Toelichting bij COM(2022)702 - Harmonisatie van bepaalde aspecten van het insolventierecht

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Dit in september 2020 aangekondigde initiatief maakt deel uit van de prioriteit van de Commissie om vooruitgang te boeken op weg naar de kapitaalmarktenunie (KMU), een belangrijk project ter bevordering van de financiële en economische integratie in de Europese Unie 1 .

Het ontbreken van geharmoniseerde insolventieregelingen wordt al lang gezien als een van de belangrijkste belemmeringen voor het vrije kapitaalverkeer in de EU en voor een grotere integratie van de kapitaalmarkten van de EU. In 2015 hebben het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Europese Centrale Bank (ECB) gezamenlijk het insolventierecht aangewezen als een sleutelgebied voor het bereiken van een “echte” kapitaalmarktenunie 2 . Dit is ook het vaste standpunt van internationale instellingen, zoals het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en talrijke denktanks. In 2019 wees het IMF insolventiepraktijken aan als een van “de drie belangrijkste belemmeringen voor een grotere integratie van de kapitaalmarkt in Europa”, naast transparantie en kwaliteit van de regelgeving. De ECB heeft herhaaldelijk gewezen op de noodzaak “de grote tekortkomingen en verschillen tussen insolventiekaders aan te pakken [...] buiten de ontwerprichtlijn betreffende insolventie, herstructurering en tweede kans” aangezien “meer efficiënte en geharmoniseerde insolventiewetgeving [naast andere maatregelen] beleggers meer zekerheid kan bieden, de kosten kan verlagen, grensoverschrijdende beleggingen kan vergemakkelijken en risicokapitaal aantrekkelijker en toegankelijker maakt voor ondernemingen” 3 .

De insolventieregels zijn langs nationale lijnen versnipperd. Dit leidt tot verschillende resultaten in de lidstaten en met name tot efficiëntieverschillen in termen van de tijd die nodig is om een onderneming te vereffenen en de waarde die uiteindelijk kan worden gerecupereerd. In sommige lidstaten leidt dit tot lange insolventieprocedures en een lage gemiddelde gerecupereerde waarde bij vereffening. Verschillen tussen nationale regelingen vertalen zich ook in rechtsonzekerheid wat betreft de resultaten van insolventieprocedures en leiden ertoe dat schuldeisers met grensoverschrijdende vorderingen worden geconfronteerd met hogere informatie- en leerkosten dan schuldeisers die alleen in eigen land actief zijn.

De resultaten van insolventieprocedures verschillen aanzienlijk van lidstaat tot lidstaat: de gemiddelde recuperatietermijn varieert van 0,6 tot 7 jaar en de gerechtskosten gaan van 0 % tot meer dan 10 %. In 2018 bedroeg de gemiddelde gerecupereerde waarde van bedrijfsleningen in de EU 40 % van het uitstaande bedrag op het moment van wanbetaling en 34 % voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) 4 . Lage recuperatiewaarden, lange insolventieprocedures en dure procedures hebben niet alleen gevolgen voor de efficiëntie van de vereffening van een onderneming. Zij zijn ook een primaire overweging voor beleggers of schuldeisers bij het bepalen van de hoogte van de risicopremie die zij bij een belegging verwachten terug te krijgen. Hoe minder efficiënt de insolventieregeling, hoe hoger de premie die beleggers zouden vragen, als de rest constant blijft. Een premie voor een hoog risico verhoogt de kapitaalkosten voor de onderneming en weerhoudt beleggers ervan krediet te verstrekken als het risico bijzonder hoog is. Dit beperkt op zijn beurt de keuze van de voor de onderneming beschikbare financiering en beperkt meer in het algemeen haar vermogen om betaalbare financiering voor de uitbreiding van haar activiteiten aan te trekken.

Bij 10 % tot 20 % van de 120 000 tot 150 000 jaarlijkse insolventiegevallen in de EU was er sprake van een grensoverschrijdende kredietverstrekking. De verschillen tussen insolventieregelingen in de EU vormen een bijzonder probleem voor grensoverschrijdende beleggers, die bij de beoordeling van een beleggingsmogelijkheid buiten hun eigen lidstaat mogelijk rekening moeten houden met 27 verschillende insolventieregelingen. Het speelveld is niet gelijk. Beleggingen in lidstaten met efficiëntere insolventieregelingen worden aantrekkelijker geacht dan vergelijkbare beleggingen in lidstaten met minder efficiënte insolventieregelingen. Dit vormt een aanzienlijke belemmering voor grensoverschrijdende kapitaalstromen en voor de werking van de eengemaakte kapitaalmarkt in de EU. Ondernemingen in lidstaten met efficiëntere insolventiekaders krijgen waarschijnlijk ook toegang tot goedkopere financiering, waardoor zij een concurrentievoordeel hebben ten opzichte van ondernemingen uit andere lidstaten. Bovendien weerhouden uiteenlopende insolventieregelingen in de lidstaten beleggers ervan beleggingen te overwegen in lidstaten waarvan zij de rechtsstelsels minder goed kennen. Dit geldt met name voor beleggers die niet over de middelen beschikken om 27 verschillende insolventieregelingen te analyseren. Dit vermindert het totale potentieel voor grensoverschrijdende beleggingen in de EU, waardoor de diepte en breedte van de EU-kapitaalmarkten worden beperkt en het algemene succes van het KMU-project wordt ondermijnd.

