Toelichting bij COM(2022)111 - Standpunt EU jegens Zwitserland mbt het wijzigen van bijlagen III en IV van de overeenkomst over koppeling van hun regelingen voor de handel in broeikasgas­emissierechten

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft het besluit tot bepaling van het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in het Gemengd Comité dat is opgericht bij de overeenkomst tussen de Europese Unie en de Zwitserse Bondsstaat inzake de koppeling van hun regelingen voor de handel in broeikasgasemissierechten, met het oog op wijziging van de bijlagen III en IV bij de overeenkomst.

2. Achtergrond van het voorstel

2.1.De overeenkomst tussen de Europese Unie en de Zwitserse Bondsstaat inzake de koppeling van hun regelingen voor de handel in broeikasgasemissierechten

De overeenkomst tussen de Europese Unie en de Zwitserse Bondsstaat inzake de koppeling van hun regelingen voor de handel in broeikasgasemissierechten (“de overeenkomst”) heeft tot doel het emissiehandelssysteem van de Unie (EU Emission Trading System, EU-ETS) te koppelen aan het Zwitserse systeem, door toe te staan dat de in het ene systeem verleende emissierechten in het andere systeem kunnen worden verhandeld en voor naleving kunnen worden gebruikt, wat de mogelijkheden voor de beperking van de klimaatverandering vergroot. De overeenkomst is op 1 januari 2020 in werking getreden.

2.2.Gemengd Comité

Het krachtens artikel 12 van de overeenkomst opgerichte Gemengd Comité is belast met het beheer van de overeenkomst en ziet toe op de uitvoering ervan. Het kan besluiten nieuwe bijlagen bij de overeenkomst goed te keuren of bestaande bijlagen te wijzigen. Het kan ook wijzigingen van de artikelen van de overeenkomst bespreken, gedachtewisselingen over de wetgeving van de partijen bevorderen en evaluaties van de overeenkomst verrichten.

Het Gemengd Comité is een bilateraal orgaan dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van de partijen (de EU en Zwitserland). Beide partijen moeten met de door het Gemengd Comité genomen besluiten instemmen.

Uit hoofde van artikel 13, lid 2, van de overeenkomst kan het Gemengd Comité besluiten een nieuwe bijlage goed te keuren of een bestaande bijlage bij deze overeenkomst te wijzigen. In artikel 8, lid 2, van de overeenkomst zijn de regels vastgesteld met betrekking tot de behandeling van gevoelige informatie waarvan ongeoorloofde openbaarmaking de belangen van de partijen bij de overeenkomst, waaronder de lidstaten van de Europese Unie, in meerdere of mindere mate zou kunnen schaden. Dergelijke informatie moet in het belang van de veiligheid van een van de partijen tegen ongeoorloofde openbaarmaking worden beschermd. De informatie wordt door de partijen als gevoelig bestempeld om gevoelige informatie te beschermen in overeenstemming met de veiligheidsvoorschriften, de gevoeligheidsniveaus en de instructies van bijlage III respectievelijk IV.

Met veiligheidsmededeling C(2019) 1904 inzake de rubricering en behandeling van gevoelige, niet-geclassificeerde informatie heeft de Europese Commissie een nieuw rubriceringsmodel ingevoerd dat door haar diensten moeten worden gevolgd. Aangezien een dergelijke rubricering alleen binnen de Commissie juridisch afdwingbaar is, heeft zij aanbevolen passende regelingen met derden buiten de Commissie op te zetten voor het geval dat gevoelige, niet-geclassificeerde informatie met hen moet worden uitgewisseld. De overeenkomst waarbij het Gemengd Comité is opgericht en de taken ervan zijn vastgesteld, biedt daartoe het noodzakelijke en doeltreffende kader.

2.3.De beoogde handeling van het Gemengd Comité

Tijdens zijn vijfde vergadering, die in 2022 zal worden gehouden, of eerder via de schriftelijke procedure van artikel 8, lid 4, van het reglement van orde van het Gemengd Comité 1 , moet het Gemengd Comité een besluit tot wijziging van de bijlagen III en IV bij de overeenkomst (“de beoogde handeling”) vaststellen.

De beoogde handeling heeft tot doel de verenigbaarheid en de consistentie van de wettelijke voorschriften en de praktische toepassing daarvan te herstellen met het oog op de bescherming van gevoelige informatie, met name tegen ongeoorloofde openbaarmaking of verlies van integriteit. Met de vaststelling van veiligheidsmededeling C(2019) 1904 is de rubricering voor gevoelige, niet-geclassificeerde informatie voor intern gebruik door de Europese Commissie gewijzigd.

Daarom moeten de bijlagen III en IV bij de overeenkomst worden gewijzigd om de verenigbaarheid en de consistentie van de wettelijke voorschriften en de praktische toepassing daarvan te herstellen en om blijvend efficiënte en doeltreffende werkwijzen aan beide zijden te garanderen, zonder dat daarbij de beveiligingsniveaus in het gedrang kunnen komen.

