Toelichting bij COM(2022)71 - Passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven op het gebied van duurzaamheid

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

De handelspraktijken van ondernemingen in alle sectoren van de economie zijn essentieel voor het welslagen van de overgang van de Europese Unie naar een klimaatneutrale en groene economie1, overeenkomstig de Europese Green Deal2, en voor het bereiken van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN, waaronder de doelstellingen inzake mensenrechten en milieu. Daartoe moeten zij in hun waardeketens alomvattende processen opzetten om nadelige gevolgen voor de mensenrechten en het milieu te beperken, duurzaamheid in corporate governance en de beheersystemen integreren en zakelijke beslissingen afstemmen op de gevolgen voor de mensenrechten, het klimaat en het milieu, alsook op de veerkracht van de onderneming op langere termijn.

Ondernemingen in de Europese Unie opereren in een complexe omgeving en zijn, vooral grote ondernemingen, afhankelijk van wereldwijde waardeketens. Gezien het grote aantal leveranciers in de Europese Unie en in derde landen en de algemene complexiteit van waardeketens, kunnen ondernemingen in de Europese Unie, waaronder de grote, moeilijkheden ondervinden bij het identificeren en beperken van risico’s in hun waardeketens die verband houden met de eerbiediging van de mensenrechten of de milieueffecten. Het identificeren van deze negatieve effecten in waardeketens zal gemakkelijker worden als meer ondernemingen passende zorgvuldigheid betrachten en er dus meer gegevens beschikbaar zijn over negatieve effecten op de mensenrechten en het milieu.

De verbinding van de economie van de Europese Unie met miljoenen werknemers over de hele wereld via wereldwijde waardeketens brengt de verantwoordelijkheid met zich mee om negatieve effecten op de rechten van deze werknemers aan te pakken. Een duidelijk verzoek van de burgers van de Europese Unie, met name in het kader van de Conferentie over de toekomst van Europa, om de economie van de Europese Unie te laten bijdragen tot het aanpakken van deze en andere negatieve effecten, komt tot uiting in de bestaande of toekomstige nationale wetgeving inzake mensenrechten en passende zorgvuldigheid op het gebied van het milieu3, in de debatten die op nationaal niveau worden gevoerd en in de oproep tot actie van het Europees Parlement en de Raad. Beide instellingen hebben de Commissie opgeroepen te komen met een voorstel voor Europese voorschriften voor sectoroverschrijdende passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven.4 In hun gezamenlijke verklaring over de wetgevingsprioriteiten van de EU voor 20225 hebben het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie zich ertoe verbonden te zorgen voor een economie die werkt voor de mensen, onder meer door het regelgevingskader voor duurzame corporate governance te verbeteren.

Met behulp van de bestaande internationale vrijwillige normen voor verantwoord ondernemerschap6 gebruiken steeds meer ondernemingen in de EU de zorgvuldigheidsvereisten voor de waardeketen als instrument om risico’s in hun waardeketen te identificeren en veerkracht op te bouwen bij plotselinge veranderingen in de waardeketens, maar ondernemingen kunnen ook op moeilijkheden stuiten wanneer zij overwegen de zorgvuldigheidsvereisten voor de waardeketen op hun activiteiten toe te passen. Dergelijke moeilijkheden kunnen bijvoorbeeld te wijten zijn aan een gebrek aan juridische duidelijkheid over de zorgvuldigheidsverplichtingen in het bedrijfsleven, de complexiteit van waardeketens, de druk van de markt, een gebrek aan informatie en de kosten. Als gevolg daarvan wordt er niet wijdverbreid onder Europese ondernemingen en in alle economische sectoren geprofiteerd van de voordelen van passende zorgvuldigheid.

Vooral grote ondernemingen zijn steeds meer gebruik gaan maken van zorgvuldigheidsprocessen, omdat dit hen een concurrentievoordeel kan opleveren.7 Hiermee beantwoorden ze ook aan de toenemende druk van de markt op ondernemingen om duurzaam te handelen, aangezien het hen helpt ongewenste reputatierisico’s te vermijden ten aanzien van consumenten en beleggers die zich steeds meer bewust worden van duurzaamheidsaspecten. Deze processen zijn echter gebaseerd op vrijwillige normen en bieden noch bedrijven noch slachtoffers rechtszekerheid in geval van schade.

Vrijwillige maatregelen lijken niet te hebben geleid tot grootschalige verbeteringen in alle sectoren en als gevolg daarvan worden negatieve externe effecten van de EU-productie en -consumptie zowel binnen als buiten de EU waargenomen. Bepaalde ondernemingen uit de EU zijn in verband gebracht met negatieve effecten voor de mensenrechten en het milieu, onder meer in hun waardeketens8. Negatieve effecten zijn met name problemen met de mensenrechten, zoals dwangarbeid, kinderarbeid, ontoereikende gezondheid en veiligheid op de werkplek, uitbuiting van werknemers, en milieueffecten zoals broeikasgasemissies, verontreiniging, of verlies van biodiversiteit en aantasting van het ecosysteem.

De afgelopen jaren weerspiegelen de nieuwe rechtskaders voor passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven in de lidstaten9 de toenemende wens om ondernemingen te steunen in hun streven naar passende zorgvuldigheid in hun waardeketens en handelspraktijken te bevorderen die de mensenrechten, de rechten van het kind en het milieu eerbiedigen. Anderzijds leiden zij ook tot versnippering en dreigen zij de rechtszekerheid en gelijke concurrentievoorwaarden voor ondernemingen in de interne markt te ondermijnen.

EU-wetgeving inzake de passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven zou de eerbiediging van de mensenrechten en de bescherming van het milieu ten goede komen, gelijke concurrentievoorwaarden scheppen voor ondernemingen binnen de Europese Unie en versnippering als gevolg van individueel optreden van de lidstaten voorkomen. Ondernemingen uit derde landen die op de Europese markt actief zijn, zouden eveneens onder de wetgeving vallen, op basis van een vergelijkbaar omzetcriterium.

Tegen deze achtergrond zal deze richtlijn een horizontaal kader vaststellen ter bevordering van de bijdrage van ondernemingen die actief zijn op de interne markt tot de eerbiediging van de mensenrechten en het milieu in hun eigen activiteiten en via hun waardeketens, door het identificeren, voorkomen, verminderen en verantwoorden van hun negatieve effecten voor mensenrechten en milieu, en door te zorgen voor adequate governance, beheersystemen en maatregelen daartoe.

1.

In het bijzonder zal deze richtlijn:


de praktijken op het gebied van corporate governance verbeteren, zodat risicobeheersings- en risicobeperkingsprocessen met betrekking tot mensenrechten en milieurisico’s en -effecten, ook die welke voortvloeien uit waardeketens, beter in de ondernemingsstrategieën worden geïntegreerd;

versnippering van de zorgvuldigheidsvereisten in de interne markt voorkomen en rechtszekerheid scheppen voor ondernemingen en belanghebbenden wat betreft verwacht gedrag en aansprakelijkheid;

de aansprakelijkheid van ondernemingen voor negatieve effecten vergroten, en zorgen voor samenhang voor bedrijven met betrekking tot verplichtingen in het kader van bestaande en voorgestelde EU-initiatieven inzake verantwoord ondernemerschap;

de toegang tot rechtsmiddelen verbeteren voor diegenen die te lijden hebben onder de negatieve effecten van handelspraktijken op de mensenrechten en het milieu;

aangezien deze richtlijn een horizontaal instrument is dat gericht is op bedrijfsprocessen en ook van toepassing is op de waardeketen, zal zij een aanvulling vormen op andere vigerende of voorgestelde maatregelen, die rechtstreeks gericht zijn op een aantal specifieke uitdagingen op het gebied van duurzaamheid of van toepassing zijn in een aantal specifieke sectoren, meestal binnen de Europese Unie.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Op EU-niveau is duurzame corporate governance vooral indirect gestimuleerd door in de richtlijn bekendmaking van niet-financiële informatie (de “NFI-richtlijn”)10 aan ongeveer 12 000 ondernemingen11 verslagleggingsverplichtingen op te leggen met betrekking tot risico’s, effecten, maatregelen (waaronder passende zorgvuldigheid) en beleidsmaatregelen op het gebied van milieu, sociale rechten en mensenrechten12. De NFI-richtlijn heeft enig positief effect gehad op de verbetering van een verantwoorde bedrijfsvoering, maar heeft er niet toe geleid dat de meeste ondernemingen voldoende rekening houden met hun negatieve effecten in hun waardeketens13.

Het recente voorstel van de Commissie voor een richtlijn betreffende duurzaamheidsrapportage door ondernemingen, waarbij de NFI-richtlijn wordt herzien14, zou het toepassingsgebied van de bestreken ondernemingen uitbreiden tot alle grote en alle beursgenoteerde ondernemingen15, de audit (zekerheid) van de gerapporteerde informatie verplicht stellen en de normalisatie van de gerapporteerde informatie versterken door de Commissie de bevoegdheid te geven normen voor duurzaamheidsrapportage vast te stellen16. Deze richtlijn zal een aanvulling vormen op de huidige NFI-richtlijn en de voorgestelde wijzigingen daarvan (voorstel voor een richtlijn duurzaamheidsrapportage ondernemingen) door voor sommige ondernemingen een substantiële verplichting in te voeren om passende zorgvuldigheid te betrachten bij het identificeren, voorkomen, beperken en verantwoorden van externe schade als gevolg van negatieve effecten op de mensenrechten en het milieu in de eigen activiteiten van de onderneming, van dochterondernemingen en in de waardeketen. Van bijzonder belang in het voorstel voor een richtlijn duurzaamheidsrapportage ondernemingen is dat het de openbaarmaking verplicht van de plannen van de onderneming om ervoor te zorgen dat haar bedrijfsmodel en strategie verenigbaar zijn met de overgang naar een duurzame economie en met de beperking van de opwarming van de aarde tot 1,5 °C in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs. De twee initiatieven zijn nauw met elkaar verbonden en zullen tot synergieën leiden. Ten eerste vereist een correcte verzameling van informatie voor verslaggevingsdoeleinden krachtens de voorgestelde richtlijn duurzaamheidsrapportage ondernemingen het opzetten van processen, hetgeen nauw samenhangt met het identificeren van negatieve effecten overeenkomstig de bij deze richtlijn ingestelde zorgvuldigheidsverplichting. Ten tweede zal de richtlijn duurzaamheidsrapportage ondernemingen betrekking hebben op de laatste stap van de zorgvuldigheidsverplichting, namelijk de verslagleggingsfase, voor ondernemingen die ook onder de richtlijn duurzaamheidsrapportage ondernemingen vallen. Ten derde zal deze richtlijn ondernemingen verplichten een plan op te stellen dat ervoor zorgt dat het bedrijfsmodel en de strategie verenigbaar zijn met de overgang naar een duurzame economie en met de beperking van de opwarming van de aarde tot 1,5 °C in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs waarover de richtlijn duurzaamheidsrapportage ondernemingen verplicht verslag uit te brengen. Deze richtlijn zal er dus toe leiden dat de verslaglegging van ondernemingen vollediger en doeltreffender wordt. Daarom zal complementariteit de doeltreffendheid van beide maatregelen verhogen en een gedragsverandering bij de betrokken ondernemingen teweegbrengen.