De aanhoudende energiecrisis en de beperkte fiscale ruimte voor overheidssubsidies kunnen in de toekomst leiden tot een toename van het aantal bedrijfsbeëindigingen. Meer bedrijven kunnen te maken krijgen met omstandigheden waarin hun schuldniveau onhoudbaar blijkt. Bovendien blijkt uit de recentste economische ontwikkelingen dat de EU-economie nog steeds kwetsbaar is voor grote economische schokken en onrust. Mocht dat laatste zich voordoen, zouden efficiëntere en beter op elkaar afgestemde insolventieregels in de EU het vermogen om dergelijke schokken op te vangen vergroten. Zij zouden ook de negatieve gevolgen (en kosten voor beleggers) van ongecontroleerde vereffeningen helpen beperken. In het basisscenario blijven insolventiezaken de capaciteit van de rechtsstelsels op de proef stellen, maar worden er geen oplossingen geïmplementeerd om de problemen van lange en inefficiënte procedures, lagere recuperatiewaarden en uiteindelijk minder kredietverlening en structurele aanpassingen in de economie aan te pakken.

Het ontbreken van meer convergentie in de insolventieregelingen heeft tot gevolg dat grensoverschrijdende beleggingen en grensoverschrijdende zakelijke relaties hun potentieel niet bereiken.

Er zijn maatregelen op EU-niveau nodig om de versnippering van de insolventieregelingen aanzienlijk te verminderen. Het zou de convergentie van gerichte elementen van de insolventieregels van de lidstaten ondersteunen en gemeenschappelijke normen in alle lidstaten tot stand brengen, waardoor grensoverschrijdende beleggingen worden vergemakkelijkt.

Maatregelen op EU-niveau zouden voor een gelijk speelveld zorgen en verstoringen van grensoverschrijdende beleggingsbeslissingen als gevolg van een gebrek aan informatie over en verschillen in de opzet van insolventieregelingen voorkomen. Dit zou bijdragen tot het faciliteren van grensoverschrijdende beleggingen en concurrentie en zou tegelijkertijd de ordelijke werking van de eengemaakte markt beschermen. Aangezien verschillen in insolventieregelingen een belangrijk obstakel voor grensoverschrijdende beleggingen zijn, is het aanpakken van dit obstakel van cruciaal belang voor de verwezenlijking van een eengemaakte kapitaalmarkt in de EU.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Dit voorstel is volledig coherent met andere EU-wetgeving op het beleidsterrein, met name Richtlijn (EU) 2019/1023 van het Europees Parlement en de Raad 5 en Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad 6 , aangezien het problemen aanpakt die de andere bestaande wetgevingen niet aanpakken. Dit EU-optreden pakt dus een echte leemte in de wetgeving aan.

Richtlijn (EU) 2019/1023 is een instrument van gerichte harmonisatie dat toegespitst was op twee specifieke soorten procedures: pre-insolventieprocedures; en schuldkwijtscheldingsprocedures voor failliete ondernemers. Beide procedures waren nieuw en ontbraken in de nationale insolventiekaders van de meeste lidstaten. Preventieve herstructureringsprocedures (titel II van Richtlijn (EU) 2019/1023) zijn regelingen die beschikbaar zijn voor schuldenaren in financiële moeilijkheden voordat zij insolvent worden, d.w.z. wanneer insolventie slechts waarschijnlijk is. Zij zijn gebaseerd op het feit dat er een veel grotere kans is om noodlijdende ondernemingen te redden wanneer zij in een zeer vroeg stadium, voordat zij definitief insolvent worden, kunnen beschikken over instrumenten voor de herstructurering van hun schulden. De minimumharmonisatienormen van Richtlijn (EU) 2019/1023 betreffende preventieve herstructureringsstelsels gelden alleen voor ondernemingen die nog niet insolvent zijn en hebben juist tot doel insolventieprocedures te voorkomen voor ondernemingen die nog levensvatbaar kunnen worden gemaakt. Zij hebben geen betrekking op de situatie waarin een onderneming insolvent wordt en een insolventieprocedure moet ondergaan. Ook de minimumnormen inzake de tweede kans voor failliete ondernemers (titel III van Richtlijn (EU) 2019/1023) hebben geen betrekking op de wijze waarop insolventieprocedures worden gevoerd. Zij hebben in plaats daarvan betrekking op de kwijtschelding van schulden voor insolvente ondernemers als gevolg van insolventie en kunnen worden omschreven als een regeling van de gevolgen na insolventie, die echter de insolventiewetgeving zelf niet harmoniseert.

