Toelichting bij COM(2022)144 - Geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

In Verordening (EU) nr. 305/2011 van het Europees Parlement en de Raad (de “bouwproductenverordening”) worden geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten vastgesteld1. De bouwproductenverordening waarborgt de soepele werking van de eengemaakte markt en het vrije verkeer van bouwproducten in de EU. Dit gebeurt door middel van geharmoniseerde technische specificaties, die voorzien in een gemeenschappelijke technische taal voor het testen en communiceren van de prestaties van bouwproducten (bv. materiaalgedrag bij brand, thermische geleiding of geluidsisolatie). Het gebruik van normen is verplicht wanneer deze in het Publicatieblad van de Europese Unie (PBEU) worden vermeld. Bouwproducten die onder dergelijke normen vallen, moeten voorzien zijn van de CE-markering die aangeeft dat zij in overeenstemming zijn met de aangegeven prestaties. Dergelijke producten kunnen dan vrij binnen de eengemaakte markt circuleren. De EU-lidstaten mogen geen extra merken, certificaten of tests vereisen. In de bouwproductenverordening worden geen productvereisten vastgesteld. De EU-lidstaten zijn verantwoordelijk voor de veiligheids-, milieu- en energievereisten die gelden voor gebouwen en civieltechnische werken.

In het uitvoeringsverslag 2016 van de Commissie over de bouwproductenverordening2 zijn bepaalde tekortkomingen in de uitvoering ervan vastgesteld, alsook een aanzienlijk aantal uitdagingen, in verband met onder meer normalisatie, vereenvoudiging voor micro-ondernemingen, markttoezicht en handhaving, die nader moeten worden onderzocht en besproken. Uit de evaluatie van de bouwproductenverordening3, de adviezen van het Refit-platform en de feedback van de lidstaten en belanghebbenden is duidelijk gebleken dat het kader tekortkomingen vertoont, waardoor de werking van de eengemaakte markt voor bouwproducten wordt belemmerd en de doelstellingen van de bouwproductenverordening dus niet worden verwezenlijkt.

In de mededeling van november 2016 over schone energie voor alle Europeanen4 werd benadrukt dat het groei- en werkgelegenheidspotentieel moet worden ontsloten door de nog steeds versnipperde eengemaakte markt voor bouwproducten beter te laten functioneren. In de mededeling over de Europese Green Deal5, het actieplan voor de circulaire economie6 en de mededeling over de renovatiegolf7 werd gewezen op de rol van de bouwproductenverordening als onderdeel van de inspanningen voor energie- en hulpbronnenefficiënte gebouwen en renovaties, bij de aanpak van de duurzaamheid van bouwproducten. In het voorstel voor een herziene richtlijn betreffende de energieprestatie van gebouwen8 werd gewezen op het belang van de emissies van broeikasgassen gedurende de levenscyclus van gebouwen en bouwmaterialen voor de berekening van het aardopwarmingsvermogen van nieuwe gebouwen vanaf 2030. In de mededelingen over de EU-bosstrategie9 en de duurzame koolstofcyclus10 werd, in het kader van de herziening van de bouwproductenverordening, de ontwikkeling aangekondigd van een robuuste en transparante standaardmethode voor kwantificering van de klimaatvoordelen van bouwproducten en van koolstofafvang en ‑gebruik. Ook hebben zowel het Europees Parlement als de Raad opgeroepen tot maatregelen om de circulariteit van bouwproducten te bevorderen, belemmeringen op de eengemaakte markt voor bouwproducten aan te pakken en bij te dragen tot de doelstellingen van de Europese Green Deal en het actieplan voor de circulaire economie11.

De twee algemene doelstellingen van de herziening van de bouwproductenverordening zijn daarom 1) een goed functionerende eengemaakte markt voor bouwproducten te verwezenlijken en 2) bij te dragen tot de doelstellingen van de groene en digitale transitie, met name de moderne, hulpbronnenefficiënte en concurrerende economie.

Dit is een initiatief in het kader van het programma voor gezonde en resultaatgerichte regelgeving (Refit), aangezien het voorstel in overeenstemming is met de doelstellingen van het Refit-programma, te weten het eenvoudiger, gerichter en gemakkelijker na te leven maken van de EU-wetgeving12.

1.

Dit voorstel heeft tot doel de volgende problemen aan te pakken:


Probleem 1: Eengemaakte markt voor bouwproducten niet verwezenlijkt.

Het normalisatieproces dat de kern van de bouwproductenverordening vormt, presteert ondermaats. In de afgelopen jaren konden door de Europese normalisatieorganisaties (ENO’s) ontwikkelde ontwerpen van geharmoniseerde normen zelden in het Publicatieblad (PBEU) worden vermeld, voornamelijk vanwege juridische tekortkomingen. Het hierdoor ontstane gebrek aan actuele geharmoniseerde normen voor bouwproducten is een belangrijke factor die de goede werking van de eengemaakte markt ondermijnt, handelsbelemmeringen opwerpt en extra kosten en administratieve lasten voor de marktdeelnemers creëert. Omdat het proces geen gelijke tred kan houden met de ontwikkelingen binnen de sector, betekenen de verouderde geharmoniseerde normen ook dat deze normen niet altijd relevant zijn voor de markt. Bovendien kan door de huidige situatie niet aan de regelgevingsbehoeften van de lidstaten worden voldaan. Vanwege deze tekortkomingen passen de lidstaten nationale merken, certificeringen en goedkeuringen toe. Dit is in strijd met de bouwproductenverordening en niet in overeenstemming met de jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie. Door de ondermaatse prestaties van de conventionele normalisatieroute, is de werklast op de alternatieve route voor verkrijging van de CE-markering via de Europese beoordelingsdocumenten (EBD’s) bovendien steeds verder toegenomen. Deze toename in werklast heeft ertoe geleid dat de Commissie meer tijd nodig heeft om beoordelingen uit te voeren. Verder bestaat het risico dat het systeem hierdoor zelfs wordt verlamd.

Probleem 2: Uitdagingen bij de uitvoering op nationaal niveau.

Deze problemen vergroten verder de complexiteit van het wetgevingskader en dragen ertoe bij dat de markttoezichtactiviteiten van de lidstaten sterk verschillen (in kwaliteit en effectiviteit). Ineffectiviteit bij het markttoezicht en de handhaving in het algemeen beperken het vertrouwen in het wetgevingskader en ontmoedigen bedrijven derhalve aan de wetgeving te voldoen.

In het uitvoeringsverslag werden de nadelen in verband met de werking van de aangemelde instanties gesignaleerd, waaruit blijkt dat de relevante bepalingen van de bouwproductenverordening baat zouden hebben bij meer nauwkeurigheid, bijvoorbeeld wat betreft de vereisten die aan deze instanties worden gesteld (artikel 43 van de bouwproductenverordening), de operationele verplichtingen van deze instanties (artikel 52) en de coördinatie van deze instanties (artikel 55).

