2021.

Het voorgestelde standpunt bestaat erin dat de criteria voor aanpassingsprojecten in aanhangsel III van de CCSU worden geactualiseerd, en daarbij als inspiratiebron gebruik te maken van de door enkele multilaterale ontwikkelingsbanken ontwikkelde gemeenschappelijke beginselen voor het traceren van klimaatveranderingsfinanciering. Aangezien de nieuwe criteria ook betrekking hebben op gedeeltelijke aanpassingsprojecten, leidt de voorgestelde actualisering van aanhangsel III tot enkele wijzigingen in enkele artikelen van de CCSU om dit tot uiting te brengen.

Aangezien de positieve dynamiek bij de OESO behouden moet blijven, tracht de Europese Unie zo spoedig mogelijk een akkoord te bereiken om deze relevante actualisering in de CCSU op te nemen.

4. Rechtsgrondslag

4.1. Procedurele rechtsgrondslag

4.1.1. Beginselen

Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt”5.

4.1.2. Toepassing op het onderhavige geval

De beoogde handeling zal een beslissende invloed hebben op de inhoud van de EU‑wetgeving, met name Verordening (EU) nr. 1233/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende de toepassing van bepaalde richtsnoeren op het gebied van door de overheid gesteunde exportkredieten en tot intrekking van de Beschikkingen 2001/76/EG en 2001/77/EG van de Raad. In artikel 2 van die verordening is namelijk het volgende bepaald: “De Commissie stelt overeenkomstig artikel 3 gedelegeerde handelingen vast om bijlage II te wijzigen naar aanleiding van wijzigingen in de richtsnoeren die de deelnemers aan de regeling overeenkomen”. Hieronder vallen wijzigingen van de bijlagen bij de regeling.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2. Materiële rechtsgrondslag

4.2.1. Beginselen

De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt wordt ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of hoofdcomponent, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is voor de hoofddoelstelling of de hoofdcomponent dan wel de belangrijkste doelstelling of component.

4.2.2. Toepassing op het onderhavige geval

De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op exportkredieten, die binnen de werkingssfeer van het gemeenschappelijke handelsbeleid vallen. De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 207 VWEU.

4.3. Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 207, lid 4, eerste alinea, VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.