Verordening (EU) 2015/848 is vastgesteld op de rechtsgrond voor justitiële samenwerking in burgerlijke en handelszaken (artikel 81, VWEU) 7 . Bij Verordening (EU) 2015/848 zijn uniforme regels inzake internationale bevoegdheid en toepasselijk recht ingevoerd die – voor gevallen van grensoverschrijdende insolventie – bepalen in welke lidstaat de insolventieprocedure moet worden geopend en welk recht moet worden toegepast. Daarnaast waren er uniforme regels die ervoor zorgden dat de beslissingen van de in deze zaken bevoegde gerechten op het grondgebied van alle lidstaten werden erkend en zo nodig ten uitvoer werden gelegd. Verordening (EU) 2015/848 heeft geen gevolgen voor de inhoud van het nationale insolventierecht. In deze verordening is bepaald welk recht van toepassing is, maar worden geen kenmerken of minimumnormen voor dat recht voorgeschreven. De verschillen tussen de insolventiewetgevingen van de lidstaten (en de daaruit voortvloeiende problemen en kosten) worden er derhalve niet door aangepakt.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

Dit voorstel is volledig in overeenstemming met de prioriteit van de Commissie om vooruitgang te boeken op weg naar de kapitaalmarktenunie, en met name met actie 11 van het actieplan voor de opbouw van een kapitaalmarktenunie en de daaropvolgende mededeling van de Commissie over de kapitaalmarktenunie. In het actieplan 2020 voor de opbouw van een kapitaalmarktenunie 8 werd aangekondigd dat de Commissie een wetgevend of niet-wetgevend initiatief zou nemen voor minimale harmonisatie of grotere convergentie op gerichte gebieden van het insolventierecht voor niet-bancaire ondernemingen om de uitkomsten van insolventieprocedures voorspelbaarder te maken. Op 15 september 2021 heeft voorzitter Von der Leyen in haar intentieverklaring 9 aan het Parlement en het voorzitterschap van de Raad een initiatief aangekondigd betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het materieel recht inzake insolventieprocedures, dat is opgenomen in het werkprogramma van de Commissie voor 2022 10 . In de in november 2021 gepubliceerde mededeling van de Commissie over de kapitaalmarktenunie werd een aanstaande richtlijn aangekondigd, mogelijk aangevuld met een aanbeveling van de Commissie, op het gebied van insolventie van ondernemingen 11 .

Het voorstel is ook volledig in overeenstemming met de gerichte landspecifieke aanbevelingen in het kader van het Europees Semester ter verbetering van de efficiëntie en snelheid van de nationale insolventieregelingen, die in sommige lidstaten tot hervormingen van het insolventierecht hebben geleid.

Het voorstel is ook coherent met Richtlijn 2001/23/EG van de Raad 12 , aangezien het geen afbreuk doet aan het beginsel dat werknemers hun rechten niet behouden bij de overgang van een onderneming in het kader van een insolventieprocedure. In artikel 5, lid 1, van Richtlijn 2001/23/EG is met name bepaald dat, tenzij de lidstaten anders bepalen, de artikelen 3 en 4 inzake het behoud van de rechten van werknemers bij de overgang van de eigendom van een onderneming niet van toepassing zijn als de vervreemder verwikkeld is in een faillissementsprocedure of in een soortgelijke insolventieprocedure met het oog op de vereffening van het vermogen van de vervreemder onder toezicht van een bevoegde overheidsinstantie. Het voorstel is volledig in overeenstemming met deze bepaling bij de regeling van “pre-packprocedures” 13 . In overeenstemming met het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak-Heiploeg 14 verduidelijkt dit voorstel met name dat de vereffeningsfase van een pre-packprocedure voor de toepassing van artikel 5, lid 1, van Richtlijn 2001/23/EG moet worden beschouwd als een faillissements- of insolventieprocedure met het oog op de vereffening van het vermogen van de vervreemder onder toezicht van een bevoegde overheidsinstantie.

Het voorstel is ook in overeenstemming met Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad 15 , die tot doel heeft de accumulatie van milieuaansprakelijkheid te beperken en ervoor te zorgen dat het beginsel dat de vervuiler betaalt, wordt nageleefd. De lidstaten zijn op grond van Richtlijn 2004/35/EG verplicht maatregelen te nemen om de geëigende economische en financiële actoren aan te moedigen financiële-zekerheidsinstrumenten en -markten te ontwikkelen, met inbegrip van financiële mechanismen voor gevallen van insolventie, opdat actoren gebruik zouden kunnen maken van financiële garanties om hun verantwoordelijkheden krachtens Richtlijn 2004/35/EG na te komen. Deze mechanismen moeten ervoor zorgen dat vorderingen worden voldaan, zelfs wanneer de schuldenaar insolvent wordt. Het voorstel laat die maatregelen uit hoofde van Richtlijn 2004/35/EG onverlet. Integendeel, een efficiënter insolventiekader zou bijdragen tot een snellere en effectievere recuperatie van de waarde van goederen in het algemeen en aldus de vergoeding van milieuvorderingen tegen een insolvent bedrijf vergemakkelijken, zelfs zonder een beroep te doen op financiële-zekerheidsinstrumenten, wat volledig in overeenstemming is met de doelstellingen van Richtlijn 2004/35/EG.