Probleem 3: Complexiteit van het wetgevingskader/vereenvoudiging niet verwezenlijkt.

Geharmoniseerde technische specificaties voorzien in een gemeenschappelijke technische taal voor het testen en communiceren van de prestaties van bouwproducten (bv. materiaalgedrag bij brand, thermische geleiding of geluidsisolatie). De CE-markering op grond van de bouwproductenverordening is gekoppeld aan de beoordeling van de prestaties van een bouwproduct, en niet aan de conformiteit ervan met de productvereisten, aangezien deze niet in de bouwproductenverordening zijn vastgesteld. Aangezien dit een vrij uitzonderlijke situatie is in vergelijking met andere wetgeving binnen het nieuwe wetgevingskader (NWK), wordt de betekenis van de CE-markering vaak verkeerd begrepen en onjuist geïnterpreteerd.

Andere bepalingen van de bouwproductenverordening zijn onvoldoende duidelijk of creëren overlappingen, hetzij binnen het kader zelf (bv. de overlapping tussen de informatie die vereist is voor de prestatieverklaring en voor de CE-markering), hetzij tussen de bouwproductenverordening en andere EU-wetgeving (potentieel parallelle routes naar de CE-markering voor sommige bouwproducten in het kader van de bouwproductenverordening en de richtlijn inzake ecologisch ontwerp13). Bovendien is de toepassing van de voornamelijk op kmo’s14 gerichte vereenvoudigingsbepalingen van de bouwproductenverordening beperkt gebleven, als gevolg van een gebrek aan bekendheid en duidelijkheid van de bepalingen. De kleinste bedrijven dragen de grootste administratieve last. Overlappingen en inconsistenties leiden tot inefficiënties.

Bovendien zijn er geen specifieke bepalingen over de verstrekking van informatie in digitaal formaat. Dit zal met name een uitdaging worden, aangezien betrouwbare productinformatie, vanaf de productie tot aan de installatie in het gebouw en de uiteindelijke sloop, nodig zal zijn in het kader van de “digital building logbooks”15, “level(s)”16 of andere instrumenten voor beoordeling van en rapportage over de duurzaamheidsprestaties van gebouwen.

Probleem 4: De bouwproductenverordening is ongeschikt voor het verwezenlijken van bredere beleidsprioriteiten, zoals de groene en digitale transitie en de productveiligheid.

De beschikbare geharmoniseerde beoordelingsmethoden voor de prestaties van bouwproducten bestrijken slechts enkele elementen die verband houden met de milieueffecten, zoals verontreiniging, maar zijn niet vastgesteld met het oog op het duurzame gebruik van natuurlijke hulpbronnen. Verder biedt de bouwproductenverordening geen mogelijkheden om milieutechnische, functionele en veiligheidstechnische vereisten voor bouwproducten vast te stellen, wat een belemmering vormt voor de aanpak van problemen die niet op prestaties zijn gebaseerd. Om koolstofarme en koolstofvastleggende bouwproducten en de vraag hiernaar te stimuleren, is echter coherente en transparante informatie over de klimaat-, milieu- en duurzaamheidsprestaties van bouwproducten nodig, evenals de mogelijkheid om inherente productkenmerken, zoals duurzaamheid of repareerbaarheid, te regelen. Door de circulariteit van bouwproducten te verbeteren zal ook de veerkracht van de EU met betrekking tot de toegang tot bouwmaterialen worden versterkt17. Bovendien is er onvoldoende digitale informatie over bouwproducten beschikbaar om aan de doelstellingen van circulariteit en duurzaamheid te voldoen en om de informatie te verstrekken die nodig is voor andere gerelateerde wetgeving (bv. de richtlijn betreffende de energieprestatie van gebouwen of de verordening inzake ecologisch ontwerp voor duurzame producten).

De mogelijkheden van de sector op consistente en geharmoniseerde wijze de prestaties van de eigen producten aan te geven en de producten op basis van de klimaat-, milieu- en duurzaamheidsprestaties te differentiëren, worden door de bouwproductenverordening aanzienlijk beperkt. Daarnaast beperkt de verordening de mogelijkheden van de lidstaten om nationale vereisten voor gebouwen vast te stellen of criteria inzake duurzaamheidsdoelstellingen in overheidsopdrachten op te nemen, zonder de werking van de eengemaakte markt in gevaar te brengen.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Het initiatief is in overeenstemming met het beginsel “geen ernstige afbreuk doen”, aangezien het bijdraagt aan de doelstellingen van de groene transitie van de Europese Green Deal (met name de renovatiegolf) en het actieplan voor de circulaire economie. Het bevordert een groenere productie, evenals hergebruik, herproductie en recycling van bouwproducten. Het zorgt voor aanpassing aan de klimaatverandering. Het ondersteunt de herziening van de richtlijn betreffende de energieprestatie van gebouwen door informatie te verstrekken over de milieuprestaties van bouwproducten en vergemakkelijkt zo de berekening van de energieprestaties van gebouwen, hun aardopwarmingsvermogen en de koolstofverwijderingen door koolstofopslag.

In het actieplan voor de circulaire economie is het initiatief voor duurzame producten (Sustainable Products Initiative, SPI) aangekondigd, dat tot doel heeft producten geschikt te maken voor een klimaatneutrale, hulpbronnenefficiënte en circulaire economie, met name in combinatie met de vaststelling van de verordening inzake ecologisch ontwerp voor duurzame producten. Wanneer productspecifieke EU-wetgeving, zoals dit voorstel, regels stelt met betrekking tot de milieu- en klimaatduurzaamheidsaspecten van producten, moet de verdere ontwikkeling van het beleid en de wetgeving bij het specifieke instrument blijven, met dezelfde striktheid als de verordening inzake ecologisch ontwerp voor duurzame producten. Dit draagt bij tot een betere samenhang van EU-voorschriften voor specifieke producten en vermijdt administratieve lasten voor marktdeelnemers die anders zouden moeten voldoen aan vereisten die in verschillende EU-wetgevingen zouden zijn vastgelegd.

Gezien de sterke onderlinge verbanden tussen de milieuprestaties en structurele prestaties van bouwproducten, met inbegrip van de gezondheids- en veiligheidsaspecten, worden in dit voorstel daarom duurzaamheidsvereisten voor bouwproducten vastgesteld. Specifieke omstandigheden kunnen echter een gerichte interventie op bouwproducten in het kader van de verordening inzake ecologisch ontwerp voor duurzame producten rechtvaardigen. Dit zal bijvoorbeeld het geval zijn voor energiegerelateerde bouwproducten die reeds onder de bestaande richtlijn inzake ecologisch ontwerp vallen, zoals kachels voor vaste brandstoffen.

