Toelichting bij COM(2022)209 - Regels ter voorkoming en bestrijding van seksueel misbruik van kinderen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

In het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind en in artikel 24, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (“het Handvest”) 1 zijn de bescherming van en de zorg voor de belangen en het welzijn van kinderen als rechten verankerd. In 2021 heeft het VN-Comité voor de Rechten van het Kind benadrukt dat deze rechten ook in de digitale omgeving op dezelfde wijze moeten worden beschermd 2 . De bescherming van kinderen, zowel offline als online, is een prioriteit van de Unie.

Minstens een op de vijf kinderen wordt tijdens de kinderjaren het slachtoffer van seksueel geweld 3 . Uit een wereldwijd onderzoek in 2021 is gebleken dat meer dan een op de drie respondenten tijdens de kinderjaren was gevraagd om online een expliciet seksuele handeling te stellen en dat meer dan de helft te maken had gehad met een vorm van online seksueel misbruik van kinderen 4 . Kinderen met een beperking lopen een nog groter risico om het slachtoffer te worden van seksueel geweld: tot 68 % van de meisjes en 30 % van de jongens met een verstandelijke beperking of een ontwikkelingsstoornis wordt vóór hun 18e verjaardag seksueel misbruikt 5 . Materiaal van seksueel misbruik van kinderen is het resultaat van het fysiek seksueel misbruik van kinderen. De opsporing en melding ervan is noodzakelijk om de productie en verspreiding te voorkomen, en is essentieel om de slachtoffers te identificeren en te helpen. Door de pandemie zijn kinderen aanzienlijk meer blootgesteld aan ongewenste toenadering online, met inbegrip van het benaderen van kinderen voor seksueel misbruik. Hoewel seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en materiaal van seksueel misbruik van kinderen in de hele EU strafbaar zijn gesteld door de in 2011 vastgestelde richtlijn ter bestrijding van seksueel misbruik van kinderen 6 , is het duidelijk dat de EU er momenteel nog steeds niet in slaagt om te voorkomen dat kinderen het slachtoffer worden van seksueel misbruik, en dat de onlinedimensie een bijzondere uitdaging vormt.

De Europese Commissie heeft daarom op 24 juli 2020 de EU-strategie voor een doeltreffendere bestrijding van seksueel misbruik van kinderen 7 vastgesteld, waarin een brede reactie op de groeiende dreiging van seksueel misbruik van kinderen, zowel offline als online, wordt gepresenteerd, die erin bestaat sterker in te zetten op preventie, opsporing en bijstand aan slachtoffers. De strategie omvat acht initiatieven om een sterk wettelijk kader voor de bescherming van kinderen tot stand te brengen en een gecoördineerde aanpak te bevorderen, samen met de vele actoren die bij de bescherming en ondersteuning van kinderen betrokken zijn. Deze initiatieven zijn erop gericht om lacunes in de wetgeving op te sporen en ervoor te zorgen dat via de EU-wetgeving op een doeltreffende manier kan worden gereageerd. Zij zijn er tevens op gericht om de rechtshandhaving op nationaal en EU-niveau te versterken, de EU-landen beter in staat te stellen kinderen te beschermen door preventie, sectoren ertoe aan te zetten kinderen te beschermen wanneer zij van hun diensten gebruikmaken, en de bescherming van kinderen wereldwijd te verbeteren door samenwerking tussen verschillende belanghebbenden. Deze specifieke strategie gaat vergezeld van andere, aanvullende inspanningen. Op 24 maart 2021 heeft de Europese Commissie haar alomvattende EU-strategie voor de rechten van het kind vastgesteld, waarin strengere maatregelen worden voorgesteld om kinderen te beschermen tegen alle vormen van geweld, met inbegrip van onlinemisbruik. Bovendien bevat de strategie een uitnodiging voor de bedrijven om zich te blijven inspannen om illegale online-inhoud, waaronder online seksueel misbruik van kinderen, op te sporen, te melden en te verwijderen van hun platforms en diensten. De voorgestelde Europese verklaring over digitale rechten en beginselen voor het digitale decennium 8 bevat ook een verbintenis om alle kinderen te beschermen tegen illegale inhoud, uitbuiting, manipulatie en misbruik in de onlinewereld, en om te voorkomen dat de digitale ruimte wordt gebruikt om misdrijven te plegen of te vergemakkelijken 9 .

In dit verband spelen aanbieders van hostingdiensten of diensten voor interpersoonlijke communicatie (“aanbieders”) een bijzonder belangrijke rol. Voor een veilige, voorspelbare en betrouwbare online-omgeving en om de in het Handvest gewaarborgde grondrechten te kunnen uitoefenen, is het van essentieel belang dat zij zich op een verantwoordelijke en zorgvuldige manier opstellen. De verspreiding van beelden en video’s van seksueel misbruik van kinderen, die met de ontwikkeling van de digitale wereld sterk is toegenomen, houdt het leed dat slachtoffers ondervinden in stand, terwijl daders via deze diensten ook nieuwe mogelijkheden hebben gevonden om toegang te krijgen tot kinderen en hen uit te buiten.

Sommige aanbieders maken al vrijwillig gebruik van technologieën om online seksueel misbruik van kinderen op hun diensten op te sporen, te melden en te verwijderen. Toch lopen de door de aanbieders genomen maatregelen sterk uiteen: de overgrote meerderheid van de meldingen komt van een handvol aanbieders, en een aanzienlijk aantal onderneemt geen actie. Er zijn ook grote verschillen wat betreft de kwaliteit en relevantie van de meldingen die de rechtshandhavingsinstanties van de EU van de aanbieders ontvangen. Toch ontvingen organisaties zoals het National Centre for Missing and Exploited Children (“NCMEC”), waaraan aanbieders in de VS krachtens de Amerikaanse wetgeving seksueel misbruik van kinderen via hun diensten moeten melden, in 2020 meer dan 21 miljoen meldingen, waarvan er meer dan 1 miljoen betrekking hadden op EU-lidstaten. De recentste cijfers voor 2021 wijzen op een verdere stijging en naderen de grens van de 30 miljoen 10 .

Ondanks de belangrijke bijdrage van bepaalde aanbieders zijn vrijwillige acties dus ontoereikend gebleken om het gebruik van onlinediensten voor het seksueel misbruik van kinderen aan te pakken. Verschillende lidstaten zijn bijgevolg begonnen met de voorbereiding en vaststelling van nationale regels ter bestrijding van online seksueel misbruik van kinderen. Zoals blijkt uit het effectbeoordelingsverslag bij dit voorstel, leidt deze situatie tot de ontwikkeling van uiteenlopende nationale voorschriften, die op hun beurt leiden tot een grotere versnippering van de eengemaakte markt voor digitale diensten 11 . Tegen deze achtergrond zijn uniforme regels van de Unie inzake het opsporen, melden en verwijderen van online seksueel misbruik van kinderen noodzakelijk om de wet inzake digitale diensten aan te vullen, bestaande belemmeringen voor de digitale eengemaakte markt weg te nemen en de verspreiding van het materiaal te voorkomen 12 . Wanneer via dit voorstel het risico op versnippering wordt aangepakt, moet tevens rekening worden gehouden met de noodzaak om de grondrechten van kinderen te waarborgen, met name het recht op zorg en op de bescherming van hun welzijn, hun geestelijke gezondheid en hun belangen. Daarnaast ondersteunt dit voorstel het algemeen belang van het op doeltreffende wijze voorkomen, onderzoeken en vervolgen van seksueel misbruik van kinderen als ernstig misdrijf.

Om deze uitdagingen aan te gaan en naar aanleiding van verschillende oproepen van de Raad en het Europees Parlement, wordt met dit voorstel dan ook beoogd een duidelijk en geharmoniseerd rechtskader voor de preventie en bestrijding van online seksueel misbruik van kinderen tot stand te brengen. Het beoogt aanbieders rechtszekerheid te bieden over hun verantwoordelijkheden om de risico’s te beoordelen en te beperken en om, waar nodig, het misbruik dat via hun diensten plaatsvindt op te sporen, te melden en te verwijderen op een wijze die strookt met de grondrechten die in het Handvest zijn neergelegd en als algemene beginselen van het EU-recht gelden. Bij de bestrijding van seksueel misbruik van kinderen zoals dat online voorkomt, staan belangrijke rechten en belangen op het spel voor iedereen. Daarom is het van bijzonder belang een billijk evenwicht tot stand te brengen tussen enerzijds maatregelen ter bescherming van kindslachtoffers van seksueel misbruik en hun grondrechten, om zo belangrijke doelstellingen van algemeen maatschappelijk belang te verwezenlijken, en anderzijds de bescherming van de grondrechten van andere gebruikers en van de aanbieders.

