Toelichting bij COM(2022)290 - Standpunt EU in de Centrale Commissie voor de Rijnvaart ten aanzien van de goedkeuring van het gewijzigde Reglement betreffende het scheepvaartpersoneel op de Rijn (RSP)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft een besluit tot vaststelling van het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen ten aanzien van een besluit dat de Centrale Commissie voor de Rijnvaart (CCR) de komende maanden via schriftelijke procedure moet goedkeuren met betrekking tot het ontwerp van het Reglement betreffende het scheepvaartpersoneel op de Rijn (RSP). Het RSP wordt gewijzigd om rekening te houden met Richtlijn (EU) 2017/2397 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties in de binnenvaart en tot intrekking van de Richtlijnen 91/672/EEG en 96/50/EG van de Raad 1 .

2. Achtergrond van het voorstel

2.1.De CCR

De CCR is een internationale organisatie met regelgevende bevoegdheden op het gebied van binnenvaartkwesties met betrekking tot de Rijn. Vier EU-lidstaten (België, Frankrijk, Duitsland en Nederland) en Zwitserland zijn partij bij de CCR.

In de Herziene Rijnvaartakte, die op 17 oktober 1868 is ondertekend in Mannheim, is het rechtskader vastgesteld voor het gebruik van de Rijn als binnenvaartwater en zijn de bevoegdheden van de CCR bepaald. De momenteel toepasselijke versie van de akte is het resultaat van de Overeenkomst tot wijziging van de Herziene Rijnvaartakte, die op 20 november 1963 is vastgesteld en op 14 april 1967 in werking is getreden.

In dat kader heeft de CCR een aantal reglementen goedgekeurd. De rechtshandeling die betrekking heeft op bemanningsvoorschriften, is het Reglement betreffende het scheepvaartpersoneel op de Rijn (RSP).

Tweemaal per jaar vindt een plenaire vergadering plaats. Die wordt bijgewoond door vertegenwoordigers van de CCR-lidstaten. De plenaire vergadering is het besluitvormingsorgaan van de CCR. Ze keurt de besluiten van de Centrale Commissie goed, en stelt de technische voorschriften van de Centrale Commissie vast en wijzigt die. Elke CCR-lidstaat heeft één stem. Besluiten worden met eenparigheid van stemmen genomen. Bij wijze van uitzondering kunnen besluiten via schriftelijke procedure worden genomen, ook met eenparigheid van stemmen. De besluiten zijn wettelijk bindend. De EU is geen lid van de CCR.


2.2.De beoogde handeling van de CCR

De komende maanden moet de CCR een besluit goedkeuren tot wijziging van het RSP, het technisch reglement dat betrekking heeft op bemanningsvoorschriften. Het bindende karakter van het RSP voor CCR-leden is vastgelegd in de Akte van Mannheim van 17 oktober 1868. De wijziging is nodig om rekening te houden met Richtlijn (EU) 2017/2397. De voorschriften voor bemanningsleden die op de Rijn varen, vielen buiten het toepassingsgebied van de Richtlijnen 91/672/EEG en 96/50/EG, maar de toepassing van de regels van Richtlijn (EU) 2017/2397 is uitgebreid tot de Rijn 2 .

In artikel 10, lid 2, van Richtlijn (EU) 2017/2397 is het volgende bepaald:

“2. Kwalificatiecertificaten, dienstboekjes en logboeken die zijn afgegeven overeenkomstig het Reglement betreffende het scheepvaartpersoneel op de Rijn, waarin eisen zijn opgenomen die identiek zijn aan die in deze richtlijn, zijn geldig op alle binnenwateren in de Unie. Dergelijke certificaten, dienstboekjes en logboeken die door een derde land zijn afgegeven zijn uitsluitend op alle binnenwateren van de Unie geldig indien dat derde land binnen het eigen rechtsgebied de op grond van deze richtlijn afgegeven documenten van de Unie erkent.”

Volgens artikel 10, lid 2, van de richtlijn is een overeenkomstig het RSP afgegeven kwalificatiecertificaat, dienstboekje of logboek derhalve alleen geldig op de binnenwateren van de Unie als het RSP voorschriften bevat die identiek zijn aan die van de richtlijn. Opdat na 17 januari 2022 afgegeven Rijnvaartdocumenten geldig zouden zijn in de EU, moet het RSP daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

De besluiten worden opgesteld door comités en werkgroepen. Het Comité Sociale Zaken, Arbeidsomstandigheden en Beroepsopleiding van de CCR en de bijbehorende werkgroep zijn verantwoordelijk voor beroepskwalificaties. Naar aanleiding van het hierna genoemde non‑paper van de Commissie heeft de CCR een “taakgroep RSP” opgericht om het eerste ontwerp te reviseren.

Die revisie begon in juni 2018. Tijdens de volgende technische vergaderingen is het onderwerp besproken en is op het niveau van de CCR overeenstemming bereikt over het eerste ontwerp:

·vergaderingen van de werkgroep (22.3.2018, 6.9.2018, 22-23.1.2019, 21.2.2019, 19.3.2019, 9.5.2019, 10-11.9.2019, 9.10.2019, 6-7.11.2019);

·vergaderingen van het comité (21.3.2018, 19.3.2019, 10.10.2019);

·plenaire vergadering van de CCR (7.6.2018, 4.12.2019).