Deze richtlijn zal ook ten grondslag liggen aan de onlangs in werking getreden verordening betreffende informatieverschaffing over duurzaamheid in de financiëledienstensector17, die van toepassing is op financiëlemarktdeelnemers (zoals beheerders van beleggingsfondsen en beleggingsportefeuilles, verzekeringsondernemingen die op verzekeringen gebaseerde beleggingsproducten verkopen en ondernemingen die diverse pensioenproducten aanbieden) en financiële adviseurs. Krachtens deze verordening moeten deze ondernemingen onder meer een verklaring publiceren over hun zorgvuldigheidsbeleid met betrekking tot de belangrijkste negatieve effecten van hun beleggingsbeslissingen op duurzaamheidsfactoren, en wel volgens het “pas toe of leg uit”-beginsel. Tegelijkertijd is de publicatie van een dergelijke verklaring voor ondernemingen met meer dan 500 werknemers verplicht, en is de Commissie bevoegd om regelgevende technische normen vast te stellen voor de duurzaamheidsindicatoren met betrekking tot de verschillende soorten negatieve effecten18.

Evenzo zal deze richtlijn een aanvulling vormen op de recente taxonomieverordening19, een transparantie-instrument dat beleggingsbeslissingen vergemakkelijkt en greenwashing helpt aanpakken door te voorzien in een categorisering van ecologisch duurzame investeringen in economische activiteiten die ook aan een minimale sociale waarborg voldoen20. De verslaglegging heeft ook betrekking op de in artikel 18 van de taxonomieverordening vastgestelde minimumwaarborgen die verwijzen naar procedures die ondernemingen moeten toepassen om afstemming op de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen en de VN-richtsnoeren voor het bedrijfsleven en de mensenrechten te waarborgen, met inbegrip van de beginselen en rechten die zijn vervat in de acht fundamentele verdragen die zijn vastgesteld in de Verklaring van de Internationale Arbeidsorganisatie inzake de fundamentele beginselen en rechten op het werk en het Internationaal Statuut van de Rechten van de Mens wanneer zij een economische activiteit verrichten die als “duurzaam” wordt aangemerkt. Evenals de NFI-richtlijn en het voorstel voor een richtlijn duurzaamheidsrapportage ondernemingen legt de taxonomieverordening de ondernemingen geen andere materiële verplichtingen op dan de verplichting tot openbare verslaglegging, en kunnen beleggers dergelijke informatie gebruiken bij de toewijzing van kapitaal aan ondernemingen. Door ondernemingen te verplichten hun negatieve risico’s in al hun activiteiten en waardeketens in kaart te brengen, kan deze richtlijn ertoe bijdragen dat aan beleggers gedetailleerdere informatie wordt verstrekt. Zij vormt derhalve een aanvulling op de taxonomieverordening, aangezien zij beleggers verder kan helpen bij de toewijzing van kapitaal aan verantwoordelijke en duurzame ondernemingen. Bovendien kan de taxonomieverordening (als een gemeenschappelijke taal voor duurzame economische activiteiten met het oog op beleggingen) dienen als een leidraad voor ondernemingen om duurzame financiering aan te trekken voor hun correctieve actieplannen en stappenplannen.

Deze richtlijn vormt een aanvulling op Richtlijn 2011/36/EU inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan21, die een alomvattend rechtskader biedt voor een doeltreffende bestrijding van alle vormen van uitbuiting in de Europese Unie door natuurlijke personen en rechtspersonen, in het bijzonder dwangarbeid, seksuele uitbuiting, bedelarij, slavernij of met slavernij te vergelijken praktijken, dienstbaarheid, uitbuiting van strafbare activiteiten, of de verwijdering van organen. De richtlijn voorziet tevens in de aansprakelijkheid van rechtspersonen voor de in die richtlijn bedoelde strafbare feiten die te hunnen voordele worden gepleegd door eenieder die in de rechtspersoon een leidende positie bekleedt of strafbare feiten die mogelijk werden gemaakt door het ontbreken van toezicht of controle. Richtlijn 2011/36/EU voorziet ook in sancties voor de aansprakelijk gestelde rechtspersoon.

Voorts vormt deze richtlijn een aanvulling op de richtlijn inzake sancties tegen werkgevers22, die de tewerkstelling verbiedt van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen, met inbegrip van slachtoffers van mensenhandel. De richtlijn inzake sancties tegen werkgevers stelt minimumnormen vast voor sancties en andere maatregelen die in de lidstaten moeten worden toegepast tegen werkgevers die de richtlijn overtreden.

Deze richtlijn vormt tevens een aanvulling op bestaande of geplande sectorale en productgerelateerde instrumenten voor passende zorgvuldigheid in de waardeketen op EU-niveau, vanwege het sectoroverschrijdende toepassingsgebied en het brede scala van de bestreken duurzaamheidseffecten:

De zogenaamde verordening conflictmineralen23 is van toepassing op vier specifieke mineralen en metalen. Zij verplicht EU-bedrijven in de toeleveringsketen ervoor te zorgen dat zij tin, wolfraam, tantaal en goud uitsluitend invoeren uit verantwoorde en conflictvrije bronnen, en meer specifieke mechanismen in te voeren voor het betrachten van passende zorgvuldigheid, bijvoorbeeld een onafhankelijke audit door derden van de zorgvuldigheidspraktijken in de toeleveringsketen. De zorgvuldigheidsbepalingen van deze richtlijn hebben ook betrekking op negatieve milieueffecten en zullen van toepassing zijn op waardeketens van extra mineralen die niet onder de verordening conflictmineralen vallen, maar wel negatieve effecten hebben voor de mensenrechten, het klimaat en het milieu.

Het voorstel van de Commissie voor een verordening betreffende ontbossingsvrije bevoorradingsketens24 is toegespitst op bepaalde grondstoffen en productketens. Het heeft een zeer specifieke doelstelling, namelijk vermindering van het effect van consumptie en productie in de EU op ontbossing en bosdegradatie wereldwijd. De voorschriften zullen op sommige gebieden meer prescriptief zijn dan de algemene zorgvuldigheidsverplichtingen krachtens deze richtlijn. Het voorstel omvat ook een verbod op het op de markt brengen van bepaalde grondstoffen en afgeleide producten indien de eis van “legaal” en “ontbossingsvrij” niet met passende zorgvuldigheid kan worden vastgesteld. Dit verbod zal gelden voor alle exploitanten die de betrokken producten op de EU-markt brengen, met inbegrip van EU-ondernemingen en ondernemingen uit derde landen, ongeacht hun rechtsvorm en omvang. Hoewel de algemene doelstellingen van de twee initiatieven elkaar dus ondersteunen, zijn hun specifieke doelstellingen verschillend. Deze richtlijn vormt een aanvulling op de verordening ontbossingsvrije producten door de invoering van passende zorgvuldigheid in de waardeketen met betrekking tot activiteiten die niet onder de verordening ontbossingsvrije producten vallen, maar die direct of indirect tot ontbossing kunnen leiden.

Het voorstel van de Commissie voor een nieuwe verordening inzake batterijen25 heeft als specifieke doelstellingen de milieu-, klimaat- en sociale effecten in alle fasen van de levenscyclus van batterijen te beperken, de werking van de interne markt te versterken en gelijke mededingingsvoorwaarden te waarborgen door middel van een gemeenschappelijk pakket voorschriften. De richtlijn verplicht marktdeelnemers die batterijen voor industriële of elektrische voertuigen (ook die welke in voertuigen zijn ingebouwd) van meer dan 2 kWh op de EU-markt brengen, een zorgvuldigheidsbeleid voor de toeleveringsketen vast te stellen. De aandacht gaat vooral uit naar de grondstoffen waarvan een aanzienlijk deel van de mondiale productie voor de batterijproductie bestemd is en die negatieve sociale of milieueffecten kunnen hebben (kobalt, natuurlijk grafiet, lithium en nikkel). De marktdeelnemers moeten conformiteitsdocumenten indienen voor verificatie door derden door aangemelde instanties en worden onderworpen aan controles door de nationale markttoezichtautoriteiten. Deze richtlijn vormt een aanvulling op de batterijenverordening door de invoering van passende zorgvuldigheid in de waardeketen met betrekking tot grondstoffen die niet onder die verordening vallen, maar zonder dat certificatie vereist is voor het op de markt brengen van de producten in de EU.

Het toekomstige initiatief inzake duurzame producten heeft tot doel de huidige richtlijn inzake ecologisch ontwerp26 te herzien en heeft meer in het algemeen betrekking op de duurzaamheid van producten die op de EU-markt worden gebracht en op de transparantie van de desbetreffende informatie.

Dit voorstel zal een essentiële rol spelen bij de aanpak van het gebruik van dwangarbeid in wereldwijde waardeketens. Zoals aangekondigd in de mededeling over waardig werk wereldwijd27 werkt de Commissie aan een nieuw wetgevingsvoorstel dat het op de EU-markt brengen van producten die zijn vervaardigd door middel van dwangarbeid, met inbegrip van gedwongen kinderarbeid, daadwerkelijk zal verbieden. Het nieuwe initiatief zal zowel op binnenlandse als op ingevoerde producten betrekking hebben en een verbod combineren met een robuust, risicogebaseerd handhavingskader. Het nieuwe instrument bouwt voort op internationale normen en vormt een aanvulling op horizontale en sectorale initiatieven, met name de zorgvuldigheidsverplichtingen die in dit voorstel zijn vastgesteld.

Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de toepassing van andere voorschriften op het gebied van mensenrechten, milieubescherming en klimaatverandering krachtens andere EU-wetgevingshandelingen. Indien de bepalingen van deze richtlijn in strijd zijn met een bepaling van een andere EU-wetgevingshandeling waarmee dezelfde doelstellingen worden nagestreefd en die voorziet in uitgebreidere of meer specifieke verplichtingen, moeten de bepalingen van de andere EU-wetgevingshandeling prevaleren wat het punt van strijdigheid betreft en van toepassing zijn op die specifieke verplichtingen

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Europese Unie

Deze richtlijn is van belang voor de verwezenlijking van de doelstellingen van diverse bestaande en voorziene EU-maatregelen op het gebied van de mensenrechten, met inbegrip van de rechten van werknemers, en het milieu.

In het kader van de Europese Green Deal heeft de Commissie een initiatief inzake duurzame corporate governance opgenomen onder de te leveren prestaties van het actieplan voor de circulaire economie, de biodiversiteitsstrategie, de “van boer tot bord”-strategie, de strategie voor chemische stoffen en de actualisering van de nieuwe industriestrategie van 2020: Een sterkere eengemaakte markt tot stand brengen voor het herstel van Europa, en de Strategie voor de financiering van de transitie naar een duurzame economie.