Dit voorstel voorziet derhalve in gerichte maatregelen die in verhouding staan tot het risico dat een bepaalde dienst wordt aangewend voor online seksueel misbruik van kinderen, maar waarin ook degelijke voorwaarden en waarborgen zijn opgenomen. Door de oprichting van een Europees centrum ter voorkoming en bestrijding van seksueel misbruik van kinderen (“het EU-centrum”) wordt met het voorstel tevens geprobeerd om aanbieders te helpen zich van hun verantwoordelijkheden te kwijten. Het EU-centrum is bedoeld om de uitvoering van deze verordening te vergemakkelijken en te ondersteunen en op die manier belemmeringen voor de interne markt te helpen wegnemen, met name als het gaat om de verplichting van aanbieders uit hoofde van deze verordening om online seksueel misbruik van kinderen op te sporen en te melden en materiaal van seksueel misbruik van kinderen te verwijderen. Het EU-centrum zal met name databanken met indicatoren van online seksueel misbruik van kinderen opzetten, onderhouden en beheren, die door de aanbieders moeten worden gebruikt om aan hun opsporingsverplichtingen te voldoen. Deze databanken moeten dus klaar zijn voordat de verordening van toepassing wordt. Om daarvoor te zorgen heeft de Commissie reeds financiële middelen ter beschikking gesteld van de lidstaten om te helpen bij de voorbereiding van deze databanken. Het EU-centrum moet ook bepaalde aanvullende taken verrichten, zoals de bevoegde nationale autoriteiten bijstaan bij de uitvoering van hun taken uit hoofde van deze verordening en bijstand verlenen aan slachtoffers in het kader van de verplichtingen van de aanbieders. Het centrum moet zijn centrale positie ook gebruiken om de samenwerking en de uitwisseling van informatie en deskundigheid te vergemakkelijken, onder meer ten behoeve van empirisch onderbouwde beleidsvorming en preventie. Preventie is een prioriteit van de Commissie bij haar bestrijding van seksueel misbruik van kinderen.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Met dit voorstel worden de verbintenissen nagekomen die zijn aangegaan in het kader van de EU-strategie voor een doeltreffendere bestrijding van seksueel misbruik van kinderen, met name om wetgeving voor te stellen om seksueel misbruik van kinderen online doeltreffend aan te pakken, onder meer door aanbieders te verplichten om bekend materiaal van seksueel misbruik van kinderen op te sporen, en om voorbereidselen te treffen voor de oprichting van een Europees centrum ter voorkoming en bestrijding van seksueel misbruik van kinderen. Het huidige EU-rechtskader op dit gebied bestaat uit wetgeving van de Unie betreffende seksueel misbruik van kinderen, zoals de richtlijn ter bestrijding van seksueel misbruik van kinderen, en Verordening (EU) 2021/1232 ten behoeve van de bestrijding van online seksueel misbruik van kinderen 13 , die tot 3 augustus 2024 van toepassing is (“de tijdelijke verordening”).

Door aanbieders te verplichten materiaal betreffende seksueel misbruik van kinderen op te sporen, te melden, te blokkeren en uit hun diensten te verwijderen, zorgt het voorstel voor betere opsporings-, onderzoeks- en vervolgingsmogelijkheden van strafbare feiten in het kader van de richtlijn ter bestrijding van seksueel misbruik van kinderen. De voorgestelde wetgeving vormt een aanvulling op de nieuwe Europese strategie voor een beter internet voor kinderen 14 , die tot doel heeft veilige digitale ervaringen voor kinderen te creëren en de digitale weerbaarheid te bevorderen.

Het EU-centrum moet nauw samenwerken met Europol. Het zal de meldingen van de aanbieders ontvangen, ze controleren op duidelijk vals-positieve meldingen, en ze doorsturen naar Europol en de nationale rechtshandhavingsinstanties. Een vertegenwoordiger van Europol zal deel uitmaken van de raad van bestuur van het EU-centrum. Op zijn beurt zou een vertegenwoordiger van het EU-centrum deel kunnen uitmaken van de raad van bestuur van Europol om een doeltreffende samenwerking en coördinatie te waarborgen.

De voorgestelde wetgeving draagt ook bij tot de verwezenlijking van de doelstellingen die in verschillende internationale rechtsinstrumenten zijn vastgesteld. Relevant op dit gebied zijn het Verdrag van Lanzarote van de Raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik 15 , dat door alle EU-lidstaten is geratificeerd en minimumvereisten vaststelt met betrekking tot materieel strafrecht, slachtofferhulp en interventieprogramma’s, en het Verdrag van Boedapest van de Raad van Europa inzake cybercriminaliteit 16 , dat door bijna alle EU-lidstaten is geratificeerd en op grond waarvan de partijen bepaalde feiten met betrekking tot materiaal van seksueel misbruik van kinderen strafbaar moeten stellen.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

Het voorstel bouwt voort op de algemene verordening gegevensbescherming 17 (AVG). In de praktijk beroepen aanbieders zich vaak op verschillende verwerkingsgronden waarin de AVG voorziet om de verwerking van persoonsgegevens in het kader van de vrijwillige opsporing en melding van online seksueel misbruik van kinderen uit te voeren. Het voorstel voorziet in een systeem van gerichte opsporingsbevelen en preciseert de opsporingsvoorwaarden, zodat meer rechtszekerheid wordt geboden voor deze activiteiten. Wat betreft de verplichte opsporingsactiviteiten waarbij persoonsgegevens worden verwerkt, wordt in het voorstel, en met name in de opsporingsbevelen die op basis daarvan worden uitgevaardigd, aldus de grond voor een dergelijke verwerking vastgesteld als bedoeld in artikel 6, lid 1, punt c), van de AVG, dat voorziet in de verwerking van persoonsgegevens die noodzakelijk is om te voldoen aan een wettelijke verplichting uit hoofde van het recht van de Unie of van de lidstaat waaraan de verwerkingsverantwoordelijke onderworpen is.

Het voorstel heeft onder meer betrekking op aanbieders die interpersoonlijke elektronischecommunicatiediensten aanbieden en bijgevolg onderworpen zijn aan nationale bepalingen ter uitvoering van de e-privacyrichtlijn 18 en de voorgestelde herziening ervan waarover momenteel wordt onderhandeld 19 . De in het voorstel opgenomen maatregelen beperken in sommige opzichten de reikwijdte van de rechten en plichten uit hoofde van de desbetreffende bepalingen van die richtlijn, namelijk met betrekking tot activiteiten die strikt noodzakelijk zijn voor de uitvoering van opsporingsbevelen. In dit opzicht heeft het voorstel betrekking op de toepassing, naar analogie, van artikel 15, lid 1, van die richtlijn.

Het voorstel is ook in overeenstemming met de richtlijn inzake elektronische handel en het voorstel voor een wet inzake digitale diensten 20 , waarover de medewetgevers onlangs een voorlopig politiek akkoord hebben bereikt 21 . Het voorstel bevat met name specifieke voorschriften voor de bestrijding van bepaalde vormen van illegale onlineactiviteiten en uitgewisselde illegale online-inhoud, gekoppeld aan een reeks waarborgen. Op die manier zal het voorstel een aanvulling vormen op het algemene kader waarin de wet inzake digitale diensten voorziet, zodra die is vastgesteld. Het voorstel bouwt voort op het horizontale kader van de wet inzake digitale diensten, die waar mogelijk als basis dient, en bevat waar nodig specifiekere regels die speciaal zijn afgestemd op de bestrijding van online seksueel misbruik van kinderen. Zo kunnen sommige aanbieders in het kader van de wet inzake digitale diensten worden onderworpen aan een meer algemene verplichting om systematisch optredende risico’s in verband met het gebruik van hun diensten te beoordelen, en in het onderhavige voorstel aan een aanvullende verplichting om een specifieke risicobeoordeling wat betreft het online seksueel misbruik van kinderen uit te voeren. Deze aanbieders kunnen bij het uitvoeren van de meer specifieke risicobeoordeling voortbouwen op de meer algemene risicobeoordeling, en op hun beurt kunnen specifieke risico’s voor kinderen die in verband met hun diensten in het kader van de specifieke risicobeoordeling overeenkomstig dit voorstel zijn vastgesteld, als uitgangspunt dienen voor meer algemene risicobeperkende maatregelen om te helpen voldoen aan de verplichtingen in het kader van de wet inzake digitale diensten.

De richtlijn inzake elektronische handel en de wet inzake digitale diensten verbieden de lidstaten om aan aanbieders die als tussenpersoon optreden algemene verplichtingen op te leggen om toezicht te houden of actief op zoek te gaan naar feiten of omstandigheden die op onwettige activiteiten duiden. Hoewel de precieze contouren van dat tot de lidstaten gerichte verbod slechts geleidelijk duidelijk worden, beoogt de voorgestelde verordening te voldoen aan de onderliggende vereiste die aan dat verbod ten grondslag ligt, namelijk een billijk evenwicht tussen de verschillende conflicterende grondrechten die op het spel staan, rekening houdend met de specifieke context van de bestrijding van online seksueel misbruik van kinderen en het algemene belang dat in het geding is. Daartoe wordt met name gekeken naar de reikwijdte van de verplichtingen die worden opgelegd aan aanbieders die een risico lopen, en door een reeks duidelijke en zorgvuldig afgewogen regels en waarborgen vast te stellen, onder meer door een duidelijke omschrijving van de nagestreefde doelen, het soort materiaal en activiteiten in kwestie, een risicogebaseerde aanpak, de reikwijdte en de aard van de relevante verplichtingen, regels inzake verhaalsmogelijkheden en relevante toezicht- en transparantiemechanismen. Het voorstel bevat ook krachtige maatregelen om de uitvoering te vergemakkelijken en te ondersteunen en zo de lasten voor de dienstenaanbieders te verlichten.

Door de verwezenlijking van zijn belangrijkste doelstellingen, vormt het voorstel ook een hulp voor de slachtoffers. Als zodanig is de voorgestelde verordening in overeenstemming met de richtlijn slachtofferrechten als horizontaal instrument om slachtoffers betere toegang tot hun rechten te geven 22 .

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De rechtsgrondslag voor maatregelen op dit gebied is artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Het artikel voorziet in de vaststelling van maatregelen om de werking van de interne markt te waarborgen. Artikel 114 is de passende rechtsgrondslag voor een verordening die de aan aanbieders van relevante onlinediensten opgelegde eisen binnen de digitale eengemaakte markt beoogt te harmoniseren. Zoals hierboven vermeld, zijn er belemmeringen voor de eengemaakte markt voor digitale diensten aan het opduiken doordat sommige lidstaten uiteenlopende nationale regels hebben ingevoerd om online seksueel misbruik van kinderen te voorkomen en te bestrijden.

Met de voorgestelde verordening wordt beoogd deze bestaande verschillen weg te nemen en te voorkomen dat er in de toekomst belemmeringen ontstaan die het gevolg zouden zijn van de verdere ontwikkeling van dergelijke nationale regels. Gezien de intrinsieke grensoverschrijdende aard van het aanbieden van onlinediensten zou het uitblijven van EU-maatregelen de ruimte laten voor een op nationale leest geschoeid regelgevingskader en de aanbieders belasten met de naleving van uiteenlopende nationale regels en leiden tot ongelijke voorwaarden voor aanbieders in de EU, alsook tot mogelijke mazen in de wetgeving.