Op 22 oktober 2020 heeft de Commissie bij de Raad een non-paper ingediend over de vaststelling van het standpunt van de EU tijdens de vergadering van de Werkgroep Sociale Zaken, Arbeidsomstandigheden en Beroepsopleiding van de CCR op 5 november 2020 en tijdens de plenaire vergadering van de CCR op 3 december 2020, ten aanzien van de eerste versie van het RSP die op 20 december 2019 bij de Commissie is ingediend. Enkele bepalingen in het eerste ontwerp gaven aanleiding tot ernstige bezorgdheid omdat ze onverenigbaar waren met of niet identiek waren aan de bepalingen van Richtlijn (EU) 2017/2397. De Raad nam geen standpunt in en de CCR schrapte de goedkeuring van het RSP van de agenda van de bovengenoemde twee vergaderingen. Na een reeks vergaderingen op technisch niveau tussen de diensten van de Commissie en de CCR en na de uitwisseling van verschillende tekstvoorstellen heeft de CCR op 31 maart 2022 de vierde ontwerpversie van het gewijzigde RSP ingediend. Dit voorstel heeft betrekking op die vierde versie, onder voorbehoud van specifieke wijzigingen die door de Commissie worden voorgesteld.

3. Namens de Unie in te nemen standpunt

Een besluit tot vaststelling van het namens de Unie in te nemen standpunt op basis van artikel 218, lid 9, VWEU is vereist, aangezien het onderwerp onder de exclusieve externe bevoegdheid van de EU valt krachtens artikel 3, lid 2, laatste zinsnede, VWEU. De aangelegenheden die onder het RSP vallen, worden in het Unierecht immers geregeld door de geharmoniseerde bepalingen van Richtlijn (EU) 2017/2397, Richtlijn 2008/68/EG 3 en Richtlijn 2005/36/EG 4 .

Het voorgestelde standpunt van de Unie is de goedkeuring van een gewijzigde versie van het RSP (zie bijlage) te steunen. De Commissie is van mening dat de wijzigingen van het voorstel van de CCR, zoals ingediend op 31 maart 2022, om de volgende reden noodzakelijk zijn.

In artikel 10, lid 2, van Richtlijn (EU) 2017/2397 wordt het naast elkaar bestaan van de rechtskaders van de EU en de CCR aanvaard door te bepalen dat kwalificatiecertificaten, dienstboekjes en logboeken die zijn afgegeven in overeenstemming met het RSP, waarin voorschriften zijn vastgelegd die identiek zijn aan die van de richtlijn, geldig zijn op de binnenwateren van de Unie.

De autonomie van het EU-recht, dat de enige bron van geldigheid is voor EU-documenten zoals EU-kwalificatiecertificaten, mag echter niet in het gedrang komen. Het moet met name duidelijk zijn dat de CCR met betrekking tot de binnenwateren van de Unie niet bevoegd is om via het RSP aangelegenheden te regelen die verband houden met de geldigheid van Uniedocumenten, omdat het RSP alleen voorschriften kan vaststellen voor Rijndocumenten (zoals Rijnoctrooien).

Bovendien moeten de overgangsbepalingen van het RSP worden gewijzigd om volledige verenigbaarheid met die van Richtlijn (EU) 2017/2397 te waarborgen.

4. Rechtsgrondslag

4.1.Procedurele rechtsgrondslag

1.

4.1.1.Beginselen


Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

Artikel 218, lid 9, VWEU is van toepassing ongeacht of de Unie lid is van het betrokken lichaam dan wel partij is bij de betrokken overeenkomst 5 .

Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat tevens handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen.

2.

4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval


De CCR is een internationale organisatie. De door de CCR goed te keuren handeling is een handeling met rechtsgevolgen. De beoogde handeling kan een beslissende invloed hebben op de inhoud van de EU-wetgeving, namelijk Richtlijn (EU) 2017/2397. De reden daarvoor is dat in Richtlijn (EU) 2017/2397 uitdrukkelijk wordt verwezen naar kwalificatiecertificaten, dienstboekjes of logboeken die zijn afgegeven overeenkomstig het Reglement betreffende het scheepvaartpersoneel op de Rijn.

Daarom moet het standpunt worden bepaald dat namens de Unie in de CCR moet worden ingenomen ten aanzien van de goedkeuring van het gewijzigde RSP. De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 218, lid 9, VWEU.


4.2.Materiële rechtsgrondslag

3.

4.2.1.Beginselen


De materiële rechtsgrondslag voor een besluit overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt wordt ingenomen. Als de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of hoofdcomponent, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is voor de hoofddoelstelling of de hoofdcomponent dan wel de belangrijkste doelstelling of component.

4.

4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval


De hoofddoelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben betrekking op het gemeenschappelijk vervoersbeleid.

De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 91, lid 1, VWEU.

4.3.Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 91, lid 1, VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.