De mededeling “Een nieuwe industriestrategie voor Europa”18 van maart 2020 bevat een plan voor de EU-industrie om het voortouw te nemen bij de groene en digitale transitie, hierbij voortbouwend op de kracht van haar tradities, bedrijven en burgers om het concurrentievermogen te vergroten. Om deze doelstellingen te verwezenlijken, is een op het industriële ecosysteem gebaseerde aanpak vastgesteld om de behoeften beter op elkaar af te stemmen en de belangrijkste spelers binnen elke waardeketen te ondersteunen. In de mededeling ter actualisering van de nieuwe industriestrategie van 202019 wordt de bouw aangemerkt als een van de prioritaire ecosystemen die worden geconfronteerd met de belangrijkste uitdagingen bij de verwezenlijking van de klimaat- en duurzaamheidsdoelstellingen en de omarming van de digitale transformatie, en waarvan hun concurrentievermogen afhankelijk is. De Commissie heeft, in samenwerking met de industrie, belanghebbenden en lidstaten, als onderdeel van de geactualiseerde industriestrategie, een transitietraject voor het ecosysteem van de bouwsector ontwikkeld. Als onderdeel van deze werkzaamheden heeft de Commissie op 15 december 2021 een werkdocument van de diensten van de Commissie20 gepubliceerd waarin scenario’s worden voorgesteld om de bouw groener, digitaler en veerkrachtiger te maken. Een faciliterend en regelgevend kader dat klaar is voor de toekomst, en investeringen en vertrouwen bevordert, is essentieel voor de veerkracht van het ecosysteem en een voorwaarde voor de dubbele transitie.

In de kmo-strategie voor een duurzaam en digitaal Europa21 werd de belangrijke rol van de kmo’s bij de aandrijving van de groene transitie benadrukt en herhaald dat de kmo’s moeten worden uitgerust met instrumenten om de milieurisico’s te begrijpen en te beperken, ook in de bouwsector.

In de mededeling van de Commissie “Een EU-strategie voor normalisatie: Mondiale normalisatie ter ondersteuning van een veerkrachtige, groene en digitale eengemaakte markt in de EU”22 werd de bouw aangemerkt als een van de meest relevante gebieden waarop geharmoniseerde normen het concurrentievermogen zouden kunnen verbeteren en de marktbelemmeringen zouden kunnen verminderen.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Het voorstel is gebaseerd op artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) omdat de verordening voornamelijk beoogt belemmeringen voor het verkeer van bouwproducten binnen de eengemaakte markt weg te nemen.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Zonder een EU-verordening kunnen de tekortkomingen van de bouwproductenverordening niet door nationale wetgeving worden verholpen, aangezien de lidstaten niet bevoegd zijn om het kader van de bouwproductenverordening te wijzigen of om de tekortkomingen ervan door middel van nationale maatregelen te corrigeren. Bij gebrek aan de nodige normalisatie op EU-niveau, worden de milieu- en veiligheidsprestaties van bouwproducten momenteel op nationaal niveau op verschillende manieren aangepakt, wat leidt tot verschillen in de vereisten waaraan marktdeelnemers moeten voldoen. Het is daarom gerechtvaardigd en noodzakelijk dat de EU actie onderneemt. Alleen op EU-niveau kunnen de voorwaarden worden vastgesteld waarmee het vrije verkeer van bouwproducten wordt gewaarborgd en tegelijkertijd voor een gelijk speelveld wordt gezorgd en duurzaamheidsdoelstellingen worden nagestreefd.

Wat betreft de toegevoegde waarde van maatregelen op EU-niveau zal het voorstel bijdragen tot de verbetering van de algemene werking van de eengemaakte markt voor bouwproducten door zowel de rechtszekerheid als de voorspelbaarheid te vergroten, het gelijke speelveld voor het ecosysteem van de bouw te verbeteren en de aspecten van de klimaat- en milieuprestaties evenals de circulariteit van bouwproducten aan te pakken, welke zaken alleen op EU-niveau kunnen worden aangepakt.

Evenredigheid

Het voorstel is in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel omdat het niet verder gaat dan wat nodig is om een goed functionerende eengemaakte markt voor bouwproducten tot stand te brengen en evenredig is gelet op de verwezenlijking van het beoogde doel.

Het voorstel is erop gericht de vastgestelde tekortkomingen van de bouwproductenverordening en de doelstellingen van de Europese Green Deal en het actieplan voor de circulaire economie aan te pakken, hierbij voortbouwend op de kernbeginselen van de bouwproductenverordening (met inbegrip van de geharmoniseerde normen die door de Europese normalisatieorganisaties zijn ontwikkeld). De basiswerking van het kader van de bouwproductenverordening, met name het normalisatieproces, moet worden aangepakt en verbeterd om de beleidsdoelstellingen te verwezenlijken. Sommige nieuwe maatregelen, zoals productvereisten of Commissie-besluiten met technische specificaties, zullen alleen worden toegepast wanneer dat nodig is voor specifieke producten.

Met het voorstel worden alle vastgestelde problemen op de meest doeltreffende en efficiënte manier aangepakt. In het voorstel wordt een toekomstbestendig en uitgebreid regelgevingskader voorgesteld, en worden uitwijkoplossingen en nieuwe regelgevingsinstrumenten geïntegreerd die kunnen worden geactiveerd als dit voor een specifieke productcategorie of -groep nodig is op basis van een gedetailleerde analyse. Gezien de grote verscheidenheid aan bouwproducten kunnen de doelstellingen van het voorstel alleen met deze aanpak daadwerkelijk worden nagestreefd zonder onnodige lasten voor de marktdeelnemers te creëren.

Keuze van het instrument

Het voorstel heeft de vorm van een verordening tot intrekking van de bouwproductenverordening die momenteel van kracht is. Het zorgt voor een gemeenschappelijke toepassing van de voorgestelde wetgeving in de hele EU.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

In 2016 publiceerde de Commissie een ondersteunende studie voor de geschiktheidscontrole van de bouwsector23. In de studie werd de samenhang beoordeeld van geselecteerde EU-maatregelen die op de bouwsector van toepassing zijn en werd gekeken naar de juridische overlappingen tussen de bouwproductenverordening en de richtlijn inzake ecologisch ontwerp (2009) en de richtlijn energie-etikettering. Verder bevestigde de studie de inconsistenties in de definities, het ontbreken van kruisverwijzingen en de overlappingen tussen de drie wetgevingsteksten.

In 2019 publiceerde de Commissie de evaluatie24 van de bouwproductenverordening. De overkoepelende problemen die tijdens deze evaluatie werden vastgesteld, waren, in volgorde van belangrijkheid, i) een ondermaats presterend normalisatiesysteem als kern van de bouwproductenverordening, ii) een ondoeltreffend en (van de ene lidstaat tot de andere) sterk uiteenlopend markttoezicht en iii) minder vereenvoudiging door de bouwproductenverordening dan was verwacht.

In het voorstel is met de conclusies van beide documenten rekening gehouden.