Subsidiariteit

Volgens het subsidiariteitsbeginsel mag de EU alleen optreden als de beoogde doelstellingen niet door de lidstaten alleen kunnen worden behaald, maar beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt.

De doelstelling om op de volledige digitale eengemaakte markt een gelijk speelveld voor aanbieders tot stand te brengen en tegelijkertijd maatregelen te nemen om online seksueel misbruik van kinderen te voorkomen en te bestrijden, kan niet door de lidstaten alleen worden verwezenlijkt. Zoals reeds vermeld, zijn de lidstaten begonnen met eisen op te leggen aan aanbieders om online seksueel misbruik van kinderen aan te pakken. Zelfs de lidstaten die dergelijke eisen nog niet hebben ingevoerd, overwegen alsmaar vaker de invoering van nationale maatregelen in die zin. De betrokken aanbieders zijn echter doorgaans grensoverschrijdend actief, vaak in de hele EU, of zijn dat mogelijk van plan. Nationale eisen die aan dergelijke marktspelers worden opgelegd om online seksueel misbruik van kinderen aan te pakken, vergroten dan ook de versnippering van de digitale eengemaakte markt en brengen aanzienlijke nalevingskosten voor de aanbieders met zich mee, terwijl ze onvoldoende doeltreffend zijn vanwege het grensoverschrijdende karakter van de betrokken diensten.

Alleen met maatregelen op EU-niveau kunnen belemmeringen voor de eengemaakte markt voor digitale diensten worden weggenomen, kan de rechtszekerheid voor aanbieders worden vergroot en kunnen de nalevingskosten worden beperkt. Tegelijkertijd kan ervoor worden gezorgd dat de aan de marktspelers opgelegde eisen om online seksueel misbruik van kinderen aan te pakken, doeltreffend zijn, daar zij in de hele EU grensoverschrijdend en uniform kunnen worden toegepast. Daarom is EU-optreden nodig om de doelstellingen van de voorgestelde verordening te verwezenlijken en biedt het een aanzienlijke toegevoegde waarde ten opzichte van nationale maatregelen.

Evenredigheid

Met dit voorstel wordt beoogd de bestaande belemmeringen voor het aanbieden van relevante diensten binnen de digitale eengemaakte markt weg te nemen en het ontstaan van nieuwe belemmeringen te voorkomen, en tegelijkertijd een doeltreffende bestrijding van online seksueel misbruik van kinderen mogelijk te maken, met volledige eerbiediging van de grondrechten van alle betrokken partijen overeenkomstig het EU-recht. Om dit doel te bereiken, introduceert het voorstel eng afgebakende en uniforme verplichtingen wat betreft het beoordelen en beperken van risico’s, waar nodig aangevuld met een bevel tot opsporing, melding en verwijdering van materiaal van seksueel misbruik van kinderen. Deze verplichtingen gelden voor relevante aanbieders die diensten aanbieden op de digitale eengemaakte markt, ongeacht waar zij hun hoofdvestiging hebben.

De voorgestelde regels zijn alleen van toepassing op aanbieders van bepaalde soorten onlinediensten die kwetsbaar zijn gebleken voor misbruik met het oog op de verspreiding van materiaal van seksueel misbruik van kinderen of het benaderen van kinderen (bekend als “grooming”), voornamelijk vanwege hun technische eigenschappen of de leeftijdsopbouw van hun typische gebruikersbestand. De reikwijdte van de verplichtingen is beperkt tot hetgeen strikt noodzakelijk is om de hierboven uiteengezette doelstellingen te verwezenlijken. De verplichtingen gaan vergezeld van maatregelen om de aan dergelijke aanbieders opgelegde lasten tot een minimum te beperken, en van de invoering van een reeks waarborgen om de inmenging in de grondrechten, met name het recht op privacy van de gebruikers van de diensten, tot een minimum te beperken.

Onder meer om het aantal valse meldingen te verminderen en onjuiste meldingen aan de rechtshandhavingsinstanties te voorkomen, en om de administratieve en financiële lasten voor de aanbieders tot een minimum te beperken, is in het voorstel de oprichting van een EU-centrum opgenomen, dat een essentiële faciliterende rol zal vervullen bij de uitvoering van de aan de aanbieders opgelegde verplichtingen. Het EU-centrum moet onder andere betrouwbare opsporingstechnologieën beter toegankelijk maken voor de aanbieders; indicatoren aanbieden die zijn opgesteld op basis van online seksueel misbruik van kinderen, geverifieerd door rechterlijke instanties of onafhankelijke administratieve autoriteiten van de lidstaten, met het oog op de opsporing van dergelijk misbruik; op verzoek bepaalde bijstand verlenen in verband met de uitvoering van risicobeoordelingen; en steun verlenen bij het communiceren met de bevoegde nationale autoriteiten.

Ten slotte bevat de voorgestelde verordening waarborgen zodat technologieën die worden gebruikt voor het opsporen, melden en verwijderen van online seksueel misbruik van kinderen in aansluiting op een opsporingsbevel, zo weinig mogelijk inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer en in overeenstemming zijn met de stand van de techniek in de sector, en alle nodige controles op anonieme basis uitvoeren en alleen stappen nemen om een gebruiker te identificeren wanneer een mogelijk geval van online seksueel misbruik van kinderen wordt vastgesteld. Op die manier wordt het grondrecht van een doeltreffende voorziening in rechte in alle fasen van de betrokken activiteiten gewaarborgd, van opsporing tot verwijdering, en worden het verwijderde materiaal en de gerelateerde gegevens uitsluitend bewaard voor zover dat strikt noodzakelijk is voor bepaalde gespecificeerde doeleinden. Derhalve beperkt de voorgestelde verordening de inmenging in het recht op de bescherming van persoonsgegevens van gebruikers en hun recht op vertrouwelijke communicatie tot wat strikt noodzakelijk is om haar doelstellingen te verwezenlijken, namelijk geharmoniseerde regels vast te stellen om online seksueel misbruik van kinderen op de interne markt doeltreffend te voorkomen en te bestrijden.

Keuze van het instrument

Artikel 114, VWEU geeft de EU-wetgever de mogelijkheid om verordeningen en richtlijnen vast te stellen. Aangezien met het voorstel wordt beoogd uniforme verplichtingen in te voeren voor aanbieders die hun diensten gewoonlijk in meer dan één lidstaat aanbieden of dat wellicht wensen te doen, zou een richtlijn die ruimte laat voor uiteenlopende nationale omzettingen van EU-voorschriften niet geschikt zijn om de betrokken doelstellingen te verwezenlijken. Uiteenlopende nationale regels die de door dit instrument aan de aanbieders opgelegde eisen omzetten, zouden leiden tot het voortbestaan of de herinvoering van de belemmeringen voor de eengemaakte markt voor digitale diensten die dit initiatief net beoogt weg te nemen.

In tegenstelling tot een richtlijn zorgt een verordening ervoor dat op uniforme wijze in de hele EU dezelfde verplichtingen worden opgelegd. Een verordening is ook rechtstreeks toepasselijk, verschaft duidelijkheid en meer rechtszekerheid, en voorkomt uiteenlopende omzetting in de lidstaten. Om deze redenen is een verordening het geschikte instrument om de doelstellingen van dit initiatief te verwezenlijken. Bovendien zou er, gezien de datum waarop de tijdelijke verordening verstrijkt, in dit geval onvoldoende tijd zijn om een richtlijn vast te stellen en vervolgens de regels ervan op nationaal niveau om te zetten.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Raadpleging van belanghebbenden

De Commissie heeft gedurende twee jaar relevante belanghebbenden geraadpleegd om problemen en oplossingen inzake de bestrijding van seksueel misbruik van kinderen, zowel online als offline, vast te stellen. Zij deed dit door middel van enquêtes, variërend van openbare raadplegingen tot gerichte enquêtes onder rechtshandhavingsinstanties. Er werden meerdere vergaderingen met deskundigen en bilaterale bijeenkomsten georganiseerd van de Commissie en relevante belanghebbenden om de mogelijke effecten van wetgeving op dit gebied te bespreken, en de Commissie nam ook deel aan relevante workshops, conferenties en evenementen over de rechten van het kind.

De Commissie heeft in december 2020 een eerste effectbeoordeling gepubliceerd om burgers en belanghebbenden te informeren over het geplande initiatief en initiële feedback te ontvangen. Uit deze feedback bleek dat er aanzienlijke steun bestaat voor de doelstelling om online seksueel misbruik van kinderen aan te pakken. Hoewel de holistische aanpak van het eventuele EU-centrum en de verwachte verbeteringen wat betreft de juridische duidelijkheid werden toegejuicht, uitten sommige belanghebbenden uit de sector hun bezorgdheid over de gevolgen van de verplichte opsporing en melding van online seksueel misbruik van kinderen.

De Commissie heeft in 2021 een openbare raadpleging georganiseerd. Bij dit proces werd getracht de standpunten van een breed scala van belanghebbenden te verzamelen, zoals overheidsinstanties en privépersonen, het bedrijfsleven en het maatschappelijk middenveld. Ondanks de inspanningen om tot een evenwichtige verdeling van de antwoorden te komen, bestond een aanzienlijk deel van de bijdragen uit reacties van privépersonen in Duitsland die uitsluitend vragen stelden over het onderwerp encryptie. Afgezien daarvan waren kwesties als een betere samenwerking en coördinatie, en voldoende middelen en deskundigheid om het hoofd te bieden aan de voortdurend toenemende hoeveelheid illegale inhoud, prominent aanwezig in de bijdragen van overheidsinstanties, het bedrijfsleven en het maatschappelijk middenveld. In alle groepen was er ook brede steun voor een snelle verwijdering van gemeld materiaal van seksueel misbruik van kinderen, voor maatregelen om online “grooming” (het benaderen van kinderen) tegen te gaan en voor verbeteringen op het gebied van preventie en slachtofferhulp.