De EU-milieuwetgeving voert diverse milieuvoorschriften in voor ondernemingen en lidstaten, of stelt doelen voor de Europese Unie28. In het algemeen is zij echter niet van toepassing op waardeketens buiten de Europese Unie, waar tot 80–90 % van de milieuschade van de EU-productie kan ontstaan29. De Milieuaansprakelijkheidsrichtlijn30 stelt een kader vast voor milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade op basis van het beginsel “de vervuiler betaalt” voor de eigen activiteiten van bedrijven. Zij heeft geen betrekking op de waardeketens van ondernemingen. De wettelijke aansprakelijkheid in verband met negatieve milieueffecten van deze richtlijn vormt een aanvulling op de milieuaansprakelijkheidsrichtlijn.

Deze richtlijn vormt een aanvulling op de klimaatwetgeving van de EU, met inbegrip van de Europese klimaatwet, waarin de klimaatambitie van de Europese Unie wordt verankerd, met als tussentijdse doelstelling de netto-uitstoot van broeikasgassen tegen 2030 met ten minste 55 % te verminderen, om Europa op een verantwoorde manier op weg te helpen naar klimaatneutraliteit in 2050. Deze richtlijn vormt met name een aanvulling op het “Fit for 55”-pakket31 en de verschillende kernactiviteiten daarvan, zoals de vaststelling van ambitieuzere streefcijfers voor energie-efficiëntie en hernieuwbare energie voor de lidstaten tegen 2030 of de modernisering van het EU-emissiehandelssysteem32, dat moet worden ondersteund door een bredere transformatie van productieprocessen om tegen 2050 in de hele economie en in alle waardeketens klimaatneutraliteit te bereiken. Het “Fit for 55”-pakket zal alleen indirect van toepassing zijn op sommige waardeketens van EU-ondernemingen buiten de EU via het koolstofgrenscorrectiemechanisme (Carbon Border Adjustment Mechanism – CBAM)33, dat tot doel heeft koolstoflekkage34 te voorkomen door een koolstofcorrectieprijs op te leggen voor geselecteerde ingevoerde producten die niet onderworpen zijn aan de koolstofprijs die voortvloeit uit het EU-emissiehandelssysteem.

De bestaande EU-wetgeving inzake gezondheid en veiligheid en grondrechten is gericht op zeer specifieke negatieve effecten (zoals schendingen van het recht op privacy en gegevensbescherming, discriminatie, specifieke gezondheidsaspecten in verband met gevaarlijke stoffen, bedreigingen voor de gezondheid en veiligheid van werknemers, schendingen van de rechten van het kind enz.) binnen de Europese Unie35, maar is niet in alle gevallen van toepassing op de waardeketens van bedrijven buiten de Europese Unie.

Het initiatief sluit aan bij het EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie 2020-202436, waarin de Europese Unie en de lidstaten zich ertoe verbinden zich sterker in te zetten voor de actieve bevordering van de toepassing van internationale normen inzake verantwoord ondernemerschap, zoals de VN-richtsnoeren voor het bedrijfsleven en de mensenrechten en de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen en passende zorgvuldigheid. Het is in overeenstemming met de EU-strategie voor de rechten van het kind37, die de Europese Unie verplicht tot een nultolerantiebeleid tegen kinderarbeid en te waarborgen dat de toeleveringsketens van EU-ondernemingen vrij zijn van kinderarbeid. In de EU-strategie voor de bestrijding van mensenhandel 2021-202538 heeft de Commissie toegezegd met een wetgevingsvoorstel over duurzame corporate governance te komen om duurzaam en verantwoord ondernemerschap op lange termijn te bevorderen. Het initiatief draagt ook bij tot de doelstellingen van de mededeling van de Commissie over waardig werk wereldwijd39, die samen met dit voorstel wordt goedgekeurd.

Deze richtlijn zal bijdragen tot de Europese pijler van sociale rechten, aangezien beide rechten zoals billijke arbeidsvoorwaarden bevorderen40. Zij zal zich — buiten haar externe invalshoek — bezighouden met de schending van internationale werkgelegenheidsnormen wanneer deze zich in de Europese Unie voordoen (bv. gevallen van dwangarbeid in de landbouw). Daarom zou zij intern ook de bescherming van werknemers in de Europese Unie versterken, naast het bestaande sociale acquis, en bijdragen tot het voorkomen en aanpakken van schendingen in en tussen de lidstaten.

Deze richtlijn vormt dus een aanvulling op het EU-regelgevingskader, dat momenteel geen transparant en voorspelbaar kader voor de hele Europese Unie omvat dat ondernemingen in de EU in alle sectoren van de economie helpt om duurzaamheidsrisico’s en -effecten met betrekking tot de kernrisico’s voor mensenrechten en milieu te beoordelen en te beheren, ook in hun waardeketens.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Het voorstel is gebaseerd op de artikelen 50 en 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

Artikel 50, lid 1, VWEU, en met name artikel 50, lid 2, punt g), VWEU, voorzien in de bevoegdheid van de EU om op te treden teneinde vrijheid van vestiging voor een bepaalde activiteit te verwezenlijken, in het bijzonder “door, voor zover nodig, de waarborgen te coördineren welke in de lidstaten worden verlangd van de rechtspersonen in de zin van de tweede alinea van artikel 54, om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers in die rechtspersonen als van derden, teneinde die waarborgen gelijkwaardig te maken”. Een mogelijk voorbeeld hiervan zijn de coördinatiemaatregelen betreffende de bescherming van de belangen van aandeelhouders van ondernemingen en andere belanghebbenden, teneinde die bescherming in de gehele Europese Unie gelijkwaardig te maken wanneer de verschillen tussen de nationale voorschriften van dien aard zijn dat zij de vrijheid van vestiging belemmeren41. Op deze bepaling kan een beroep worden gedaan om te voorkomen dat er, als gevolg van een uiteenlopende ontwikkeling van de nationale wetgevingen, belemmeringen voor de vrijheid van vestiging ontstaan of zullen ontstaan. Het ontstaan van dergelijke belemmeringen moet waarschijnlijk zijn en de betrokken maatregel moet erop gericht zijn deze te voorkomen42.

Dit voorstel regelt de zorgvuldigheidsverplichtingen van ondernemingen op het gebied van duurzaamheid en bestrijkt tegelijkertijd — voor zover gekoppeld aan die passende zorgvuldigheid — de plichten van bestuurders van ondernemingen en de beheersystemen van ondernemingen om de passende zorgvuldigheid te betrachten. Het voorstel heeft derhalve betrekking op procedures en maatregelen ter bescherming van de belangen van de vennoten van de ondernemingen en belanghebbenden. Verscheidene lidstaten hebben onlangs wetgeving inzake passende zorgvuldigheid op het gebied van duurzaamheid ingevoerd43, terwijl andere bezig zijn met het opstellen van wetgeving of maatregelen overwegen44. Ook een toenemend aantal lidstaten heeft de kwestie onlangs gereguleerd door van bestuurders te eisen dat zij rekening houden met de externe effecten van de onderneming45, dat zij bij hun besluiten voorrang geven aan de belangen van belanghebbenden46 of dat zij een beleidsverklaring over de mensenrechtenstrategie van de onderneming aannemen47. Nieuwe en opkomende wetten over passende zorgvuldigheid lopen in de Europese Unie sterk uiteen, ondanks het voornemen van alle lidstaten om voort te bouwen op bestaande internationale normen (VN-richtsnoeren voor het bedrijfsleven en de mensenrechten en de OESO-richtsnoeren voor verantwoord ondernemerschap) en leiden dus tot uiteenlopende eisen. Bepaalde lidstaten hebben wetgeving aangenomen, of zullen dat waarschijnlijk doen, die beperkt is tot specifieke duurzaamheidskwesties in waardeketens48. Het persoonlijk toepassingsgebied, de materiële zorgvuldigheidsvereisten, de handhavingsregelingen en de daarmee samenhangende verplichtingen van bestuurders lopen uiteen en zullen dat in de toekomst wellicht nog meer doen49. Verwacht mag worden dat andere lidstaten zullen besluiten op dit gebied geen wetgeving vast te stellen. De sterk uiteenlopende eisen van de lidstaten leiden dus tot versnippering van de interne markt. Deze versnippering zal mettertijd waarschijnlijk nog toenemen.

Deze versnippering dreigt ook te leiden tot ongelijke mededingingsvoorwaarden voor ondernemingen binnen de interne markt. Ten eerste zijn ondernemingen en hun bestuurders — met name van ondernemingen met grensoverschrijdende waardeketens — reeds onderworpen aan verschillende vereisten en zullen zij waarschijnlijk aan nog meer verschillende vereisten moeten voldoen, afhankelijk van de plaats waar zij statutair zijn gevestigd. Dit leidt tot concurrentievervalsing. Bovendien kunnen sommige ondernemingen, afhankelijk van de wijze waarop zij hun activiteiten op de interne markt structureren, tegelijkertijd onder het toepassingsgebied van twee of meer verschillende nationale rechtskaders inzake duurzame corporate governance vallen50. Dit kan leiden tot dubbele voorschriften, nalevingsmoeilijkheden, een gebrek aan rechtszekerheid voor ondernemingen en zelfs tot onderling onverenigbare parallelle wettelijke voorschriften. Omgekeerd is het mogelijk dat sommige ondernemingen niet onder het toepassingsgebied van een nationaal kader vallen om de enkele reden dat zij volgens het nationale recht geen relevante banden hebben met het rechtsgebied van een lidstaat waar zorgvuldigheidsvereisten gelden, en daardoor een voordeel hebben ten opzichte van hun concurrenten.

Met de voorgestelde handeling wordt beoogd dergelijke belemmeringen voor het vrije verkeer en concurrentievervalsing te voorkomen en weg te nemen door harmonisatie van de vereisten voor ondernemingen om passende zorgvuldigheid te betrachten met betrekking tot hun eigen activiteiten, dochterondernemingen en waardeketens en de daarmee samenhangende verplichtingen van bestuurders. Zij zullen leiden tot gelijke mededingingsvoorwaarden waarbij ondernemingen van vergelijkbare omvang en hun bestuurders aan dezelfde eisen moeten voldoen om duurzame corporate governance en zorgvuldigheidsmaatregelen in hun interne beheersystemen te integreren en aldus de belangen van de belanghebbenden van de onderneming op een vergelijkbare manier te beschermen. Geharmoniseerde voorwaarden zouden gunstig zijn voor grensoverschrijdende vestiging, met inbegrip van bedrijfsactiviteiten en ook beleggingen, aangezien het vergelijken van duurzaamheidsvereisten voor ondernemingen zou worden vergemakkelijkt en de betrokkenheid gemakkelijker en dus minder kostbaar zou worden.

Artikel 50 VWEU is een lex specialis voor maatregelen ter verwezenlijking van de vrijheid van vestiging. Van de voorgestelde maatregelen vallen die betreffende de corporate governance van ondernemingen onder deze rechtsgrondslag, met name de integratie van passende zorgvuldigheid in het beleid van de ondernemingen, maatregelen betreffende plannen van ondernemingen om ervoor te zorgen dat hun bedrijfsmodel en strategie verenigbaar zijn met de overgang naar een duurzame economie en met de beperking van de opwarming van de aarde tot 1,5 °C in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs, en daarmee verband houdende beloningsmaatregelen, alsmede bepalingen betreffende de zorgplicht van bestuurders, en de plichten van bestuurders betreffende de invoering van en het toezicht op passende zorgvuldigheid.