Ten slotte zal dit voorstel ertoe bijdragen dat meer ondernemers in aanmerking komen voor schuldkwijtschelding, aangezien insolventieprocedures tegen micro-ondernemingen gemakkelijker zullen kunnen worden ingeleid en efficiënter zullen verlopen. Dit strookt met de doelstelling van het steunpakket voor het mkb dat voorzitter Von der Leyen in september 2022 in haar toespraak over de Staat van de Unie heeft aangekondigd.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Het voorstel is gebaseerd op artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), op grond waarvan maatregelen voor de onderlinge aanpassing van nationale bepalingen kunnen worden vastgesteld die de totstandbrenging en goede werking van de eengemaakte markt tot doel hebben.

Insolventiewetgeving zorgt voor een ordelijke vereffening van ondernemingen in financiële en economische moeilijkheden. Insolventiewetgeving wordt beschouwd als een van de belangrijkste factoren voor het bepalen van de kosten van financiële beleggingen, aangezien zij het mogelijk maakt de uiteindelijke recuperatiewaarde van beleggingen in insolvente ondernemingen vast te stellen.

Grote verschillen in de doeltreffendheid van nationale insolventieprocedures belemmeren het vrije verkeer van kapitaal en de goede werking van de eengemaakte markt, doordat zij grensoverschrijdende beleggingen minder aantrekkelijk maken als gevolg van de beperkte voorspelbaarheid van de uitkomst van insolventieprocedures voor ondernemingen in de verschillende lidstaten en de daaruit voortvloeiende hogere kosten die grensoverschrijdende beleggers dienen te maken om informatie te vergaren. Bovendien leiden deze verschillen tot grote verschillen in de recuperatiewaarde van beleggingen in insolvente ondernemingen in de EU. Het speelveld is dus niet gelijk in de Unie. Beleggingen in lidstaten met een efficiëntere insolventiewetgeving worden aantrekkelijker geacht dan vergelijkbare beleggingen in lidstaten met een minder efficiënte insolventiewetgeving. Ondernemingen uit lidstaten met een efficiëntere insolventiewetgeving kunnen profiteren van lagere kapitaalkosten dan ondernemingen uit andere lidstaten en hebben dus in het algemeen gemakkelijker toegang tot kapitaal.

Doel van het voorstel is de verschillen tussen de nationale insolventiewetgevingen te verkleinen en aldus het probleem van inefficiëntere insolventiewetgevingen in sommige lidstaten aan te pakken, insolventieprocedures in het algemeen voorspelbaarder te maken en belemmeringen voor het vrije verkeer van kapitaal te verminderen. Door bepaalde aspecten van het insolventierecht te harmoniseren, beoogt het voorstel met name de informatie- en leerkosten voor grensoverschrijdende beleggers te verminderen. Meer uniforme insolventiewetgeving zou er dus toe moeten leiden dat ondernemingen in de hele Unie een grotere keuze aan financiering hebben.

Dit voorstel is niet gebaseerd op artikel 81 VWEU, aangezien het niet uitsluitend betrekking heeft op situaties met grensoverschrijdende gevolgen. Het voorstel is in de eerste plaats bedoeld om met name belemmeringen voor grensoverschrijdende beleggingen weg te nemen, maar beoogt ook de onderlinge aanpassing van nationale bepalingen die steevast van toepassing zouden zijn op zowel ondernemingen als ondernemers die in een of meer lidstaten actief zijn. Derhalve zou het voorstel ook betrekking hebben op situaties zonder grensoverschrijdende dimensie en zou het gebruik van artikel 81 als rechtsgrondslag niet gerechtvaardigd zijn.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

De belemmeringen die voortvloeien uit sterk uiteenlopende nationale insolventieregelingen werken remmend op de verwezenlijking van een eengemaakte markt in de EU meer in het algemeen en de totstandbrenging van de kapitaalmarktenunie in het bijzonder, en rechtvaardigen derhalve een eenvormiger EU-regelgevingskader voor insolventie. Door de verschillende uitgangspunten, rechtstradities en beleidsvoorkeuren van de lidstaten is het echter onwaarschijnlijk dat hervormingen op nationaal niveau op dit gebied zullen leiden tot volledig convergerende insolventiestelsels en aldus de algemene efficiëntie ervan zullen verbeteren.

De harmonisatie van nationale insolventiewetgevingen kan leiden tot een homogenere werking van de EU-kapitaalmarkten, waardoor de versnippering van de markt afneemt en de bedrijfsfinanciering toegankelijker wordt. Maatregelen op EU-niveau zijn beter geschikt om de versnippering van de nationale insolventieregelingen aanzienlijk te verminderen en te zorgen voor een zodanige convergentie van specifieke elementen van de insolventieregels van de lidstaten dat grensoverschrijdende beleggingen in alle lidstaten worden vergemakkelijkt. Maatregelen op EU-niveau zouden ook zorgen voor een gelijk speelveld en zouden het risico verminderen dat grensoverschrijdende beleggingsbeslissingen worden verstoord als gevolg van feitelijke verschillen in insolventieregelingen en een gebrek aan informatie over deze verschillen.