Raadpleging van belanghebbenden

Tijdens de voorbereiding van het voorstel zijn diverse belanghebbenden geraadpleegd: lidstaten, Europese technische instanties en organisaties, nationale autoriteiten, bedrijven/fabrikanten, importeurs en distributeurs, consumentenorganisaties, markttoezichtautoriteiten, Europese/internationale organisaties (brancheorganisaties), aangemelde instanties, werknemers-/beroepsverenigingen en anderen, zoals particulieren en andere ngo’s.

In lijn met de EU-richtsnoeren voor betere regelgeving hebben meerdere raadplegingsactiviteiten plaatsgevonden. In de onderstaande punten met opsommingstekens wordt hiervan een korte beschrijving gegeven.

- Horizontale online-enquête (enquête over horizontale kwesties)25

De horizontale enquête was gericht op een aantal geselecteerde deskundigen en had tot doel na te gaan hoe de verschillende horizontale kwesties die tijdens de evaluatie van de bouwproductenverordening aan het licht waren gekomen, het beste kunnen worden aangepakt om input te verzamelen waarmee de beleidsopties verder kunnen worden verfijnd.

- In maart en september 2020 vonden twee speciale vergaderingen met deskundigen uit de lidstaten plaats over de herziening van de bouwproductenverordening.

Het doel van deze vergaderingen was om het proces en de “Refined indicative options paper”26 te bespreken, alsmede de standpunten van de lidstaten over de volgende onderwerpen te verzamelen: reikwijdte en verhouding tot andere EU-wetgeving, geharmoniseerd gebied, nationaal recht en informatiebehoeften, bijlage I (fundamentele vereisten voor bouwwerken) en milieuvereisten.

- Bedrijfsenquête27

Het doel van de bedrijfsenquête was om na te gaan hoe de “verfijnde indicatieve beleidsopties” naar verwachting van invloed zouden zijn op de ondernemingen in de Europese bouwproductensector. De enquête was gericht op marktdeelnemers uit de sector.

- Openbare raadpleging28

Uit de openbare raadpleging is gebleken dat alle groepen belanghebbenden een intrekking van de bouwproductenverordening (beleidsoptie E) sterk afwezen. In de meeste groepen belanghebbenden waren de grootste groepen voorstander van handhaving van de huidige bouwproductenverordening (d.w.z. beleidsoptie A met het basisscenario). Een aanzienlijk deel van de groepen belanghebbenden gaf de voorkeur aan herziening van de bouwproductenverordening (d.w.z. beleidsoptie B, C of D)29.

Hoewel de marktdeelnemers in grote lijnen voorstander van de huidige bouwproductenverordening waren, werd in het kader van de bedrijfsenquête gewezen op problemen die moesten worden aangepakt en die een herziening vereisten. Deze hadden voornamelijk betrekking op het normalisatieproces.

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

De kwantitatieve en kwalitatieve analyse van de effecten van de verschillende opties werd ondersteund door een specifieke overeenkomst met betrekking tot verlening van technische bijstand30.

Tijdens de studie werden beschikbare gegevens verzameld en aangevuld om de beleidsopties te analyseren en hun mogelijke effecten te beoordelen. De beleidsopties werden voornamelijk aan de hand van de resultaten van de enquête en de openbare raadpleging onderzocht om de voorkeuren in kaart te brengen en de effecten ervan te beoordelen.

Via relevante verslagen, studies en vergaderingen met vertegenwoordigers van de lidstaten, ondernemersorganisaties, bedrijven, technische organen en testinstanties werd bovendien aanvullende expertise vastgesteld.

Effectbeoordeling

De Commissie heeft met betrekking tot de herziening van de bouwproductenverordening een effectbeoordeling uitgevoerd. Nadat de opmerkingen in het eerste negatieve advies van 26 juli 2021 van de Raad voor regelgevingstoetsing in aanmerking waren genomen, is op 26 januari 2022 een positief advies met voorbehoud over de effectbeoordeling afgegeven. De adviezen van de Raad voor regelgevingstoetsing, de definitieve effectbeoordeling en de samenvatting ervan worden samen met dit voorstel gepubliceerd.

2.

Tijdens de effectbeoordeling werden vijf beleidsopties voor aanpak van de problemen met de bouwproductenverordening onderzocht en vergeleken:


Optie A — Basisscenario (geen herziening)

Het basisscenario hield in dat de verordening niet zou worden herzien, maar dat de uitvoering ervan via richtsnoeren en andere zachte wetgevingsmaatregelen zou worden verbeterd. Het basisscenario betekende derhalve een voortzetting van het geharmoniseerde systeem en de uitvoering ervan.

Optie B — Bouwproductenverordening repareren

3.

Optie B was erop gericht de kwesties die tijdens de evaluatie naar voren waren gekomen, met de volgende acties aan te pakken:


- Voor de uitdagingen van het geharmoniseerde technische systeem introduceert optie B een bevoegdheid voor de Commissie om op een “uitwijkoplossing” te vertrouwen indien het normalisatiesysteem niet tijdig in normen van een toereikende kwaliteit voorziet.

- Het voortbestaan van nationale vereisten en merken zal worden gemitigeerd door een duidelijk afbakening van het gebied dat op EU-niveau wordt gereguleerd.

- Invoering van een geharmoniseerd kader voor beoordeling en bekendmaking van de milieuprestaties van bouwproducten.

- Invoering van een digitale structuur die compatibel is met het digitale productpaspoort.

- Bevordering van het hergebruik van bouwproducten.

- Verbetering van het markttoezicht door de handhavingsbevoegdheden te versterken, de activiteiten van de diverse markttoezichtautoriteiten op elkaar af te stemmen en eventueel een minimumaantal controles en minimumniveau van personele middelen voor het markttoezicht op bouwproducten te vereisen.

- Verbetering van de gemeenschappelijke besluitvorming van alle autoriteiten en aangemelde instanties.

- Beperking van overlappingen met andere EU-wetgeving door collisieregels in te voeren en voor coherentie te zorgen.

- Invoering van een specifieke markering voor bouwproducten (Europees bouwproduct — ECP) om te verduidelijken dat de markering betrekking heeft op een prestatieverklaring en niet op conformiteit.

- Gerichte bepalingen en een bevoegdheid voor de lidstaten om bepaalde micro-ondernemingen onder voorwaarden vrij te stellen van de verplichtingen van de bouwproductenverordening.

Optie C — Bouwproductenverordening toespitsen

Deze optie bouwt voort op de onder optie B beschreven elementen. Bij optie C wordt echter het toepassingsgebied van de bouwproductenverordening beperkt tot bepaalde gebieden, afhankelijk van de volgende drie subopties die kunnen worden gecombineerd:

- Suboptie C1: geharmoniseerde normen en handelingen van de Commissie met technische specificaties zouden alleen beoordelingsmethoden voor berekening van de prestaties omvatten, zonder dat er prestatiedrempels, klassen of andere vereisten op EU-niveau moeten worden vastgesteld.