Om de beschreven belemmeringen voor de interne markt op een alomvattende manier aan te pakken, wordt artikel 50 VWEU hier gecombineerd met de algemene bepaling van artikel 114 VWEU. Artikel 114 VWEU voorziet in de vaststelling van maatregelen inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten die de instelling en de werking van de interne markt betreffen. De EU-wetgever kan met name een beroep doen op artikel 114 VWEU wanneer de verschillen tussen de nationale voorschriften van dien aard zijn dat zij de fundamentele vrijheden belemmeren of tot concurrentievervalsing leiden en aldus een rechtstreekse invloed hebben op de werking van de interne markt.

Zoals hierboven uiteengezet, hebben de verschillen tussen de nationale voorschriften inzake duurzame corporate governance en zorgvuldigheidsvereisten een direct effect op de werking van de interne markt, en dat effect zal in de toekomst waarschijnlijk nog groter worden. Naast de aangelegenheden die in artikel 50 VWEU worden geregeld, heeft deze handeling betrekking op andere gebieden van de totstandbrenging en de werking van de interne markt. Indien de EU-wetgever niet optreedt, zouden met name de productie en het verkeer van goederen en diensten overhellen ten gunste van rechtsgebieden zonder zorgvuldigheidsregelingen of met minder strenge regelingen, of van ondernemingen die in dergelijke rechtsgebieden zijn gevestigd, hetgeen een aanzienlijk effect zou hebben op het verkeer van goederen en diensten. Bovendien zullen ondernemingen die goederen of diensten leveren, met name kmo’s, worden geconfronteerd met uiteenlopende voorschriften en verwachtingen van in verschillende lidstaten gevestigde klanten. Zo kan de wetgeving van de ene lidstaat eisen dat de leverancier audits door derden uitvoert, terwijl een andere lidstaat kan eisen dat dezelfde leverancier deelneemt aan erkende sectorale regelingen en initiatieven van meerdere belanghebbenden. De ene lidstaat kan eisen dat de onderneming passende zorgvuldigheid betracht met betrekking tot gevestigde zakenrelaties, terwijl de andere lidstaat alleen de directe leveranciers bestrijkt. Dit zou leiden tot een vermenigvuldiging van verschillende, gedeeltelijk onverenigbare eisen, waardoor het vrije verkeer van goederen en diensten in de Europese Unie zou worden verstoord.

Het valt te verwachten dat deze verstoringen en effecten mettertijd ernstiger zullen worden, aangezien steeds meer lidstaten uiteenlopende nationale wetgevingen zullen aannemen of zelfs tot een “race to the bottom” kunnen leiden wat toekomstige zorgvuldigheidswetgeving betreft.

Concurrentievervalsing is ook relevant voor de wettelijke aansprakelijkheid in geval van schade die in de waardeketen van een onderneming wordt veroorzaakt. Sommige nationale rechtskaders inzake passende zorgvuldigheid bevatten een uitdrukkelijke wettelijke-aansprakelijkheidsregeling in verband met het niet betrachten van de passende zorgvuldigheid, terwijl andere een specifieke wettelijke-aansprakelijkheidsregeling uitdrukkelijk uitsluiten51. Een aantal ondernemingen is voor de rechter gedaagd wegens het veroorzaken of niet voorkomen van negatieve effecten op het niveau van hun dochterondernemingen of waardeketens. Dergelijke zaken worden nu beslist op basis van verschillende voorschriften. Bij gebrek aan gemeenschappelijke voorschriften kunnen uiteenlopende nationale aansprakelijkheidsregelingen tot verschillende resultaten leiden, afhankelijk van de vraag of er sprake is van zeggenschap over het eigendom (met betrekking tot dochterondernemingen) of feitelijke zeggenschap (via directe contracten of wanneer de zeggenschap door de onderneming kan worden uitgeoefend via cascadeovereenkomsten of andere hefbomen in indirecte zakelijke relaties). Deze versnippering zou leiden tot concurrentievervalsing op de interne markt, aangezien een onderneming die in de ene lidstaat gevestigd is het onderwerp van schadeclaims zou kunnen worden wegens schade die in de waardeketen is veroorzaakt, terwijl een onderneming met dezelfde waardeketen van dit financiële en reputatierisico zou zijn vrijgesteld als gevolg van uiteenlopende nationale voorschriften.

De voorgestelde wettelijke-aansprakelijkheidsregeling zou verduidelijken welke voorschriften van toepassing zijn in geval van schade bij de eigen activiteiten van een onderneming, op het niveau van haar dochterondernemingen en op het niveau van directe en indirecte zakenrelaties in de waardeketen. Voorts strekt de voorgestelde bepaling inzake het toepasselijke recht ertoe de toepassing van de geharmoniseerde voorschriften, onder meer inzake wettelijke aansprakelijkheid, ook te waarborgen in gevallen waarin het op een dergelijke vordering toepasselijke recht anders niet het recht van een lidstaat is. Het is dan ook van essentieel belang dat voor de nodige gelijke concurrentievoorwaarden wordt gezorgd.

Subsidiariteit

Ten eerste is het onwaarschijnlijk dat de wetgeving van de lidstaten op dit gebied op zichzelf voldoende en efficiënt is. Wat specifieke grensoverschrijdende problemen betreft, zoals verontreiniging, klimaatverandering, biodiversiteit enz., wordt individueel optreden bemoeilijkt wanneer andere lidstaten geen actie ondernemen. Het is onwaarschijnlijk dat internationale verbintenissen, zoals de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs inzake klimaatverandering van het UNFCCC52, het Verdrag inzake biologische diversiteit en andere multilaterale milieuovereenkomsten, door maatregelen van individuele lidstaten alleen kunnen worden verwezenlijkt. Voorts hebben de risico’s die voortvloeien uit de negatieve effecten op de mensenrechten en het milieu in de waardeketens van ondernemingen vaak grensoverschrijdende gevolgen (bv. verontreiniging, transnationale toeleverings- en waardeketens).

Ten tweede zijn veel ondernemingen in de hele EU of wereldwijd actief; waardeketens breiden zich uit tot andere lidstaten van de Europese Unie en in toenemende mate tot derde landen. Institutionele beleggers die over de grenzen heen beleggen, bezitten een groot deel (38 %53) van de totale marktkapitalisatie van grote Europese beursgenoteerde ondernemingen, waardoor veel ondernemingen grensoverschrijdend eigenaar zijn en hun activiteiten worden beïnvloed door regelgeving in sommige landen of het uitblijven van maatregelen in andere landen. Dit is een van de redenen waarom vooroplopende ondernemingen aantoonbaar terughoudend zijn om verdere stappen te zetten in de aanpak van duurzaamheidskwesties, waaronder die in de huidige waardeketens54, en vragen om grensoverschrijdende gelijke mededingingsvoorwaarden.

Ten derde hebben ondernemingen die op de interne markt en daarbuiten actief zijn, rechtszekerheid en gelijke concurrentievoorwaarden nodig voor hun duurzame groei. Sommige lidstaten hebben onlangs wetgeving inzake passende zorgvuldigheid ingevoerd55, terwijl andere bezig zijn wetgeving op te stellen of maatregelen overwegen56. De bestaande voorschriften van de lidstaten en de voorschriften die in voorbereiding zijn, hebben al geleid tot uiteenlopende voorschriften, en zouden tot meer kunnen leiden, wat inefficiënt dreigt te zijn en tot ongelijke concurrentievoorwaarden dreigt te leiden. Er zijn aanzienlijke indirecte gevolgen van uiteenlopende zorgvuldigheidswetten op de leveranciers die leveren aan verschillende ondernemingen die onder verschillende wetten vallen, aangezien de verplichtingen in de praktijk worden vertaald in contractbepalingen. Als de zorgvuldigheidsvereisten van lidstaat tot lidstaat sterk verschillen, leidt dit tot rechtsonzekerheid, versnippering van de interne markt, extra kosten en complexiteit voor ondernemingen en hun beleggers die grensoverschrijdend actief zijn, alsook voor andere belanghebbenden. EU-optreden kan dit voorkomen en heeft dus een toegevoegde waarde.

Ten slotte kan, in vergelijking met individuele acties door de lidstaten, EU-optreden zorgen voor een krachtige Europese stem in beleidsontwikkelingen op een mondiaal niveau57.

Evenredigheid

De lasten voor de ondernemingen als gevolg van de nalevingskosten zijn aangepast aan de omvang, de beschikbare middelen en het risicoprofiel. Ondernemingen hoeven alleen passende maatregelen te nemen die in verhouding staan tot de ernst en de waarschijnlijkheid van de negatieve effecten, en die de onderneming redelijkerwijs kan nemen, rekening houdend met de omstandigheden van het specifieke geval, waaronder de kenmerken van de economische sector en van de specifieke zakelijke relatie en de invloed van de onderneming daarop, en de noodzaak om voorrang te geven aan het nemen van maatregelen. Daartoe werden het materiële en persoonlijke toepassingsgebied en de handhavingsbepalingen beperkt, zoals hieronder nader wordt toegelicht.

Wat het “persoonlijke toepassingsgebied” van de zorgvuldigheidsverplichtingen betreft (d.w.z. welke bedrijfscategorieën eronder vallen), zijn kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), waartoe ook micro-ondernemingen behoren en die in totaal ongeveer 99 % van alle ondernemingen in de Europese Unie uitmaken, uitgesloten van de zorgvuldigheidsverplichting. Voor deze categorie ondernemingen zouden de financiële en administratieve lasten van het opzetten en uitvoeren van een zorgvuldigheidsprocedure relatief hoog zijn. Meestal beschikken zij niet over reeds bestaande zorgvuldigheidsmechanismen, hebben zij geen knowhow of gespecialiseerd personeel, en zouden de kosten van het verrichten van zorgvuldigheidsonderzoek hen onevenredig treffen. Zij zullen echter worden blootgesteld aan een deel van de kosten en lasten via hun zakelijke relaties met ondernemingen die binnen het toepassingsgebied vallen, aangezien van grote ondernemingen wordt verwacht dat zij de eisen op hun beurt ook zullen stellen aan hun leveranciers. Daarom zullen ondersteunende maatregelen nodig zijn om kmo’s te helpen bij het opbouwen van operationele en financiële capaciteit. Ondernemingen waarvan de zakenpartner een kmo is, zijn ook verplicht hen te ondersteunen bij het voldoen aan de zorgvuldigheidsvereisten, ingeval dergelijke vereisten de levensvatbaarheid van de kmo in gevaar zouden brengen. Bovendien omvat de waardeketen van de financiële sector niet de kleine en middelgrote ondernemingen die leningen, kredieten, financieringen, verzekeringen of herverzekeringen ontvangen. Tegelijkertijd zal de blootstelling van een individuele kmo aan negatieve duurzaamheidseffecten in de regel lager zijn dan de blootstelling van grotere ondernemingen. Daarom zullen zeer grote ondernemingen58 onder de volledige zorgvuldigheidsverplichting vallen, ook al omdat vele van hen reeds bepaalde processen toepassen, bv. in verband met verslagleggingsverplichtingen. De geselecteerde omzetcriteria zullen met name diegene eruit filteren die de grootste invloed op de economie van de Europese Unie hebben. Bovendien voorziet deze richtlijn in maatregelen om het door laten werken van de lasten van die grote ondernemingen op de kleinere leveranciers in de waardeketen te beperken en om ten aanzien van kmo’s billijke, redelijke, niet-discriminerende en evenredige eisen te hanteren.