Evenredigheid

Doel van dit voorstel is bij te dragen tot de goede werking van de eengemaakte markt en belemmeringen voor de uitoefening van fundamentele vrijheden, zoals het vrije verkeer van kapitaal en de vrijheid van vestiging, die voortvloeien uit verschillen tussen nationale wetgevingen en procedures op het gebied van bedrijfsinsolventie, weg te nemen. Om dit doel te bereiken, bevat dit voorstel slechts voorschriften voor minimale harmonisatie en alleen op specifieke gebieden van het materiële insolventierecht die waarschijnlijk de grootste invloed zullen hebben op de efficiëntie en de duur van dergelijke procedures.

Dit voorstel laat de lidstaten voldoende flexibiliteit om maatregelen aan te nemen op de gebieden die buiten zijn toepassingsgebied vallen, en om aanvullende maatregelen vast te stellen op de gebieden die geharmoniseerd zijn, mits deze maatregelen in overeenstemming zijn met het doel van dit voorstel. Overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel gaat dit voorstel dus niet verder dan wat nodig is om de doelstellingen ervan te verwezenlijken.

Keuze van het instrument

Artikel 114 VWEU maakt de goedkeuring van handelingen in de vorm van een verordening of richtlijn mogelijk. De integratie van de eengemaakte markt van de EU op het gebied van het insolventierecht kan het best worden bereikt door de onderlinge aanpassing van wetgevingen via harmonisatie door middel van een richtlijn, aangezien een richtlijn in overeenstemming is met de verschillende rechtsculturen en rechtsstelsels van de lidstaten op het gebied van het insolventierecht en bij de omzetting voldoende flexibiliteit biedt om gemeenschappelijke minimumnormen toe te passen op een wijze die verenigbaar is met die verschillende stelsels.

Een aanbeveling zou niet de gewenste onderlinge aanpassing kunnen bewerkstelligen op dit beleidsterrein, waar grote verschillen in bindende wetgeving van de lidstaten zijn vastgesteld. Tegelijkertijd zou onderlinge aanpassing door middel van een verordening de lidstaten onvoldoende flexibiliteit laten om aanpassingen aan de lokale omstandigheden aan te brengen en om de samenhang van procedurele insolventieregels met het bredere nationale rechtsstelsel te bewaren.

3. EVALUATIE, RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN

Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

1.

Niet van toepassing


Raadpleging van belanghebbenden

2.

De Commissie heeft belanghebbenden geraadpleegd bij de voorbereiding van dit voorstel. De Commissie heeft onder meer de volgende initiatieven genomen:


i) een specifieke openbare raadpleging gehouden (18 december 2020 – 16 april 2021);

ii) het publiek geraadpleegd over een aanvangseffectbeoordeling (11 november 2020 – 9 december 2020);

iii) op 22 maart 2022 en op [25] oktober 2022 specifieke vergaderingen met deskundigen van de lidstaten gehouden; en

iv) op 8 maart 2022 een speciale bijeenkomst met belanghebbenden gehouden.

In reactie op de online openbare raadpleging werden 129 bijdragen uit 17 lidstaten en uit het Verenigd Koninkrijk ingediend. Een derde van de antwoorden was afkomstig van beroepsbeoefenaren en professionals met belangstelling op het gebied van insolventie (deze categorie omvat zowel insolventiefunctionarissen als -advocaten). Ongeveer 20 % van de antwoorden werd ingediend door belanghebbenden uit de financiële sector, ongeveer 12 % door belanghebbenden uit het bedrijfsleven en de handel, 7 % door sociale en economische belangenorganisaties en 5,5 % door leden van de rechterlijke macht (gerechten). Daarnaast werden 10 antwoorden (7,75 %) ontvangen van overheidsinstanties van 8 lidstaten, waarvan 7 antwoorden afkomstig waren van een centrale overheid.

De belanghebbenden gaven aan dat de verschillen tussen de insolventiekaders van de lidstaten ernstige problemen voor de eengemaakte markt opleveren en dat verschillen tussen de nationale insolventiekaders grensoverschrijdende beleggingen en leningen ontmoedigen. Volgens belanghebbenden zijn deze verschillen van invloed op de werking van de eengemaakte markt, met name wat betreft: 1) vorderingen tot nietigverklaring; 2) de opsporing en recuperatie van de goederen die tot de insolvente boedel behoren; 3) de plichten en aansprakelijkheid van bestuurders bij dreigende insolventie; en 4) de wijze waarop een insolventieprocedure in gang wordt gezet. De overgrote meerderheid van de belanghebbenden was dan ook voorstander van EU-maatregelen ter verbetering van de convergentie op dit beleidsterrein, hetzij in de vorm van gerichte wetgeving (37,21 %), hetzij als aanbeveling (23,26 %), hetzij als een combinatie van beide (27,13 %).