- Suboptie C2: het toepassingsgebied van de bouwproductenverordening zou uitsluitend gericht zijn op de kerngebieden, afhankelijk van de regelgevingsbehoeften van de lidstaten, de relevantie voor het milieu, de productveiligheid en de markt.

- Suboptie C3: de lidstaten zouden de mogelijkheid hebben een alternatief pad voor markttoegang te bieden op basis van nationale regelgeving en niet op basis van geharmoniseerde normen en handelingen van de Commissie met technische specificaties.

Optie D — Bouwproductenverordening verbeteren

Voortbouwend op optie B kunnen ook vereisten met betrekking tot de inherente kenmerken van producten worden ingevoerd om de volksgezondheid, de veiligheid en het milieu te beschermen. Dergelijke productspecifieke vereisten kunnen worden geformuleerd aan de hand van drie subopties/benaderingen (de subopties D1 en D2 kunnen worden gecombineerd):

- Suboptie D1: nieuw wetgevingskader voor productvereisten (gebaseerd op door de Europese normalisatieorganisaties ontwikkelde normalisatie);

- Suboptie D2: gemeenschappelijke technische specificaties (ontwikkeld door of onder toezicht van de Commissie);

- Suboptie D3: een mengvorm tussen subopties D1 en D2.

Optie E — Bouwproductenverordening intrekken

De bouwproductenverordening zou worden ingetrokken. De handel in bouwproducten zou vertrouwen op wederzijdse erkenning.

De gunstigste optie

Optie D bleek de voorkeursoptie te zijn omdat zij de weg effent voor verwezenlijking van de doelstellingen van de bouwproductenverordening en de belangrijkste tekortkomingen in het kader van deze verordening zo doeltreffend en coherent mogelijk aanpakt. Dit waarborgt het vrije verkeer van bouwproducten binnen de eengemaakte markt en beantwoordt volledig aan de ambities die uit de Europese Green Deal en het actieplan voor de circulaire economie voortvloeien. De voornaamste wijzigingen zijn31:

- Er wordt een duidelijkere definitie gegeven van het toepassingsgebied en er worden hergebruikte en 3D-geprinte bouwproducten en geprefabriceerde huizen in de verordening opgenomen.

- De Commissie krijgt een nieuwe bevoegdheid om 1) technische specificaties vast te stellen via handelingen van de Commissie voor gevallen waarin het normalisatiesysteem niet tijdig in normen van toereikende kwaliteit voorziet; 2) productvereisten vast te stellen.

- Er worden milieu-, functionele en veiligheidsproductvereisten voor bouwproducten ingevoerd.

- De optie zorgt voor invoering van een “geharmoniseerde zone”, een duidelijkere verdeling van de rollen van de lidstaten en een mechanisme voor het verzamelen van informatie teneinde proactief informatie uit te wisselen over de regelgevingsbehoeften of -maatregelen van de lidstaten en hieraan tegemoet te komen met inachtneming van de doelstellingen van de eengemaakte markt.

- Er wordt een nieuwe verplichting voor fabrikanten ingevoerd om naast een prestatieverklaring ook een conformiteitsverklaring (conformiteit met productvereisten) te verstrekken; daarnaast wordt het mogelijk gemaakt om informatie langs elektronische weg te verstrekken.

- Er wordt een opsomming geboden van algemene duurzaamheidsvereisten (per productfamilie nader vast te stellen in handelingen van de Commissie/geharmoniseerde normen).

- Er worden vereenvoudigings- en vrijstellingsbepalingen voor micro-ondernemingen ingevoerd en verbeterd.

- De handhavingsbevoegdheden van de markttoezichtautoriteiten worden versterkt.

- De rol van de productcontactpunten voor de bouw ter ondersteuning van de marktdeelnemers wordt uitgebreid.

- Er wordt een nieuw systeem van de Commissie opgezet dat natuurlijke of rechtspersonen in staat stelt klachten of verslagen met betrekking tot mogelijke inbreuken op de verordening te delen.

- Er zal een afstemming plaatsvinden op de verordening inzake ecologisch ontwerp voor duurzame producten wat betreft het klimaat en de ecologische duurzaamheid, alsmede op het digitale productpaspoort.

Optie D voorzag in de vervanging van de CE-markering door een nieuw etiket (“Europees bouwproduct” of “ECP”-markering). Het risico was echter dat een dergelijke verandering de onzekerheid voor de marktdeelnemers eerder zou vergroten dan verkleinen, met name tijdens de overgangsperiode waarin twee markeringen nodig zouden zijn geweest. Daarom zal de CE-markering worden gehandhaafd en zullen de fabrikanten deze moeten aanbrengen op producten waarvoor zij een prestatieverklaring of conformiteitsverklaring hebben opgesteld.

Hoewel in de studie ter ondersteuning van de effectbeoordeling werd geconcludeerd dat optie D tot extra kosten voor de marktdeelnemers kan leiden, voornamelijk als gevolg van de invoering van een verklaring met informatie over de milieuprestaties, was er ook sprake van bepaalde verminderingen in verband met de gebruikte gegevens. Door de extra vereenvoudiging die optie D met zich meebrengt, kan deze in werkelijkheid tot een nettovermindering van de administratieve lasten met ongeveer 180 miljoen EUR leiden (zie bijlage III bij het effectbeoordelingsverslag).

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Het voorstel zal de nalevingskosten tot een minimum beperken door middel van een goed presterend normalisatieproces, duidelijkere bepalingen, stimulering van het hergebruik van producten, minder aanvullende nationale vereisten en het creëren van een gelijk speelveld voor alle fabrikanten, met name kmo’s, in alle lidstaten. Bovendien zullen de geplande werkverdeling en technische afstemming met de verordening inzake ecologisch ontwerp voor duurzame producten onnodige kosten voor bedrijven, met name voor kmo’s, voorkomen.

Om de administratieve lasten te verminderen wordt in het voorstel maximaal gebruikgemaakt van de digitaliseringsmogelijkheden, terwijl de bouwproductenverordening niet voorziet in het gebruik van digitale instrumenten. Alle informatie en documentatie die verband houden met het voorstel kan in digitale vorm worden verwerkt (bv. digitaal productpaspoort) en op duurzame wijze in een informatiesysteem worden opgeslagen, gedeeld en toegankelijk worden gemaakt. Dit zal tot meer transparantie in de toeleveringsketens leiden, en het mogelijk maken de gegevens van bouwproducten in bouwlogboeken op te slaan en te gebruiken voor berekeningen die door andere wetgeving worden vereist (bv. de richtlijn betreffende de energieprestatie van gebouwen). Dit zal ook het markttoezicht vergemakkelijken.

Verder zullen de administratieve lasten voor fabrikanten worden verminderd door de overlapping tussen de CE-markering en de prestatieverklaring weg te nemen. De lidstaten zullen de bevoegdheid krijgen om micro-ondernemingen die geen grensoverschrijdende handel drijven, van de verplichtingen vrij te stellen.