Wat ondernemingen met een lagere omzet en minder werknemers betreft59, blijft de zorgvuldigheidsverplichting beperkt tot die ondernemingen die actief zijn in sectoren met een bijzonder grote impact die tegelijkertijd onder de bestaande sectorale OESO-richtsnoeren vallen60. Voorts is de financiële sector, ondanks het feit dat de OESO-richtsnoeren ook op deze sector betrekking hebben, niet opgenomen in de lijst van sectoren met een grote impact, vanwege de specifieke kenmerken ervan. Met deze beperking wordt beoogd een evenwicht tot stand te brengen tussen het belang van de verwezenlijking van de doelstellingen van de richtlijn en het belang van de minimalisering van de financiële en administratieve lasten voor ondernemingen. De zorgvuldigheidsvereisten voor deze ondernemingen zullen worden vereenvoudigd, aangezien zij zich alleen zullen richten op ernstige negatieve effecten die relevant zijn voor hun sector. Bovendien zal de zorgvuldigheidsverplichting pas twee jaar na het einde van de omzettingsperiode voor deze richtlijn op hen van toepassing zijn, zodat zij de nodige processen en procedures kunnen vaststellen en kunnen profiteren van de samenwerking van de sector, technologische ontwikkelingen, normen enz. die waarschijnlijk zullen worden ingegeven door de eerdere ingangsdatum voor grotere ondernemingen.

Voor zover deze richtlijn ook betrekking heeft op ondernemingen uit derde landen, zijn de criteria die worden gebruikt om te bepalen welke ondernemingen uit de EU en uit derde landen onder de richtlijn vallen, niet dezelfde, maar wordt ervoor gezorgd dat ondernemingen uit derde landen niet méér kans lopen binnen het toepassingsgebied te vallen. Voor hen wordt een netto-omzetdrempel gehanteerd (150 miljoen EUR voor groep 1 en 40 miljoen EUR voor groep 2), maar deze omzet moet wel volledig in de Europese Unie worden behaald. EU-bedrijven moeten op hun beurt een wereldwijde netto-omzet van 150 miljoen EUR hebben en moeten ook voldoen aan een werknemerscriterium (meer dan 500 werknemers in groep 1 en meer dan 250 werknemers in groep 2). Een dergelijk verschil in de gehanteerde criteria is om de volgende redenen gerechtvaardigd:

- Het EU-omzetcriterium voor ondernemingen uit derde landen schept een band met de EU. Het is gerechtvaardigd om alleen de in de Europese Unie behaalde omzet in aanmerking te nemen, aangezien een dergelijke drempel, mits naar behoren gekalibreerd, een territoriale band creëert tussen de ondernemingen uit derde landen en de Europese Unie door de gevolgen die de activiteiten van deze ondernemingen kunnen hebben voor de interne markt van de EU, hetgeen voldoende is om het EU-recht van toepassing te laten zijn op ondernemingen uit derde landen.

- Ook heeft de richtlijn betreffende de verslaglegging per land — een wijziging van de jaarrekeningenrichtlijn — reeds de methoden vastgesteld voor de berekening van de netto-omzet voor ondernemingen van buiten de EU, terwijl een dergelijke methode niet bestaat voor de berekening van het aantal werknemers van ondernemingen uit derde landen. De ervaring met de Franse wet die de zorgvuldigheidsvereisten regelt, leert dat, bij gebrek aan een gemeenschappelijke definitie van een werknemer61, het aantal werknemers (wereldwijd) moeilijk te berekenen is, wat het moeilijk maakt om te bepalen welke bedrijven uit derde landen onder het toepassingsgebied vallen, wat een doeltreffende handhaving van de voorschriften verhindert.

- Het gebruik van zowel werknemers- als omzetcriteria voor EU-ondernemingen zou zorgen voor een betere afstemming op het voorstel voor een richtlijn betreffende duurzaamheidsrapportage door ondernemingen, die moet worden gebruikt voor de verslaglegging over zorgvuldigheidsmaatregelen en -beleid voor EU-ondernemingen.

- Hoewel de richtlijn betrekking zal hebben op ongeveer 13 000 EU-ondernemingen62, zal zij volgens de ramingen van de Commissie slechts betrekking hebben op ongeveer 4 000 ondernemingen uit derde landen63. Het feit dat EU-ondernemingen alleen onder de richtlijn zullen vallen indien zij ook de minimumgrens voor het aantal werknemers bereiken, zal de concurrentievoorwaarden op de interne markt van de EU hoogstwaarschijnlijk niet veranderen: de twee omvangscriteria die van toepassing zijn op EU-ondernemingen zullen, zelfs indien zij worden gecumuleerd, ertoe leiden dat relatief kleinere ondernemingen nog steeds onder de richtlijn vallen in vergelijking met ondernemingen uit derde landen, omdat in hun geval de volledige wereldwijde netto-omzet van de onderneming in aanmerking moet worden genomen.

Ten slotte zijn grote ondernemingen uit derde landen met een hoge omzet in de Europese Unie in staat de zorgvuldigheidsvereisten toe te passen en zullen zij ook bij hun activiteiten elders profiteren van de voordelen die aan de zorgvuldigheidsvereisten verbonden zijn. In alle andere opzichten vallen ondernemingen uit derde landen op dezelfde wijze onder de zorgvuldigheidsvoorschriften als hun tegenhangers in de EU (bijvoorbeeld wat betreft de regeling die van toepassing is op ondernemingen die actief zijn in sectoren met een grote impact en de identieke overgangsperiode voor die ondernemingen). De harmonisatie van de verplichtingen van bestuurders blijft beperkt tot EU-ondernemingen; voor ondernemingen uit derde landen gelden dus beperktere verplichtingen.

Het “materiële toepassingsgebied” is voornamelijk gericht en gestructureerd op de zorgvuldigheidsverplichting van de onderneming en omvat de mensenrechten en de negatieve milieueffecten die duidelijk kunnen worden omschreven in bepaalde internationale verdragen. De voorgestelde taken van de bestuurders zorgen voor een nauw verband met de zorgvuldigheidsverplichtingen en zijn dus noodzakelijk voor de doeltreffendheid van de passende zorgvuldigheid. De plichten van bestuurders omvatten ook de verduidelijking van de wijze waarop bestuurders geacht worden te voldoen aan de zorgplicht om te handelen in het belang van de onderneming.

Effectieve handhaving van de zorgvuldigheidsplicht is essentieel voor het bereiken van de doelstellingen van het initiatief. Deze richtlijn zal voorzien in een combinatie van sancties en wettelijke aansprakelijkheid.

Wat de particuliere handhaving door middel van wettelijke aansprakelijkheid betreft, wordt een verschillende benadering gehanteerd ten aanzien van de eigen activiteiten en de dochterondernemingen van de onderneming enerzijds en van de zakenrelaties anderzijds. De wettelijke aansprakelijkheid betreft met name alleen gevestigde zakenrelaties waarvan een onderneming verwacht dat zij een duurzame relatie zullen hebben, gelet op de intensiteit of de duur ervan, en die geen verwaarloosbaar of louter bijkomstig onderdeel van de waardeketen van de onderneming vormen. De onderneming is niet aansprakelijk voor het niet voorkomen of het niet (doen) stoppen van schade op het niveau van indirecte zakelijke relaties indien zij gebruik heeft gemaakt van cascadeovereenkomsten en zekerheid, en maatregelen heeft genomen om de naleving ervan te controleren, tenzij het in de omstandigheden van het geval onredelijk was te verwachten dat de feitelijk genomen maatregelen, ook wat de controle op de naleving betreft, toereikend zouden zijn om de negatieve effecten te voorkomen, te beperken, te stoppen of de omvang ervan zo gering mogelijk te houden. Voorts moet bij de beoordeling van het bestaan en de omvang van aansprakelijkheid naar behoren rekening worden gehouden met de inspanningen van de onderneming, voor zover deze rechtstreeks verband houden met de schade in kwestie, om te voldoen aan eventuele herstelmaatregelen die van haar worden verlangd door een toezichthoudende autoriteit, met alle gedane investeringen en alle verleende gerichte steun, alsook met de samenwerking met andere entiteiten om de negatieve effecten in haar waardeketens aan te pakken.

Deze benadering van de wettelijke aansprakelijkheid zal ook het risico van buitensporig procederen beperken.

De maatregelen in verband met de handhaving van de zorgvuldigheidsplicht door de overheid gaan niet verder dan nodig is. In deze richtlijn wordt verduidelijkt dat elke sanctie die wegens niet-naleving van de zorgvuldigheidsverplichtingen wordt opgelegd, evenredig moet zijn. Indien de overheidsinstanties die onderzoeken of de onderneming deze richtlijn naleeft, een tekortkoming vaststellen, moeten zij de onderneming eerst een passende termijn gunnen om corrigerende maatregelen te nemen. De richtlijn schetst een beperkt aantal sancties die in alle lidstaten moeten worden toegepast, maar laat het aan de lidstaten over om te zorgen voor een evenredige handhavingsprocedure, in overeenstemming met hun nationale wetgeving. Wanneer geldboetes worden opgelegd, worden deze gebaseerd op de omzet van de onderneming om het evenredige niveau ervan te waarborgen.

Voorts brengt deze richtlijn geen onnodige kosten mee voor de Europese Unie, de nationale regeringen of de regionale of lokale autoriteiten. De richtlijn laat het aan de lidstaten over hoe zij de handhaving organiseren. Het toezicht kan worden uitgeoefend door de bestaande autoriteiten. Om de kosten te verminderen (bijvoorbeeld bij het toezicht op ondernemingen uit derde landen die in verschillende lidstaten actief zijn) en het toezicht, de coördinatie, het onderzoek en de uitwisseling van informatie te verbeteren, zal de Commissie een Europees netwerk van toezichthoudende autoriteiten oprichten.

Deze richtlijn maakt samenwerking tussen ondernemingen, het gebruik van sectorale regelingen en initiatieven van meerdere belanghebbenden mogelijk om de kosten van de naleving van deze richtlijn voor de ondernemingen te verminderen.

Keuze van het instrument

Het voorgestelde instrument is een richtlijn, aangezien artikel 50 VWEU de rechtsgrondslag is voor vennootschapsrechtelijke wetgeving met betrekking tot de bescherming van de belangen van vennoten van vennootschappen en anderen, teneinde die bescherming in de gehele Europese Unie gelijkwaardig te maken. Artikel 50 VWEU bepaalt dat het Europees Parlement en de Raad besluiten nemen door middel van richtlijnen.