De Commissie organiseerde ook een speciale bijeenkomst met een groep geselecteerde belanghebbenden. Tot de genodigden behoorden vertegenwoordigers van de financiële sector, het bedrijfsleven en de handel, vertegenwoordigers van werknemers, consumenten, beroepsbeoefenaren en professionals die werkzaam zijn in insolventieprocedures, alsmede academici en leden van denktanks. Tijdens de bijeenkomst hebben belanghebbenden een proactieve bijdrage geleverd door verslag uit te brengen over de praktische problemen die voortvloeien uit de versnippering van de nationale insolventiekaders en de verschillende prestatieniveaus daarvan. Zij spraken ook hun steun uit voor een grotere convergentie van het juridische landschap van insolventieprocedures in de EU.

De voorbereiding van het initiatief werd ondersteund door de groep deskundigen op het gebied van herstructurerings- en insolventierecht. Deze deskundigengroep werd oorspronkelijk door de Commissie opgericht ter voorbereiding van het voorstel dat tot Richtlijn (EU) 2019/1023 moest leiden. De groep werd vervolgens uitgebreid met 10 individuele deskundigen die werden aangewezen als vertegenwoordigers van een gemeenschappelijk belang op een bepaald beleidsterrein (de vertegenwoordigde belangengroepen waren financiële schuldeisers, handelsschuldeisers, consumentenschuldeisers, werknemersschuldeisers, insolvente debiteuren of debiteuren met een te zware schuldenlast).

Als onderdeel van haar werkzaamheden ter voorbereiding van het voorstel heeft de Commissie verzocht om twee externe studies over specifieke insolventiegebieden. Een consortium bestaande uit Tipik en Spark Legal Network kreeg de opdracht om beide studies uit te voeren. In de eerste studie, waarin op oneigenlijke gronden gebaseerde forumshopping in insolventieprocedures na de wijzigingen van 2015 in Verordening (EU) 2015/848 wordt onderzocht, wordt ook nagegaan in hoeverre verschillen tussen nationale insolventiekaders op oneigenlijke gronden gebaseerde forumshopping door belanghebbenden in de hand werken. In de tweede studie wordt het thema opsporing en recuperatie van goederen in insolventieprocedures onderzocht. Beide studies omvatten een empirische analyse, waarvoor de contractant gegevens heeft verzameld via zowel openbare online enquêtes als gestructureerde interviews met een reeks belanghebbenden uit alle lidstaten. Daarnaast heeft de Commissie Deloitte/Grimaldi de opdracht gegeven een specifieke studie te verrichten naar het effect van gerichte insolventiemaatregelen voor ondernemingen op de recuperatie van waarde en de doeltreffendheid van insolventieprocedures. De drie studies zijn beschikbaar op de website van de Commissie.

De Commissie heeft tijdens de voorbereiding van het voorstel ook de lidstaten herhaaldelijk geraadpleegd. Het initiatief is meermaals besproken door de ministers van Financiën van de lidstaten die hun steun voor het initiatief hebben uitgesproken. In de conclusies van de Raad (Ecofin) van 3 december 2020 over het actieplan voor de opbouw van een kapitaalmarktenunie 16 werd de Commissie aangemoedigd dit initiatief uit te voeren. Deze conclusies werden bevestigd in de verklaring van de Eurotop van 11 december 2020 17 . In april 2021 concludeerden de ministers van de Eurogroep dat de nationale hervormingen van de insolventieregelingen moeten vorderen in samenhang met parallelle, door EU-instellingen geleide werkstromen die in het actieplan voor de opbouw van een kapitaalmarktenunie zijn ondernomen 18 . In de verklaring van de Eurotop van 25 juni 2021 werd bevestigd dat “structurele uitdagingen voor de integratie en ontwikkeling van de kapitaalmarkten, vooral wat betreft specifieke onderdelen van het insolventierecht voor ondernemingen, in kaart moeten worden gebracht en moeten worden aangepakt” 19 . Ook het Europees Parlement toonde zich voorstander van efficiëntere en meer geharmoniseerde insolventieregelingen en riep de Commissie op zich sterker in te zetten voor reële vooruitgang op dit gebied, dat volgens het Parlement nog steeds een grote belemmering vormt voor de echte integratie van de EU-kapitaalmarkten 20 .

Tegelijkertijd hebben sommige lidstaten, gezien de nauwe band tussen het insolventierecht en andere gebieden van nationaal recht (zoals het eigendomsrecht en het arbeidsrecht) en de verschillen in de belangrijkste beleidsdoelstellingen van het insolventierecht, bedenkingen geuit tegen bindende wetgeving tot harmonisatie van het insolventierecht, onder meer in een brief die op 1 april 2021 aan de Commissie werd toegezonden.

Op 22 maart 2022 heeft de Commissie een speciale workshop met regeringsdeskundigen uit de lidstaten georganiseerd. De lidstaten benadrukten de noodzaak van een diepgaande en gedetailleerde probleemanalyse, alsook het belang van een duidelijke diagnose van de omvang van de problemen, van de belanghebbenden die erdoor worden getroffen en van de feitelijke gevolgen ervan voor de eengemaakte markt. Ook wat de aard van eventuele toekomstige maatregelen op EU-niveau betreft, waren sommige lidstaten van mening dat een voorzichtige aanpak nodig is en stelden zij voor de maatregelen toe te spitsen op het verbeteren van de efficiëntie van insolventieprocedures.