Met de invoering van een nieuwe bevoegdheid voor de Commissie om een minimumaantal door de markttoezichtautoriteiten uit te voeren controles in te voeren, beoogt het voorstel de ongelijke toepassing van de voorschriften van de bouwproductenverordening op de markt te verbeteren. Dit kan een grotere capaciteit bij de markttoezichtautoriteiten vergen, maar zal de lidstaten beter ondersteunen bij de uitoefening van hun verantwoordelijkheid om de veiligheid en duurzaamheid van bouwwerken te waarborgen.

Grondrechten

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de bescherming van de grondrechten.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Voor een doeltreffend beheer van het kader van de bouwproductenverordening vereist het voorstel extra middelen. De gevraagde verhoging van het benodigde personeel met 7 VTE32 is evenredig met de doelstellingen. De diensten van de Commissie zullen de volgende hoofdactiviteiten uitvoeren:

- de bouwproductenverordening ontwikkelen en uitvoeren;

- secundaire wetgeving ontwikkelen (uitvoeringshandelingen en gedelegeerde handelingen);

- normalisatieverzoeken en handelingen van de Commissie ontwikkelen en beheren;

- geharmoniseerde technische specificaties beoordelen en publiceren;

- gemeenschappelijke technische specificaties ontwikkelen;

- contacten onderhouden met de Europese normalisatieorganisaties op het gebied van prenormalisatiewerkzaamheden en normalisatie;

- overleg plegen met belanghebbenden over technische kwesties;

- ondersteuning bieden aan autoriteiten van de lidstaten;

- Opleidingen bieden aan de autoriteiten van de lidstaten, aangemelde instanties en andere instanties;

- richtsnoeren verstrekken aan lidstaten en ondernemingen.

Deze activiteiten zijn van juridische, technische en administratieve aard en moeten worden uitgevoerd binnen (of in sommige gevallen onder toezicht van) de diensten van de Commissie. In dit verband zou het personeel dat belast is met het beheer van het huidige kader van de bouwproductenverordening moeten worden uitgebreid en worden ondersteund door andere diensten van de Commissie (d.w.z. het JRC) of door middel van uitbesteding. Met name voor de wetenschappelijke en technische ondersteuning bij de voorbereiding van gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen en bij de horizontale taken. De mate waarin met het voorstel aan de doelstellingen kan worden voldaan, hangt grotendeels af van de beschikbare middelen van de Commissie.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

De Commissie zal toezicht houden op de uitvoering, toepassing en naleving van deze nieuwe bepalingen om de doeltreffendheid ervan te beoordelen. Het toezicht op en de evaluatie van het beleid naar aanleiding van het voorstel zouden zich toespitsen op de belangrijkste kwesties die bij de herziening moeten worden aangepakt: de werking van het normalisatieproces, de beschikbaarheid van milieu- en productveiligheidsinformatie, en de milieu- en productveiligheidsvereisten die in technische specificaties zijn opgenomen, en de effecten voor de werking van het markttoezicht.

Er wordt voorgesteld het voorstel niet eerder dan 8 jaar na de datum van toepassing te evalueren, zodat de resultaten en effecten van de nieuwe voorschriften vorm kunnen krijgen.

Toelichtende stukken (bij richtlijnen)

Aangezien het rechtsinstrument een verordening is die rechtstreeks toepasselijk is in de lidstaten, is er geen behoefte aan een toelichtend document.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk I van de verordening omvat de volgende algemene bepalingen.

In artikel 1 wordt het onderwerp beschreven, waarbij uitdrukkelijk wordt verwezen naar de milieu-, klimaat- en veiligheidsprestaties van bouwproducten in verband met hun essentiële kenmerken, evenals naar de milieu-, klimaat-, functionele en veiligheidsproductvereisten.

In artikel 2 wordt het toepassingsgebied vastgesteld, waaronder bouwproducten, 3D-printgerelateerde producten en diensten, belangrijke onderdelen, onderdelen of materialen op verzoek van de fabrikant, kits of voorgemonteerde delen die onder geharmoniseerde technische specificaties of EBD’s vallen, geprefabriceerde eengezinswoningen. In bepaalde gevallen is de verordening ook van toepassing op gebruikte producten. In vergelijking met de bouwproductenverordening wordt het toepassingsgebied gewijzigd om overlappingen met bijvoorbeeld de drinkwaterrichtlijn33 en de richtlijn inzake stedelijk afvalwater34 te voorkomen.

In artikel 3 zijn de definities opgenomen.

In artikel 4 zijn de fundamentele werkvereisten en -modaliteiten voor vaststelling van de essentiële kenmerken (gebaseerd op prestaties, bv. gerecycleerde inhoud) van bouwproducten vastgesteld. Dit gebeurt op basis van de in bijlage I, deel A, vermelde fundamentele vereisten voor bouwwerken en zal, samen met beoordelingsmethoden, deel uitmaken van de normen die verplicht worden gesteld voor de toepassing van deze verordening. De Commissie is ook bevoegd gedelegeerde handelingen voor de vaststelling van drempelwaarden en prestatieklassen met betrekking tot de essentiële kenmerken vast te stellen. Daarnaast is de Commissie, in geval van vertragingen of tekortkomingen in het normalisatieproces, bevoegd gedelegeerde handelingen met technische specificaties vast te stellen. Voorts is de Commissie bevoegd om bijlage I, deel A, te wijzigen door middel van gedelegeerde handelingen in het licht van technische vooruitgang of om nieuwe risico’s en milieuaspecten te bestrijken.

Artikel 5 bepaalt dat alle producten die onder de verordening vallen, moeten voldoen aan de generieke, rechtstreeks toepasselijke vereisten en de respectieve vereisten voor de productfamilie of ‑categorie van bijlage I, deel D. Het verleent de Commissie ook de bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen waarin de productvereisten overeenkomstig bijlage I, delen B, C en D, nader worden omschreven. Deze gedelegeerde handelingen kunnen verder worden aangevuld met vrijwillige geharmoniseerde normen die in het kader van een normalisatieverzoek worden ontwikkeld. Daarnaast is de Commissie ook bevoegd om bijlage I, delen B, C en D, door middel van gedelegeerde handelingen te wijzigen in het licht van technische vooruitgang of om nieuwe risico’s en milieuaspecten te bestrijken.

Artikel 6 verleent de Commissie de bevoegdheid om het toepasselijke beoordelings- en verificatiesysteem vast te stellen, met inbegrip van de aanvullende stappen die nodig zijn om gevallen van systematische non-conformiteit tegen te gaan.

In artikel 7 wordt de “geharmoniseerde zone” vastgesteld, tegenover de gebieden die onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten vallen. Daarnaast wordt hierin een mechanisme opgezet voor de omgang met absoluut noodzakelijke regelgeving van de lidstaten op het gebied van gezondheid, veiligheid of bescherming van het milieu, met inbegrip van het klimaat.

