Toelichting bij COM(2022)202 - Standpunt EU in het Comité havenstaatcontrole betreffende het lidmaatschap van Rusland van de organisatie

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Achtergrond van het voorstel

De EU-regeling inzake havenstaatcontrole is vastgelegd in Richtlijn 2009/16/EG (zoals gewijzigd). De regeling van de Unie is gebaseerd op de structuur van het Memorandum van overeenstemming van Parijs (hierna “MOU van Parijs” genoemd) inzake havenstaatcontrole, dat sinds 1982 bestaat. Richtlijn 2009/16/EG (zoals gewijzigd) bevat de procedures en instrumenten van het MOU van Parijs. Alle maritieme EU-lidstaten en Canada, IJsland, Noorwegen, de Russische Federatie en het Verenigd Koninkrijk zijn lid van het MOU van Parijs. De Europese Unie is geen lid van het MOU van Parijs.

De havenstaatcontrole kan in de EU alleen functioneren als elk jaar een aantal besluiten worden genomen in het kader van het MOU van Parijs. Die besluiten worden bij consensus genomen door het Comité havenstaatcontrole (CHSC), dat elk jaar in mei vergadert. Krachtens Richtlijn 2009/16/EG zijn besluiten die door het passende bevoegde orgaan van het MOU van Parijs worden genomen, bindend voor de lidstaten van de EU.

Overeenkomstig artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie moet het namens de Unie in te nemen standpunt in internationale organisaties, zoals het MOU van Parijs, wanneer die organisaties handelingen met rechtsgevolgen moeten vaststellen, worden vastgesteld bij besluit van de Raad, op voorstel van de Commissie.

Na de invasie van Oekraïne door de Russische Federatie ontving het secretariaat van het MOU van Parijs op 14 maart 2022 een brief van de Oekraïense minister van Infrastructuur, de heer Oleksandr Kubrakov. In die brief verzoekt Oekraïne het MOU van Parijs i) schepen onder Oekraïense vlag na inspecties in het kader van de havenstaatcontrole niet onnodig aan te houden, ii) de Russische Federatie uit te sluiten van het MOU van Parijs en iii) certificaten die namens de maritieme autoriteiten van de Russische Federatie zijn afgegeven niet langer te erkennen.

In verband met het eerste verzoek om Oekraïense vaartuigen niet onnodig aan te houden, heeft het MOU van Parijs op 2 maart 2022 PSCircular 101 (Richtsnoeren voor de repatriëring van zeevarenden als gevolg van de situatie in Oekraïne) uitgevaardigd, waarin deze kwestie aan de orde wordt gesteld. Bij PSCircular 101 wordt de aangesloten autoriteiten meegedeeld dat in de huidige omstandigheden flexibiliteit aan de dag moet worden gelegd, onder meer met betrekking tot de repatriëring van zeevarenden, het Maritiem Arbeidsverdrag van 2006, certificaten die zijn afgegeven in het kader van het STCW-Verdrag van 1978 en medische certificaten. Indien de ontwikkelingen dit vereisen, kan het MOU van Parijs verdere aanpassingen van PSCircular 101 in overweging nemen.

Met betrekking tot het verzoek tot uitsluiting van de Russische Federatie van het MOU van Parijs, moet worden opgemerkt dat de Russische Federatie geen toegang meer heeft tot en niet langer gebruik kan maken van de targetingtool en de inspectiedatabank THETIS PSC waarin artikel 24 van Richtlijn 2009/16/EG voorziet. Dit betekent dat de deelname van de Russische Federatie aan de werkzaamheden van het MOU van Parijs reeds sterk is beperkt en dat Rusland zonder toegang tot die databank zijn verplichtingen uit hoofde van het MOU van Parijs niet kan nakomen en evenmin kan bijdragen aan de werkzaamheden van het MOU.