Wat betreft de eventuele wettelijke verplichting voor aanbieders om verschillende vormen van online seksueel misbruik van kinderen in hun diensten op te sporen en te melden, bleek uit de raadpleging dat rechtshandhavingsinstanties en organisaties die actief zijn op het gebied van kinderrechten, sterk achter een dergelijke verplichting staan, terwijl pleitbezorgers van privacyrechten en privépersonen zich grotendeels tegen deze verplichting keerden.

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

Uit gerichte enquêtes onder rechtshandhavingsinstanties in de lidstaten is gebleken dat aanbieders in de VS momenteel tot de belangrijkste melders van seksueel misbruik van kinderen behoren. De kwaliteit en de relevantie van dergelijke meldingen variëren echter, en bij sommige meldingen blijkt het volgens de toepasselijke nationale wetgeving uiteindelijk niet om online seksueel misbruik van kinderen te gaan.

In het kader van deze enquêtes werden ook de elementen vastgesteld die nodig zijn om van een “bruikbare” melding te kunnen spreken, d.w.z. dat de melding van voldoende kwaliteit en relevantie is opdat de betrokken rechtshandhavingsinstantie actie kan ondernemen. Om die reden zouden geharmoniseerde meldingen op EU-niveau, gefaciliteerd door het EU-centrum, de beste strategie zijn om optimaal gebruik te maken van de deskundigheid om online seksueel misbruik van kinderen tegen te gaan.

Effectbeoordeling

Na een eerder negatief advies, heeft de Raad voor regelgevingstoetsing in februari 2022 een positief advies met voorbehoud uitgebracht over de effectbeoordeling en diverse suggesties voor verbetering gedaan. Het effectbeoordelingsverslag werd verder herzien met inachtneming van de relevante feedback, met name door de omschrijvingen te verduidelijken van de genomen maatregelen om de verenigbaarheid met de grondrechten en met het verbod op algemene controle te waarborgen, en door de beleidsopties gedetailleerder te beschrijven. In het afgeronde effectbeoordelingsverslag worden verschillende beleidsalternatieven met betrekking tot online seksueel misbruik van kinderen en de mogelijke oprichting van een EU-centrum ter voorkoming en bestrijding van seksueel misbruik van kinderen onderzocht en met elkaar vergeleken.

Uit de effectbeoordeling blijkt dat louter vrijwillige maatregelen tegen online seksueel misbruik van kinderen ontoereikend zijn, aangezien slechts een klein aantal aanbieders zich tot dergelijke maatregelen heeft verbonden, de samenwerking tussen de particuliere en de openbare sector op dit gebied aanzienlijke problemen oplevert, en de lidstaten moeilijkheden ondervinden om het fenomeen te voorkomen en de slachtoffers een adequate ondersteuning te garanderen. Deze situatie heeft ertoe geleid dat de verschillende lidstaten uiteenlopende pakketten met maatregelen ter bestrijding van online seksueel misbruik van kinderen hebben aangenomen. Zonder optreden van de Unie kan worden verwacht dat de juridische versnippering zich zal doorzetten naarmate de lidstaten aanvullende maatregelen nemen om het probleem op nationaal niveau aan te pakken, waardoor belemmeringen voor grensoverschrijdende dienstverlening op de digitale eengemaakte markt zullen ontstaan.

Gezien de noodzaak om de situatie aan te pakken en met het oog op de goede werking van de eengemaakte markt voor digitale diensten, en om tegelijkertijd de mechanismen voor de preventie, opsporing, melding en verwijdering van online seksueel misbruik van kinderen te verbeteren en de slachtoffers op een passende manier te beschermen en te ondersteunen, werd een optreden op EU-niveau noodzakelijk geacht.

Naast het basisscenario werden vijf belangrijke beleidsopties in overweging genomen die in toenemende mate van doeltreffendheid de in de effectbeoordeling uiteengezette doelstellingen en de algemene beleidsdoelstelling van het waarborgen van de goede werking van de eengemaakte markt voor digitale diensten kunnen verwezenlijken, en er tegelijkertijd voor zorgen dat online seksueel misbruik van kinderen in de hele Unie wordt opgespoord, gemeld en verwijderd, waardoor de preventie indirect wordt verbeterd, onderzoeksactiviteiten worden vergemakkelijkt en adequate slachtofferhulp wordt gewaarborgd.

Alle opties spitsten zich toe op de opsporing, verwijdering en melding van reeds bekend en nieuw materiaal van seksueel misbruik van kinderen en grooming (materieel toepassingsgebied) door relevante aanbieders van onlinediensten (persoonlijk toepassingsgebied) die in de EU en in derde landen zijn gevestigd – voor zover zij hun diensten in de Unie aanbieden (geografisch toepassingsgebied).

De belangrijkste verschillen tussen de vijf opties hebben betrekking op de reikwijdte van de verplichtingen voor de aanbieders en de rol en vorm van het EU-centrum. Optie A zou bestaan uit niet-wetgevende, praktische maatregelen om de preventie, opsporing en melding van online seksueel misbruik van kinderen, alsook de hulp aan slachtoffers te verbeteren. Het gaat daarbij onder meer om praktische maatregelen ter verbetering van de uitvoering en efficiëntie van vrijwillige maatregelen door aanbieders om misbruik op te sporen en te melden, en de oprichting van een Europees centrum voor preventie en bijstand aan slachtoffers in de vorm van een coördinatiecentrum dat door de Commissie wordt beheerd.

Optie B zou een expliciete rechtsgrondslag creëren voor de vrijwillige opsporing van online seksueel misbruik van kinderen, gevolgd door verplichte melding en verwijdering. In de context van optie B zou de taak van het EU-centrum erin hebben bestaan de opsporing, melding en verwijdering te vergemakkelijken en zou het centrum een fundamenteel onderdeel van de wetgeving zijn geworden. Het zou als belangrijke waarborg voor de dienstenaanbieders en als controlemechanisme voor de effectieve uitvoering van het voorstel hebben gefungeerd. Na verschillende opties wat betreft de mogelijke vorm van het EU-centrum te hebben bestudeerd, werd in de effectbeoordeling geconcludeerd dat aan de noodzaak van onafhankelijkheid, eigen middelen, zichtbaarheid, personeel en deskundigheid om de relevante taken te kunnen vervullen, het best kon worden voldaan door het EU-centrum op te zetten als een gedecentraliseerd EU-agentschap. Deze conclusie werd bevestigd en versterkt in de opties C tot en met E, die stapsgewijs op elkaar voortbouwen.

Met de opties C en D, die voortbouwen op optie B, zouden aanbieders wettelijk verplicht worden om bepaalde vormen van online seksueel misbruik van kinderen via hun diensten op te sporen. Met optie C zouden aanbieders verplicht worden om bekend materiaal van seksueel misbruik van kinderen op te sporen, d.w.z. kopieën van materiaal waarvan eerder met zekerheid is vastgesteld dat het om materiaal van seksueel misbruik van kinderen gaat. Optie D zou aanbieders verplichten niet alleen “bekend” materiaal van seksueel misbruik van kinderen (materiaal waarvan is bevestigd dat het om seksueel misbruik van kinderen gaat) op te sporen, maar ook “nieuw” materiaal (materiaal dat mogelijk seksueel misbruik van kinderen betreft, maar (nog) niet als zodanig is bevestigd door een autoriteit).

De gekozen optie (optie E) bouwt voort op optie D, en vereist dat aanbieders naast bekend en nieuw materiaal van seksueel misbruik van kinderen ook grooming opsporen.

De conclusie in de effectbeoordeling luidt dat optie E om verschillende redenen de voorkeur geniet. Het verplicht opsporen van online seksueel misbruik van kinderen verdient de voorkeur boven vrijwillige acties van aanbieders (opties A en B), niet alleen omdat die acties tot dusver onvoldoende zijn gebleken om online seksueel misbruik van kinderen doeltreffend te bestrijden, maar ook omdat alleen uniforme vereisten die op het niveau van de Unie zijn opgelegd geschikt zijn om de beoogde versnippering van de eengemaakte markt voor digitale diensten te voorkomen. Bijgevolg werden de opties A en B terzijde geschoven.

Het effect voor de goede werking van de eengemaakte markt voor digitale diensten en voor de bestrijding van online seksueel misbruik van kinderen neemt progressief toe naarmate de verplichtingen die bij elke optie zouden worden opgelegd, toenemen. Hoewel een verplichting om bekend materiaal van seksueel misbruik van kinderen op te sporen (optie C) zou helpen om het opnieuw in omloop brengen ervan te beperken, zou een dergelijke verplichting slechts een beperkt effect hebben wat betreft de doelstelling om misbruik te voorkomen en bijstand te verlenen aan slachtoffers van bestaand misbruik, aangezien het materiaal dat onder het toepassingsgebied van een dergelijke verplichting valt al jaren in omloop kan zijn. Een verplichting om zowel bekend als nieuw materiaal van seksueel misbruik van kinderen op te sporen (optie D) zou het mogelijk maken slachtoffers van bestaand misbruik te identificeren en te redden, namelijk op basis van uniforme criteria op EU-niveau, waardoor zou worden voorkomen dat op dit punt uiteenlopende nationale maatregelen worden genomen. De verplichte opsporing van grooming (optie E) zou nog verder gaan en zou de meeste mogelijkheden bieden om dreigend misbruik te voorkomen en een eerlijk speelveld op de eengemaakte markt voor digitale diensten te garanderen.