Artikel 8 voorziet in een bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen om dubbele beoordeling van producten op grond van deze verordening en andere Uniewetgeving te voorkomen.

In hoofdstuk II (artikelen 9 tot en met 18) worden de procedure, de verklaringen en de markering beschreven.

De artikelen 9 tot en met 12 bevatten de regeling voor de prestatieverklaring en de toepasselijke vrijstellingen daarvan (bijvoorbeeld voor micro-ondernemingen die geen grensoverschrijdende handel drijven, onder bepaalde voorwaarden: voor geherproduceerde producten of voor onderdelen van bouwwerken die zijn voorbereid voor hergebruik of herproductie).

De artikelen 13 en 14 bevatten voorschriften voor de conformiteitsverklaring (conformiteit met de productvereisten op grond van artikel 5). Om de administratieve lasten tot een minimum te beperken, wordt de conformiteitsverklaring gecombineerd met de prestatieverklaring.

Op grond van artikel 15 kunnen een prestatieverklaring en een conformiteitsverklaring in elektronische vorm of via een permalink worden verstrekt. Zij worden verstrekt in de talen die worden voorgeschreven door de lidstaten waar de fabrikant het product op de markt wenst te brengen.

De artikelen 16 tot en met 18 bevatten de algemene beginselen en voorwaarden voor de CE-markering en voor het gebruik van andere markeringen.

In hoofdstuk III (artikelen 19 tot en met 33) worden de rechten en verplichtingen van marktdeelnemers vastgesteld. Het bevat algemene en gedetailleerde verplichtingen voor fabrikanten, met inbegrip van de wijze waarop de relevante geharmoniseerde technische specificaties (geharmoniseerde normen en gedelegeerde handelingen) moeten worden gebruikt om de prestaties van het product te beoordelen en hierover een verklaring af te geven.

Met name in artikel 22 worden de milieuverplichtingen van de fabrikanten vastgesteld, met inbegrip van de verplichting om de in bijlage I, deel A, punt 2, vermelde verplichte duurzaamheidskenmerken, het aardopwarmingsvermogen en de prestatiegebaseerde vereisten of het minimumgehalte aan gerecycleerd materiaal aan te geven. Na de vaststelling van gedelegeerde handelingen voor een bepaalde productfamilie geldt voor de fabrikanten ook de verplichting om:

- producten en hun verpakking zodanig te ontwerpen en te vervaardigen dat hun algehele milieu- en klimaatduurzaamheid aan de stand van de techniek voldoen.

- de voorkeur te geven aan recycleerbare materialen en materialen die afkomstig zijn van recycling;

- de verplichtingen inzake het minimumgehalte aan gerecycleerd materiaal en andere grenswaarden voor ecologische duurzaamheid in geharmoniseerde technische specificaties in acht te nemen;

- vroegtijdige veroudering van producten te voorkomen, betrouwbare onderdelen te gebruiken en producten zodanig te ontwerpen dat de duurzaamheid ervan niet lager is dan de gemiddelde duurzaamheid van producten in hun respectieve categorie;

- producten zodanig te ontwerpen dat deze gemakkelijk kunnen worden gerepareerd, gerenoveerd en verbeterd.

In verdere artikelen worden de specifieke verplichtingen vastgesteld van gemachtigde vertegenwoordigers (artikel 23), importeurs (artikel 24) zoals de verplichting om ervoor te zorgen dat producten veilig blijven terwijl deze onder hun controle staan en om te controleren of de fabrikant zijn algemene verplichtingen is nagekomen, distributeurs (artikel 25), fulfilmentdienstverleners, makelaars, onlinemarktplaatsen, onlineverkopers en onlinewinkels (waardoor deze in een nalevingsgerichte architectuur worden geïntegreerd) (artikel 27) en aanbieders van 3D-printdiensten (artikel 28). Er worden derhalve bepalingen ingevoerd waardoor binnen het kader ook nieuwe bedrijfsmodellen kunnen worden aangepakt. In het hoofdstuk worden ook nieuwe specifieke verplichtingen ingevoerd voor marktdeelnemers die gebruikte producten verwijderen of voor hergebruik of herproductie verwerken (artikel 29) en verplichtingen voor dubbel gebruik en pseudoproducten (artikel 31). Verder bevat het hoofdstuk regels voor de onlineverkoop of verkoop op afstand van bouwproducten (artikel 32).

Hoofdstuk IV (artikelen 34 tot en met 42) bevat voorschriften inzake normen voor bouwproducten en Europese beoordelingsdocumenten (EBD’s). Het omvat een verplichte toepassing van alle prestatiegerelateerde vereisten en vrijwillige toepassing voor inherente productvereisten. Het stelt voorschriften vast voor de Europese beoordelingsdocumenten (EBD’s) en hun verband met de prestatieverklaring en conformiteitsverklaring (artikel 35), de ontwikkeling en vaststelling van EBD’s (artikel 36) en de bekendmaking ervan (artikel 38), de inhoudelijke vereisten voor de EBD’s (artikel 40) en voor de aanpak van de ongerechtvaardigde toename van EBD’s (artikel 36). Daarnaast bevat het voorschriften voor de beslechting van geschillen tussen technische beoordelingsinstanties (TBI’s) (artikel 39).

Hoofdstuk V (artikelen 43 tot en met 46) bevat vereisten voor de aanwijzing van autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de TBI’s en voorschriften voor de aanwijzing, controle en evaluatie van deze TBI’s. Het voorziet ook in bevoegdheden van de Commissie om de personele vereisten voor de TBI’s vast te stellen en de coördinerende taken van de TBI’s vast te stellen.

In hoofdstuk VI (artikelen 47 tot en met 63) wordt ingegaan op de rol van de aanmeldende autoriteiten (artikel 48) en de vereisten die op deze autoriteiten van toepassing zijn (artikel 49), met inbegrip van de belangrijkste operationele en informatieverplichtingen. Het bevat de vereisten voor de aangemelde instanties (artikel 50), hun operationele verplichtingen (artikel 60) en informatieverplichtingen (artikel 61) en bevat een opsomming van de verplichtingen van een aangemelde instantie ten aanzien van haar onderaannemers of dochterondernemingen (artikel 53). Daarnaast bevat het voorschriften voor het gebruik van andere faciliteiten dan het testlaboratorium van de aangemelde instantie (artikel 54). Er is voorzien in een procedure voor het geval lidstaten en de Commissie formeel bezwaar willen maken tegen de erkenning van geharmoniseerde normen (artikel 52).

