Toelichting bij COM(2022)525 - Vaststelling vangstmogelijkheden voor 2023 voor bepaalde visbestanden in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee, aanpassing van die vangstmogelijkheden voor 2022

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid (“de GVB-basisverordening”) 1 moet ervoor zorgen dat de levende aquatische hulpbronnen vanuit economisch, ecologisch en sociaal oogpunt duurzaam worden geëxploiteerd. Een belangrijk instrument in dit verband is de jaarlijkse vaststelling van de vangstmogelijkheden. Alle verordeningen inzake de vangstmogelijkheden moeten de vangsten beperken tot niveaus die in overeenstemming zijn met de algemene GVB-doelstellingen.

Het doel van dit voorstel is de vangstmogelijkheden vast te stellen voor bepaalde bestanden en groepen bestanden in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee.

Overeenkomstig het meerjarenplan voor demersale bestanden in het westelijke deel van de Middellandse Zee 2 wordt in dit voorstel voorgesteld vangstmogelijkheden vast te stellen voor de betrokken lidstaten (Spanje, Frankrijk en Italië) in de vorm van een maximaal toegestane visserijinspanning en maximale vangstbeperkingen voor garnalen.

In dit voorstel wordt tevens voorgesteld vangstmogelijkheden vast te stellen uit hoofde van overeenkomsten die zijn gesloten in het kader van de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (GFCM), een regionale organisatie voor visserijbeheer die verantwoordelijk is voor de instandhouding en het beheer van de mariene biologische rijkdommen in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee. De Europese Unie is lid van de GFCM, samen met Bulgarije, Kroatië, Cyprus, Frankrijk, Griekenland, Italië, Malta, Roemenië, Slovenië en Spanje. De maatregelen die in het kader van de GFCM worden aangenomen, zijn bindend voor de leden ervan.

Tot slot wordt in dit voorstel voorgesteld een autonoom quotum vast te stellen voor sprot uit de Zwarte Zee dat bedoeld is om het huidige niveau van visserijsterfte niet te doen stijgen. Ook wordt voorgesteld de door de GFCM vastgestelde totale toegestane vangst (TAC) en quota voor tarbot om te zetten in recht van de Unie.

Het uiteindelijke doel van het voorstel is de bestanden op een niveau te brengen en/of te houden waarmee de maximale duurzame opbrengst (MDO) kan worden gehaald. Met het meerjarenplan voor demersale bestanden in het westelijke deel van de Middellandse Zee wordt beoogd om de visserijsterfte op een niveau te brengen waarmee de MDO in steeds verdere mate en waar mogelijk in 2020, doch uiterlijk op 1 januari 2025 kan worden gehaald.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

De voorgestelde maatregelen zijn in overeenstemming met de doelstellingen en voorschriften van het GVB.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

De voorgestelde maatregelen stroken met het beleid van de Unie inzake duurzame ontwikkeling.


2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De rechtsgrondslag van dit voorstel is artikel 43, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Het voorstel valt onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie, als bedoeld in artikel 3, lid 1, punt d), VWEU. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing.

Evenredigheid

Het voorstel is in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel omdat het GVB een gemeenschappelijk beleid is, in die zin dat elk regionaal zeebekken van de EU (bijvoorbeeld de Oostzee, de Middellandse Zee) het voorwerp uitmaakt van een verordening inzake vangstmogelijkheden, waardoor een gelijk speelveld bij de uitvoering van het GVB wordt gewaarborgd. Krachtens artikel 43, lid 3, VWEU moet de Raad maatregelen tot vaststelling en verdeling van de vangstmogelijkheden aannemen.

In het voorstel wordt voorgesteld de vangstmogelijkheden over de lidstaten te verdelen. In het kader van de artikelen 16 en 17 van de GVB-basisverordening mogen de lidstaten deze mogelijkheden naar eigen goeddunken verdelen over de vaartuigen die hun vlag voeren. Zij kunnen dus met een ruime mate aan vrijheid en conform hun sociale en economische model bepalen hoe zij de mogelijkheden benutten.

Het voorstel heeft geen nieuwe financiële gevolgen voor de lidstaten.

Keuze van het instrument

Het voorgestelde instrument is een verordening van de Raad.

Dit voorstel voor visserijbeheer berust op artikel 43, lid 3, VWEU en is in overeenstemming met artikel 16 van de GVB-basisverordening.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

Niet van toepassing.

Raadpleging van belanghebbenden

Belanghebbende partijen zijn geraadpleegd via de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad “Naar een duurzamere visserij in de EU: stand van zaken en oriëntaties voor 2023”.

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

De beoordeling van de toestand van de bestanden in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee is gebaseerd op de recentste werkzaamheden van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij en het wetenschappelijk adviescomité van de GFCM.