Op 25 oktober 2022 heeft de Commissie een tweede workshop met regeringsdeskundigen uit de lidstaten georganiseerd om hen te informeren over de beleidsopties die in de effectbeoordeling zijn opgenomen en over de stand van zaken wat de voorbereiding van het voorstel betreft.

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

De effectbeoordeling bij dit voorstel is gebaseerd op gegevens uit deskresearch en met name op de volgende studies en expertise 21 :

· Deloitte/Grimaldi (2022), Study to support the preparation of an impact assessment on a potential EU initiative increasing convergence of national insolvency laws, ontwerp-eindverslag, DG JUST, maart 2022.

· Spark, Tipik, “Study on the issue of abusive forum shopping in insolvency proceedings”, DG JUST, februari 2022 (specifiek contract nr. JUST/2020/JCOO/FW/CIVI/0160).

· Spark, Tipik, “Study on tracing and recovery of debtor’s assets by insolvency practitioners” DG JUST, maart 2022 (specifiek contract nr. JUST/2020/JCOO/FW/CIVI/0172).

Het voor de effectbeoordeling verzamelde en gebruikte materiaal was doorgaans feitelijk van aard of was anders afkomstig uit betrouwbare en erkende bronnen die als benchmarks en ijkpunten voor het thema gelden. De tijdens de raadplegingsactiviteiten van de belanghebbenden ontvangen bijdragen werden over het algemeen behandeld als meningen, tenzij ze van feitelijke aard waren.

Effectbeoordeling

In de effectbeoordeling zijn drie belangrijke aspecten van het insolventierecht geanalyseerd: i) de recuperatie van goederen uit de vereffende insolvente boedel; ii) de efficiëntie van de procedures; en iii) de voorspelbare en eerlijke verdeling van de gerecupereerde waarde onder de schuldeisers. Deze drie aspecten betreffen met name kwesties in verband met vorderingen tot nietigverklaring, het opsporen van goederen, de plichten en aansprakelijkheid van bestuurders, de verkoop van een onderneming als going concern via “pre-packprocedures”, de trigger voor het openen van een insolventieprocedure, een speciale insolventieregeling voor micro- en kleine ondernemingen, de rangorde van vorderingen en schuldeiserscomités. De opties zijn vastgesteld op basis van de inbreng van een groep deskundigen op het gebied van herstructurerings- en insolventierecht, een specifieke studie en uitwisselingen met belanghebbenden. Zij werden geanalyseerd in het licht van drie doelstellingen, namelijk of zij: i) een hogere recuperatiewaarde mogelijk maken; ii) leiden tot een kortere insolventieprocedure; en iii) de rechtsonzekerheid en informatiekosten verminderen, met name voor grensoverschrijdende beleggers.

Het voorstel en de herziene effectbeoordeling komen tegemoet aan de opmerkingen van de Raad voor regelgevingstoetsing, die in zijn eerste advies van 24 juni 2022 concludeerde dat aanpassingen van de effectbeoordeling nodig waren alvorens verder te gaan met dit initiatief. Er werden meer gegevens verzameld over de wijze waarop de huidige insolventieprocedures een negatief effect hebben op grensoverschrijdende beleggingen in de eengemaakte markt en hoe dit zich verhoudt tot andere factoren. Aan de kerntekst en bijlage 5 is meer informatie toegevoegd over de verschillen tussen de insolventieregels van de verschillende landen. De verschillen tussen Richtlijn (EU) 2019/1023, Verordening (EU) 2015/848 en dit voorstel werden uitgebreider toegelicht. Er werd een aanvullende analyse verricht van het effect van de verschillende maatregelen op de gerechtelijke capaciteit en van het standpunt van de belanghebbenden over de verschillende maatregelen. De afwegingen tussen de beleidsopties werden duidelijker verwoord en de standpunten van de belanghebbenden werden gedetailleerder weergegeven.

De Raad voor regelgevingstoetsing heeft de herziene effectbeoordeling onderzocht en op 10 oktober 2022 een positief tweede advies zonder voorbehoud uitgebracht. De raad merkte op dat de effectbeoordeling aanzienlijk is verbeterd en gaf weinig suggesties voor verdere verbeteringen.

Dit voorstel heeft een licht positief effect op de digitalisering, met name door een hogere mate van procesautomatisering in de vereenvoudigde vereffeningsprocedures voor micro-ondernemingen en door het gebruik van een digitaal portaal (e-justitieportaal) om gebruikersvriendelijke informatie te verstrekken over de belangrijkste kenmerken van insolventieregelingen en de rangorde van vorderingen.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Het verhogen van de efficiëntie van insolventieprocedures zal ertoe bijdragen dat zij minder lang duren en dat de recuperatiewaarde in insolventiezaken zal toenemen, wat zich zou vertalen in lagere kosten voor de vereffening van ondernemingen en hogere recuperatiepercentages voor schuldeisers en beleggers.