Optie E werd daarom de beste optie geacht om de beleidsdoelstelling op een doeltreffende en evenredige manier te verwezenlijken, waarbij de evenredigheid wordt gewaarborgd door de invoering van strikte beperkingen en waarborgen, zodat met name het goede evenwicht van de grondrechten wordt gewaarborgd. Naast de hierboven beschreven positieve sociale effecten zal de voorkeursoptie naar verwachting ook economische gevolgen hebben voor de betrokken aanbieders vanwege de kosten die voortvloeien uit de naleving van hun verplichtingen, alsook gevolgen voor de rechtshandhavingsinstanties en andere bevoegde nationale autoriteiten vanwege het toegenomen aantal meldingen van mogelijk online seksueel misbruik van kinderen. Die gevolgen worden zoveel mogelijk beperkt door bepaalde vormen van steun te verlenen via het EU-centrum.

Verwacht wordt dat de oprichting van dat centrum op haar beurt ook eenmalige en lopende kosten met zich mee zal brengen. In de effectbeoordeling zijn kwantitatieve ramingen van de kosten en baten van elk van de beleidsopties opgenomen om ze met elkaar te kunnen vergelijken. De voorkeursoptie bleek over het geheel genomen de grootste voordelen op te leveren, vanwege de daaruit voortvloeiende verbetering van de werking van de digitale eengemaakte markt en de daling van de maatschappelijke kosten in verband met het online seksueel misbruik van kinderen.

Om het EU-centrum in staat te stellen al zijn doelstellingen te verwezenlijken, is het van cruciaal belang dat het op dezelfde locatie wordt gevestigd als zijn belangrijkste partner, Europol. De samenwerking tussen het EU-centrum en Europol zal baat hebben bij een gedeelde locatie, bijvoorbeeld vanwege betere mogelijkheden voor gegevensuitwisseling of voor de oprichting van een kenniscentrum voor de bestrijding van materiaal van seksueel misbruik van kinderen door gespecialiseerd personeel en/of externe deskundigen aan te trekken. Dit personeel zal ook meer loopbaanmogelijkheden hebben zonder van standplaats te hoeven veranderen. Ook zou het EU-centrum, hoewel het een onafhankelijke entiteit is, kunnen terugvallen op de ondersteunende diensten van Europol (personeelszaken, IT, waaronder cyberbeveiliging, gebouwen, communicatie). Het delen van dergelijke ondersteunende diensten is kostenefficiënter en garandeert een professionelere dienstverlening dan wanneer ze, voor een relatief kleine entiteit zoals het EU-centrum, worden gedupliceerd door ze vanaf nul op te bouwen.

In de effectbeoordeling zijn de relevante effecten, d.w.z. de maatschappelijke en economische effecten en de effecten op de grondrechten, in detail geanalyseerd. Ook werd gekeken naar de gevolgen voor het concurrentievermogen en de gevolgen voor kleine en middelgrote ondernemingen. In de verordening zijn enkele van de in de effectbeoordeling aangegeven maatregelen met betrekking tot kleine en middelgrote ondernemingen opgenomen. Het gaat dan met name om de noodzaak voor de bevoegde nationale autoriteiten om bij de handhaving van de verordening rekening te houden met de omvang en de financiële en technologische capaciteiten van de aanbieder, ook met betrekking tot de risicobeoordeling, de opsporingsverplichtingen en de sancties, alsmede de mogelijkheid voor kleine en middelgrote ondernemingen om gratis steun van het EU-centrum aan te vragen om de risicobeoordeling uit te voeren.

Bij de effectbeoordeling is ook gekeken naar de verenigbaarheid met de klimaatwetgeving, het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” en het beginsel “alles digitaal tenzij”. In de effectbeoordeling werd ook de toepassing van het “one in, one out”-beginsel geanalyseerd. Dit stelt dat elk wetgevingsvoorstel dat nieuwe lasten creëert, mensen en bedrijven ook moet bevrijden van een gelijkwaardige bestaande last op EU-niveau op hetzelfde beleidsgebied. Tevens werd gekeken naar de effecten met betrekking tot de VN-doelstellingen voor duurzame ontwikkeling, waarbij SDG 5.2 (alle vormen van geweld tegen vrouwen en meisjes uitbannen) en SDG 16.2 (misbruik, uitbuiting, mensenhandel en alle vormen van geweld tegen kinderen uitbannen) bijzonder relevant zijn voor deze verordening.

Grondrechten

Overeenkomstig artikel 52, lid 1, van het Handvest moeten beperkingen op de uitoefening van de in het Handvest erkende rechten en vrijheden bij wet worden gesteld en de wezenlijke inhoud van die rechten en vrijheden eerbiedigen. Met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel kunnen slechts beperkingen worden gesteld, indien zij noodzakelijk zijn en daadwerkelijk beantwoorden aan door de Unie erkende doelstellingen van algemeen belang of aan de eisen van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

Het voorstel beoogt de regels die van toepassing zijn op de preventie en bestrijding van seksueel misbruik van kinderen, wat een bijzonder ernstig misdrijf is 23 , te harmoniseren. Als zodanig streeft het voorstel een doelstelling van algemeen belang na in de zin van artikel 52, lid 1, van het Handvest 24 . Voorts beoogt het voorstel de rechten van anderen, met name die van kinderen, te beschermen. Het betreft in het bijzonder hun grondrecht op menselijke waardigheid en menselijke integriteit, het verbod op onmenselijke of vernederende behandelingen, alsmede de rechten van het kind 25 . In het voorstel wordt rekening gehouden met het feit dat bij alle handelingen met betrekking tot kinderen, ongeacht of deze door overheidsinstanties of particuliere instellingen worden verricht, het belang van het kind voorop moet staan. Bovendien kan het seksueel misbruik van kinderen waar het hier om gaat — met name de uitwisseling van foto’s of video’s waarop dergelijk misbruik te zien is — ook gevolgen hebben voor het recht van kinderen op eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven en op bescherming van persoonsgegevens 26 . In verband met de bestrijding van strafbare feiten tegen minderjarigen heeft het Hof van Justitie van de EU opgemerkt dat ten minste enkele van de genoemde grondrechten kunnen leiden tot positieve verplichtingen voor de betrokken overheidsinstanties, met inbegrip van de EU-wetgever, waardoor zij verplicht zijn wettelijke maatregelen te nemen ter bescherming van de betrokken rechten 27 .

Tegelijkertijd zijn de in het voorstel vervatte maatregelen in de eerste plaats van invloed op de uitoefening van de grondrechten van de gebruikers van de betrokken diensten. Deze rechten omvatten met name het grondrecht op eerbiediging van de privacy (met inbegrip van de vertrouwelijkheid van communicatie, als onderdeel van het ruimere recht op eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven), op bescherming van persoonsgegevens en op vrijheid van meningsuiting en van informatie 28 . Hoewel zij van groot belang zijn, is geen van deze rechten absoluut en moeten zij worden beschouwd in relatie tot hun functie in de samenleving 29 . Zoals hierboven is aangegeven, staat artikel 52, lid 1, van het Handvest toe dat beperkingen worden gesteld aan de uitoefening van die rechten, met inachtneming van de in die bepaling gestelde voorwaarden.

Daarnaast speelt ook de vrijheid van ondernemerschap van de onder het voorstel vallende aanbieders een rol 30 . In het algemeen sluit dit grondrecht uit dat marktdeelnemers buitensporige lasten worden opgelegd. Het omvat onder meer de vrije partnerkeuze in het economisch verkeer en de contractvrijheid. Ook dit recht is echter niet absoluut. Het laat ruimte voor een breed scala aan ingrepen die de uitoefening van economische activiteiten in het algemeen belang kunnen beperken 31 . Derhalve wordt met het voorstel beoogd de bovengenoemde doelstelling van algemeen belang te verwezenlijken en de genoemde grondrechten van kinderen te beschermen, waarbij de evenredigheid wordt gewaarborgd en een billijk evenwicht tussen de grondrechten van alle betrokken partijen wordt gevonden. Daartoe bevat het voorstel een reeks beperkingen en waarborgen, die zijn gedifferentieerd naargelang van de aard en het niveau van de beperking die aan de uitoefening van de betrokken grondrechten wordt gesteld.

Meer bepaald grijpt het verplicht opsporen van online seksueel misbruik van kinderen op zowel “openbare” als “particuliere” diensten, waaronder interpersoonlijke communicatiediensten, in verschillende mate in op de grondrechten van gebruikers. In het geval van materiaal dat voor het publiek toegankelijk is, is er weliswaar sprake van een ingrijpen, maar is het effect daarvan op met name het recht op privacy over het algemeen kleiner, gezien de rol van deze diensten als “virtuele openbare ruimten” voor meningsuitingen en economische transacties. De gevolgen voor het recht op privacy als het gaat om privécommunicatie zijn groter.

Voorts kan de mogelijke of feitelijke verwijdering van materiaal van gebruikers, met name de onterechte verwijdering (op grond van de verkeerde veronderstelling dat het gaat om materiaal van seksueel misbruik van kinderen), een aanzienlijke impact hebben op de grondrechten van gebruikers, in het bijzonder op de vrijheid van meningsuiting en van informatie. Tegelijkertijd kan materiaal van online seksueel misbruik van kinderen dat niet wordt opgespoord en niet wordt verwijderd, een aanzienlijke negatieve impact hebben op de bovengenoemde grondrechten van de kinderen, waardoor hun leed en de schade voor de samenleving in haar geheel blijven voortduren. Andere factoren waarmee in dit verband rekening moet worden gehouden, zijn de aard van het materiaal in kwestie (tekst, foto’s, video’s), de nauwkeurigheid van de betrokken technologie, alsook het “absolute” karakter van het verbod om materiaal van seksueel misbruik van kinderen uit te wisselen (dat in beginsel geen uitzonderingen kent en niet contextgevoelig is).

Als gevolg van de maatregelen waarmee aanbieders worden verplicht bekend en nieuw materiaal van seksueel misbruik van kinderen op te sporen en te melden, zou het voorstel een aanzienlijk positief effect hebben op de grondrechten van slachtoffers van wie beelden op het internet circuleren, met name op hun recht op eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven, hun recht op bescherming van persoonsgegevens en hun recht op menselijke integriteit.