In hoofdstuk VII (artikelen 64 tot en met 67) wordt voorzien in vereenvoudigde procedures. Om de administratieve lasten te verminderen, met name voor kmo’s en micro-ondernemingen, zijn in dit hoofdstuk vereenvoudigingsprocedures vastgesteld, waaronder artikel 64 inzake het gebruik van passende technische documentatie, artikel 65 op grond waarvan micro-ondernemingen gebruik kunnen maken van het mildere verificatiesysteem, artikel 66 ter beperking van de vereisten voor als maatwerk vervaardigde niet-seriematige producten die in een geïdentificeerd afzonderlijk bouwwerk worden geïnstalleerd, artikel 67 betreffende de erkenning van de beoordeling en verificatie van een andere aangemelde instantie.

Hoofdstuk VIII (artikelen 68 tot en met 76) bevat voorschriften inzake markttoezicht en vrijwaringsprocedures. In artikel 68 wordt de Commissie de bevoegdheid verleend om een systeem op te zetten op grond waarvan elke natuurlijke of rechtspersoon klachten of verslagen over mogelijke gevallen van non-conformiteit met deze verordening kan delen.

In artikel 70 is bepaald hoe non-conformiteit moet worden aangepakt, terwijl in artikel 71 de vrijwaringsprocedure van de EU is opgenomen voor gevallen waarin de lidstaten rechtsgeldig naar dwingende redenen van gezondheid, veiligheid of milieubescherming kunnen verwijzen. Artikel 72 bevat voorschriften voor de aanpak van conforme producten die een risico vormen. In artikel 73 wordt de Commissie de bevoegdheid verleend om een minimumaantal controles vast te stellen dat in het kader van het markttoezicht moet worden uitgevoerd, en om de minimale personele middelen vast te stellen die door de markttoezichtautoriteiten voor bouwproducten moeten worden ingezet. Artikel 74 voorziet in coördinatie van het markttoezicht en in een groep voor administratieve samenwerking (“ADCO”). Om de capaciteit van de markttoezichtautoriteiten te versterken, hebben de markttoezichtautoriteiten het recht om de kosten van inspecties en tests op de marktdeelnemers te verhalen (artikel 75). De markttoezichtautoriteiten moeten jaarlijks verslag uitbrengen aan de Commissie over hun activiteiten (artikel 76).

In hoofdstuk IX (artikelen 77 tot en met 81) worden de beginselen inzake informatie en administratieve samenwerking vastgesteld. Het hoofdstuk wordt ingevoerd om het systeem en de toepassing van de verordening te versterken teneinde uiteenlopende beslissingen en een daardoor optredend ongelijk speelveld te voorkomen.

In lijn met deze doelstellingen wordt op grond van artikel 77 een informatie- en communicatiesysteem ingesteld en in stand gehouden om voor een geharmoniseerde interpretatie en toepassing van deze verordening te zorgen.

In artikel 78 wordt de Commissie de bevoegdheid verleend om een EU-database of -systeem voor bouwproducten op te zetten om de toegang tot productinformatie (met name prestatieverklaringen, conformiteitsverklaringen en gebruiksaanwijzingen) te vergemakkelijken. In artikel 79 worden de voorschriften inzake de productcontactpunten voor de bouw herzien om de marktdeelnemers een betere ondersteuning te bieden. In artikel 80 is bepaald dat de markttoezichtautoriteiten, de productcontactpunten voor de bouw, de aanwijzende autoriteiten, de TBI’s, de aanmeldende autoriteiten en de aangemelde instanties op de hoogte moeten blijven van de ontwikkelingen op hun werkterrein en opleidingen moeten krijgen over de gemeenschappelijke interpretatie en toepassing van de voorschriften. Deze opleiding moet ten minste eenmaal per jaar door de Commissie worden georganiseerd. In artikel 81 is bepaald dat de lidstaten gezamenlijk autoriteiten voor de uitvoering van hun verplichtingen uit hoofde van de verordening kunnen aanwijzen en middelen en verantwoordelijkheden kunnen delen.

In hoofdstuk X (artikel 82) zijn de voorwaarden vastgesteld voor samenwerking met niet-EU-landen, mede met het oog op het beperken van de negatieve gevolgen van non-conformiteit van in deze landen gevestigde marktdeelnemers op de eengemaakte markt.

Hoofdstuk XI (artikelen 83 en 84) heeft betrekking op stimulansen en groene overheidsopdrachten van de lidstaten. In artikel 83 wordt uiteengezet hoe de lidstaten het gebruik van duurzamere bouwproducten kunnen stimuleren. In artikel 84 wordt de Commissie de bevoegdheid verleend om duurzaamheidsvereisten met betrekking tot groene overheidsopdrachten voor bouwproducten te ontwikkelen.

In hoofdstuk XII (artikel 85) wordt de Commissie de bevoegdheid verleend om te bepalen of een specifiek product een bouwproduct is.

In hoofdstuk XIII (artikel 86) wordt Verordening (EU) 2019/1020 zo gewijzigd dat Verordening (EU) 2019/1020 ook op bouwproducten van toepassing is.

In hoofdstuk XIV (artikelen 87 tot en met 94) zijn de slotbepalingen opgenomen. In artikel 87 zijn de voorwaarden neergelegd voor de vaststelling van gedelegeerde handelingen in de verordening. In artikel 88 is de rol van het Permanent Comité voor de bouw vastgesteld. Op grond van artikel 90 stellen de lidstaten de regels vast die van toepassing zijn op de sancties voor inbreuken op de verordening. In artikel 91 wordt voorgeschreven dat de verordening niet eerder dan acht jaar na de datum van toepassing van de verordening moet worden geëvalueerd. Artikel 93 biedt overgangsbepalingen die de gefaseerde overdracht van alle geharmoniseerde normen van de bouwproductenverordening naar de nieuwe verordening mogelijk maken en zo voor een soepele en geleidelijke invoering voor de marktdeelnemers zorgen. In artikel 94 worden de datum van inwerkingtreding en de datum van toepassing van de verordening bepaald.

4.

Net als de bouwproductenverordening gaat het dispositief van het voorstel vergezeld van een aantal bijlagen, namelijk:


- Bijlage I betreffende de fundamentele vereisten voor bouwwerken (deel A), zoals in de bouwproductenverordening, en betreffende nieuwe elementen: prestatiegerelateerde productvereisten (deel B), inherente productvereisten, met name met betrekking tot veiligheid en milieu (deel C) en informatievereisten (deel D);

- Bijlage II betreffende de inhoud van de prestatieverklaring en de conformiteitsverklaring;

- Bijlage III betreffende de procedure voor vaststelling van een Europees beoordelingsdocument (EBD);

- Bijlage IV betreffende de productgebieden en -vereisten voor technische beoordelingsinstanties (TBI’s);

- Bijlage V betreffende de beoordelings- en verificatiesystemen;

- Bijlage VI betreffende de essentiële kenmerken waarvoor geen verwijzing naar een relevante geharmoniseerde technische specificatie vereist is in het kader van de aanmelding van aangemelde instanties;

- Bijlage VII betreffende de concordantietabel.