Toelichting bij COM(2022)419 - Uitvoering, in 2016-2020, van de regeling voor de verlening van nationale langetermijnsteun ten behoeve van de landbouw in de noordelijke gebieden van Finland en Zweden

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

EUROPESE COMMISSIE

2.

Brussel, 31.8.2022


COM(2022) 419 final


VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD

over de uitvoering, in de periode 2016-2020, van de regeling voor de verlening van nationale langetermijnsteun ten behoeve van de landbouw in de noordelijke gebieden van Finland en Zweden overeenkomstig Beschikking C(2009) 3067, zoals gewijzigd bij Beschikking C(2009) 9122, Besluit C(2013) 2809 en Besluit C(2015) 2790, en bij Besluit (EU) 2018/672 wat Finland betreft en Besluit C(2010) 6050 en Besluit (EU) 2018/479 wat Zweden betreft


3.

INHOUDSOPGAVE



4.

1. INLEIDING


5.

2. ALGEMENE BEGINSELEN VAN DE STEUN VOOR DE NOORDELIJKE GEBIEDEN


6.

2.1. Doelstellingen van de steun


7.

2.2. Machtigingen van de Commissie


8.

2.3. Gebieden die onder de steun vallen


9.

2.4. Verband met de productie


10.

3. STEUN VOOR DE NOORDELIJKE GEBIEDEN IN FINLAND IN DE PERIODE 2016-2020


11.

3.1. Verleende machtigingen


12.

3.2. Uitgekeerde steun


13.

3.3. Productievolumes in de noordelijke steungebieden


3.4. Ontwikkeling van de landbouweconomie in de noordelijke steunregio’s

14.

4. STEUN VOOR DE NOORDELIJKE GEBIEDEN IN ZWEDEN IN DE PERIODE 2016-2020


15.

4.1. Verleende machtigingen


16.

4.2. Uitgekeerde steun


17.

4.3. Productievolumes in het steungebied


18.

4.4. Ontwikkeling van de landbouweconomie in het steungebied


19.

5. CONCLUSIES


20.

5.1. Finland


21.

5.2. Zweden



Inhoudsopgave

1.

Inleiding



Overeenkomstig artikel 142 van de Akte van Toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden tot de Europese Unie 1 heeft de Commissie Finland en Zweden gemachtigd om nationale langetermijnsteun aan de landbouw in de noordelijke gebieden toe te kennen met het oog op de instandhouding van de landbouwactiviteiten. Deze steun wordt steun voor de noordelijke gebieden genoemd (hierna ook “de steun”).

Dit verslag wordt bij de Raad ingediend overeenkomstig de verslagleggingsverplichting van artikel 143, lid 2, van de Akte van Toetreding, waarin is vastgelegd dat de Commissie bij de Raad één jaar na de toetreding en vervolgens om de vijf jaar een verslag moet indienen over de verleende machtigingen en de resultaten van de steun die op grond van dergelijke machtigingen is verleend. Dergelijke verslagen zijn eerder uitgebracht in 1996, 2002 2 , 2007 3 , 2012 4 en 2017 5 .

22.

2. ALGEMENE BEGINSELEN VAN DE STEUN VOOR DE NOORDELIJKE GEBIEDEN


23.

2.1. Doelstellingen van de steun


De steun wordt met name verleend om de traditionele grondstoffenproductie en verwerkingsactiviteiten in stand te houden die passen bij de klimatologische omstandigheden van de betrokken gebieden, om de productie-, afzet- en verwerkingsstructuren voor de landbouwproducten te verbeteren, om de afzet van die producten te vergemakkelijken en om het milieu te beschermen en de natuurlijke omgeving in stand te houden.

24.

2.2. Machtigingen van de Commissie



De steun wordt toegestaan op basis van Beschikking C(2009) 3067, zoals gewijzigd bij Beschikking C(2009) 9122, Besluit C (2013) 2809 en Besluit C(2015) 2790, en vervolgens bij Besluit (EU) 2018/672, waarvan kennisgeving is gedaan onder nummer C(2016) 8419, voor Finland en bij Besluit C(2010) 6050 en Besluit (EU) 2018/479, waarvan kennisgeving is gedaan onder nummer C(2018) 1622, voor Zweden. De regeling voor Finland is voor de periode 2022-2027 verlengd bij Besluit (EU) 2021/2312 van de Commissie, waarvan kennisgeving is gedaan onder nummer C(2021) 8773, dat niet onder de rapportageverplichting van dit vijfjarige verslag valt.


De basisvoorwaarden zijn vastgelegd in artikel 142, lid 3, van de Akte van Toetreding; het totale bedrag aan verleende steun dient voldoende te zijn om de landbouwactiviteiten in de noordelijke gebieden in stand te houden, maar mag niet leiden tot een totale steun die meer bedraagt dan het steunniveau tijdens een referentieperiode die vóór de toetreding is gelegen, als omschreven in de machtigingen. De steun mag evenmin gekoppeld zijn aan de toekomstige productie of leiden tot een verhoging van de productie ten opzichte van referentieniveaus als vastgesteld door de Commissie.

25.

2.3. Gebieden die onder de steun vallen


De gebieden die onder de steunregeling vallen (figuur 1), zijn in de respectieve beschikkingen of besluiten gedefinieerd en omvatten de landbouwarealen ten noorden van 62° NB alsook bepaalde aangrenzende gebieden ten zuiden van deze breedtegraad die te kampen hebben met vergelijkbare klimatologische omstandigheden die de landbouwactiviteiten bijzonder moeilijk maken. De factoren waarmee rekening is gehouden bij de vaststelling van de gebieden zijn de geringe bevolkingsdichtheid (ten hoogste 10 inwoners/km²), het aandeel van de oppervlakte cultuurgrond (OCG) in de totale oppervlakte (< 10 %), het voor de teelt van gewassen voor menselijke voeding gebruikte deel van de OCG (≤ 20 %) en de gemeenten die worden ingesloten door andere gemeenten binnen de eerdergenoemde gebieden (zelfs wanneer deze gemeenten niet aan dezelfde eisen voldoen).