Met deze maatregelen zou de schending van de rechten van de slachtoffers, die inherent is aan de verspreiding van beeldmateriaal van het misbruik, in sterke mate worden aangepakt. Dankzij deze verplichtingen, met name de verplichting om nieuw materiaal van seksueel misbruik van kinderen en “grooming” op te sporen, zouden nieuwe slachtoffers kunnen worden geïdentificeerd en mogelijk worden behoed voor verder misbruik, wat een aanzienlijk positief effect zou hebben op hun rechten en op de samenleving in het algemeen. Ook de duidelijke rechtsgrondslag voor de verplichte opsporing en melding van “grooming” zou een positief effect hebben op deze rechten. Aan de hand van meer en doeltreffendere preventie-inspanningen zal het seksueel misbruik van kinderen ook worden teruggedrongen, waarbij de rechten van kinderen worden ondersteund door te voorkomen dat zij het slachtoffer worden van misbruik. Via maatregelen om slachtoffers te helpen bij de verwijdering van beelden en video’s waarin zij te zien zijn, zou hun recht op bescherming van het privéleven en van het familie- en gezinsleven (privacy) en op bescherming van persoonsgegevens worden gewaarborgd.

Zoals reeds vermeld, zou het opleggen van verplichtingen aan aanbieders hun vrijheid van ondernemerschap aantasten, wat in beginsel gerechtvaardigd kan zijn gelet op het nagestreefde doel, mede gelet op de rol die hun diensten spelen in verband met het misbruik. De gevolgen voor de rechten van de aanbieders moeten echter zoveel mogelijk worden beperkt zodat zij niet verder gaan dan strikt noodzakelijk. Dit zou bijvoorbeeld worden gewaarborgd door aanbieders bepaalde vormen van steun te bieden voor de uitvoering van de opgelegde verplichtingen, waaronder toegang tot betrouwbare indicatoren van online seksueel misbruik van kinderen, die op hun beurt kunnen dienen om betrouwbare geautomatiseerde opsporingstechnologieën in te zetten, en tot gratis geautomatiseerde opsporingstechnologieën om de lasten voor de aanbieders te verlichten. Bovendien hebben aanbieders er baat bij dat zij aan één geheel van duidelijke en uniforme regels worden onderworpen.

De verwerking van persoonsgegevens van gebruikers met het oog op het opsporen, melden en verwijderen van online seksueel misbruik van kinderen heeft aanzienlijke gevolgen voor de rechten van gebruikers en kan alleen worden gerechtvaardigd met het oog op het belang van de preventie en bestrijding van online seksueel misbruik van kinderen. Bijgevolg kan de beslissing om deze taken al dan niet te verrichten in beginsel niet aan de aanbieders worden overgelaten, maar is het veeleer de wetgever die daarover moet besluiten. Niettemin moeten alle verplichtingen, zowel wat het persoonlijke als het materiële toepassingsgebied betreft, eng bepaald en aan adequate waarborgen gekoppeld zijn, zodat zij geen afbreuk doen aan de essentie van de rechten en evenredig zijn. Dit voorstel bevat daarom regels die aan deze vereisten beantwoorden, en voorziet in beperkingen en waarborgen die gedifferentieerd zijn naargelang van de mogelijke gevolgen voor de betrokken grondrechten, en die in het algemeen strenger worden naargelang van de soorten diensten en het antwoord op de vraag of de maatregelen bedoeld zijn voor het opsporen van de verspreiding van bekend materiaal van seksueel misbruik van kinderen, de verspreiding van nieuw materiaal van seksueel misbruik van kinderen of het benaderen van kinderen (“grooming”).

Zoals reeds vermeld, zou de opsporing van “grooming” een positief effect hebben op de grondrechten van potentiële slachtoffers, met name door bij te dragen tot de preventie van misbruik. Als er snel wordt ingegrepen, kan zelfs worden voorkomen dat een kind schade oploopt. Tegelijkertijd is het opsporingsproces het meest ingrijpende proces voor de privacy van gebruikers (in vergelijking met het opsporen van de verspreiding van bekend en nieuw materiaal van seksueel misbruik van kinderen), aangezien dit het automatisch scannen van teksten in interpersoonlijke communicatie vereist. In dit verband mag niet uit het oog worden verloren dat scannen vaak de enige mogelijke methode is om grooming te ontdekken en dat de gebruikte technologie de inhoud van de communicatie niet “begrijpt”, maar eerder zoekt naar bekende, vooraf geïdentificeerde patronen die wijzen op potentiële grooming. De opsporingstechnologieën hebben al een hoge mate van nauwkeurigheid bereikt 32 , hoewel menselijk toezicht en menselijke controle noodzakelijk blijven, en indicatoren voor “grooming” mettertijd steeds betrouwbaarder worden, naarmate de algoritmen bijleren.

Niettemin blijft de inmenging waar het hier om gaat een zeer gevoelig punt. Daarom gelden er reeds strenge beperkingen en waarborgen voor de opsporing van bekend materiaal van seksueel misbruik van kinderen, maar zijn die nog strenger voor nieuw materiaal van seksueel misbruik van kinderen en vooral voor de opsporing van “grooming”. Het gaat onder meer om aangepaste criteria wanneer opsporingsbevelen worden opgelegd, een beperktere toepassingsperiode van die bevelen en strengere rapportagevereisten tijdens die periode. Daarnaast bevat het voorstel ook strenge toezichtmechanismen, waaronder eisen met betrekking tot de onafhankelijkheid en de bevoegdheden van de nationale autoriteiten die zijn belast met het uitvaardigen van de bevelen en het toezicht op de uitvoering ervan, alsook een ondersteunende en adviserende rol voor het EU-centrum. Het EU-centrum draagt ook bij door aan de aanbieders niet alleen nauwkeurige en betrouwbare indicatoren, maar ook geschikte technologieën ter beschikking te stellen, en door meldingen door aanbieders van mogelijk online seksueel misbruik van kinderen te beoordelen. Op die manier helpt het EU-centrum het risico van fouten bij de opsporing en melding tot een minimum te beperken. Bovendien worden verschillende maatregelen genomen om zowel voor de aanbieders als voor de gebruikers doeltreffende verhaalsmogelijkheden te waarborgen.

Hoewel anders van aard en over het algemeen minder ingrijpend, tast de nieuw gecreëerde bevoegdheid om verwijderingsbevelen uit te vaardigen met betrekking tot bekend materiaal van seksueel misbruik van kinderen zeker ook de grondrechten aan, met name die van de betrokken gebruikers betreffende de vrijheid van meningsuiting en van informatie. Ook in dit opzicht is voorzien in een reeks beperkingen en waarborgen, gaande van de invoering van duidelijke en gestandaardiseerde regels tot het garanderen van verhaalsmogelijkheden, en van het waarborgen van de onafhankelijkheid van de instanties die de bevelen uitvaardigen tot het zorgen voor transparantie en doeltreffend toezicht.

Alle in de voorgestelde verordening opgenomen verwijzingen naar grondrechten moeten worden begrepen als verwijzingen naar uitsluitend de grondrechten die in het EU-recht zijn erkend, d.w.z. de rechten die zijn vastgelegd in het Handvest en de rechten die zijn erkend als algemene beginselen van het EU-recht 33 .

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

De gevolgen van het voorstel voor de begroting zullen worden opgevangen door de toewijzingen die in het meerjarig financieel kader (MFK) 2021-27 zijn voorzien in het kader van de financiële middelen van het Fonds voor interne veiligheid, zoals uiteengezet in het financieel memorandum bij dit voorstel voor een verordening, voor zover zij binnen de huidige budgettaire vooruitzichten vallen. Deze gevolgen vergen ook een herprogrammering van rubriek 7 van de financiële vooruitzichten.

Het financieel memorandum bij dit voorstel voor een verordening heeft betrekking op de gevolgen voor de begroting van de verordening zelf.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

Het programma voor de controle van de outputs, resultaten en gevolgen van de voorgestelde verordening is uiteengezet in artikel 83 van die verordening en nader toegelicht in de effectbeoordeling. Het programma bevat diverse indicatoren om toezicht te houden op de verwezenlijking van de operationele doelstellingen en de uitvoering van de verordening.

De Commissie zal uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding van de verordening, en vervolgens om de zes jaar, een evaluatie opstellen en een verslag voorleggen aan het Europees Parlement en de Raad. Op basis van de bevindingen uit het verslag, met name inzake de vraag of de verordening eventuele lacunes laat zien die in de praktijk relevant zijn, en rekening houdend met technologische ontwikkelingen, zal de Commissie beoordelen of het nodig is de werkingssfeer van de verordening aan te passen. Zo nodig zal de Commissie voorstellen indienen voor de aanpassing van de verordening.

Artikelsgewijze toelichting

De voorgestelde verordening bestaat uit twee belangrijke bouwstenen: ten eerste legt zij aanbieders verplichtingen op inzake het opsporen, melden, verwijderen en blokkeren van bekend en nieuw materiaal van seksueel misbruik van kinderen, alsook van het benaderen van kinderen, ongeacht de technologie die bij de online-uitwisselingen wordt gebruikt, en ten tweede richt zij het EU-centrum inzake seksueel misbruik van kinderen op als gedecentraliseerd agentschap om de nieuwe verordening te kunnen uitvoeren.

Hoofdstuk I bevat algemene bepalingen, waaronder het onderwerp en het toepassingsgebied van de verordening (artikel 1) en de definities van de belangrijkste termen die in de verordening worden gebruikt (artikel 2). De verwijzing naar “materiaal van seksueel misbruik van kinderen” bouwt voort op de relevante termen zoals gedefinieerd in de richtlijn ter bestrijding van seksueel misbruik van kinderen, namelijk kinderpornografie en pornografische voorstelling, en beoogt al het daarin bedoelde materiaal te omvatten, voor zover dat materiaal via de betrokken diensten kan worden verspreid (in de praktijk meestal in de vorm van video’s en foto’s). De definitie sluit aan bij die in de tijdelijke verordening. Hetzelfde geldt voor de definitie van “het benaderen van kinderen” en “online seksueel misbruik van kinderen”. Voor de definitie van diverse andere termen steunt het voorstel op definities in andere handelingen of voorstellen van Unierecht, met name het Europees wetboek voor elektronische communicatie (EECC) 34 en het voorstel voor de wet inzake digitale diensten.