De Commissie stelt gedelegeerde handelingen vast met betrekking tot de criteria voor de verslaglegging door ondernemingen uit derde landen over passende zorgvuldigheid.

Om de ondernemingen en de autoriteiten van de lidstaten te helpen bij het nakomen van hun zorgvuldigheidsverplichtingen, kan de Commissie, zo nodig in overleg met de betrokken Europese instanties, internationale instanties die deskundig zijn op het gebied van de toepassing van de zorgvuldigheidsverplichting en andere instanties, richtsnoeren opstellen. Richtsnoeren kunnen ook worden gebruikt om niet-bindende modelcontractbepalingen te schetsen die ondernemingen kunnen gebruiken wanneer zij de verplichting in hun waardeketen trapsgewijs doorgeven.

Daarnaast kan de Commissie, voortbouwend op bestaande EU-acties en -instrumenten, andere ondersteunende maatregelen nemen om de toepassing van de zorgvuldigheidsvereisten binnen de Europese Unie en in derde landen te ondersteunen, waaronder het faciliteren van gezamenlijke initiatieven van belanghebbenden om ondernemingen te helpen hun verplichtingen na te komen en kmo’s die de gevolgen van deze richtlijn ondervinden, op andere manieren te ondersteunen. Dit kan verder worden aangevuld met EU-instrumenten voor ontwikkelingssamenwerking om regeringen van derde landen en stroomopwaartse economische actoren in derde landen te ondersteunen bij het aanpakken van de negatieve effecten van hun operaties en stroomopwaartse zakelijke relaties op de mensenrechten en het milieu.

3. EVALUATIE ACHTERAF, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Raadplegingen van belanghebbenden

2.

Overeenkomstig de richtsnoeren voor betere regelgeving hebben meerdere raadplegingsactiviteiten plaatsgevonden:


- de aanvangseffectbeoordeling (het stappenplan), waarop 114 reacties zijn gekomen;

- de openbare raadpleging64, waarop 473 461 antwoorden zijn gekomen en die 122 785 handtekeningen van burgers heeft opgeleverd, waarvan de meeste werden ingediend via campagnes die gebruikmaakten van vooraf ingevulde vragenlijsten, en 149 standpuntnota’s;

- een specifieke raadpleging van sociale partners;

- een aantal workshops en vergaderingen voor belanghebbenden, bv. vergadering van de Informal Company Law Expert Group (ICLEG), die hoofdzakelijk bestaat uit juridische academici inzake vennootschapsrecht, die vergaderen met vertegenwoordigers van de lidstaten in de Company Law Expert Group (CLEG), en

- conferenties en vergaderingen met ondernemersorganisaties, individuele ondernemingen, met inbegrip van vertegenwoordigers van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), het maatschappelijk middenveld, met inbegrip van niet-gouvernementele organisaties en organisaties zonder winstoogmerk, alsook internationale organisaties, zoals de OESO.

Globaal gezien is uit de raadplegingsactiviteiten gebleken dat belanghebbenden over het algemeen ruim erkennen dat er behoefte is aan een EU-rechtskader voor passende zorgvuldigheid65. Met name grote ondernemingen in de raad vroegen naar een grotere harmonisatie op het gebied van passende zorgvuldigheid om de rechtszekerheid te verbeteren en gelijke mededingingsvoorwaarden te creëren. Burgers en verenigingen van het maatschappelijk middenveld beoordeelden het huidige regelgevingskader als ondoeltreffend om te zorgen voor een verantwoordingsplicht van ondernemingen voor negatieve effecten op de mensenrechten en het milieu.

Een ruime meerderheid van de respondenten van de openbare raadpleging, waaronder de meeste deelnemende lidstaten, was eerder voorstander van een horizontale benadering van passende zorgvuldigheid dan van een sectorspecifieke of thematische benadering66. Ondernemingen gaven aan dat zij vreesden voor het risico op concurrentienadeel ten aanzien van ondernemingen uit derde landen die niet dezelfde verplichtingen hebben. Zo ook waren de meeste respondenten het ermee eens dat de regels voor passende zorgvuldigheid ook van toepassing moeten zijn op ondernemingen uit derde landen die niet gevestigd zijn in de EU maar activiteiten van een bepaalde omvang in de EU uitoefenen67.

Met betrekking tot een handhavingsmechanisme dat gepaard gaat met een verplichte passende zorgvuldigheid gaven alle groepen belanghebbenden die antwoordden op de openbare raadpleging met een meerderheid aan dat toezicht door bevoegde nationale autoriteiten met een mechanisme van EU-samenwerking/-coördinatie de geschiktste optie is68.

Een meerderheid van de respondenten in alle groepen belanghebbenden was van mening dat bindende regels met streefcijfers de optie was die de meeste kosten met zich meebracht, maar ook algemeen de meeste voordelen. Hoewel de meeste respondenten de positieve effecten voor derde landen zagen, vreest een deel van de respondenten potentiële negatieve effecten van regels van passende zorgvuldigheid voor derde landen als ondernemingen die investeren in derde landen met zwakke mensenrechten, met inbegrip van sociale en arbeidsrechten, en milieubescherming, zich uit die landen zouden moeten terugtrekken.

Gedetailleerde informatie over de raadplegingsstrategie en conclusies van de raadplegingen van belanghebbenden zijn te vinden in bijlage 2 bij het effectbeoordelingsverslag.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid

Om de analyse van de verschillende opties te ondersteunen, kende de Commissie ondersteuningscontracten toe aan externe deskundigen voor een onderzoek naar zorgvuldigheidsvereisten in de toeleveringsketen69 en voor een onderzoek naar de plichten van bestuurders en duurzame corporate governance70. Deze deskundigen werkten tijdens de verschillende fasen van het onderzoek nauw samen met de Commissie.

Bovenop deze ondersteunende onderzoeken werd aanvullende deskundigheid vastgesteld via literatuuronderzoek en via de antwoorden op de raadpleging van belanghebbenden.

Naast de vermelde ondersteunende onderzoeken, vergaderingen van deskundigengroepen en raadplegingen van belanghebbenden besteedde de Commissie ook veel aandacht aan de toepasselijke resolutie van het Europees Parlement en aan de conclusies van de Raad. De resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2021 bevatte aanbevelingen aan de Commissie over passende zorgvuldigheid van ondernemingen en verantwoording van ondernemingen, waarin de Commissie werd opgeroepen EU-regels voor te stellen voor een omvattende zorgvuldigheidsverplichting in het bedrijfsleven. In de conclusies van de Raad over mensenrechten en fatsoenlijk werk in mondiale toeleveringsketens van 1 december 2020 werd de Commissie opgeroepen een voorstel voor een EU-rechtskader op te stellen over duurzame corporate governance, met inbegrip van sectoroverschrijdende zorgvuldigheidsverplichtingen in het bedrijfsleven van ondernemingen in mondiale waardeketens.

Effectbeoordeling

De analyse in de effectbeoordeling had in ruime zin betrekking op het probleem dat voortvloeit uit de behoefte om duurzaamheid in corporate governance- en managementsystemen te versterken, met twee dimensies: (1) in risicobeheersystemen en besluiten van ondernemingen wordt onvoldoende rekening gehouden met belangen van belanghebbenden en (duurzaamheids-)risico’s in verband met belanghebbenden voor ondernemingen; (2) ondernemingen beperken hun negatieve effecten op de mensenrechten en het milieu onvoldoende, beschikken niet over passende governance, managementsystemen en maatregelen om hun schadelijke effecten te beperken.

Na overweging van verschillende beleidsopties, hoofdzakelijk op het gebied van de plichten inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven en de plichten van bestuurders, werd in de effectbeoordeling een voorkeurspakket van beleidsopties voorgesteld rond drie elementen: passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven, plichten van bestuurders en vergoeding, die elkaar aanvullen.

De ontwerpeffectbeoordeling werd op 9 april 2021 ingediend bij de Raad voor regelgevingstoetsing van de Commissie. Na de negatieve opinie van de Raad werd op 8 november 2021 een herziene effectbeoordeling bij de Raad ingediend voor een tweede opinie. Hoewel de Raad vaststelde dat het verslag als reactie op zijn eerste opinie aanzienlijk was herzien, gaf hij toch een tweede negatieve opinie op 26 november 202171, waarin de behoefte werd benadrukt aan beleidsrichtsnoeren over het feit of, en onder welke voorwaarden, het initiatief voor duurzame corporate governance kon worden voortgezet. De Raad behield zijn negatieve opinie omdat hij van mening was dat de effectbeoordeling tekortschoot bij (1) het aanpakken van de probleembeschrijving en het verstrekken van overtuigend bewijsmateriaal dat bedrijven in de Unie, met name kmo’s, niet al voldoende duurzaamheidsaspecten weerspiegelen of onvoldoende prikkels krijgen om dit te doen; (2) het verstrekken van een toepassingsgebied van beleidsopties en het vaststellen of volledig beoordelen van belangrijke beleidskeuzen; (3) het beoordelen van de effecten op volledige, evenwichtige en neutrale wijze en het weerspiegelen van onzekerheid met betrekking tot de uitvoering van voordelen en (4) het aantonen van de evenredigheid van de voorkeursoptie.

Om de opmerkingen van de tweede negatieve opinie van de Raad aan te pakken, is de effectbeoordeling daarom aangevuld met een werkdocument van de diensten over de follow-up van de opinie van de Raad waarin aanvullende verduidelijkingen en bewijzen worden verstrekt over de gebieden waarop de Raad specifieke suggesties voor verbeteringen had gedaan.

Volgens de regels voor betere regelgeving van de Commissie is een positieve opinie van de Raad voor regelgevingstoetsing vereist opdat een document naar de fase van vaststelling kan overgaan. De vicevoorzitter voor Interinstitutionele Betrekkingen en Prognoses kan evenwel toestaan dat de voorbereidingen voor een initiatief dat een tweede negatieve opinie van de Raad voor regelgevingstoetsing heeft gekregen, worden voortgezet. Er zij op gewezen dat de opinies van de Raad voor regelgevingstoetsing een beoordeling zijn van de kwaliteit van de effectbeoordeling en niet van het hiermee verbonden wetgevingsvoorstel.

3.

Nog in het licht van de goedkeuring door de vicevoorzitter voor Interinstitutionele Betrekkingen en Prognoses achtte de Commissie het passend het initiatief voort te zetten om de volgende redenen:


- het beleidsbelang van dit initiatief voor de beleidsprioriteit van de Commissie van “een economie die werkt voor de mensen”, ook in de context van het pakket duurzame financiering en de Europese Green Deal en

- de urgentie van maatregelen op het gebied van passende zorgvuldigheid in de waardeketen als bijdrage aan de duurzaamheidstransitie, en om het risico van de toenemende versnippering van de eengemaakte markt aan te pakken, alsook het standpunt dat

- de verstrekte aanvullende verduidelijkingen en bewijzen de tekortkomingen van de effectbeoordeling die de Raad voor regelgevingstoetsing had vastgesteld, op bevredigende wijze hebben aangepakt en in overweging werden genomen in het aangepaste wetgevingsvoorstel.