In Finland bestrijkt het steungebied waarop dit verslag betrekking heeft, 1 417 140 hectare (ha) van de OCG (55,5 % van de totale OCG) en in Zweden 335 881 ha van de OCG (11 % van de totale OCG).


26.

Figuur 1: Finse (C1-C4) en Zweedse (1-3) steungebieden


27.

2.4. Verband met de productie


De steun is beperkt tot specifieke landbouwsectoren, die voor elke lidstaat in de respectieve beschikking of het respectieve besluit zijn gedefinieerd.

De steun wordt verleend op basis van productie-eenheden, ofwel grootvee-eenheden (GVE) ofwel ha, met uitzondering van de steun voor de productie en het vervoer van melk, waarbij de steun wordt berekend op basis van de geleverde en vervoerde hoeveelheden. De Finse steun voor rendieren wordt per dier vastgesteld.

De steun mag niet gekoppeld zijn aan de toekomstige productie of leiden tot een verhoging van de productie ten opzichte van de referentieperiode. De referentieperioden zijn per sector vastgelegd in de respectieve beschikking of het respectieve besluit voor elke lidstaat.

28.

3. STEUN VOOR DE NOORDELIJKE GEBIEDEN IN FINLAND IN DE PERIODE 2016-2020


29.

3.1. Verleende machtigingen


Tijdens de verslagperiode zijn de verslagleggingsverplichtingen voor de verleende machtigingen gewijzigd om de steunregeling te vereenvoudigen. De gegevens over machtigingen die voor de jaren van de verslagperiode zijn verleend, zijn verstrekt in overeenstemming met de respectieve beschikking of het respectieve besluit en worden weergegeven in de onderstaande tabellen 1 en 2.


Tabel 1: toegestane steun in 2016 overeenkomstig Besluit C(2015) 2790

[zie origineel document voor tabel]

Maximale toegestane gemiddelde steun / eenheid 6

EenheidMaximale toegestane steun per categorie


(miljoen EUR) 7
Maximumaantal subsidiabele productiefactoren

1. MELK
10,9cent/kg193,71 776 765 t 8
2. HERKAUWERS
97,7
Runderen9546EUR/GVE
181 000 GVE

Ooien en geiten584EUR/GVE
Paarden252EUR/GVE
3. VARKENS EN PLUIMVEE
10266EUR/GVE37,0
4. TUINBOUW
25,4
Kassen1111,3EUR/m2202,9 ha
Opslag van tuinbouwproducten1218,5EUR/m3
5. GEWASSENTEELT
58,3
Algemene hectaresteun1337EUR/ha881 825 ha
Steun voor bepaalde gewassen14145EUR/ha62 475 ha
Steun aan jonge landbouwers1536EUR/ha
6. OVERIGE STEUN
14,9
Rendieren1636EUR/dier171 100 dieren
Steun voor vervoer van melk en vlees17
Beschermende voorzieningen voor de veeteeltproductie18
Steun voor de opslag van wilde bessen en

paddenstoelen
190,10-0,42EUR/kg
Overige steun20


Tabel 2: toegestane steun in de periode 2017-2020 – overeenkomstig Besluit (EU) 2018/672, waarvan kennisgeving is gedaan onder nummer C(2016) 8419

SteuncategorieProductiesectorenMaximale gemiddelde jaarlijkse steun in de periode 1 januari 2017-31 december 2021 (miljoen EUR) 21Maximaal jaarlijks aantal subsidiabele productiefactoren
1. Veehouderij
Koemelk, runderen, ooien en geiten, paarden, varkens en pluimvee433,7 waarvan koemelk 216,9227 200 melkkoeien
181 000 andere GVE
139 200 GVE varkens en pluimvee
2. Plantaardige productie
Buitenteelt en kasteelt, opslag van tuinbouwproducten110,5944 300 ha voor buitenteelt waarvan 481 200 ha grasland; 203 ha kasteelt
3. Overige steun
Rendieren, vervoer van melk en vlees, onontbeerlijke diensten voor de dierlijke productie, opslag van wilde bessen en paddenstoelen19,7171 100 rendieren
TOTALE STEUN563,9


30.

3.2. Uitgekeerde steun


Steun voor de noordelijke gebieden

In de verslagperiode zijn bij de jaarlijks uitgekeerde steun voor de noordelijke gebieden in Finland de maximumniveaus in de beschikkingen en besluiten gerespecteerd. De totale bedragen van de uitgekeerde steun bleven gedurende de verslagperiode vrij constant. De categorieën voor verslaglegging over de steun zijn tijdens de verslagperiode vereenvoudigd en de weergave van de onderstaande tabellen komt overeen met de respectieve verplichtingen.


Tabel 3: uitgekeerde steun voor de noordelijke gebieden in Finland in 2016 (miljoen EUR)

[zie origineel document voor tabel]

Ondersteunde sector2016
Melk161,10
Herkauwers72,66
Varkens en pluimvee17,41
Tuinbouw16,80
Gewassenteelt9,99
Overige steun14,30
Totaal292,26


Tabel 4: uitgekeerde steun voor de noordelijke gebieden in Finland in 2017–2020 (miljoen EUR)

Ondersteunde sector2017201820192020
Veehouderij258,51259,49255,15253,31
Plantaardige productie34,0633,3133,2732,66
Overige steun7,607,006,906,98
Totaal300,17299,80295,32292,95


31.

Totale steun in het noordelijke steungebied


De landbouw in de gebieden die onder de steunregeling vallen, profiteert ook van door de EU gefinancierde instrumenten. Vooral de steun in probleemgebieden (gebieden met natuurlijke beperkingen – GNB’s) en de agromilieuklimaatmaatregelen zijn van bijzonder belang voor de landbouwsector in de steungebieden. Bij Besluit (EU) 2018/672, waarvan kennisgeving is gedaan onder document C(2016) 8419, is het maximale algemene steunniveau in het steungebied vastgesteld op 1 118,9 miljoen EUR (niveau van 1993). Uit tabel 3 blijkt dat het in het besluit vastgestelde plafond van de uitgekeerde steun in het steungebied in de jaren 2016-2020 is gerespecteerd.


Tabel 5: overzicht van de totale jaarlijkse in het steungebied in Finland uitgekeerde steun, inclusief EU-steun (miljoen EUR)

[zie origineel document voor tabel]

JaarRechtstreekse steun, volledig door de EU gefinancierdGNB’s, inclusief nationale steun op grond van staatssteunregelsAgromilieusteunSteun voor de noordelijke gebiedenTotaal
2016288,70314,10169,00292,261 064,06
2017239,90311,60155,80300,171 007,47
2018239,90311,60155,20299,801 006,50
2019236,30309,80155,30295,32996,72
2020236,50307,90155,60292,95992,95

32.

3.3. Productievolumes in de noordelijke steungebieden


Melksector

Van de sectoren die in Finland in het kader van de steunregeling voor de noordelijke gebieden steun ontvangen, is de melkproductie is de belangrijkste sector. Gedurende de verslagperiode werd ongeveer 80 % van de Finse melk geproduceerd in het steungebied en bleef het aandeel van de totale nationale productie redelijk constant. De productie is geconcentreerd in gebied C2 (zie figuur 1).

Tijdens de verslagperiode is de hoeveelheid geproduceerde melk in het steungebied constant gebleven. Buiten het noordelijke steungebied daalde de productie met 6 %. In dit verband blijkt uit de stabiele productieniveaus in het steungebied dat de steunregeling daadwerkelijk voldoet aan haar doelstelling, namelijk de landbouwactiviteiten in de noordelijke gebieden in stand houden, zoals uiteengezet in de beschikkingen en besluiten.

33.

Herkauwers


Tijdens de verslagperiode vond ongeveer 81 % van de Finse productie van rundvlees plaats in het noordelijke steungebied. De productie bleef gedurende de gehele verslagperiode stabiel, en fluctueerde slechts binnen een marge van 2 %. Gebied C2 (zie figuur 1) kende het hoogste productievolume en vertegenwoordigt ongeveer 60 % van de rundvleesproductie in het noordelijke steungebied. De stabiele productieniveaus tonen aan dat de doelstellingen van de steun, namelijk de landbouwactiviteiten in de noordelijke gebieden in stand houden, zoals uiteengezet in de beschikkingen en besluiten, in dit geval zijn bereikt.

34.

Varkens en pluimvee


Ongeveer de helft van de nationale productie van varkensvlees vindt plaats in het noordelijke steungebied. Tussen 2016 en 2020 is de productie in het steungebied met ongeveer 6 % gedaald. Maar in de rest van het land nam de productie nog iets meer af. Dit contrast geeft een beeld van de rol die de steun voor de noordelijke gebieden speelt bij de instandhouding van de landbouwproductie. De productie van varkensvlees is geconcentreerd in de meest zuidelijke steunregio (C1, zie figuur 1): iets meer dan 70 % van de totale productie in het steungebied gebeurt in deze regio.

De productie van pluimveevlees (met inbegrip van vleeskippen en kalkoenen) is gedurende de verslagperiode vrij constant gebleven. De pluimveeproductie is geconcentreerd in steunregio C1 (zie figuur 1).

35.

Tuinbouw


Tijdens de verslagperiode bleef de tuinbouwproductie redelijk stabiel: de totale productie schommelde slechts binnen een marge van ongeveer 3 %.

In de rapportage over tuinbouw is een onderscheid gemaakt tussen de gegevens voor gebieden met kasteelt van korte duur (2-7 maanden) en lange duur (7+ maanden). De analyse van de op dit niveau uitgesplitste gegevens laat meer significante veranderingen zien.

De tuinbouwproductie van korte duur in het steungebied is in de verslagperiode met 7 % gedaald. Nationaal vond ongeveer de helft van de tuinbouwproductie van korte duur plaats in het steungebied, waarbij de productie geconcentreerd is in steunregio C1 (zie figuur 1).

De tuinbouwproductie van lange duur in het steungebied is gedurende de verslagperiode met ongeveer 5 % toegenomen. Ongeveer 59 % van de nationale productie van lange duur vond plaats in het steungebied, en die productie was geconcentreerd in steunregio C1 (zie figuur 1).

Uit de ontwikkelingen in de tuinbouwproductie blijkt dat de steunregeling voldoet aan haar doelstelling, namelijk de landbouwproductie in stand houden, aangezien de totale kasproductie vrij stabiel is gebleven, ondanks enkele veranderingen die slechts bij een meer gedetailleerde analyse kunnen worden onderscheiden.

36.

Gewassenteelt


De productie van granen en suikerbieten concentreert zich voornamelijk in de regio’s A en B (zie figuur 1), buiten het steungebied. Er zijn geen gegevens beschikbaar over de gewasproductieniveaus gedifferentieerd naar steunregio. Er kan echter worden geconstateerd dat de gewasproductieniveaus in het steungebied als gevolg van de klimatologische en geografische omstandigheden aanzienlijk lager zijn dan in het zuidelijke deel van het land.

Grasland is daarentegen geconcentreerd in de noordelijke gebieden, aangezien het vaak rundveehouderijen zijn waar gras geteeld wordt. In vergelijking met de gewassenteelt is de teelt van grassen in het steungebied relatief goedkoper. Landelijk wordt meer dan de helft van de gewassen voor diervoeder in het steungebied geproduceerd en worden zetmeelaardappelen grotendeels geteeld in de steunregio’s C1 en C2 (zie figuur 1).

37.

Overige steun


De steunregeling voor de noordelijke gebieden in Finland omvat steun voor rendieren per dier. Het in de besluiten en beschikkingen vastgestelde maximumaantal subsidiabele productiefactoren werd gerespecteerd. Het resterende deel van de “overige steun” is niet rechtstreeks gekoppeld aan productie.

38.

Conclusies met betrekking tot de productievolumes


Samengevat kan worden gesteld dat de steun voor de noordelijke gebieden ertoe bijdraagt de productieniveaus in het steungebied in Finland stabiel te houden. In het steungebied is de totale productie van de ondersteunde sectoren tijdens de verslagperiode redelijk constant gebleven. Het maximumaantal subsidiabele productiefactoren in de verschillende productiecategorieën werd gerespecteerd.

3.4. Ontwikkeling van de landbouweconomie in de noordelijke steunregio’s

In de verslagperiode waren er in Finland ongeveer 47 000 landbouwbedrijven, waarvan 58 % in het steungebied gelegen is. Dit komt neer op een afname met 8 % ten opzichte van de referentieperiode van 2015. In de verslagperiode is het aantal landbouwbedrijven in alle sectoren en steunregio’s gedaald. In vergelijking met de rest van het steungebied, gebeurde die afname in de meest zuidelijke steunregio’s C1 en C2P (zie figuur 1) iets sneller.

Het aantal melkveebedrijven daalde sneller dan het tempo van de nationale daling van het aantal landbouwbedrijven. Zelfs met de ontvangen steun was het tempo van de afname van het aantal melkveebedrijven in het steungebied en in de rest van het land nagenoeg gelijk: gedurende de verslagperiode heeft ongeveer één op de vier melkveehouderijen haar activiteiten gestaakt. In steunregio C4 (zie figuur 1) sloten ongeveer een op de drie melkveehouderijen de deuren. De ongunstige ontwikkeling van de landbouweconomie in de melksector vormt een duidelijke illustratie van de economische context waarin de steun voor de noordelijke gebieden wordt verleend en van de effecten ervan: ondanks het dalende aantal landbouwbedrijven bleef de productie op een constant niveau.

De rundveebedrijven zagen een geleidelijker daling dan in de melkveehouderijen. De wijzigingspercentages in het steungebied verschillen per steunregio. In regio C2P (zie figuur 1) hield meer dan een vijfde van alle rundveebedrijven ermee op, maar in regio C1 (zie figuur 1) stopte slechts 2 % van de rundveebedrijven tijdens de verslagperiode met zijn activiteiten. Daartegenover staat dat het aantal rundvleesproducerende bedrijven op nationaal niveau met meer dan 8 % is gekrompen. Het verschil laat zien welke rol de steun voor de noordelijke gebieden speelt bij de instandhouding van de productie.

Het aantal pluimveebedrijven in het steungebied is gedurende de verslagperiode vrij constant gebleven, waaruit opnieuw de effecten van de steun op de instandhouding van de landbouwproductie in de noordelijke gebieden blijkt.

Ondanks de steunregeling hadden sommige sectoren in het steungebied te maken met aanzienlijke marktuittredingen, wat veel zegt over de moeilijke economische omstandigheden van de landbouwers en de lage rentabiliteit van de landbouw in Finland. Het aantal akkerbouwbedrijven is in de verslagperiode sterk gedaald (bv. – 45 % in regio C2P en – 35 % in C3, zie figuur 1), maar het relatieve tempo van de daling kan deels worden toegeschreven aan het kleine absolute aantal akkerbouwbedrijven in het steungebied. In de gebieden buiten het steungebied is het aantal akkerbouwbedrijven met 11 % afgenomen. Daarnaast is ook het aantal tuinbouwbedrijven geslonken (– 19 % op nationaal niveau, – 23 % in regio C3, zie figuur 1).

Ook het aantal varkenshouderijen kent een aanzienlijke daling. In de noordelijke regio’s C2P en C3 zijn er slechts enkele varkenshouderijen en in de meest noordelijke regio C4 helemaal geen (zie figuur 1 voor de regio’s).

Het aandeel van de nationale steun in de totale landbouwbedrijfswinst varieert naargelang van de productiesector en de steunregio. Het aandeel is groter naargelang de bedrijven noordelijker gelegen zijn. In de jaren 2016-2019 was dat aandeel het grootst in de melkproductie (10,4 % van de winst in regio C1, 11,5 % in C2, 12 % in C2P, 19,2 % in C3) en rundveehouderijen (10 % in C1, 11,3 % in C2, 16,2 % in C3). Dit zijn tevens de sectoren waar het aantal landbouwbedrijven in de verslagperiode vrij constant bleef, hetgeen illustreert welke rol de steun voor de noordelijke gebieden speelt bij de instandhouding van de landbouwproductie in het noorden. Het belang ervan voor de totale bedrijfswinst was het laagst in de tuinbouw (1,1 % in C1, 1,2 % in C2).

Volgens het instituut voor economisch onderzoek Pellervo Economic Research is het moeilijk om het rechtstreekse effect van de steun voor de noordelijke gebieden op de algemene economische situatie in het steungebied te bepalen, aangezien factoren zoals andere steun- en beleidsmaatregelen en maatschappelijke factoren daarbij ook een rol spelen. In het licht van de gegevens over de werkgelegenheid en het aantal ondernemingen kan echter worden vastgesteld dat de noordelijke C-regio’s (zie figuur 1) in een achterstandspositie verkeren ten opzichte van de meest zuidelijke landbouwregio A (zie figuur 1). In het steungebied werken naar verhouding meer mensen in de landbouw (bv. 8 % van de totale werkgelegenheid in regio C2) dan in de rest van Finland het geval is (bv. 0,8 % in regio A). Dat de landbouw een groot aandeel van de werkgelegenheid in het noordelijke steungebied vertegenwoordigt, beklemtoont het belang van nationale steun voor de sector in het noorden.

Dankzij de voortzetting van de landbouwproductie in het steungebied konden vele milieudiensten en het open agrarische landschap – een zeldzaamheid in de sterk beboste regio – in stand worden gehouden. Die ontwikkeling draagt aanzienlijk bij tot de vermindering van de erosie en van de wegsijpeling van nutriënten, en heeft een positief effect op de biodiversiteit. Opgemerkt moet worden dat de landbouwproductie zich zonder de steun voor de noordelijke gebieden mogelijk nog sterker in het zuidelijke deel van Finland zou concentreren, wat zou leiden tot nog meer afvloeiing van nutriënten naar waterwegen.

39.

4. STEUN VOOR DE NOORDELIJKE GEBIEDEN IN ZWEDEN IN DE PERIODE 2016-2020


40.

4.1. Verleende machtigingen


Tijdens de verslagperiode zijn de verslagleggingsverplichtingen voor de verleende machtigingen gewijzigd om de steunregeling te vereenvoudigen. De gegevens over machtigingen die voor de jaren van de verslagperiode zijn verleend, zijn verstrekt in overeenstemming met de respectieve beschikking of het respectieve besluit en worden weergegeven in de onderstaande tabellen 6 en 7. Zweden was op grond van Besluit C(2010) 6050 gemachtigd om in 2016 en 2017 318,67 miljoen Zweedse kroon (SEK) per jaar te betalen (ongeveer 33,37 miljoen EUR per jaar 22 ), zoals tabel 6 laat zien. Sinds 1 januari 2018 is Zweden op grond van Besluit (EU) 2018/479 van de Commissie, waarvan kennisgeving is gedaan onder nummer C(2018) 1622, gemachtigd om 422,92 miljoen SEK (ongeveer 40,51 miljoen EUR 23 ) per jaar te betalen. De jaarlijkse maximumbedragen worden gezien als jaarlijkse gemiddelden van de steun die in de door Besluit (EU) 2018/479 bestreken periode van vijf kalenderjaren is verleend.


Tabel 6: toegestane steun in de periode 2016-2017 overeenkomstig Besluit C(2010) 6050, gewijzigd bij C(2015) 6592

[zie origineel document voor tabel]

Maximale toegestane gemiddelde steun / eenheid 24EenheidMaximale toegestane steun (miljoen SEK/jaar) 25Maximumaantal subsidiabele productiefactoren
1. Melksector
299,87450 000 ton

-Koemelk0,73SEK/kg
-Geiten26500SEK/dier
-Steun voor vervoer van koemelk270,039SEK/kg
2. Varkens en pluimvee
281 350SEK/GVE13,6016 532 GVE
-Slachtvarkens

-Zeugen

-Legkippen
3. Zacht fruit en groenten
292 800SEK/ha1,00750 ha
4. Aardappelen
2 500SEK/ha4,202 910 ha


Tabel 7: toegestane steun in de periode 2018-2022 – overeenkomstig Besluit (EU) 2018/479, waarvan kennisgeving is gedaan onder nummer C(2018) 1622

Maximale gemiddelde jaarlijkse steun voor een vijfjarige periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2022 (miljoen SEK)Jaarlijks maximum voor de subsidiabele productiefactoren of –hoeveelheden 30
Koemelk en steun voor vervoer van koemelk450 000 000 kg
Geiten, slachtvarkens, zeugen en leghennen17 000 GVE
Zacht fruit en groenten, incl. aardappelen3 660 ha
TOTALE STEUN422,92 31

41.

4.2. Uitgekeerde steun


Steun voor de noordelijke gebieden

In de verslagperiode zijn bij de jaarlijks uitgekeerde steun voor de noordelijke gebieden in Zweden de maximumniveaus in de beschikkingen en besluiten gerespecteerd. De uitgekeerde steun is in 2018 met een derde gestegen (in overeenstemming met de verhoogde toegestane niveaus overeenkomstig Besluit (EU) 2018/479), gevolgd door marginale stijgingen in de daaropvolgende jaren. De categorieën voor verslaglegging over de steun zijn tijdens de verslagperiode vereenvoudigd en de weergave van de onderstaande tabellen komt overeen met de respectieve verplichtingen.


Tabel 8: steun voor de noordelijke gebieden in Zweden per sector, in miljoen SEK

[zie origineel document voor tabel]

Voor 2016-2017 bedroeg de maximale toegestane steun 318,67 miljoen SEK 32 . Voor 2018-2020 bedroeg het toegestane maximum 422,92 miljoen SEK 33 . Uit de onderstaande tabel blijkt dat de maxima gerespecteerd werden.

Ondersteunde sector20162017201820192020
Melk 34291,79283,43374,92378,72383,18
Varkens, pluimvee, geiten13,5113,4423,3922,2323,68
Zacht fruit en groenten, incl. aardappelen4,774,76,115,945,81
Totaal310,07301,57404,42406,89412,67

42.

Totale steun in het noordelijke steungebied


De landbouw in de onder de steunregeling vallende gebieden kan ook profiteren van door de EU gefinancierde instrumenten, met name van de twee pijlers van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (tabel 9). Wat de tweede pijler betreft, zijn vooral de steun voor de gebieden met natuurlijke beperkingen (GNB’s) en de agromilieuklimaatmaatregelen van bijzonder belang. Noch in Besluit C(2010) 6050, noch in Besluit (EU) 2018/479 werd een plafond vastgesteld voor de totale steun aan het steungebied. In het kader van het plattelandsontwikkelingsprogramma 2014-2022 kon steun voor wisselbouw slechts worden toegekend buiten GNB’s. Milieusteun voor wisselbouw in gebieden met natuurlijke beperkingen (voor vastleggingen van de programmeringsperiode 2007-2013) is daarom geleidelijk verminderd en in 2018 stopgezet. Het niveau van de EU-steun wordt sinds 2003 ex post opgevolgd.


Tabel 9: samenvatting van de in Zweden uitgekeerde steun, met inbegrip van EU-steun, in miljoen SEK

[zie origineel document voor tabel]

Soort steun20162017201820192020
Compenserende betalingen (GNB’s)587,22593,73591,12597,81599,25
Agromilieusteun (wisselbouw)36,6021,69---
Steun voor de noordelijke gebieden310,07 35301,57 36404,42 37406,89 38412,67 39
Totaal933,89916,99995,541 004,701 011,92


In de afgelopen vijf jaar is de totale gecombineerde steun, met enige variatie licht toegenomen, hoewel deze steeds onder het referentieniveau bleef en sinds 1997 binnen dezelfde grootteorde is gebleven.

43.

4.3. Productievolumes in het steungebied


Melksector

Melk is het belangrijkste landbouwproduct in het gebied en is goed voor ongeveer 13 % van de totale melkproductie in Zweden. Dat aandeel bleef tijdens de periode van vijf jaar grotendeels gelijk, maar is gekrompen ten opzichte van de uitgangswaarde van 15 % in het referentiejaar 1991. Gedurende de verslagperiode werd jaarlijks gemiddeld 342 miljoen SEK betaald voor de productie van koemelk (tegenover een gemiddelde van 267 miljoen SEK in 2011-2015), in overeenstemming met de verhoogde toegestane niveaus overeenkomstig Besluit (EU) 2018/479.

Tijdens de verslagperiode is de melkproductie in het steungebied met ongeveer 3,9 % gedaald (in vergelijking met een daling van 3,1 % op nationaal niveau). Die daling bleef gedurende de gehele verslagperiode relatief stabiel. Steun voor vervoer werd betaald voor gemiddeld 362 778 ton per jaar (vergeleken met gemiddeld 386 202 ton/jaar in de voorgaande periode van vijf jaar). Het feit dat de productie in het steungebied een vergelijkbare daling doormaakte als die in de rest van het land, wijst op het effect van de steun op de instandhouding van de productie in de moeilijkere omstandigheden in het noorden.

44.

Varkens en pluimvee


Gedurende de vijfjarige periode jaar is de varkenshouderij in het gebied licht toegenomen. Een van de moeilijkheden voor varkenshouders in het noorden van Zweden is het geringe aantal slachthuizen. Door de lange afstanden tussen de boerderijen en de slachthuizen hebben de boeren minder keuzevrijheid over de plaats waar zij hun dieren laten slachten, en staan zij zwakker bij het onderhandelen over de slachtprijzen. Wat zeugen voor de productie van biggen betreft, vertoonde het aantal bedrijven en zeugen over de periode lichte variaties, in lijn met de ontwikkelingen in de betalingen. De jaarlijkse productie (gemiddeld 11 436 GVE) blijft ver onder de totale toegestane productiefactor (17 000 GVE).

Bij de eierproductie was sprake van schommelingen tussen de jaren in de verslagperiode. Die schommelingen hangen mogelijk samen met het tijdstip waarop de hennen door jongere hennen worden vervangen. De eierproductie in de noordelijke delen van Zweden is sterk afhankelijk van voer op basis van graan, aangezien de graanteelt er minder productief is dan in de zuidelijke delen van Zweden.

45.

Zacht fruit en groenten


Aan bedrijven die zacht fruit en groenten telen, werd steun verleend voor een oppervlakte van gemiddeld 341 ha, hetgeen een daling van 5 % vertegenwoordigt ten opzichte van de voorgaande periode van vijf jaar. De oppervlakte schommelde de afgelopen vijf jaar, net als de productie, en vertegenwoordigt minder dan de helft van het maximumaantal subsidiabele productiefactoren.

46.

Conclusies met betrekking tot de productievolumes


Wat melk betreft, bleven de productievolumes vrij constant, als de lichte stijging in 2020 (overeenkomstig de landelijke trend) buiten beschouwing wordt gelaten. Ondanks een van jaar tot jaar variërende productie bleven ook de andere sectoren vrij stabiel. In alle sectoren wordt het maximumaantal subsidiabele productiefactoren gerespecteerd.

47.

4.4. Ontwikkeling van de landbouweconomie in het steungebied


Het Zweedse steungebied wordt gekenmerkt door een lage en verder afnemende bevolkingsdichtheid, een beperkt potentieel voor economische ontwikkeling en ongunstige landbouwomstandigheden. Typerend voor de structuur van de landbouwbedrijven zijn de kleinere velden, die meer verspreid liggen en onregelmatiger zijn dan gemiddeld in Zweden. Daardoor zijn de kosten hoger, ook voor het vervoer binnen de bedrijven wegens de afstanden tussen de velden. Het aandeel in de nationale productie (in bruto regionaal product of brp) van de meest noordelijk gelegen districten die onder de steunregeling voor de noordelijke gebieden vallen, vertoont van 1995 tot 2015 een dalende trend, en vanaf dan een afvlakking (het brp van de betrokken districten, uitgedrukt als aandeel van het totale nationale bbp, bedraagt 13 %).

Melk is het belangrijkste landbouwproduct in het gebied en is goed voor ongeveer 13 % van de totale melkproductie in Zweden (ten opzichte van 15 % in 1991). Het aantal producenten in het gebied en in het hele land is tussen 2016 en 2020 met 20 % gedaald, terwijl het aantal koeien binnen het gebied afnam met 10 %, ten opzichte van een nationale afname met 8 %. De melkproductie nam af aan een lager tempo (– 3,9 %), maar wel sneller dan in het hele land (– 3,1 %). In het steungebied lag de melkproductie in 2020 15 000 ton lager dan in 2016. Ondanks de steun voor de noordelijke gebieden en andere verleende steun lag de economische rentabiliteit van de landbouwbedrijven in het steungebied beduidend lager dan in de zuidelijke en centrale delen van het land. In het steungebied, dat in grote mate bebost is, draagt het landbouwareaal bij tot de instandhouding van een open landschap en op die manier tot een grotere biodiversiteit. De agrarische productiemethoden in de steungebieden zijn minder intensief, aangezien gras- en weiland de belangrijkste vormen van agrarisch grondgebruik zijn. Op gras- en weiland worden normaliter slechts weinig meststoffen en bestrijdingsmiddelen gebruikt. Dit draagt ertoe bij dat de landbouwactiviteiten er minder negatieve milieueffecten hebben dan in andere delen van het land.

Hoewel het betrokken gebied in de periode 2016-2020 een lichte bevolkingsgroei kende, was die toename lang niet zo groot als de bevolkingsgroei in de rest van het land, waardoor het demografische verschil tussen de noordelijke gebieden en het land als geheel toenam. Sinds 1990 is de bevolking in het steungebied met 3 % afgenomen, terwijl er in de rest van Zweden een toename was (18 %).

48.

5. CONCLUSIES


Dit verslag geeft een overzicht van de aan Finland en Zweden verleende machtigingen tot toekenning van steun voor de noordelijke gebieden in de periode 2016-2020 en van de daarmee bereikte resultaten. Het is samengesteld op basis van de gegevens die de autoriteiten van de lidstaten overeenkomstig artikel 143, lid 2, van de Toetredingsakte hebben verstrekt.

49.

5.1. Finland


Wat de uitvoering van de steunregeling voor de noordelijke gebieden in Finland betreft, merkt de Commissie het volgende op:

1.Inachtneming van de maximumsteun die op grond van de machtigingen van de Commissie is toegestaan: het totale bedrag van de uitbetaalde steun en de totale steun in het noordelijke steungebied tijdens de periode 2016-2020 was in overeenstemming met de maximaal toegestane steun die was goedgekeurd bij Beschikking C(2009) 3067, zoals gewijzigd bij Beschikking C(2009) 9122 en de Besluiten C(2013) 2809 en C(2015) 2790, en vervolgens bij Besluit (EU) 2018/672, waarvan kennisgeving is gedaan onder nummer C(2016) 8419.

2.Inachtneming van het maximumaantal subsidiabele productiefactoren: in het steungebied bleef de totale productie van de ondersteunde sectoren tijdens de verslagperiode redelijk constant. Het maximumaantal subsidiabele productiefactoren werd tijdens de verslagperiode gerespecteerd.

3.Verwezenlijking van de doelstellingen van de steunregeling: algemeen kan worden gesteld dat de steun in Finland heeft bijgedragen tot de instandhouding van de landbouwproductie in het steungebied en een rol heeft gespeeld bij de ondersteuning van de werkgelegenheid in het gebied. De steun is ook bijzonder belangrijk voor de melk- en rundvleesproductie, die grotendeels in het steungebied plaatsvindt.

50.

5.2. Zweden


Wat de uitvoering van de steunregeling voor de noordelijke gebieden in Zweden betreft, merkt de Commissie het volgende op:

1.Inachtneming van de maximumsteun die op grond van de machtigingen van de Commissie is toegestaan: de totale uitbetaalde steun in de noordelijke gebieden voor de periode 2016-2020 was in overeenstemming met het plafond dat werd vastgesteld voor de maximale toegestane steun in Beschikking C(2010) 6050 en vervolgens Besluit (EU) 2018/479, waarvan kennisgeving is gedaan onder nummer C(2018) 1622.

2.Inachtneming van het maximumaantal subsidiabele productiefactoren: het maximumaantal subsidiabele productiefactoren werd in acht genomen in alle sectoren die steun ontvingen op grond van de regeling voor de noordelijke gebieden.

3.Verwezenlijking van de doelstellingen van de steunregeling: na de herziening van de regeling in 2010 is de melkproductie in het steungebied gedurende de eerste vier jaar van de verslagperiode stabiel gebleven en in 2019-2020 licht gestegen. In andere productiecategorieën werd een vrij constant volume aangehouden.

Voor beide landen draagt de voortzetting van de landbouwproductie bij tot de instandhouding van een goed beheerd open agrarisch landschap in het beboste noordelijke steungebied. Het behoud van het open landschap is belangrijk voor de biodiversiteit en de aantrekkelijkheid van het landschap. De instandhouding van de landbouwproductie heeft ook een positief effect op de vitaliteit van afgelegen plattelandsgebieden.

Op grond van de informatie die door de nationale autoriteiten is verschaft, oordeelt de Commissie dat de autoriteiten op afdoende wijze uitvoering hebben gegeven aan Beschikking C(2009) 3067, als gewijzigd bij Beschikking C(2009) 9122, de Besluiten C(2013) 2809 en C(2015) 2790, en vervolgens bij Besluit (EU) 2018/672, waarvan kennisgeving is gedaan onder nummer C(2016) 8419, met betrekking tot Finland, en Besluit C(2010) 6050 en vervolgens Besluit (EU) 2018/479, waarvan kennisgeving is gedaan onder nummer C(2018) 1622, met betrekking tot Zweden, inzake steun aan de noordelijke gebieden.

(1) PB C 241 van 29.8.1994, blz. 9.
(2) Finland: COM(2002) 102 van 25.2.2002, Zweden COM(2002) 105 van 1.3.2002.
(3) Finland: COM(2007) 459 van 31.7.2007, Zweden COM(2007) 416 van 31.7.2007.
(4) COM(2012) 358 final van 29.6.2012.
(5) COM(2017) 189 final van 24.4.2017.
(6) De steun per eenheid kan worden gedifferentieerd naar regio binnen de grenzen van het maximale gemiddelde.
(7)

De totale uitbetaalde steun mag niet meer dan 382 miljoen EUR per jaar bedragen.

(8)

Maximumhoeveelheid per kalenderjaar en voor het quotumjaar 2014/2015.

(9) Zoogkoeien, zoogvaarzen, mannelijke runderen > 6 maanden en geslachte vaarzen, alsmede geslachte stieren en ossen in de steungebieden C3 en C4.
(10) Ontkoppelde steun. Referentieaantal ten hoogste 139 200 GVE’s.
(11) Steun voor kasteelt kan worden gedifferentieerd naargelang van de duur van de teeltperiode.
(12) Steun kan worden gedifferentieerd naargelang van de technische staat van de opslagfaciliteit.
(13) Algemene hectaresteun voor de oppervlakte cultuurgrond (OCG) in de steungebieden C2–C4.
(14) Op basis van het teeltareaal van graan (behalve voor gerst, haver en menggranen) en andere gewassen (oliehoudende zaden en andere oliehoudende gewassen, eiwitten en vezelgewassen), suikerbieten, zetmeelaardappelen en appelen in de steungebieden C1, C2 en C2-noord. Steun voor buiten geteelde groenten kan worden verleend in de steungebieden C1–C4.
(15) Steun aan jonge landbouwers voor de oppervlakte cultuurgrond (OCG) in de steungebieden C1–C4.
(16) In de steungebieden C3 en C4.
(17) Melk: Kainuu en de provincie Lapland en Koillismaa (Noordoost-Finland). Vlees: provincie Lapland.
(18) In gebieden met langer dan gemiddelde afstanden kan steun worden verleend voor diensten die zorgen voor het behoud van de omstandigheden waaronder aan veehouderij kan worden gedaan.
(19) Maximaal steunbedrag: er wordt steun verleend voor de hoeveelheden die eind juni zijn opgeslagen, met een maximum van 0,34 EUR/kg voor moerasbessen, 0,10 EUR/kg voor andere wilde bessen en 0,42 EUR/kg voor wilde paddenstoelen.
(20) Skolten, natuurlijke middelen van bestaan en rendierhouderij.
(21) De referentiehoeveelheid voor ontkoppelde steun voor varkens en pluimvee.
(22) Wisselkoers: 1 EUR = 9,55 SEK, afgeleid van gegevens van de Europese Centrale Bank voor de gemiddelde wisselkoers van 4 januari 2016 tot en met 29 december 2017.
(23) Voor deze omrekening wordt de koers van EUR 1 = SEK 10,44 gebruikt, gebaseerd op de gemiddelde omrekeningskoers van 2018-2020, zoals geregistreerd door de ECB.
(24) De steun per eenheid kan worden gedifferentieerd naar regio binnen de grenzen van het maximale gemiddelde.
(25) Maximale toegestane steun: 318,67 miljoen SEK.
(26) Alleen melkgeiten. De geraamde melkproductie is 800 kg melk per geit per jaar.
(27) Tussen het landbouwbedrijf en het verzamelcentrum of het centrum voor eerste verwerking.
(28) 1 legkip is 0,01 GVE, 1 zeug is 0,33 GVE en 1 slachtvarken is 0,10 GVE.
(29) Met uitzondering van aardappelen.
(30) Coëfficiënten voor de omrekening in grootvee-eenheden (GVE): een geit is 0,15 GVE, een slachtvarken 0,10 GVE, een zeug 0,33 GVE en een leghen 0,01 GVE.
(31) Waarvan maximaal 395,9 miljoen SEK aan steun mag worden verleend voor de categorie koemelk en steun voor het vervoer van koemelk.
(32) Besluit C(2010) 6050, als gewijzigd bij C(2015) 6592.
(33) Besluit (EU) 2018/479, waarvan kennisgeving is gedaan onder nummer C(2018) 1622.
(34) Inclusief steun voor vervoer.
(35) Referentieniveau: 318,67 miljoen SEK.
(36) Referentieniveau: 318,67 miljoen SEK.
(37) Referentieniveau: 422,92 miljoen SEK.
(38) Referentieniveau: 422,92 miljoen SEK.
(39) Referentieniveau: 422,92 miljoen SEK.