Toelichting bij COM(2022)411 - Standpunt EU in de Ledenraad van de Internationale Olijfraad (IOR) ivm schrapping van de categorie courante olijfolie van de eerste persing uit bijlage B

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft het besluit tot bepaling van het standpunt dat namens de Unie in de Ledenraad van de Internationale Olijfraad (“IOR”) moet worden ingenomen in verband met de schrapping van de categorie courante olijfolie van de eerste persing uit bijlage B bij de Internationale Overeenkomst voor olijfolie en tafelolijven.

2. Achtergrond van het voorstel

2.1.Internationale Overeenkomst van 2015 voor olijfolie en tafelolijven

De Internationale Overeenkomst van 2015 voor olijfolie en tafelolijven (“de overeenkomst”) heeft tot doel: i) te streven naar harmonisatie van de nationale en internationale wetgeving met betrekking tot de fysisch-chemische en organoleptische kenmerken van olijfolie, olie uit perskoeken van olijven en tafelolijven om handelsbelemmeringen te vermijden, ii) activiteiten te organiseren met betrekking tot fysisch-chemische en organoleptische analysen om de kennis over de samenstelling en de kwaliteitskenmerken van olijfproducten te verbeteren met het oog op het consolideren van internationale normen, en iii) de rol van de IOR te versterken als het forum bij uitstek voor de internationale wetenschappelijke gemeenschap op het gebied van olijven en olijfolie.

De nieuwe versie van de overeenkomst is op 1 januari 2017 in werking getreden.

De Europese Unie is partij bij de overeenkomst 1 .

2.2.Ledenraad

De Ledenraad van de Internationale Olijfraad (“de Ledenraad”) is de hoogste autoriteit en het besluitvormingsorgaan van de IOR. De Ledenraad oefent alle bevoegdheden uit en verricht alle taken die nodig zijn om de doelstellingen van de overeenkomst te bereiken. Als partij bij de overeenkomst is de Europese Unie lid van de IOR en is zij vertegenwoordigd in de Ledenraad. Op grond van artikel 19, lid 2, van de IOR-overeenkomst kan de Ledenraad besluiten nemen tot wijziging van de bijlagen bij de IOR-overeenkomst. Conform artikel 10, lid 3, van de IOR-overeenkomst moeten besluiten van de Ledenraad waarbij de overeenkomst wordt gewijzigd, bij consensus genomen.

2.3.Beoogde handeling van de Ledenraad

Op 29 april 2022 heeft het uitvoerend secretariaat van de IOR zijn leden de tekst toegezonden van een door de Ledenraad aan te nemen besluit op het gebied van chemische aspecten en normalisering. De beoogde handeling is bedoeld om de categorie courante olijfolie van de eerste persing met ingang van 1 januari 2026 uit bijlage B bij de IOR-overeenkomst te schrappen. Op grond van artikel 20, lid 1, van de overeenkomst moeten de benamingen in de bijlagen B en C bij de IOR-overeenkomst in de internationale handel worden gebruikt door de leden. Met de beoogde handeling wordt bijlage B bij de IOR-overeenkomst dus gewijzigd.

Het bij dit voorstel gevoegde werkdocument van de diensten van de Commissie bevat de tekst van het besluit.

Tijdens de 115e zitting van de IOR (juni 2022) heeft de EU verzocht het aannemen van het besluit uit te stellen, omdat zij niet in staat was ermee in stemmen (vanwege de tijd die nodig is om het namens de Unie in te nemen standpunt vast te stellen). Daarom wordt het in het voorliggende besluit vervatte standpunt namens de Unie ingenomen hetzij tijdens de 116e zitting van de IOR in november 2022 hetzij, op grond van artikel 10, lid 6, van de overeenkomst, in het kader van een eventuele procedure waarbij de Ledenraad vóór zijn volgende gewone zitting in november 2022 een besluit aanneemt bij briefwisseling.

3. Namens de Unie in te nemen standpunt

Met het door de Ledenraad aan te nemen besluit wordt de categorie courante olijfolie van de eerste persing met ingang van 1 januari 2026 uit bijlage B bij de IOR-overeenkomst geschrapt. Op dat moment is nog een aanvullend besluit van de Ledenraad nodig om deze categorie en de bijbehorende parameters te schrappen uit de IOR-handelsnorm voor olijfolie en olie uit perskoeken van olijven.

Een dergelijke categorie olijfolie komt niet voor in Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad 2 . Derhalve past het bovengenoemde besluit in het beleid van de Unie inzake handelsnormen voor landbouwproducten als bedoeld in deel II, titel II, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad.

Rekening houdend met het besluitvormingsproces in de Ledenraad van de IOR is het in de bijlage vervatte standpunt van de Unie nodig voor het aannemen van het besluit.

4. Rechtsgrondslag

4.1.Procedurele rechtsgrondslag

4.1.1.Beginselen

Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt” 3 .

4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval

De Ledenraad is een lichaam dat is opgericht krachtens een overeenkomst, namelijk de Internationale Overeenkomst voor olijfolie en tafelolijven.

De door de Ledenraad aan te nemen handelingen zijn handelingen met rechtsgevolgen. De beoogde handeling is op grond van artikel 20, lid 1, van de overeenkomst uit hoofde van het volkenrecht bindend.

De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2.Materiële rechtsgrondslag

4.2.1.Beginselen

De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt wordt ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of hoofdcomponent, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is voor de hoofddoelstelling of de hoofdcomponent dan wel de belangrijkste doelstelling of component.

4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval

De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op het gemeenschappelijk handelsbeleid.

De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 207 VWEU.

4.3.Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 207 VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.

5. Bekendmaking van de beoogde handeling

Aangezien de IOR-overeenkomst wordt gewijzigd met de handeling van de Ledenraad, moet deze handeling na het aannemen ervan bekend worden gemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.