De beoogde handeling zal voor de partijen bindend zijn overeenkomstig artikel 13, lid 2, van de overeenkomst, waarin het volgende is bepaald: “Het Gemengd Comité kan besluiten een nieuwe bijlage goed te keuren of een bestaande bijlage bij deze overeenkomst te wijzigen”. Verder, en overeenkomstig artikel 12, lid 3, van de overeenkomst, zijn alle besluiten van het Gemengd Comité waarin de overeenkomst voorziet, zodra zij in werking zijn getreden, bindend voor de partijen.

3. Namens de Unie in te nemen standpunt

Het op dit voorstel van de Commissie gebaseerde besluit van de Raad bepaalt het standpunt van de Europese Unie betreffende het te nemen besluit van het Gemengd Comité om de bijlagen III en IV bij de overeenkomst te wijzigen.

Bij artikel 9, lid 2, van de overeenkomst zijn de gevoeligheidsniveaus voor gevoelige informatie vastgesteld waarvan de partijen overeenkomstig bijlage III bij de overeenkomst gebruik moeten maken om gevoelige informatie te identificeren die in het kader van de overeenkomst wordt behandeld en uitgewisseld. Bijlage IV bij de overeenkomst bevat de definitie van de ETS-gevoeligheidsniveaus aan de hand van een vertrouwelijkheids- en integriteitsrating.

Vanwege de noodzaak om gevoelige, niet-geclassificeerde informatie in het kader van de overeenkomst uit te wisselen door de directe koppeling van registers die bij de overeenkomst tot stand is gebracht, moet het noodzakelijke beveiligingsniveau gewaarborgd zijn om het risico van fraude, misbruik of criminele activiteiten met betrekking tot de registers zoveel mogelijk te beperken, maar ook om op dergelijke incidenten te reageren en de integriteit van de registerkoppeling en de gekoppelde markten te beschermen. Daartoe zijn in de overeenkomst de gevoeligheidsniveaus evenals de toepasselijke regels voor de behandeling van gevoelige informatie in het kader van de overeenkomst vastgesteld. Daarbij is de rubricering die in het kader van de overeenkomst moet worden gebruikt, en die identiek is aan de vóór de vaststelling van veiligheidsmededeling C(2019) 1904 gebruikte rubricering, uitdrukkelijk gedefinieerd. Als gevolg van de vaststelling van veiligheidsmededeling C(2019) 1904 komt beveiligingsmarkering die momenteel in de Europese Commissie van toepassing is, niet meer overeen met hetgeen de overeenkomst is vastgelegd en moeten de twee weer met elkaar in overeenstemming worden gebracht. In veiligheidsmededeling C(2019) 1904 werd aanbevolen om dienovereenkomstig afspraken met externe partners te maken.

De ontwikkeling van een goed functionerende internationale koolstofmarkt via een bottom-up koppeling van emissiehandelsregelingen is een beleidsdoelstelling op lange termijn van de EU en de internationale gemeenschap, met name als middel om de klimaatdoelstellingen van de Overeenkomst van Parijs te verwezenlijken. In dit verband voorziet artikel 25 van de richtlijn tot vaststelling van het EU‑systeem voor de handel in emissierechten (EU‑ETS) in de koppeling van het EU‑ETS aan andere emissiehandelsregelingen op voorwaarde dat zij bindend zijn, een absoluut emissieplafond hebben en verenigbaar zijn, zoals het geval is met de Zwitserse regeling. Na de inwerkingtreding van de overeenkomst op 1 januari 2020 vormen de inspanningen voor het herstel van de verenigbaarheid en de consistentie een belangrijke stap in de richting van de uitvoering van de overeenkomst.

4. Rechtsgrondslag

4.1.Procedurele rechtsgrondslag

1.

4.1.1.Beginselen


Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat tevens handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt” 2 .

2.

4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval


Het Gemengd Comité is een lichaam dat is opgericht krachtens artikel 12 van de overeenkomst tussen de Europese Unie en de Zwitserse Bondsstaat inzake de koppeling van hun regelingen voor de handel in broeikasgasemissierechten.

De door het Gemengd Comité vast te stellen handeling is een handeling met rechtsgevolgen. De beoogde handeling zal overeenkomstig artikel 12, lid 3, van de overeenkomst tussen de Europese Unie en de Zwitserse Bondsstaat inzake de koppeling van hun regelingen voor de handel in broeikasgasemissierechten volkenrechtelijk bindend zijn.

De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2.Materiële rechtsgrondslag

3.

4.2.1.Beginselen


De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt wordt ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of hoofdcomponent, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is voor de hoofddoelstelling of de hoofdcomponent dan wel de belangrijkste doelstelling of component.

4.

4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval


De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op het milieu.

De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 192, lid 1, VWEU.

4.3.Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 192, lid 1, VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.

5. Bekendmaking van de beoogde handeling

Aangezien de handeling van het Gemengd Comité strekt tot wijziging van de bijlagen III en IV bij de overeenkomst tussen de Europese Unie en de Zwitserse Bondsstaat inzake de koppeling van hun regelingen voor de handel in broeikasgasemissierechten, is het passend deze handeling na de vaststelling ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken.