Toelichting bij COM(2022)457 - Gemeenschappelijk kader voor mediadiensten op de interne markt (“verordening mediavrijheid”)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Deze toelichting hoort bij het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een gemeenschappelijk kader voor mediadiensten op de interne markt (“verordening mediavrijheid”). Met dit voorstel komt voorzitter Von der Leyen de politieke verbintenis na die zij in haar toespraak over de Staat van de Unie anno 2021 heeft aangekondigd. In haar toespraak benadrukte zij dat informatie een publiek goed is en erkende zij dat mediabedrijven geen willekeurige ondernemingen zijn en dat hun onafhankelijkheid op EU-niveau moet worden beschermd 1 . Dit initiatief is opgenomen in het werkprogramma van de Commissie voor 2022 2 .

De mediasector maakt deel uit van het ecosysteem van de culturele en creatieve sectoren 3 , een van de veertien industriële ecosystemen die essentieel zijn voor een inclusief en duurzaam herstel en voor de dubbele (groene en digitale) transitie van de EU-economie. Tegelijkertijd vormen mediadiensten niet alleen een belangrijke en dynamische economische sector, maar zijn ze ook essentieel voor een gezonde maatschappij en voor economische vrijheden en grondrechten, waaronder gelijkheid 4 . Onafhankelijke media, en met name de nieuwsmedia, geven toegang tot uiteenlopende standpunten en zijn betrouwbare informatiebronnen voor zowel burgers als bedrijven. Ze dragen bij aan de vorming van de publieke opinie en helpen mensen en bedrijven om een standpunt in te nemen en geïnformeerde keuzes te maken. Ze spelen een cruciale rol bij het behouden van de integriteit van de Europese informatieruimte en zijn essentieel voor de werking van onze democratische maatschappijen en economieën. Dankzij digitale technologieën zijn mediadiensten in toenemende mate grensoverschrijdend en op verschillende manieren toegankelijk, terwijl de concurrentie in de digitale mediaruimte steeds internationaler wordt. De Europese Unie is op dit gebied al normgevend in de hele wereld en met dit voorstel wordt de Europese informatieruimte verder versterkt en georganiseerd.

Tegen deze achtergrond wordt met het voorstel getracht een aantal problemen aan te pakken die van invloed zijn op de werking van de interne markt voor mediadiensten en het functioneren van aanbieders van mediadiensten. Mediabedrijven hebben voornamelijk te maken met obstakels die hun functioneren belemmeren en die van invloed zijn op de investeringsomstandigheden in de interne markt, zoals verschillende nationale regels en procedures in verband met de vrijheid en de pluriformiteit van de media. Deze regels omvatten met name onderzoek van marktconcentraties ten behoeve van de pluriformiteit van de media en de protectionistische maatregelen die van invloed zijn op het functioneren van mediabedrijven. Dergelijke regels hebben gezorgd voor versplintering op de interne markt, met consequenties voor de rechtszekerheid van spelers op de mediamarkt en met extra kosten voor grensoverschrijdende activiteiten tot gevolg.

Deze situatie wordt verder bemoeilijkt door onvoldoende samenwerking tussen de nationale regulerende instanties voor de media 5 . De Europese Groep van regulerende instanties voor audiovisuele mediadiensten (ERGA) heeft beperkte actiemogelijkheden en deze zijn uitsluitend beperkt tot audiovisuele mediadiensten. Bovendien beschikt ERGA niet over voldoende instrumenten en middelen om te helpen bij het oplossen van grensoverschrijdende kwesties of praktische zaken op belangrijke gebieden van de mediaregelgeving. De daaruit voortvloeiende ontoereikende convergentie van de regelgeving heeft gevolgen voor de spelers op de mediamarkt, met name voor aanbieders van audiovisuele mediadiensten en platforms voor het delen van video’s, en schaadt het algemeen belang. De rol van regulerende instanties voor de media is ook essentieel voor de bescherming tegen malafide aanbieders van mediadiensten, waaronder financieel of redactioneel door de overheid van bepaalde derde landen gecontroleerde aanbieders, die de openbare veiligheid en defensie schaden of hier een risico op vormen.

Europese aanbieders van mediadiensten hebben op de interne markt ook steeds vaker te maken met inmenging in hun redactionele beslissingen en de mogelijkheid om hoogwaardige mediadiensten te verlenen (d.w.z. onafhankelijk gemaakte diensten in overeenstemming met de journalistieke normen) zoals blijkt uit de jaarlijkse verslagen over de rechtsstaat van de Commissie 6 en de monitor voor de pluriformiteit van de media 7 . Het probleem wordt veroorzaakt door gefragmenteerde waarborgen ter voorkoming van inmenging in de redactionele vrijheid van alle media en ongelijke onafhankelijkheidsgaranties voor publieke media 8 , waardoor de concurrentievoorwaarden op de interne markt worden verstoord.

Ten slotte zorgen de ondoorzichtige en oneerlijke toewijzing van economische middelen voor belemmeringen op de interne markt en ongelijke mededingingsvoorwaarden. Voornamelijk de ondoorzichtigheid van en de vooroordelen die inherent zijn aan bedrijfseigen systemen voor publieksmeting verstoren de reclame-inkomstenstroming, waardoor met name aanbieders van mediadiensten negatief worden beïnvloed en concurrenten worden benadeeld die diensten voor publieksmeting aanbieden die voldoen aan de door de sector overeengekomen normen 9 . De interne markt wordt ook verstoord door de ondoorzichtige en oneerlijke toewijzing van overheidsreclame (d.w.z. overheidsmiddelen die voor reclamedoeleinden worden gebruikt), die bij voorkeur wordt toegewezen aan gevestigde nationale dienstverleners of wordt gebruikt om bepaalde mediakanalen die overheidsgezinde standpunten verspreiden, te bevoordelen en heimelijk te subsidiëren. De regelgeving op dit gebied is versnipperd en beperkt 10 , waarbij het veel lidstaten ontbreekt aan specifieke regels en de reikwijdte van de bestaande regels uiteenloopt 11 , wat ten koste gaat van de rechtszekerheid en het risico van willekeurige of discriminerende beslissingen met zich meebrengt.

Hoewel de ernst van de problemen binnen de EU uiteenloopt, maken ze het voor de aanbieders van mediadiensten in het algemeen moeilijk om het potentieel van de interne markt ten volle te benutten, de economische duurzaamheid te handhaven en hun maatschappelijke rol om mensen en bedrijven te infomeren naar behoren te vervullen. De ontvangers van mediadiensten ondervinden ook negatieve gevolgen van een ontoereikend of niet-onafhankelijk media-aanbod, het ongelijke speelveld en het ontbreken van bescherming van hun belangen.

Zowel het Parlement 12 als de Raad 13 hebben de Commissie herhaaldelijk opgeroepen actie te ondernemen om belemmeringen voor de werking van de interne mediamarkt op te heffen en de pluriformiteit en de onafhankelijkheid op die markt te bevorderen. In het verslag van 9 mei 2022 over het eindresultaat van de Conferentie over de toekomst van Europa verzochten burgers de EU in hun voorstellen om de onafhankelijkheid en de pluriformiteit van de media verder te bevorderen, voornamelijk door wetgeving in te voeren waarmee bedreigingen van de onafhankelijkheid van de media worden aangepakt door middel van EU-brede minimumnormen. Verder riepen zij op om vrije, pluralistische en onafhankelijke media te beschermen en te ondersteunen, desinformatie en buitenlandse inmenging sterker tegen te gaan en de bescherming van journalisten te waarborgen 14 .

Tegen deze achtergrond is het voorstel voor een verordening mediavrijheid gericht op de verbetering van de werking van de interne mediamarkt.

1.

Het voorstel is gericht op vier specifieke doelstellingen:


·het bevorderen van grensoverschrijdende activiteiten en investeringen in mediadiensten door bepaalde onderdelen van de uiteenlopende nationale kaders voor de pluriformiteit van de media te harmoniseren, met name om grensoverschrijdende dienstverlening te vergemakkelijken. Door middel van coördinatie op EU-niveau moet het voorstel ervoor zorgen dat onafhankelijke nationale autoriteiten de pluriformiteit en onafhankelijkheid van de media op een consistente wijze benaderen bij het beoordelen van concentraties op de mediamarkt;

·het vergroten van samenwerking en convergentie op regelgevingsgebied door middel van grensoverschrijdende coördinatie-instrumenten en adviezen en richtsnoeren op EU-niveau. Zo wordt de consistente benadering van de pluriformiteit en de onafhankelijkheid van media bevorderd en worden gebruikers van mediadiensten effectief beschermd tegen illegale en schadelijke inhoud, ook online en met betrekking tot dienstverleners (ook uit derde landen) die de EU-medianormen niet naleven.

·het faciliteren van het vrij aanbieden van hoogwaardige mediadiensten door het risico van ongeoorloofde publieke of particuliere inmenging in redactionele vrijheid te beperken. Met het voorstel moet worden gewaarborgd dat journalisten en redacteuren zonder inmenging hun werk kunnen doen, ook met betrekking tot het beschermen van hun bronnen en communicatie. Door redactionele onafhankelijkheid te bevorderen, worden de belangen van de ontvangers van mediadiensten ook beter beschermd.

·het waarborgen van een transparante en eerlijke toewijzing van economische middelen op de interne mediamarkt door de transparantie en de eerlijkheid van publieksmeting en de toewijzing van overheidsreclame te verbeteren. Het voorstel moet de transparantie, niet-discriminatie, evenredigheid, objectiviteit en inclusiviteit van met name methoden voor onlinepublieksmeting waarborgen. Bovendien wordt hiermee gezorgd voor de transparantie, niet-discriminatie, evenredigheid en objectiviteit bij de toewijzing van overheidsreclame aan mediakanalen om het risico op misbruik van overheidsmiddelen voor partijbelangen ten nadele van andere spelers op de markt tot een minimum te beperken. Zo wordt de eerlijke concurrentie op de interne mediamarkt bevorderd.

Bij het wetgevingsvoorstel hoort een aanbeveling, met daarin een catalogus van vrijwillige goede praktijken voor mediabedrijven ter bevordering van redactionele onafhankelijkheid en aanbevelingen aan mediabedrijven en lidstaten ter verbetering van de transparantie inzake media-eigendom. Met de aanbeveling wordt bijgedragen aan het verlagen van het risico op ongerechtvaardigde inmenging in afzonderlijke redactionele beslissingen en aan het verbeteren van de toegang tot informatie over media-eigendom 15 .

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Dit voorstel is verenigbaar met de bestaande horizontale en sectorale EU-regels aangaande media- en onlinediensten. Hiermee wordt beoogd leemten in de regelgeving aan te pakken die van invloed zijn op de werking van de interne mediamarkt.

Het voorstel bouwt allereerst voort op de gewijzigde richtlijn audiovisuele mediadiensten (AVMD-richtlijn) 16 , waarin de EU-brede coördinatie van nationale wetgeving voor audiovisuele media wordt gereguleerd. Hierin wordt de samenwerking binnen de op basis van de richtlijn opgerichte Europese Groep van regulerende instanties voor audiovisuele mediadiensten (ERGA) opgevoerd, door deze om te vormen tot de Europese Raad voor mediadiensten (“de raad”) en deze uitgebreidere actiemogelijkheden en taken te geven 17 .

Het voorstel bevat nieuwe regels met betrekking tot mediadiensten, onder meer over de bescherming van journalistieke bronnen en communicatie, overheidsreclame en publieksmeting. Daardoor vormt het een aanvulling op de hervorming van het auteursrecht 18 , waarmee de financiële duurzaamheid van de pers wordt ondersteund.

Het voorstel is volledig verenigbaar met en vormt een aanvulling op de richtlijn inzake elektronische handel 19 en de EU-verordening inzake platform-to-business-relaties (P2B-verordening) 20 . Het is ook verenigbaar met en vormt een aanvulling op de wet inzake digitale diensten 21 en de wet inzake digitale markten 22 , die horizontale kaders bieden met geharmoniseerde regels voor onlinediensten. In het voorstel komen andere sectorspecifieke kwesties aan de orde die in de twee horizontale instrumenten niet volledig worden aangepakt.

Het voorstel vormt een aanvulling op de mededingingsregels van de EU, waarin de gevolgen die marktconcentraties kunnen hebben voor de pluriformiteit en de onafhankelijkheid van de media niet rechtstreeks worden aangepakt, en de staatssteunregels van de EU, die per geval worden toegepast (vaak achteraf) en waarmee de problemen die ontstaan door de oneerlijke toewijzing van staatsmiddelen aan de aanbieders van mediadiensten niet voldoende worden aangepakt. Met het voorstel wordt gewaarborgd overheidsreclame systematisch onderworpen is aan voorafgaande regels inzake transparantie, met name wat betreft de begunstigden en de uitgegeven bedragen, en inzake een eerlijke toewijzing van dergelijke reclame. Het voorstel en met name de bepalingen over overheidsreclame zijn verenigbaar met het voorstel voor een verordening betreffende transparantie en gerichte politieke reclame 23 .

Bovendien vormt het voorstel een aanvulling op en doet het geen afbreuk aan de bestaande EU-regels betreffende transparantie inzake eigendom. De antiwitwasrichtlijn (AML-richtlijn) 24 is het belangrijkste instrument ter waarborging van transparantie met betrekking tot uiteindelijk begunstigden, terwijl in de vennootschapsrichtlijn 25 de informatie wordt gereguleerd die met name vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid in het ondernemingsregister openbaar moeten maken. Met de richtlijn audiovisuele mediadiensten worden lidstaten aangemoedigd maatregelen te treffen om informatie over de eigendomsstructuur van audiovisuele media toegankelijk te maken. Het voorstel vormt een aanvulling op het bestaande kader door alle aanbieders van mediadiensten die inhoud op het gebied van nieuws en actualiteit aanbieden, te verplichten de ontvangers van mediadiensten informatie te verstrekken over media-eigendom, met name over directe en indirecte eigenaren en uiteindelijk begunstigden.

Het voorstel is ook verenigbaar met het Protocol betreffende het openbare-omroepstelsel in de lidstaten (het protocol van Amsterdam) 26 , waarin de bevoegdheid van de lidstaten wordt erkend om de openbaredienstverleningstaak van publieke media te bepalen en om te voorzien in hun financiering, voor zover deze financiering geen afbreuk doet aan de voorwaarden inzake het handelsverkeer en de mededingingsvoorwaarden in de EU in een mate die strijdig is met het gemeenschappelijk belang. Met het protocol van Amsterdam wordt impliciet bevestigd dat de publieke media binnen de interne markt vallen.

Het voorstel is in overeenstemming met het strategisch kompas inzake veiligheid en defensie 27 en relevante conclusies van de Raad 28 . Door de rol van en de samenwerking tussen regulerende instanties voor de media te versterken, onder meer in kwesties met betrekking tot de informatieruimte van de EU, vormt het voorstel een aanvulling op de actie die is ondernomen voor de ontwikkeling van de toolbox voor de aanpak van buitenlandse informatiemanipulatie en inmenging van de EU.

Het voorstel is in overeenstemming met de aanbeveling van het Comité van Ministers van de Raad van Europa aan de lidstaten inzake het bestuur van de publieke media 29 . In de aanbeveling staat dat de publieke media binnen een duurzaam bestuurskader moeten werken en zich moeten ontwikkelen, waardoor zowel de noodzakelijke redactionele onafhankelijkheid als publieke verantwoording worden gewaarborgd.

Met het oog op de recente bedreigingen aan het adres van journalistieke bronnen, wordt in het voorstel een gerichte waarborg toegevoegd tegen het gebruik van spyware op apparaten die door aanbieders van mediadiensten of journalisten worden gebruikt, waarbij wordt voortgebouwd op de bescherming die wordt geboden door Richtlijn 2002/58/EG (de e-privacyrichtlijn), Richtlijn 2016/680/EU (de richtlijn wetshandhaving) en Richtlijn 2013/40/EU over aanvallen op informatiesystemen.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

Het voorstel bouwt voort op het actieplan voor Europese democratie 30 , waarin de Commissie een reeks maatregelen voorstelt ter bevordering van democratische participatie, ter bestrijding van desinformatie en ter ondersteuning van vrije en onafhankelijke media. Door de bescherming van journalistieke bronnen en communicatie te versterken, vormt het initiatief een aanvulling op de aanbeveling betreffende de bescherming, veiligheid en weerbaarheid van journalisten 31 en op het voorstel voor een richtlijn 32 en de aanbeveling 33 betreffende de bescherming van personen die deelnemen aan publieke participatie tegen kennelijk ongegronde of onrechtmatige gerechtelijke procedures (“strategische rechtszaken tegen publieke participatie”). Het voorstel bevat concrete maatregelen in reactie op de Europese verklaring over digitale rechten en beginselen voor het digitale decennium 34 , waarin wordt opgeroepen tot het beschermen van de vrijheid van meningsuiting en informatie online, en ondersteunt de uitvoering van het actieplan voor de media en de audiovisuele sector 35 , waarin de Commissie een reeks maatregelen heeft vastgelegd ter versterking van de financiële duurzaamheid en de digitale transformatie van de mediasector.

Het voorstel is gericht op het versterken van de redactionele onafhankelijkheid van aanbieders van mediadiensten. Tegelijkertijd is financiële duurzaamheid een essentieel element voor het beschermen van redactionele onafhankelijkheid tegen externe en marktdruk. Zoals belanghebbenden tijdens de openbare raadpleging naar voren hebben gebracht, blijft de kwetsbare economische situatie van de mediasector een probleem, dat nog is verergerd door de COVID-19-crisis. Het veiligstellen van diverse en toereikende financieringsbronnen zou de veerkracht en onafhankelijkheid van de media kunnen versterken en de levering van hoogwaardige diensten aan de Europeanen kunnen ondersteunen.

Bijgevolg wendt de mediasector zich in toenemende mate tot de EU voor financiële steun, aangezien de Commissie al geruime tijd de onafhankelijke berichtgeving over Europese aangelegenheden in de media meefinanciert om een Europese publieke ruimte te bevorderen. Hoewel de omvang van de Europese financiering onvermijdelijk beperkt is in verhouding tot de omvang en het belang van de sector, kan deze wel degelijk bijdragen tot het herstel van de sector na de COVID-19-pandemie, de digitale transformatie van het nieuws en het landsgrensoverschrijdend experimenteren met nieuwe formats of nieuwe modellen om inhoud online te gelde te maken.

Na de goedkeuring van het actieplan voor de media en de audiovisuele sector in december 2020, heeft de Commissie acties ter ondersteuning van nieuwsmedia gebundeld, met volledige inachtneming van redactionele onafhankelijkheid. Zij heeft bijvoorbeeld MediaInvest opgezet, een speciaal investeringsinstrument in het kader van het InvestEU-programma om de financiële capaciteit van Europese audiovisuele bedrijven te stimuleren. Sinds 2022 is er ook eigenvermogenssteun beschikbaar voor nieuwsmedia, in combinatie met acties voor investeringsbereidheid om particuliere investeerders te mobiliseren en de investeringsvolumes te verhogen. Daarnaast ondersteunt de Commissie de lancering van een co-investeringsfaciliteit in het kader van het InvestEU-programma met stichtingen en filantropische organisaties die zijn gericht op drie specifieke taakgebieden, waaronder de “pluriformiteit van de media, democratie en cultuur” 36 . Innovatie is een ander aandachtsgebied van de bundel: in het kader van het programma voor onderzoek en innovatie en het digitale programma wordt financiering aangeboden voor de ontwikkeling van innovatieve oplossingen, waaronder met name een oproep voor de ontwikkeling van een Europese dataruimte voor de media die binnenkort wordt gedaan. Bovendien draagt innovatief onderzoek dat wordt gefinancierd in het kader van Horizon 2020 en Horizon Europa bij tot het begrip van de impact van de media op de burgers en de democratie, en biedt het instrumenten en strategieën voor een gezonder en diverser medialandschap, waarbij online desinformatie wordt aangepakt en de journalistieke normen worden verbeterd. Regelmatige uitwisselingen met de sector in het kader van het Europees Forum voor nieuwsmedia dragen ook bij tot het toezicht op innovatie in de sector en bieden een forum om de EU-agenda ter zake te bespreken.

Naar aanleiding van het actieplan voor de media en de audiovisuele sector is de nieuwsmediasector een specifiek aandachtsgebied geworden van het programma Creatief Europa, dat is ontwikkeld om de culturele en creatieve sectoren te ondersteunen. Met het programma kunnen samenwerkingsverbanden tussen mediaorganisaties worden gefinancierd ten behoeve van innovatie, het testen van nieuwe formats of het delen van beste praktijken over de grenzen heen. Met Creatief Europa worden ook projecten ter bevordering van een meer pluriforme mediaomgeving medegefinancierd: subsidies voor de bescherming van verslaggevers (inclusief juridische ondersteuning) en voor gebieden zoals feitenonderzoek, toezicht, belangenbehartiging, publieksvoorlichting en bewustwording. Met EU-financiering werden ook de activiteiten van de mediaraden en van de monitor voor de pluriformiteit van de media ondersteund. Vanaf 2023 wijst de Commissie in het kader van het programma Creatief Europa ook specifieke financiering toe ter ondersteuning van media die het publieke belang dienen, zoals organisaties voor onderzoeksjournalistiek, om zo bij te dragen tot een grensoverschrijdend pluralistisch debat en een gezondere democratie.

De vraag naar mediafinanciering is groter dan de beschikbare middelen. Het Europees Parlement heeft verzocht om versterking van de financieringsmogelijkheden voor de nieuwsmediasector, met name door een permanent fonds voor de nieuwsmedia en door een verhoging van de begrotingen voor het sectoroverschrijdend onderdeel en het onderdeel MEDIA in het kader van Creatief Europa 37 . De Raad van de Europese Unie heeft de Commissie ook verzocht meer middelen uit te trekken voor onafhankelijke journalistiek 38 . Ter aanvulling op het huidige EU-beleid en om de financiële veerkracht van de sector uiteindelijk te verbeteren, zal de Commissie openbare financieringsregelingen en initiatieven van de lidstaten in kaart brengen en financieringstrends en -tekorten vaststellen.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De rechtsgrondslag voor dit voorstel is artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), op basis waarvan maatregelen kunnen worden vastgesteld inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten die de instelling en de werking van de interne markt betreffen.

Het voorstel beoogt de gefragmenteerde nationale regelgevingsbenadering op het gebied van de vrijheid en de pluriformiteit van de media en de redactionele onafhankelijkheid aan te pakken. Hiermee worden een gemeenschappelijke aanpak en coördinatie op EU-niveau bevorderd, wordt de optimale werking van de interne markt voor mediadiensten gewaarborgd en worden toekomstige belemmeringen voor het functioneren van aanbieders van mediadiensten in de hele EU voorkomen.

2.

Het voornaamste doel van het voorstel is het aanpakken van de volgende kwesties die het aanbieden van mediadiensten op de interne markt beletten:


·nationale beperkingen in verband met bronnen en communicatie van journalisten als dienstverleners, die van invloed zijn op de productie en levering van mediadiensten;

·inmenging in het functioneren van aanbieders van mediadiensten, waaronder hun redactionele beslissingen, en uiteenlopende manieren om redactionele onafhankelijkheid te beschermen;

·het risico op staatsinmenging in publieke media, ten koste van een gelijk speelveld op de eengemaakte markt en de kwaliteit van de publieke media;

·de activiteiten op de markt van malafide actoren (waaronder aanbieders van mediadiensten die door bepaalde derde landen financieel of redactioneel worden gecontroleerd) die spanningen veroorzaken bij de toepassing van de regels inzake vrij verkeer binnen de Unie;

·gezien de toenemende digitalisering van de verspreiding van mediadiensten, de risico’s voor het vrij aanbieden van mediadiensten op zeer grote onlineplatforms ten koste van een gelijk speelveld op de interne markt;

·maatregelen voor de nationale mediamarkt die van invloed zijn op het functioneren van aanbieders van mediadiensten, die het vrije verkeer in de Unie belemmeren en zo de interne markt versnipperen en tot rechtsonzekerheid leiden; hetzelfde geldt voor nationale regels en procedures voor het beoordelen van de gevolgen van concentraties op de mediamarkt voor de pluriformiteit van de media en de redactionele onafhankelijkheid;

·ondoorzichtigheid en mogelijke vooroordelen in systemen en methoden voor publieksmeting die leiden tot marktverstoring, ten koste van het gelijke speelveld op de interne markt;

·oneerlijke en niet-transparante toewijzing van uitgaven voor overheidsreclame aan aanbieders van mediadiensten, ten koste van andere aanbieders van mediadiensten, waaronder mediadiensten in andere lidstaten.

Bovendien is artikel 114 VWEU een passende rechtsgrond voor het opzetten van nieuwe structuren op grond van het EU-recht. Dit is voornamelijk relevant gezien het bestuursaspect van dit initiatief, dat is gericht op de bevordering van nauwere samenwerking tussen nationale regulerende instanties voor de media op EU-niveau binnen de raad, die de doeltreffende en consistente toepassing van de mediaregels van de EU moet bevorderen.


De EU-wetgever moet bij het reguleren van de interne markt niet alleen de grondrechten eerbiedigen 39 , maar ook zorgen voor evenwicht tussen concurrerende grondrechten 40 . Dit voorstel voor een verordening vormt een harmonieus, gecoördineerd en allesomvattend wetgevingskader waarmee de wetgever bijdraagt aan de ontwikkeling en bescherming van de interne markt voor mediadiensten, en zo bovendien verschillende legitieme openbare belangen nastreeft (waaronder de bescherming van gebruikers) en de grondrechten van alle betrokkenen op eerlijke wijze op elkaar afstemt.

Subsidiariteit

De doelstellingen van de maatregel kunnen niet door de lidstaten alleen worden verwezenlijkt, aangezien de problemen in toenemende mate grensoverschrijdend van aard zijn en niet beperkt blijven tot afzonderlijke lidstaten of tot een aantal lidstaten. De productie, verspreiding en consumptie van media-inhoud, waaronder nieuws, vinden in toenemende mate digitaal en grensoverschrijdend plaats, doordat het internet ervoor zorgt dat de bedrijfsmodellen van traditionele media zich blijven ontwikkelen. Wereldwijde platforms, die als toegangspoort tot media-inhoud fungeren en tegelijkertijd prominente online-aanbieders van reclame zijn, zijn in toenemende mate van invloed op het aanbieden van mediadiensten in de hele EU.

Een gemeenschappelijke EU-aanpak ter bevordering van convergentie, transparantie, rechtszekerheid en een gelijk speelveld voor de relevante spelers op de mediamarkt is de beste manier om de interne mediamarkt te ontwikkelen. Hiermee worden de lasten verlicht voor aanbieders van mediadiensten, die aan verschillende nationale wettelijke regelingen moeten voldoen wanneer zij in verschillende lidstaten actief zijn. Verder wordt de rechtszekerheid voor spelers op de mediamarkt vergroot, waarmee eerlijke concurrentie en grensoverschrijdende investeringen in de hand worden gewerkt. Bovendien worden regulerende instanties voor de media in staat gesteld om een gecoördineerde respons vast te stellen voor kwesties die van invloed zijn op de informatieruimte van de EU en met name op de bescherming van de belangen van de consumenten in de EU.

In het initiatief wordt terdege rekening gehouden met het Protocol betreffende het openbare-omroepstelsel in de lidstaten (het protocol van Amsterdam) en artikel 4, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU). Het initiatief doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van de lidstaten om financiering te verstrekken aan publieke media, zodat zij hun publieke taak kunnen vervullen, zoals deze op nationaal niveau is toegekend, gedefinieerd en georganiseerd, noch aan nationale identiteiten of regelgevingstradities op mediamedia. Bovendien wordt terdege rekening gehouden met de standpunten van de belanghebbenden; het volgt dan ook de stelling dat al te uniforme en gedetailleerde EU-regels voor de pluriformiteit van de media onwenselijk en onevenredig zijn, aangezien dergelijke regels moeten worden aangepast aan de historische en culturele achtergrond van elke lidstaat. Het initiatief zorgt daarentegen voor het juiste evenwicht tussen algemeen geformuleerde bepalingen en meer specifieke voorschriften voor het bereiken van de beleidsdoelstellingen.

Evenredigheid

Het initiatief bouwt voort op bestaande rechtskaders en is uitsluitend gericht op gebieden waar extra EU-maatregelen noodzakelijk lijken voor de goede werking van de interne mediamarkt, onder meer voor het waarborgen van een gelijk speelveld en de onafhankelijkheid van spelers op de mediamarkt in de hele EU. Het is beperkt tot kwesties waarvoor de lidstaten afzonderlijk geen bevredigende oplossingen kunnen vinden en voorziet in een goed afgestemde harmonisatie die niet verder gaat dan wat noodzakelijk is om de doelstelling te bereiken, namelijk de totstandbrenging van een gemeenschappelijk kader voor de goede werking van de interne markt voor mediadiensten, waarbij de kwaliteit van deze diensten wordt gewaarborgd. Het feit dat verschillende voorgestelde regels op beginselen zijn gebaseerd, draagt ook bij aan het waarborgen van de evenredigheid van de voorstellen.

Het voorstel leidt tot beperkte nalevings- en handhavingskosten die waarschijnlijk worden gecompenseerd door aanzienlijke voordelen voor de spelers op de mediamarkt en de burgers. Door de transparantie te vergroten en de versnippering van de regelgeving op de markt te verkleinen, worden de rechtszekerheid en eerlijke concurrentie met dit voorstel verbeterd en wordt het aantal marktverstoringen teruggebracht. Hierdoor wordt het vertrouwen van investeerders vergroot en worden grensoverschrijdende transacties op de mediamarkt minder omslachtig, wat een positief klimaat schept voor investeringen en het vrij aanbieden van mediadiensten in de hele EU. Burgers en bedrijven profiteren bovendien van een meer gevarieerd en pluriform media-aanbod, meer transparantie en een betere toegang tot informatie.

Keuze van het instrument

Het voorstel heeft de vorm van een verordening van het Europees Parlement en de Raad. Gezien de aan te pakken kwesties en de economische, sociale en politieke context, is een verordening geschikter dan een richtlijn om een consistent beschermingsniveau in de hele EU te waarborgen en de verschillen in de regelgeving die het onafhankelijk aanbod van mediadiensten in de interne markt zouden belemmeren, te verkleinen. Hiermee is het mogelijk om de nieuwe EU-regels snel toe te passen, waardoor de problemen sneller worden aangepakt. Aldus wordt een langdurig omzettingsproces vermeden, worden mogelijke verschillen of verstoringen tijdens het omzettingsproces voorkomen door rechtstreeks toepasselijke bepalingen vast te stellen en worden situaties voorkomen waarin de lidstaten het omzettingsproces gebruiken als voorwendsel om wetgevingsmaatregelen in te voeren of te handhaven die feitelijk nadelig zijn voor onafhankelijke aanbieders van mediadiensten of anderszins discriminerend zijn. Het gebruik van een verordening verdient ook de voorkeur gezien de institutionele component van het initiatief (de oprichting van de raad). De keuze voor een verordening wordt eveneens gerechtvaardigd door de toenemende digitalisering en het grensoverschrijdend aanbieden van mediadiensten, waarvoor een snelle, consistente aanpak binnen de interne markt nodig is. Door direct toepasselijke bepalingen vast te stellen, wordt met de voorgestelde verordening ook gezorgd voor doeltreffende en efficiënte samenwerking tussen nationale regulerende instanties en organen voor de media van de lidstaten.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Raadpleging van belanghebbenden

Het voorstel is gebaseerd op uitgebreid overleg met belanghebbenden, waarbij de Commissie de algemene beginselen en normen voor raadpleging van belanghebbenden heeft toegepast.

Op 21 december 2021 is een verzoek om input ter aankondiging van het initiatief gepubliceerd. Dit stond tot 25 maart 2022 open voor feedback. In totaal zijn er 1 473 reacties ontvangen 41 . Van 10 januari tot 25 maart 2022 stond er een openbare raadpleging open en hierop kwamen 917 reacties 42 . Beide werden onder de aandacht gebracht via de website van de Commissie, sociale media en specifieke netwerken. Waar het verzoek om input gericht was op het verzamelen van algemene feedback in reactie op de aankondiging van het initiatief door de Commissie, werden met de openbare raadpleging standpunten verzameld door middel van een gestructureerde vragenlijst met specifieke vragen over het initiatief.

Daarnaast organiseerde de Commissie vergaderingen met de voornaamste belanghebbenden en deskundigen om aanvullende bewijzen en gegevens te verzamelen over de specifieke problemen die met het initiatief moeten worden aangepakt, de beleidsaanpak en het effect ervan, alsmede technische informatie over bestaande praktijken in de sector. Voorts heeft ze gerichte workshops gehouden en talrijke standpuntnota’s en analytische documenten geanalyseerd, die zij in het kader van de voorbereiding van het initiatief heeft ontvangen. De voorbereiding van de effectbeoordeling die aan het initiatief ten grondslag ligt, werd ondersteund door twee externe studies die een reeks individuele raadplegingen van de voornaamste belanghebbenden omvatten 43 .

Bovendien heeft de Commissie het initiatief besproken met leden van het contactcomité voor audiovisuele mediadiensten en ERGA. Dankzij deze deskundigengroepen konden de meest relevante autoriteiten op het niveau van de lidstaten rechtstreeks worden geraadpleegd. Om meningen te verzamelen van onderzoekers en deskundigen met bijzondere expertise op relevante gebieden (zoals publiek en constitutioneel recht, alsook mediavrijheid en interne markt), werd op 18 februari 2022 een specifieke workshop georganiseerd met vertegenwoordigers van de academische wereld, ERGA en de Commissie.

Het idee van een wetgevingsvoorstel waarmee in elk geval bepaalde belangrijke gebieden worden gereguleerd, kreeg steun van burgers en de meeste andere belanghebbenden, waaronder de gemeenschap voor mediavrijheid, consumentenorganisaties, regulerende instanties voor de media en ERGA, publieke en particuliere omroepen, distributeurs van inhoud en spelers uit het reclame-ecosysteem. Onder die belanghebbenden bestaat een breed draagvlak voor een op beginselen gebaseerde aanpak in tegenstelling tot geen actie of gedetailleerde normering.

Niet-gouvernementele organisaties en publieke omroepen waren hoofdzakelijk voorstander van maatregelen op EU-niveau ter invoering van waarborgen voor redactionele onafhankelijkheid, onder meer van publieke media, en herinnerden aan het belang van het protocol van Amsterdam. De publieke omroepen ondersteunen met name waarborgen voor redactionele integriteit online en richtsnoeren voor passende aandacht voor audiovisuele mediadiensten van algemeen belang.

Met name de particuliere omroepen waren voorstander van gemeenschappelijke beginselen voor maatregelen inzake de pluriformiteit van de media en transparantie, objectiviteit en controleerbaarheid van publieksmeting, waarbij zij het op het laatste punt eens waren met de uitgevers en spelers uit het reclame-ecosysteem. Uitgevers, die van oudsher niet gereguleerd zijn, gaven over het algemeen de voorkeur aan zelfregulering of een aanbeveling. Zij waren echter wel voor voorstander van EU-brede maatregelen voor de bescherming van journalistieke bronnen en voor overheidsreclame. Burgers waren het sterk eens met de noodzaak van transparantie en eerlijkheid bij de toewijzing van overheidsreclame. Omroepen en uitgevers verzochten om doeltreffende regelgeving voor onlineplatforms.

Wat governance betreft, bestaat er een breed draagvlak voor een op ERGA gebaseerd toezicht, maar lopen de meningen over de mogelijke toekomstige status daarvan uiteen. Regulerende instanties en de gemeenschap voor mediavrijheid zijn voorstander van een versterking van ERGA, terwijl bedrijven en ondernemersorganisaties de huidige vorm willen behouden. Overheidsinstanties waren voornamelijk voorstander van samenwerking op regelgevingsgebied op EU-niveau om gemeenschappelijke normen voor de pluriformiteit van de media te faciliteren en de rol en de middelen van ERGA voor verdere EU-coördinatie te verbeteren.

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

De Commissie heeft bij de voorbereiding van dit voorstel gebruikgemaakt van deskundigheid op vele gebieden.

Naast de genoemde openbare raadpleging en andere raadplegingen van belanghebbenden heeft de Commissie twee externe studies laten uitvoeren om een sterke samenhang en vergelijkbaarheid van analyses voor alle mogelijke beleidsbenaderingen te waarborgen.