Hoofdstuk II voorziet in op alle aanbieders van hostingdiensten of interpersoonlijke communicatiediensten die dergelijke diensten aanbieden op de digitale eengemaakte markt van de EU, toepasselijke uniforme verplichtingen om een beoordeling uit te voeren van het risico dat hun diensten worden misbruikt voor de verspreiding van bekend of nieuw materiaal van seksueel misbruik van kinderen of voor het benaderen van kinderen (samen gedefinieerd als “online seksueel misbruik van kinderen”). Tevens zijn gerichte verplichtingen opgenomen voor bepaalde aanbieders om dergelijk misbruik op te sporen en te melden via het EU-centrum, en onlinemateriaal van seksueel misbruik van kinderen op bevel te verwijderen, ontoegankelijk te maken of te blokkeren.

In afdeling 1 wordt de bovengenoemde verplichting tot risicobeoordeling voor aanbieders van hostingdiensten of interpersoonlijke communicatiediensten (artikel 3) ingevoerd. Ook moeten de aanbieders op maat gesneden en evenredige maatregelen nemen om de vastgestelde risico’s te beperken (artikel 4) en bij de door de lidstaten aangewezen coördinerende autoriteiten verslag uitbrengen over het resultaat van de risicobeoordeling en over de genomen risicobeperkende maatregelen (artikel 5). Ten slotte worden gerichte verplichtingen opgelegd aan appstores om te beoordelen of een via hen verspreide toepassing mogelijk wordt gebruikt om kinderen te benaderen en om, indien dit het geval is en het risico aanzienlijk is, redelijke maatregelen te nemen om kind-gebruikers te identificeren en te voorkomen dat zij toegang tot de toepassing krijgen (artikel 6).

In afdeling 2 krijgen coördinerende autoriteiten die — door een risicobeoordeling of anderszins — kennis hebben genomen van aanwijzingen dat een specifieke hostingdienst of interpersoonlijke communicatiedienst een significant risico loopt om te worden misbruikt voor online seksueel misbruik van kinderen, de bevoegdheid om de bevoegde gerechtelijke of onafhankelijke administratieve autoriteit te verzoeken een bevel uit te vaardigen om de betrokken aanbieder te verplichten het soort online seksueel misbruik van kinderen in kwestie op de betrokken dienst op te sporen (artikelen 7 en 8). Deze afdeling bevat een reeks aanvullende maatregelen, zoals maatregelen om ervoor te zorgen dat aanbieders het recht hebben om ontvangen bevelen aan te vechten (artikel 9). Er worden ook eisen en waarborgen vastgesteld zodat de opsporing doeltreffend en tegelijkertijd op een evenwichtige en evenredige wijze plaatsvindt (artikel 10). Tot slot wordt aan de Commissie de bevoegdheid verleend om richtsnoeren vast te stellen voor de toepassing van de artikelen 7 tot en met 10 (artikel 11).

In afdeling 3 worden aanbieders van hostingdiensten of van interpersoonlijke communicatiediensten die, ongeacht de wijze waarop, kennis hebben gekregen van mogelijk online seksueel misbruik van kinderen via hun diensten in de Unie, verplicht om dit onmiddellijk te melden aan het EU-centrum (artikel 12), en worden vereisten beschreven waaraan de desbetreffende melding moet voldoen (artikel 13).

Afdeling 4 verleent de coördinerende autoriteiten de bevoegdheid om de bevoegde gerechtelijke of onafhankelijke administratieve autoriteit te verzoeken een bevel uit te vaardigen om een aanbieder van hostingdiensten te verplichten materiaal van seksueel misbruik van kinderen op zijn diensten in alle lidstaten te verwijderen of ontoegankelijk te maken, waarbij ook de vereisten worden gespecificeerd waaraan het bevel moet voldoen (artikel 14). Wanneer aanbieders online seksueel misbruik van kinderen ontdekken, zijn zij op grond van de EU-wetgeving niet verplicht dergelijk materiaal te verwijderen. Gezien de kennelijk illegale aard van het meeste materiaal van online seksueel misbruik van kinderen en het risico om de ontheffing van aansprakelijkheid te verliezen die is opgenomen in de richtlijn inzake elektronische handel en het voorstel voor de wet inzake digitale diensten, zullen aanbieders er echter regelmatig voor kiezen het materiaal te verwijderen (of ontoegankelijk te maken). Wanneer een aanbieder niet uit eigen beweging onlinemateriaal van seksueel misbruik van kinderen verwijdert, kunnen de coördinerende autoriteiten de verwijdering ervan afdwingen door een bevel in die zin uit te vaardigen. In het artikel wordt ook bepaald dat aanbieders van hostingdiensten die een dergelijk bevel hebben ontvangen, de gebruiker die het materiaal heeft verstrekt daarvan in kennis moeten stellen, met inachtneming van uitzonderingen om te voorkomen dat activiteiten inzake het voorkomen, opsporen, onderzoeken en vervolgen van seksueel misbruik van kinderen worden verstoord. Ook andere maatregelen, zoals verhaalsmogelijkheden, worden geregeld (artikel 15). De regels in deze afdeling zijn geïnspireerd op die in de verordening inzake terroristische online-inhoud (Verordening (EU) 2021/784).

In afdeling 5 wordt aan de coördinerende autoriteiten de bevoegdheid verleend om de bevoegde gerechtelijke of onafhankelijke administratieve autoriteit te verzoeken een bevel uit te vaardigen om een aanbieder van internettoegang te verplichten de toegang tot uniform resource locators te blokkeren die specifiek materiaal van seksueel misbruik van kinderen bevatten dat redelijkerwijs niet aan de bron kan worden verwijderd (artikelen 16 en 17). Artikel 18 waarborgt onder meer dat aanbieders die een dergelijk blokkeringsbevel hebben gekregen, het recht hebben dit aan te vechten en dat ook de gebruikers verhaalsmogelijkheden hebben, onder meer via een verzoek tot herbeoordeling door de coördinerende autoriteiten. Deze artikelen, in combinatie met de bepalingen inzake betrouwbare identificatie van materiaal van seksueel misbruik van kinderen (artikel 36) en inzake kwaliteit van de gegevens (artikel 46), bevatten voorwaarden en waarborgen voor dergelijke bevelen, zodat zij doeltreffend, evenwichtig en evenredig zijn.

In afdeling 6 wordt een vrijstelling van aansprakelijkheid voor feiten van seksueel misbruik van kinderen uiteengezet voor aanbieders van relevante diensten van de informatiemaatschappij die activiteiten verrichten om aan deze verordening te voldoen (artikel 19). Dit is er in de eerste plaats op gericht te voorkomen dat zij volgens het nationale strafrecht aansprakelijk worden gesteld voor krachtens deze verordening vereiste handelingen.

In afdeling 6 worden ook specifieke rechten voor slachtoffers van seksueel misbruik van kinderen gecreëerd, van wie de beelden en video’s nog lang online kunnen circuleren nadat het fysieke misbruik is gestopt. Artikel 20 geeft slachtoffers van seksueel misbruik van kinderen het recht om van het EU-centrum, via de coördinerende autoriteit van hun verblijfplaats, informatie te ontvangen over meldingen van bekend materiaal van seksueel misbruik van kinderen waarop zij worden afgebeeld. Artikel 21 geeft slachtoffers het recht om de hulp in te roepen van de aanbieders van de betrokken hostingdiensten of, via de coördinerende autoriteit van hun verblijfplaats, de steun te vragen van het EU-centrum, wanneer zij het verwijderen of ontoegankelijk maken van dergelijk materiaal trachten te bewerkstelligen.

Deze afdeling bevat ook een uitputtende opsomming van de doeleinden waarvoor aanbieders van hostingdiensten of van interpersoonlijke communicatiediensten inhoudelijke gegevens en andere gegevens die zijn verwerkt in verband met de maatregelen om aan deze verordening te voldoen, moeten bewaren, alsook de persoonsgegevens die door die verwerking zijn geproduceerd, waarbij een reeks waarborgen en garanties wordt geformuleerd, met inbegrip van een maximale bewaringstermijn van twaalf maanden (artikel 22).

Tot slot bevat dit deel de verplichting voor aanbieders van relevante diensten van de informatiemaatschappij om één contactpunt aan te wijzen voor het directe contact met de relevante overheidsinstanties (artikel 23), alsook de verplichting voor dergelijke aanbieders die niet in een lidstaat zijn gevestigd, maar hun diensten in de EU aanbieden, om een wettelijke vertegenwoordiger in de EU aan te wijzen teneinde de handhaving te vergemakkelijken (artikel 24).

Hoofdstuk III bevat bepalingen betreffende de uitvoering en handhaving van deze verordening. In afdeling 1 zijn de bepalingen vastgelegd betreffende de nationale bevoegde autoriteiten, met name de coördinerende autoriteiten die de belangrijkste nationale autoriteiten zijn die door de lidstaten zijn aangewezen met het oog op de coherente toepassing van deze verordening (artikel 25). De coördinerende autoriteiten moeten, evenals andere aangewezen bevoegde autoriteiten, in alle opzichten onafhankelijk zijn, vergelijkbaar met een rechterlijke instantie, en hun taken onpartijdig, op transparante wijze en tijdig vervullen (artikel 26).