Hoewel de EU-lidstaten het erover eens zijn dat er maatregelen moeten worden genomen tegen de Russische Federatie, voorzien noch het memorandum, noch een van de beleidsinstructies in een procedure of mechanisme om een lid uit te sluiten van het MOU van Parijs. Bovendien geven de leden die een standpunt hebben ingenomen, de voorkeur aan een schorsing van het lidmaatschap in plaats van een uitsluiting. Het onmiddellijke rechtsgevolg zou vergelijkbaar zijn met een uitsluiting, maar een schorsing is minder definitief. Een schorsing zou de mogelijkheid bieden na te denken over de noodzaak van volledige uitsluiting van het MOU van Parijs en kan bovendien worden teruggedraaid als de omstandigheden veranderen. Het memorandum voorziet echter evenmin in een schorsing van het lidmaatschap.

De voorzitter van het MOU van Parijs heeft voorgesteld om vóór de jaarlijkse vergadering van het Comité havenstaatcontrole (PSCC55), die van 16 tot en met 20 mei 2022 plaatsvindt, via een schriftelijke procedure een besluit te nemen over de eventuele schorsing van het lidmaatschap van de Russische Federatie. Op dit manier wil het MOU vermijden dat deze gevoelige kwestie de PSCC55-vergadering overschaduwt.

2. Namens de Unie in te nemen standpunt

Gezien de ernst van de situatie is het passend om: i) in te stemmen met de in punt 5 van document PSCC55/11.1 voorgestelde aanpak om schepen onder Oekraïense vlag niet onnodig aan te houden na inspecties in het kader van de havenstaatcontrole, ii) het lidmaatschap van de Russische Federatie van het MOU van Parijs overeenkomstig artikel 62, lid 3, van het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht te schorsen als reactie op de niet-uitgelokte en ongerechtvaardigde invasie van Oekraïne door Rusland, en iii) in te stemmen met de in punt 7 van document PSCC55/11.1 voorgestelde aanpak om door de Russische Federatie afgegeven wettelijke certificaten niet langer te erkennen.

De bijgaande tekst is een voorstel voor een standpunt van de Unie overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU, dat vervolgens door de Raad moet worden vastgesteld. Hiermee wordt ingestemd met de in document PSCC55/11.1. van het MOU van Parijs toegelichte aanpak. Het specifieke EU-standpunt is als bijlage bij het ontwerpbesluit van de Raad gevoegd.

Richtlijn 2009/16/EG brengt de procedures, instrumenten en activiteiten van het MOU van Parijs daadwerkelijk binnen de werkingssfeer van de EU-wetgeving. Daarom valt het MOU van Parijs krachtens het laatste onderdeel van artikel 3, lid 2, VWEU onder de exclusieve externe bevoegdheid van de Unie.

3. Rechtsgrondslag

Het hiernavolgende besluit is gebaseerd op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 100, lid 2, in samenhang met artikel 218, lid 9, waarin bepaald is dat de Raad, op voorstel van de Commissie, een besluit vaststelt tot bepaling van de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt. Dit geldt voor het standpunt dat in het kader van het MOU van Parijs moet worden ingenomen door de lidstaten die gezamenlijk optreden in het belang van de Unie.

Richtlijn 2009/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende havenstaatcontrole (als gewijzigd) vormt de rechtsgrond voor de beginselen die moeten worden nageleefd door de lidstaten van het Comité Havenstaatcontrole van het MOU van Parijs.

De in het kader van het MOU van Parijs vast te stellen handelingen zijn handelingen met rechtsgevolgen. De beoogde handelingen hebben rechtsgevolgen omdat zij een beslissende invloed kunnen hebben op de inhoud van de EU-wetgeving, namelijk Richtlijn 2009/16/EG. Dat is het geval omdat Richtlijn 2009/16/EG de procedures, instrumenten en werkzaamheden van het MOU van Parijs daadwerkelijk binnen de werkingssfeer van de EU-wetgeving brengt. Bovendien is de schorsing van het lidmaatschap van de Russische Federatie van het MOU van Parijs een handeling van organisatorische aard die een invloed heeft op de wijze waarop besluiten worden genomen in het kader van het MOU van Parijs.

De beoogde handeling vormt geen aanvulling op of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst. De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.