Het Europees Waarnemingscentrum voor de audiovisuele sector heeft ook een speciaal verslag over het bestuur en de onafhankelijkheid van publieke media opgesteld 44 . Het verslag gaat vergezeld van een uitgebreid overzicht van de belangrijkste bestuurswaarborgen voor publieke media in Europa.

Uit de jaarlijkse verslagen over de rechtsstaat van de Commissie, de jaarlijkse verslagen van de monitor voor de pluriformiteit van de media en enkele Eurobarometer-enquêtes kwamen bewijsmateriaal en analyses over veel relevante kwesties naar voren. Deze bronnen werden gebruikt voor het vaststellen van de problemen, hun omvang op de interne mediamarkt en hun drijfveren. De Commissie heeft bovendien gebruikgemaakt van de relevante aanbevelingen van de Raad van Europa, waarmee alle lidstaten hebben ingestemd 45 .

Ten slotte heeft de Commissie, ter verdere ondersteuning van een op feiten gebaseerde analyse, een overzicht gemaakt van de relevante jurisprudentie en een uitgebreid literatuuronderzoek verricht, dat academische literatuur en een breed spectrum van beleidsstudies en rapporten omvatte, onder meer van ngo’s die actief zijn op het gebied van de vrijheid en de pluriformiteit van de media.

Effectbeoordeling

In overeenstemming met haar beleid inzake “betere regelgeving” heeft de Commissie voor dit voorstel een effectbeoordeling uitgevoerd die door de Raad voor regelgevingstoetsing van de Commissie is onderzocht. Het effectbeoordelingsverslag is op 13 mei voor het eerst voorgelegd aan de Raad voor regelgeving en is op 8 juni tijdens een hoorzitting met de Raad besproken. In aansluiting op een negatief advies van 10 juni werd het verslag grondig herzien en op 11 juli opnieuw voorgelegd aan de Raad voor regelgevingstoetsing. Op 27 juli heeft de Raad voor regelgevingstoetsing een positief advies met voorbehoud uitgebracht. Het effectbeoordelingsverslag werd verder herzien om rekening te houden met de suggesties voor verbetering van de Raad voor regelgevingstoetsing. De adviezen van de Raad voor regelgevingstoetsing, en de opmerkingen en een toelichting over de manier waarop daarmee rekening is gehouden, zijn opgenomen in bijlage 1 bij de effectbeoordeling.

De Commissie heeft verschillende beleidsopties onderzocht voor het verwezenlijken van de algemene doelstelling van het voorstel, namelijk het verbeteren van de werking van de interne mediamarkt.

3.

Er werden drie beleidsopties beoordeeld, die verschilden wat betreft de intensiteit van de regelgeving:


·Optie 1: Aanbeveling over de pluriformiteit en onafhankelijkheid van de media, waarbij de lidstaten en op sommige gebieden bedrijven op de mediamarkt worden gestimuleerd om een reeks maatregelen te treffen om de pluriformiteit van de media, redactionele onafhankelijkheid en de transparantie en eerlijkheid op de mediamarkt te bevorderen.

·Optie 2: Wetgevingsvoorstel en aanbeveling over de onafhankelijkheid van de media, waarbij het eerste document algemene regels voor de interne markt voor mediadiensten bevat en het laatste mediabedrijven en lidstaten stimuleert om de onafhankelijkheid en de transparantie van de media te bevorderen.

·Optie 3: Verbeterd wetgevingsvoorstel waarbij bovenop alle wetgevingselementen van optie 2 verdere verplichtingen voor bedrijven op de mediamarkt en regulerende instanties worden toegevoegd om de beschikbaarheid van hoogwaardige mediadiensten en een transparante en eerlijke toewijzing van economische middelen op de mediamarkt te bevorderen.

4.

Voor de governance van het wetgevingsinstrument zijn onder de opties 2 en 3 twee subopties in overweging genomen:


·Suboptie A: een governancesysteem op basis van een raad die wordt bijgestaan door een secretariaat van de Commissie;

·Suboptie B: een governancesysteem op basis van een raad die wordt bijgestaan door een onafhankelijk EU-kantoor.

Volgens de vaste methode van de Commissie werden van elke beleidsoptie de effecten beoordeeld vanuit economisch, maatschappelijk en grondrechtelijk oogpunt. De voorkeursoptie is optie 2, suboptie A. Deze optie beantwoordt op een efficiënte, coherente, evenredige en grotendeels doeltreffende wijze aan de algemene doelstelling van de maatregel.

In het voorgestelde wetgevingsinstrument worden met name enkele kernbeginselen en regels voor de mediamarkt vastgesteld en worden belangrijke taken toegekend aan de raad, als collectief orgaan van onafhankelijke regulerende instanties voor de media, waaronder het verlenen van deskundig advies over regelgevende, technische of praktische aspecten van mediaregelgeving, het afgeven van adviezen over marktconcentraties die mogelijk van invloed zijn op de werking van de interne markt en het coördineren van maatregelen met betrekking tot aanbieders van mediadiensten (ook uit derde landen) die de EU-medianormen niet naleven. Het is dan mogelijk om zich voor de nationale rechter te beroepen op de in het wetgevingsinstrument vastgestelde beginselen en regels, en de Commissie kan inbreukprocedures inleiden, onder meer in geval van systemische problemen. Het niet-bindende onderdeel van het beleidspakket, de aanbeveling, bevat vrijwillige maatregelen met betrekking tot twee specifieke kwesties: waarborgen voor de onafhankelijkheid van media en transparantie inzake media-eigendom. Een dergelijke gelaagde en flexibele aanpak levert de gewenste voordelen op terwijl de kosten voor de spelers op de mediamarkt en de overheidsinstanties worden geoptimaliseerd, waarbij ook rekening wordt gehouden met de lagere kosten van een secretariaat van de Commissie in vergelijking met het EU-kantoor.

Het effect van de beleidsopties op de verschillende categorieën belanghebbenden wordt nader toegelicht in bijlage 3 bij de effectbeoordeling.