Wat het belang en de urgentie van het initiatief betreft, stelde de Commissie ook vast dat het initiatief was opgenomen in de gezamenlijke beleidsprioriteiten voor 2022 door het Europees Parlement, de Raad en de Commissie.

Na zorgvuldige analyse van de bevindingen van de Raad en overweging van de verstrekte aanvullende verduidelijkingen en bewijzen is de Commissie van mening dat het voorstel, dat significant werd herzien in vergelijking met het pakket beleidsopties dat door de effectbeoordeling naar voren was geschoven, het nog steeds mogelijk maakt aanzienlijke vooruitgang te boeken naar de algemene doelstelling om het potentieel van de eengemaakte markt beter te benutten en bij te dragen aan de overgang naar een duurzame economie en om duurzaam en verantwoord gedrag van ondernemingen op de lange termijn te stimuleren. De richtlijn is specifieker en doelgerichter in vergelijking met de voorkeursoptie die in de ontwerpeffectbeoordeling is beschreven. De kern hiervan is de zorgvuldigheidsverplichting, terwijl de plichten van bestuurders aanzienlijk worden beperkt door ze in hoge mate te koppelen aan de zorgvuldigheidsverplichting. Bovendien is het toepassingsgebied van passende zorgvuldigheid aangepast. Een gedetailleerde beschrijving van de aanpassingen die zijn aangebracht aan het voorkeursoptiepakket van de effectbeoordeling is te vinden in het begeleidende werkdocument van de diensten, dat de follow-up van de opinie van de Raad voor regelgevingstoetsing en aanvullende informatie bevat.

Kortom, het “personele toepassingsgebied”, d.w.z. welke bedrijfscategorieën gedekt zijn, is aanzienlijk verkleind na overwegingen op basis van de opmerkingen van de Raad over de beschrijving van het probleem, met name met betrekking tot kmo’s, en over de evenredigheid van de voorkeursoptie. Concreet zijn kmo’s nu volledig uitgesloten van het toepassingsgebied en is de dekking van sectoren met een bijzonder grote impact verschoven naar uitsluitend ondernemingen met meer dan 250 werknemers en een wereldwijde netto-omzet van meer dan 40 miljoen EUR (terwijl grote ondernemingen die de grenzen van zowel 500 werknemers als een wereldwijde netto-omzet van 150 miljoen EUR overschrijden, onder het toepassingsgebied vallen, ongeacht in welke economische sector zij actief zijn). De sectoren met een bijzonder grote impact worden in de tekst rechtstreeks gedefinieerd, waardoor ook rekening wordt gehouden met de opmerkingen van de Raad betreffende wetgevingstechniek. De definitie van sectoren met een bijzonder grote impact is beperkt tot sectoren met een hoog risico op nadelige effecten en waarvoor OESO-richtsnoeren bestaan. Voor midcapondernemingen in sectoren met een bijzonder grote impact zullen de regels van toepassing zijn na een overgangsperiode van twee jaar zodat zij meer tijd hebben om zich aan te passen. Daarnaast zijn de zorgvuldigheidsverplichtingen van deze ondernemingen slechts beperkt tot ernstige effecten die relevant zijn voor hun sector.

Om de doelstellingen van het initiatief daadwerkelijk te behalen, is het toepassingsgebied van dit voorstel uitgebreid naar ondernemingen uit derde landen. Alleen niet-EU-ondernemingen met een direct verband met de markt van de Unie en die voldoen aan vergelijkbare drempelwaarden voor omzet als EU-ondernemingen, maar op de markt van de Unie, vallen onder het toepassingsgebied. Daarnaast moeten zij voldoen aan dezelfde verplichtingen betreffende passende zorgvuldigheid als de respectieve EU-ondernemingen.

In de richtlijn wordt ook vermeld dat ondernemingen, met name kmo’s in de waardeketen, behoefte hebben aan toegankelijke en praktische steun om zich voor te bereiden op de verplichtingen (of de hieruit voortvloeiende verzoeken die direct aan hen kunnen worden gedaan). Het kan gaan om praktische richtsnoeren en ondersteuningsinstrumenten zoals hotlines, databanken of opleiding, alsook de oprichting van een observatorium om ondernemingen te helpen bij de uitvoering van de richtlijn. Daarnaast wordt in de herzieningsclausule uitdrukkelijk verwezen naar het personele toepassingsgebied van de richtlijn (d.w.z. dekking van bedrijfscategorieën), dat moet worden herzien in het licht van de praktische ervaringen met de toepassing van de wetgeving. Andere beperkende maatregelen om het indirecte effect op de kmo’s te verminderen, maken deel uit van de verplichtingen van ondernemingen die binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen.

Wat het materiële toepassingsgebied betreft (d.w.z. wat is gedekt), werd gekozen voor een transversaal instrument dat betrekking heeft op mensenrechten en milieueffecten. Dit weerspiegelt de sterke consensus bij groepen van belanghebbenden dat een horizontaal kader nodig is om de vastgestelde problemen aan te pakken.

Daarnaast merkte de Raad op dat de effectbeoordeling onvoldoende duidelijk is over de behoefte om de plichten van bestuurders te reguleren bovenop de zorgvuldigheidsvereisten. De Commissie besliste daarom dit probleem aan te pakken door af te wijken van het pakket van de voorkeursopties in de effectbeoordeling en zich toe te spitsen op het element van de plichten van bestuurders, ook in het licht van de bestaande internationale normen72, over passende zorgvuldigheid en zorgplicht. Dit omvat de plichten van bestuurders met betrekking tot de opzet van en het toezicht op de uitvoering van de processen en maatregelen van passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven, de opstelling van een gedragscode hiervoor en de integratie van passende zorgvuldigheid in de ondernemingsstrategie. Om de rol van bestuurders in het licht van de zorgvuldigheidsverplichtingen in het bedrijfsleven volledig weer te geven, wordt de algemene plicht van bestuurders inzake zorg voor de onderneming, die beschreven staat in het vennootschapsrecht van alle lidstaten, ook verduidelijkt, door te stellen dat bestuurders, wanneer zij hun plicht vervullen om in het beste belang van de onderneming te handelen, rekening moeten houden met de duurzaamheidsaspecten van het voorstel voor een richtlijn betreffende duurzaamheidsrapportage door ondernemingen, met inbegrip van, waar van toepassing, gevolgen voor mensenrechten, klimaatverandering en milieu, met inbegrip van de horizonten op de korte, middellange en lange termijn. Verdergaande specifieke plichten van bestuurders die in de effectbeoordeling naar voren waren geschoven, zijn niet behouden. Dit zorgt ervoor dat het voorstel zijn doelstelling nakomt en toch evenredig blijft.

Wat de opmerkingen van de Raad betreft, bevatten deze toelichting en de overwegingen van het wetgevingsvoorstel uitgebreide verklaringen van de gemaakte beleidskeuzen. De effectbeoordeling die bij de Raad is ingediend en de opmerkingen van de Raad zijn ongewijzigd bekendgemaakt, terwijl een afzonderlijk begeleidend werkdocument van de diensten is opgesteld om aanvullende verduidelijkingen en bewijzen te verstrekken naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad betreffende bewijsmateriaal. Dit document heeft met name betrekking op:

4.

1. omschrijving van het probleem:


- de omvang en evolutie van de milieu- en duurzaamheidsproblemen die direct verband houden met de duidelijke afwezigheid of het onvoldoende gebruik van managementpraktijken door EU-ondernemingen en die door deze richtlijn moeten worden aangepakt, en de toegevoegde waarde van de richtlijn met betrekking tot het omvangrijke pakket maatregelen om duurzaamheid in het kader van de Green Deal te bevorderen;

- waarom de markt- en concurrentiedynamieken samen met de verdere evolutie van de bedrijfsstrategieën en risicobeheersystemen van ondernemingen als onvoldoende worden beschouwd en het veronderstelde oorzakelijke verband tussen het gebruik van duurzaamheidsinstrumenten in het bedrijfsleven en het praktische effect ervan bij het aanpakken van de problemen;

5.

2. effecten van de voorkeursoptie:


- problemen met betrekking tot derde landen, met de integratie van vaststellingen (i) over verwachte ontwikkelingen in derde landen (ook rekening houdend met steunmaatregelen voor handel en ontwikkeling in de EU en wereldwijd), (ii) over effecten op derde landen en op leveranciers in derde landen;

- het handhavingsmechanisme, dat voorziet in een verdere uitbreiding van de toegevoegde waarde van een handhavingssysteem met twee pijlers dat voortbouwt op administratieve handhaving en wettelijke aansprakelijkheid;

- effecten op mededinging en concurrentievermogen.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Kleine en middelgrote ondernemingen, met inbegrip van micro-ondernemingen, vallen niet onder het toepassingsgebied, en indirecte effecten op deze ondernemingen zullen worden beperkt door steunmaatregelen en richtlijnen op het niveau van de Unie en van de lidstaten, alsook in relaties tussen bedrijven met gebruik van modelcontractbepalingen en aan de hand van evenredigheidsvereisten voor de grotere zakelijke partner.

Grondrechten

Zoals verklaard in de effectbeoordeling en op basis van bestaand bewijsmateriaal kunnen verplichte zorgvuldigheidsvereisten aanzienlijke voordelen hebben voor de bescherming en bevordering van grondrechten.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel heeft geen directe gevolgen voor de begroting van de Unie.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

De Commissie zal een Europees netwerk van toezichthoudende autoriteiten opzetten om te helpen bij de uitvoering van deze richtlijn. Dit netwerk zal bestaan uit de vertegenwoordigers van de toezichthoudende autoriteiten die de lidstaten hebben aangewezen en waar nodig worden aangevuld met andere agentschappen van de Unie met relevante deskundigheid op de gebieden die onder deze richtlijn vallen, om te zorgen voor naleving door de ondernemingen van hun zorgvuldigheidsverplichtingen, om de coördinatie en convergentie van regelgevende, onderzoeks-, straf- en toezichtspraktijken te faciliteren en te waarborgen, alsook het delen van informatie tussen deze toezichthoudende autoriteiten.

Zeven jaar na het einde van de overgangsperiode brengt de Commissie verslag uit over de uitvoering van deze richtlijn, met inbegrip van onder meer de doeltreffendheid ervan. Het verslag gaat zo nodig vergezeld van een wetgevingsvoorstel.

Om ondernemingen en lidstaten duidelijkheid en steun te bieden bij de uitvoering van de richtlijn, zal de Commissie waar nodig richtsnoeren uitgeven.

Toelichtende stukken

In het belang van een correcte uitvoering van deze richtlijn is een toelichtend document nodig, bv. in de vorm van concordantietabellen.