Effectbeoordeling

De werkingssfeer van verordeningen inzake vangstmogelijkheden is omschreven in artikel 43, lid 3, VWEU.

Met het meerjarenplan voor de demersale visserijen in het westelijke deel van de Middellandse Zee is een visserijinspanningsregeling ingevoerd om het probleem van overbevissing in de demersale visserijen in het desbetreffende gebied aan te pakken. Op grond van artikel 7, lid 3, punt b), van het meerjarenplan kan de verlaging van de visserijinspanning daarnaast worden aangevuld met relevante technische of andere instandhoudingsmaatregelen die overeenkomstig het Unierecht worden genomen om de waarde van de geraamde visserijsterfte die, bij een bepaald visserijpatroon en bij de heersende gemiddelde milieuomstandigheden, een maximale opbrengst op de lange termijn (Fmsy) oplevert, uiterlijk op 1 januari 2025 te verwezenlijken. Bij Verordening (EU) 2022/110 van de Raad (verordening inzake vangstmogelijkheden 2022) 3 zijn op basis van wetenschappelijke advies een visserijinspanningsregeling voor beugvisserijvaartuigen en vangstbeperkingen voor garnalen ingevoerd.

Wat de door de GFCM ingevoerde vangstmogelijkheden in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee betreft, wordt in dit voorstel voorgesteld uitvoering te geven aan internationaal overeengekomen maatregelen. Alle elementen die van belang zijn voor de beoordeling van de mogelijke gevolgen van de vangstmogelijkheden, worden in aanmerking genomen bij het voorbereiden en voeren van internationale onderhandelingen in het kader waarvan vangstmogelijkheden van de Unie worden overeengekomen met derde partijen.

Het voorstel is niet alleen gericht op de korte termijn, maar maakt ook deel uit van een langeretermijnaanpak om de visserijinspanning geleidelijk op een niveau te brengen dat op lange termijn duurzaam is.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Niet van toepassing.

Grondrechten

Niet van toepassing.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

Dit voorstel zal worden uitgevoerd conform de GVB-basisverordening. De monitoring en de naleving van de voorschriften worden gewaarborgd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad 4 .

Toelichtende stukken (bij richtlijnen)

Niet van toepassing.

Artikelsgewijze toelichting

2.

In het voorstel wordt voorgesteld de vangstmogelijkheden voor 2023 voor bepaalde bestanden en groepen bestanden in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee vast te stellen, en met name:


1.

A. Uitvoering van het meerjarig beheersplan voor het westelijke deel van de Middellandse Zee


In het kader van het meerjarenplan voor de demersale visserijen in het westelijke deel van de Middellandse Zee moet de Raad een maximaal toegestane visserijinspanning vaststellen voor trawlers die demersale bestanden in het westelijke deel van de Middellandse Zee exploiteren, voor elke visserijinspanningsgroep, per lidstaat en voor de bestandsgroepen in bijlage I bij het plan.

Om de MDO-doelen voor de demersale bestanden in het westelijke deel van de Middellandse Zee te halen, werd in 2021 in wetenschappelijk advies van zowel het WTECV als het wetenschappelijk adviescomité van de GFCM aanbevolen om snel actie te ondernemen en de visserijsterfte daadwerkelijk te doen dalen. De heek- en diepzeegarnaalbestanden waren zodanig overbevist dat het WTECV uit voorzorg oordeelde dat ze zich op een niveau onder “Blim” bevonden, i.e. het grensreferentiepunt, uitgedrukt in paaibiomassa, als weergegeven in het beste beschikbare wetenschappelijke advies, met name van het WTECV, of van een vergelijkbare onafhankelijke wetenschappelijke instantie die op het niveau van de Unie of op internationaal niveau wordt erkend, onder hetwelk de reproductiecapaciteit verminderd kan zijn.

Volgens het advies van het WTECV (STECF-21-13 en PLEN-21-03) was een holistische benadering, waarbij inspanningsmaatregelen voor zowel trawlers als beugvisserijvaartuigen worden gecombineerd met vangstbeperkingen voor diepzeegarnalen, noodzakelijk om de visserijsterfte, met name voor heek en diepzeegarnalen, dringend te doen dalen. Deze benadering werd geïmplementeerd met de verordening inzake vangstmogelijkheden 2022 en de Commissie stelt voor deze benadering in 2023 te blijven toepassen.

In dit voorstel wordt het niveau van de visserijinspanning en van de vangsten in sommige gevallen met “p.m.” (pro memorie) weergegeven; deze niveaus zullen in een later stadium, wanneer het advies van het WTECV beschikbaar is, worden aangevuld.