Grondrechten

Door de convergentie van de regelgeving op de interne mediamarkt te versterken, redactionele onafhankelijkheid te waarborgen in combinatie met de vrijheid van ondernemerschap van aanbieders van mediadiensten en de transparantie en eerlijkheid bij de toewijzing van economische middelen te vergroten, zal de voorgestelde verordening het aanbieden van onafhankelijke en hoogwaardige mediadiensten over de grenzen heen vergemakkelijken en aldus de vrijheid en de pluriformiteit van de media bevorderen. De belangrijke rol van de raad in het nieuwe kader, die volledig onafhankelijk is van overheden en andere publieke of particuliere entiteiten, zal bijdragen tot een doeltreffende en onpartijdige handhaving van de vrijheid van meningsuiting in de hele EU, die wordt beschermd door artikel 11 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (“het Handvest”), dat overeenkomt met artikel 10 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens.

De voorgestelde verordening heeft ook een positief effect op de vrijheid van ondernemerschap (artikel 16 van het Handvest), doordat belemmeringen voor het vrij verrichten van diensten worden weggenomen en het risico dat bepaalde spelers op de mediamarkt worden gediscrimineerd wordt beperkt.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

De gevolgen voor de begroting van het voorstel voor deze verordening worden gedekt door de toewijzingen uit het meerjarig financieel kader 2021-2027 in het kader van de financiële toewijzingen voor het programma Creatief Europa, zoals gespecificeerd in het financieel memorandum bij het voorstel.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

De Commissie zal een alomvattend kader vaststellen voor een permanente controle van de output, de resultaten en het effect van dit wetgevingsinstrument. Dit omvat met name een nieuw onafhankelijk controlemechanisme voor het vaststellen en beoordelen van risico’s voor de werking van de interne markt van mediadiensten. Het instrument wordt binnen vier jaar na de inwerkingtreding ervan en vervolgens om de vier jaar geëvalueerd en er wordt verslag uitgebracht aan het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en het Europees Economisch en Sociaal Comité.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk I bevat het onderwerp en het toepassingsgebied van de verordening en de definities van de belangrijkste termen die in de verordening worden gebruikt. Met name wordt gesteld dat hoofdstuk II en hoofdstuk III, artikel 5 van de verordening bepalingen voor minimale harmonisatie zijn.

Hoofdstuk II bevat de rechten van ontvangers van mediadiensten en de rechten van aanbieders van mediadiensten op de interne markt. Het bevat bovendien de waarborgen voor de onafhankelijke werking van publieke media en de verplichtingen van aanbieders van mediadiensten op de interne markt.

Hoofdstuk III bevat een kader voor samenwerking op regelgevingsgebied en een goed functionerende markt voor mediadiensten.

Op grond van artikel 1 zijn de onafhankelijke nationale regulerende instanties of organen van de lidstaten die belast zijn met de uitvoering van de AVMD-richtlijn verantwoordelijk voor de toepassing van dit hoofdstuk en krijgen zij de geschikte onderzoeksbevoegdheden om hun taken uit te voeren.

In artikel 2 wordt de Europese Raad voor mediadiensten, het collectieve orgaan van onafhankelijke regulerende instanties voor de media, opgericht als vervanger en opvolger van de Europese Groep van regulerende instanties voor audiovisuele mediadiensten (ERGA). In dit artikel worden de eisen voor de onafhankelijkheid van de raad en de structuur ervan vermeld. De raad krijgt de voor de uitvoering van zijn taken vereiste administratieve en organisatorische ondersteuning van een door de Commissie ter beschikking gesteld secretariaat. Het hoofdstuk bevat de taken van de raad op grond van de verordening.

Artikel 3 voorziet in regels en procedures voor samenwerking op regelgevingsgebied en convergentie op de interne mediamarkt, waaronder een mechanisme voor gestructureerde samenwerking, verzoeken om handhavingsmaatregelen, richtsnoeren inzake mediaregelgeving en coördinatie van maatregelen betreffende mediadiensten van derde landen. Deze bepalingen zijn bedoeld om te zorgen voor een nauwere samenwerking tussen de nationale regulerende instanties en organen op verschillende gebieden van mediaregelgeving.

In artikel 4 komen specifieke kwesties over het aanbieden van mediadiensten in een digitale omgeving aan de orde. Met betrekking tot het aanbieden van mediadiensten op zeer grote onlineplatforms, bouwt het voort op bestaande horizontale wetgeving door middel van aanvullende waarborgen voor redactionele integriteit van inhoud die aanbieders van mediadiensten online verstrekken en die voldoen aan bepaalde normen inzake (zelf)regulering, en het opzetten van een gestructureerde dialoog tussen zeer grote onlineplatforms en relevante tegenhangers uit het media-ecosysteem. Deze afdeling voorziet ook in het recht van aanpassing van het audiovisuele media-aanbod op apparaten en op gebruikersinterfaces waarmee de toegang tot audiovisuele mediadiensten wordt beheerd en de overeenkomstige verplichting van fabrikanten en ontwikkelaars om een dergelijke aanpassing technisch mogelijk te maken.

Afdeling 5 bevat een rechtskader voor nationale maatregelen die van invloed zijn op het functioneren van aanbieders van mediadiensten en bevat eisen voor nationale regels en procedures in verband met het beoordelen van de gevolgen van concentraties op de mediamarkt voor de pluriformiteit van de media en de redactionele onafhankelijkheid. De raad moet een standpunt innemen in gevallen waarin de werking van de interne markt kan worden beïnvloed.

Artikel 6 bevat eisen voor systemen en methoden voor publieksmeting die worden toegepast door relevante spelers op de markt. De regels gaan gepaard met een aanmoediging om gedragscodes op te stellen en de uitwisseling van beste praktijken te stimuleren. Artikel 6 bevat ook gemeenschappelijke eisen voor de toewijzing van uitgaven voor overheidsreclame aan aanbieders van mediadiensten, zonder van invloed te zijn op de regels voor overheidsopdrachten en staatssteunregels.

Hoofdstuk IV bevat slotbepalingen, met name inzake toezicht, evaluatie en rapportage. De verordening omvat een mechanisme waarmee de Commissie in overleg met de raad regelmatig toezicht kan houden op risico’s voor de werking van de interne markt voor mediadiensten. In dit hoofdstuk wordt bovendien het desbetreffende artikel van de AVMD-richtlijn ingetrokken en worden de inwerkingtreding en het begin van de toepassing van de verordening vermeld.