Artikelsgewijze toelichting

In artikel 1 wordt het onderwerp van de richtlijn uiteengezet, d.w.z. het vaststellen van regels over zorgvuldigheidsverplichtingen door ondernemingen betreffende feitelijke en potentiële negatieve effecten op de mensenrechten en het milieu, met betrekking tot hun eigen activiteiten, de activiteiten van hun dochterondernemingen en de activiteiten van de waardeketen die worden uitgevoerd door gevestigde zakelijke relaties; in de bepaling wordt ook gespecificeerd dat in deze richtlijn regels worden vastgesteld over de aansprakelijkheid voor inbreuken op de zorgvuldigheidsverplichting.

In artikel 2 wordt het personele toepassingsgebied van de richtlijn vastgesteld en worden de criteria beschreven op basis waarvan een lidstaat bevoegd is om de in deze richtlijn beschreven kwesties te reguleren.

Artikel 3 bevat definities voor de toepassing van deze richtlijn.

In artikel 4 wordt bepaald dat de lidstaten erop moeten toezien dat ondernemingen passende zorgvuldigheid inzake de mensenrechten en het milieu toepassen door de in de artikelen 5 tot en met 11 van de richtlijn beschreven specifieke voorschriften na te leven.

Artikel 5 vereist dat de lidstaten erop toezien dat ondernemingen passende zorgvuldigheid integreren in alle bedrijfsbeleidslijnen en dat zij beschikken over een beleid van passende zorgvuldigheid dat jaarlijks wordt geactualiseerd. In de bepaling wordt gespecificeerd dat dit beleid een beschrijving moet omvatten van de aanpak van de onderneming inzake passende zorgvuldigheid, van een gedragscode die de werknemers en dochterondernemingen van de onderneming moeten volgen en van de aanwezige processen om passende zorgvuldigheid uit te voeren.

In artikel 6 worden de lidstaten ertoe verplicht ervoor te zorgen dat ondernemingen passende maatregelen nemen om feitelijke of potentiële negatieve effecten op de mensenrechten en het milieu bij hun eigen activiteiten, bij hun dochterondernemingen en op het niveau van hun gevestigde directe of indirecte zakelijke relaties in hun waardeketen vast te stellen.

In artikel 7 worden de lidstaten ertoe verplicht ervoor te zorgen dat ondernemingen passende maatregelen nemen om potentiële negatieve effecten die uit hoofde van artikel 6 zijn vastgesteld te voorkomen, of om die effecten op passende wijze te beperken, wanneer preventie niet mogelijk is of geleidelijke uitvoering vereist is.

In artikel 8 worden de lidstaten ertoe verplicht ervoor te zorgen dat ondernemingen passende maatregelen nemen om een einde te maken aan feitelijke of potentiële negatieve effecten voor de mensenrechten en het milieu die zij hadden vastgesteld of hadden kunnen vaststellen uit hoofde van artikel 6. Wanneer een negatief effect dat zich heeft voorgedaan op het niveau van gevestigde directe of indirecte zakelijke relaties niet kan worden weggewerkt, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat ondernemingen de omvang van het effect tot een minimum beperken.

In artikel 9 worden de lidstaten ertoe verplicht ervoor te zorgen dat ondernemingen voorzien in de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de onderneming bij legitieme bezorgdheid over die potentiële of feitelijke negatieve effecten, ook in de waardeketen van de onderneming. Ondernemingen moeten deze mogelijkheid bieden aan personen die getroffen zijn of die redelijke gronden hebben om aan te nemen dat zij kunnen worden getroffen door een negatief effect, aan vakbonden en andere werknemersvertegenwoordigers die personen vertegenwoordigen die werken in de betreffende waardeketen, en aan organisaties van het maatschappelijk middenveld die actief zijn op het gebied in kwestie.

In artikel 10 wordt voor de lidstaten de verplichting ingevoerd om van ondernemingen te eisen dat zij de uitvoering van hun zorgvuldigheidsmaatregelen periodiek beoordelen om na te gaan of negatieve effecten naar behoren worden geïdentificeerd en of preventieve of corrigerende maatregelen worden uitgevoerd, en om te bepalen in welke mate negatieve effecten zijn voorkomen of beëindigd of de omvang ervan tot een minimum is beperkt.

In artikel 11 worden de lidstaten ertoe verplicht ervoor te zorgen dat ondernemingen die niet vallen onder verslagleggingsverplichtingen krachtens Richtlijn 2013/34/EU verslag uitbrengen over de kwesties die onder deze richtlijn vallen en op hun website een jaarlijkse verklaring bekendmaken.

In artikel 12 wordt de Commissie ertoe verplicht richtsnoeren vast te stellen over niet-bindende modelcontractbepalingen om ondernemingen te helpen voldoen aan artikel 7, lid 2, punt b), en artikel 8, lid 3, punt c).

In artikel 13 wordt de mogelijkheid voor de Commissie beschreven om, teneinde steun te verlenen aan ondernemingen of autoriteiten van de lidstaten over hoe ondernemingen aan hun zorgvuldigheidsverplichtingen moeten voldoen, richtlijnen uit te geven, voor specifieke sectoren of specifieke negatieve effecten, in overleg met het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, het Europees Milieuagentschap, en waar passend internationale organen die deskundigheid hebben in passende zorgvuldigheid.

In artikel 14 worden de lidstaten en de Commissie ertoe verplicht te voorzien in begeleidende maatregelen voor ondernemingen binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn en voor actoren in mondiale waardeketens die indirect effecten ondervinden van de verplichtingen van de richtlijn. Dergelijke steun kan gaan van de exploitatie van specifieke websites, portalen of platforms tot financiële steun voor kmo’s, en het faciliteren van gezamenlijke initiatieven van belanghebbenden. In deze bepaling wordt verder verduidelijkt dat ondernemingen gebruik kunnen maken van sectorregelingen en multistakeholderinitiatieven om de uitvoering van passende zorgvuldigheid te ondersteunen en dat de Commissie, in samenwerking met de lidstaten, richtsnoeren kan verstrekken om de geschiktheid van dergelijke regelingen te beoordelen.

In artikel 15 worden de lidstaten ertoe verplicht ervoor te zorgen dat bepaalde ondernemingen een plan vaststellen om ervoor te zorgen dat het bedrijfsmodel en de strategie van de onderneming verenigbaar zijn met de overgang naar een duurzame economie en met de beperking van de opwarming van de aarde tot 1,5 °C overeenkomstig de Overeenkomst van Parijs.

Met artikel 16 worden ondernemingen die zijn opgericht overeenkomstig de wetgeving van een derde land en die uit hoofde van artikel 2, lid 2, binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, ertoe verplicht een naar behoren gemachtigd vertegenwoordiger in de Unie aan te wijzen die het aanspreekpunt is voor de bevoegde autoriteiten van de lidstaten voor alle kwesties die noodzakelijk zijn voor de ontvangst, naleving en handhaving van rechtshandelingen die zijn uitgegeven met betrekking tot deze richtlijn.

Artikel 17 bevat de verplichting voor de lidstaten om een of meer nationale toezichthoudende autoriteiten aan te duiden om erop toe te zien dat ondernemingen hun zorgvuldigheidsverplichtingen naleven, alsook hun verplichting uit hoofde van artikel 15, leden 1 en 2, en om de handhavingsbevoegdheid van die verplichtingen overeenkomstig artikel 18 uit te oefenen.

In artikel 18 worden de passende bevoegdheden en middelen van de door de lidstaten aangewezen toezichthoudende autoriteiten beschreven om hun toezicht- en handhavingstaken uit te voeren.

In artikel 19 worden de lidstaten ertoe verplicht ervoor te zorgen dat natuurlijke personen of rechtspersonen die redenen hebben om op basis van objectieve omstandigheden te geloven dat een onderneming de bepalingen van deze richtlijn niet op passende wijze naleeft, bij de toezichthoudende autoriteiten gegronde bezorgdheden mogen indienen, met name in de lidstaat van hun gewoonlijk verblijf, hun geregistreerd kantoor, werkplek of plaats van de vermeende inbreuk.

In artikel 20 wordt bepaald dat de lidstaten de voorschriften vaststellen ten aanzien van de sancties die van toepassing zijn op overtredingen van nationale bepalingen die zijn vastgesteld op grond van deze richtlijn en dat zij alle nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat deze sancties worden uitgevoerd. De sancties hebben een doeltreffend, evenredig en afschrikkend karakter. De lidstaten zorgen ervoor dat besluiten van de toezichthoudende autoriteiten die sancties bevatten met betrekking tot de overtreding van de bepalingen van deze richtlijn, moeten worden bekendgemaakt.

Met artikel 21 wordt een Europees netwerk van toezichthoudende autoriteiten ingevoerd, dat bestaat uit vertegenwoordigers van de toezichthoudende nationale autoriteiten als bedoeld in artikel 16, met als doel de coördinatie en afstemming van regelgevende, onderzoeks-, sanctie- en toezichtpraktijken te faciliteren en te waarborgen, alsook het delen van informatie tussen deze toezichthoudende autoriteiten.

Artikel 22 bevat de vereiste voor de lidstaten om regels vast te stellen voor het beheer van wettelijke aansprakelijkheid van de onderneming voor schade die ontstaat doordat zij de zorgvuldigheidsverplichtingen onder specifieke omstandigheden niet heeft nageleefd. Ook wordt de verplichting voor de lidstaten ingevoerd om ervoor te zorgen dat de aansprakelijkheid waarin is voorzien in de leden 1 tot en met 3 van dit artikel niet wordt ontkend louter op basis van het feit dat de op dergelijke argumenten toepasselijke wet niet de wet van een lidstaat is.

In artikel 23 wordt vastgesteld dat Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden van toepassing is op de melding van alle inbreuken op deze richtlijn en de bescherming van de personen die dergelijke inbreuken melden.

In artikel 24 worden de voorwaarden voor overheidssteun voor ondernemingen verduidelijkt.

In artikel 25 wordt de zorgplicht van bestuurders verduidelijkt.

In artikel 26 wordt de plicht van bestuurders van EU-ondernemingen vastgesteld om de uitvoering van zorgvuldigheidsprocessen en -maatregelen in het bedrijfsleven op het gebied van duurzaamheid op te stellen en hierop toezicht te houden, en om de bedrijfsstrategie aan te passen aan passende zorgvuldigheid.

Artikel 27 strekt tot wijziging van de bijlage bij Richtlijn (EU) 2019/1937.

Artikel 28 bevat de regels betreffende gedelegeerde handelingen.

Artikel 29 bevat een bepaling over de evaluatie van deze richtlijn.

Artikel 30 bevat bepalingen over de omzetting van de richtlijn.

In artikel 31 wordt de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn vastgesteld.

In artikel 32 wordt vermeld voor wie deze richtlijn is bedoeld.

De lijsten in de bijlage bevatten de negatieve milieueffecten en de negatieve effecten op de mensenrechten die relevant zijn voor deze richtlijn, zodat ook de schending van rechten en verbodsbepalingen hieronder vallen, met inbegrip van de internationale overeenkomsten inzake mensenrechten (deel I, afdeling 1), conventies inzake mensenrechten en fundamentele vrijheden (deel I, afdeling 2), en de schending van internationaal erkende doelstellingen en verbodsbepalingen die in de milieuconventies zijn opgenomen (deel II).