Om het gebruik van selectief vistuig te bevorderen en om efficiënte sluitingen van gebieden vast te stellen ter bescherming van jonge vissen en paaiende vissen, is in de verordening inzake vangstmogelijkheden 2022 voorts een compensatiemechanisme vastgesteld voor de inspanningsregeling voor trawlers en de Commissie stelt voor om de toepassing van dit mechanisme in 2023 voort te zetten.

Op basis van de ervaring in het eerste toepassingsjaar meent de Commissie dat moet worden verduidelijkt hoe het mechanisme voor 2022 met terugwerkende kracht moet worden toegepast. De Commissie stelt eveneens voor p.m. % visdagen toe te wijzen overeenkomstig het wetenschappelijke advies van 2023.

3.

B. GFCM-maatregelen die van toepassing zijn in de Middellandse Zee, met inbegrip van:


- oogstbeperkingen en bovengrenzen voor het aantal vismachtigingen voor rood koraal in de gehele Middellandse Zee (GDG’s 1 tot en met 27);

- bovengrenzen voor het aantal vismachtigingen voor goudmakreel in de gehele Middellandse Zee (GDG’s 1 tot en met 27);

- maatregelen voor kleine pelagische bestanden in het kader van het in 2021 aangenomen meerjarig beheersplan van de GFCM voor kleine pelagische soorten in de Adriatische Zee (GDG’s 17 en 18).

De Commissie stelt voor de uitvoering van de bepalingen van dat plan, volgens een tweestapsbenadering met een overgangsperiode en langetermijnmaatregelen, in 2023 voort te zetten.

2023 is het tweede jaar van de overgangsperiode en de Commissie stelt de voortzetting voor van de toepassing van de vangstbeperkingen, met een over Italië en Kroatië verdeeld intern aandeel voor de overgangsperiode en een overgangsreserve voor Slovenië, en van het vlootcapaciteitsmaximum voor ringzegenvaartuigen en pelagische trawlers die op kleine pelagische bestanden vissen.

Dit capaciteitsmaximum moet hetzelfde zijn als in de verordening inzake vangstmogelijkheden 2022 en moet gebaseerd zijn op de in 2014 aan de GFCM gerapporteerde capaciteit;

- maatregelen voor demersale bestanden in het kader van het meerjarenplan voor de Adriatische Zee (GDG’s 17 en 18):

Tijdens haar 45e jaarvergadering in november 2022 moet de GFCM een nieuwe aanbeveling aannemen waarbij de visserijinspanning voor bodemottertrawlers (OTB) en boomkortrawlers (TBB) voor 2023 wordt verlaagd. Het voorstel zal na de jaarvergadering van de GFCM worden bijgewerkt door middel van een non-paper met de niveaus van de verlaging.

Het in de verordening inzake vangstmogelijkheden 2022 vastgestelde vlootcapaciteitsmaximum moet in 2023 worden gehandhaafd.

Dit voorstel bevat een aantal placeholders voor bestanden waarvoor de overgangsmaatregelen van de GFCM eind 2022 aflopen en waarvoor de GFCM tijdens haar 45e jaarvergadering in november 2022 nieuwe maatregelen moet aannemen;

- maatregelen voor het beheer van rode diepzeegarnaal en blauwrode diepzeegarnaal in het Kanaal van Sicilië (GDG’s 12 tot en met 16), de Ionische Zee (GDG’s 19, 20 en 21) en de Levantijnse Zee (GDG’s 24 tot en met 27);

- maatregelen voor zeebrasem in de Zee van Alborán (GDG’s 1, 2 en 3).


4.

C. GFCM-maatregelen die van toepassing zijn in de Zwarte Zee, met inbegrip van:


- een autonoom quotum voor sprot op basis van wetenschappelijk advies;

- de TAC en de toewijzing van quota voor tarbot in het kader van het meerjarig beheersplan van de GFCM voor de tarbotvisserij, ter uitvoering van Aanbeveling GFCM/43/2019/3 (GDG 29).

Wat betreft het niveau van de TAC en de quota voor tarbot zal het voorstel van de Commissie na de 45e jaarvergadering van de GFCM in november 2022 worden bijgewerkt.

De GFCM-aanbevelingen tot en met 2017 zijn in EU-recht geïmplementeerd op grond van Verordening (EU) nr. 1343/2011 (zoals gewijzigd) 5 en de Commissie heeft een voorstel aangenomen om uitvoering te geven aan de GFCM-aanbevelingen van 2018 en 2019 (COM/2021/434 final).

Maatregelen die functioneel verbonden zijn met de vangstmogelijkheden, zoals sluitingen van paaigebieden, maken deel uit van dit voorstel omdat de vangstmogelijkheden zonder dergelijke sluitingsperioden (zoals voor tarbot in de Zwarte Zee) niet op hetzelfde niveau zouden kunnen worden vastgesteld. De duur van de sluitingsperiode kan variëren naargelang van de toestand van het bestand zoals beoordeeld in het wetenschappelijk advies.