Afdeling 2 kent specifieke onderzoeks- en handhavingsbevoegdheden toe aan de coördinerende autoriteiten met betrekking tot de aanbieders van relevante diensten van de informatiemaatschappij die onder de bevoegdheid vallen van de lidstaat die de coördinerende autoriteiten heeft aangewezen (artikelen 27 tot en met 30). Deze bepalingen zijn grotendeels geïnspireerd op de bepalingen in het voorstel voor de wet inzake digitale diensten. Deze afdeling voorziet ook in de bevoegdheid om de naleving van deze verordening te controleren door te zoeken naar materiaal van seksueel misbruik van kinderen (artikel 31) en om aan aanbieders van hostingdiensten berichten te zenden om de aanwezigheid van bekend materiaal van seksueel misbruik van kinderen op hun diensten te markeren (artikel 32).

Afdeling 3 bevat nadere bepalingen over handhaving en sancties, waarbij wordt vastgesteld dat de lidstaat van de hoofdvestiging van de aanbieder van de betrokken diensten van de informatiemaatschappij (of zijn wettelijke vertegenwoordiger) bevoegd is om deze verordening toe te passen en te handhaven (artikel 33). Tevens wordt bepaald dat de coördinerende autoriteiten klachten tegen dergelijke aanbieders wegens vermeende inbreuken op de in deze verordening vastgestelde verplichtingen kunnen ontvangen (artikel 34). Bovendien moeten de lidstaten regels vaststellen inzake de toepasselijke sancties voor inbreuken op deze verplichtingen (artikel 35).

Afdeling 4 bevat bepalingen over de samenwerking tussen de coördinerende autoriteiten op EU-niveau. Deze afdeling bevat regels voor de beoordeling van materiaal of gesprekken zodat kan worden bevestigd dat het om online seksueel misbruik van kinderen gaat, een taak die is voorbehouden aan de coördinerende autoriteiten, andere nationale onafhankelijke administratieve autoriteiten of nationale rechterlijke instanties, alsook regels voor het indienen van de resultaten van de beoordeling bij het EU-centrum om indicatoren te produceren of, indien van toepassing, uniform resource locators in de desbetreffende lijst op te nemen (artikel 36). De afdeling bevat ook regels voor grensoverschrijdende samenwerking tussen coördinerende autoriteiten (artikel 37) en voorziet in de mogelijkheid dat zij gezamenlijk onderzoek verrichten, waar nodig met de steun van het EU-centrum (artikel 38). Deze bepalingen zijn ook geïnspireerd op het voorstel voor de wet inzake digitale diensten. Tot slot bevat deze afdeling algemene regels inzake de samenwerking op EU-niveau en inzake een betrouwbaar en veilig systeem voor informatie-uitwisseling om de communicatie tussen de betrokken partijen te ondersteunen (artikel 39).

Hoofdstuk IV heeft betrekking op het EU-centrum. De bepalingen uit dit hoofdstuk zijn gebaseerd op de gemeenschappelijke aanpak van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie inzake gedecentraliseerde agentschappen.

In afdeling 1 wordt het EU-centrum inzake seksueel misbruik van kinderen opgericht als gedecentraliseerd EU-centrum (artikel 40) en worden de juridische status en de vestigingsplaats van het EU-centrum geregeld (artikelen 41 en 42). Om het centrum in staat te stellen al zijn doelstellingen te verwezenlijken, is het van cruciaal belang dat het op dezelfde locatie wordt gevestigd als zijn belangrijkste partner, Europol. De samenwerking tussen het EU-centrum en Europol zal baat hebben bij een gedeelde locatie, bijvoorbeeld vanwege de betere mogelijkheden voor gegevensuitwisseling of voor de oprichting van een kenniscentrum inzake seksueel misbruik van kinderen door gespecialiseerd personeel en/of externe deskundigen aan te trekken. Dit personeel zal ook meer loopbaanmogelijkheden hebben zonder van standplaats te hoeven veranderen. Ook zou het EU-centrum, hoewel het een onafhankelijke entiteit is, kunnen terugvallen op de ondersteunende diensten van Europol (personeelszaken, IT, waaronder cyberbeveiliging, communicatie). Het delen van dergelijke ondersteunende diensten is kostenefficiënter en garandeert een professionelere dienstverlening dan wanneer ze, voor een relatief kleine entiteit zoals het EU-centrum, worden gedupliceerd door ze vanaf nul op te bouwen.

In afdeling 2 worden de taken van het EU-centrum uit hoofde van deze verordening omschreven. Het gaat dan onder meer om ondersteuning van de coördinerende autoriteiten, facilitering van de risicobeoordeling, opsporing, melding, verwijdering en blokkering, en facilitering van het produceren en delen van kennis en deskundigheid (artikel 43). Het EU-centrum krijgt de opdracht databanken met indicatoren van online seksueel misbruik van kinderen (artikel 44) en met meldingen (artikel 45) aan te leggen en te onderhouden, en de betrokken partijen de nodige toegang te verlenen tot de indicatorendatabanken, met inachtneming van de gestelde voorwaarden en waarborgen (artikel 46). Uit hoofde van deze afdeling krijgt de Commissie ook de bevoegdheid om met betrekking tot deze databanken gedelegeerde handelingen vast te stellen als aanvulling op deze verordening (artikel 47).

Daarnaast wordt in deze afdeling verduidelijkt dat het EU-centrum moet fungeren als een specifiek kanaal voor de hele EU waar meldingen over mogelijk online seksueel misbruik van kinderen worden ontvangen van alle aanbieders van hostingdiensten of van interpersoonlijke communicatiediensten die uit hoofde van deze verordening worden verstrekt. Vervolgens beoordeelt het centrum de meldingen om na te gaan of zij kennelijk ongegrond zijn, en stuurt het de meldingen die niet kennelijk ongegrond zijn door naar Europol en de bevoegde rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten (artikel 48). Tot slot wordt in deze afdeling bepaald dat, om het toezicht op de naleving van deze verordening te vergemakkelijken, het EU-centrum onder bepaalde omstandigheden online opzoekingen mag verrichten naar materiaal van seksueel misbruik van kinderen of de betrokken aanbieders van hostingdiensten in kennis mag stellen van dergelijk materiaal met het verzoek het te verwijderen of ontoegankelijk te maken, zodat zij dit vrijwillig in overweging kunnen nemen (artikel 49). Het EU-centrum krijgt tevens de opdracht relevante technologieën beschikbaar te stellen voor de uitvoering van opsporingsbevelen en te fungeren als een informatie- en expertisecentrum waar informatie wordt verzameld en onderzoek en informatie-uitwisseling op het gebied van online seksueel misbruik van kinderen plaatsvindt en wordt ondersteund (artikel 50).

Uit hoofde van afdeling 3 mag het EU-centrum voor de toepassing van deze verordening persoonsgegevens verwerken met inachtneming van de regels betreffende de verwerking van dergelijke gegevens die in deze verordening en in andere rechtshandelingen van de EU over dit onderwerp zijn vastgesteld (artikel 51).

Afdeling 4 voorziet in samenwerkingskanalen die een verbinding tot stand brengen tussen het EU-centrum en de coördinerende autoriteiten, door de aanwijzing van nationale contactpersonen (artikel 52), Europol (artikel 53); en eventuele partnerorganisaties, zoals het Inhope-netwerk van meldpunten voor materiaal van seksueel misbruik van kinderen (artikel 54).

Afdeling 5 beschrijft de bestuurs- en managementstructuur van het EU-centrum (artikel 55) en regelt de samenstelling, structuur, taken, vergaderfrequentie en stemregels van de raad van bestuur (artikelen 56 tot en met 60), de samenstelling, benoemingsprocedure, taken en stemregels van de uitvoerende raad (artikelen 61 tot en met 63, en de benoemingsprocedure en de taken van de uitvoerend directeur (artikelen 64 en 65). Gezien de technische aard en de snelle ontwikkeling van de technologieën die de door aanbieders van betrokken diensten van de informatiemaatschappij worden gebruikt, en om het EU-centrum beter bij de controle en uitvoering van de verordening op dit punt te betrekken, wordt in deze afdeling binnen het EU-centrum een adviserend technologisch comité opgericht, bestaande uit technische deskundigen (artikel 66).

Afdeling 6 voorziet in de opstelling en structuur van de begroting (artikel 67), de toepasselijke financiële regels voor het EU-centrum (artikel 68), de regels inzake de indiening, uitvoering en controle van de begroting van het EU-centrum (artikel 69), alsook de indiening van de rekeningen en kwijting (artikel 70).

De afdelingen 7 en 8 bevatten slotbepalingen over de samenstelling en het statuut van het personeel van het EU-centrum, de talenregeling, de transparantie en de mededelingen betreffende zijn activiteiten, de fraudebestrijdingsmaatregelen, de contractuele en niet-contractuele aansprakelijkheid, de mogelijkheid van administratieve onderzoeken, de zetelovereenkomst en de operationele voorwaarden, alsook de start van de activiteiten van het EU-centrum (artikelen 71 t/m 82).

Hoofdstuk V bevat rapportageverplichtingen inzake gegevensverzameling en transparantie. Het EU-centrum, de coördinerende autoriteiten en de aanbieders van hostingdiensten, interpersoonlijke communicatiediensten en internettoegangdiensten moeten geaggregeerde gegevens verzamelen over hun activiteiten uit hoofde van deze verordening en de desbetreffende informatie ter beschikking stellen van het EU-centrum (artikel 83), en zij moeten jaarlijks aan het publiek en de Commissie verslag uitbrengen over hun activiteiten (artikel 84).

Hoofdstuk VI bevat de slotbepalingen van deze verordening. Deze hebben betrekking op de periodieke evaluatie van deze verordening en van de activiteiten van het EU-centrum (artikel 85), op de vaststelling van gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen overeenkomstig respectievelijk de artikelen 290 en 291 VWEU (artikelen 86 en 87), op de intrekking van de tijdelijke verordening (Verordening (EU) 2021/1232) (artikel 88) en tot slot op de inwerkingtreding en toepassing van deze verordening (artikel 89).