Met dit voorstel wordt ook beoogd het ondernemingsklimaat voor kleine en middelgrote ondernemingen te verbeteren. Door de verwachte recuperatiepercentages voor schuldeisers en beleggers die aan kmo’s en andere ondernemingen zijn blootgesteld te verhogen, wordt met het voorstel beoogd het gepercipieerde risico van beleggingen in kmo’s te verminderen, wat naar verwachting tot uiting zal komen in lagere financieringskosten voor kmo’s, als alle andere factoren gelijk blijven. In het voorstel worden geen verplichtingen of nalevingskosten opgelegd aan kmo’s die economisch actief zijn en worden de procedures voor wie met insolventie wordt geconfronteerd, vereenvoudigd.

Dit voorstel voert ook een speciale procedure in om de vereffening van micro-ondernemingen te vergemakkelijken en te versnellen, zodat de insolventieprocedure voor dergelijke ondernemingen kostenefficiënter kan verlopen. Deze regelingen ondersteunen ook de ordelijke vereffening van “vermogensloze” micro-ondernemingen en pakken het probleem aan dat sommige lidstaten de toegang tot een insolventieprocedure afwijzen indien de verwachte recuperatiewaarde lager is dan de gerechtskosten. Door alle micro-ondernemingen de mogelijkheid te bieden een procedure te starten om hun financiële moeilijkheden aan te pakken, zorgt dit voorstel ervoor dat oprichtende ondernemers in aanmerking komen voor kwijtschelding van schulden en een nieuwe start kunnen maken, overeenkomstig de bepalingen van Richtlijn (EU) 2019/1023.

Grondrechten

Het voorstel is in overeenstemming met de grondrechten en fundamentele vrijheden zoals die in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn vastgelegd en moet dienovereenkomstig worden uitgevoerd. Dit voorstel eerbiedigt met name de rechten en vrijheden die zijn vastgelegd in artikel 7 (eerbiediging van het privéleven en het familie- en gezinsleven), artikel 8 (bescherming van persoonsgegevens), artikel 15 (vrijheid van beroep en recht om te werken), artikel 16 (vrijheid van ondernemerschap), artikel 17 (recht op eigendom), artikel 27 (recht op voorlichting en raadpleging van de werknemers binnen de onderneming) en artikel 47, tweede alinea (recht op een onpartijdig gerecht).

Het voorstel zal aangewezen gerechten toegang verschaffen tot nationale registers van bankrekeningen en elektronische systemen voor gegevensontsluiting, alsook tot het systeem van onderling gekoppelde centrale registers van bankrekeningen, het centrale toegangspunt van registers van bankrekeningen. Het voorstel zal insolventiefunctionarissen ook toegang verlenen tot het register van uiteindelijk begunstigden dat is opgezet in de lidstaat waar de procedure is geopend, alsook tot het systeem van gekoppelde registers van uiteindelijk begunstigden, het Boris.

Persoonsgegevens worden gecentraliseerd in nationale registers van bankrekeningen, elektronische systemen voor gegevensontsluiting en de registers van uiteindelijk begunstigden. De uitbreiding van de toegang tot deze registers en systemen en tot de centrale toegangspunten zal derhalve gevolgen hebben voor de grondrechten van de betrokkenen, met name voor het recht op privacy en het recht op bescherming van persoonsgegevens. Alle daaruit voortvloeiende beperkingen van de uitoefening van de in het Handvest erkende rechten en vrijheden moeten voldoen aan de in het Handvest, met name in artikel 52, lid 1, gestelde eisen.

De beperking is in de wet voorzien en wordt gerechtvaardigd door de noodzaak om de traceerbaarheid van goederen in het kader van lopende insolventieprocedures, ook in een grensoverschrijdende context, doeltreffend te versterken opdat schuldeisers zoveel mogelijk waarde bij de insolvente onderneming zouden kunnen recupereren. Voorts wordt de essentie van de betrokken rechten en vrijheden geëerbiedigd en staan de beperkingen in verhouding tot het nagestreefde doel. Het effect zal relatief beperkt zijn, aangezien de toegankelijke en doorzoekbare gegevens slechts betrekking hebben op een reeks gegevens, vastgesteld in dit voorstel en in de EU-instrumenten tot instelling van die systemen, die strikt noodzakelijk zijn om de goederen die tot de insolvente boedel behoren, op te sporen. Dit voorstel waarborgt dat bij de verwerking van die gegevens de toepasselijke EU-voorschriften inzake gegevensbescherming worden nageleefd. Verordening (EU) 2018/1725 22 is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen en organen van de Unie voor de doeleinden van dit voorstel.

In het voorstel worden met name de doeleinden voor de verwerking van persoonsgegevens gespecificeerd en worden de lidstaten ertoe verplicht de insolventierechtbanken aan te wijzen die bevoegd zijn om rechtstreeks informatie op te vragen uit nationale registers van bankrekeningen en elektronische systemen voor gegevensontsluiting. Daarnaast worden de lidstaten er in het voorstel toe verplicht ervoor te zorgen dat het personeel van de aangewezen gerechten hoge professionele normen inzake gegevensbescherming in acht neemt, dat er technische en organisatorische maatregelen zijn getroffen om de gegevens volgens hoge technologische normen te beveiligen met het oog op de uitoefening door de aangewezen gerechten van de bevoegdheid om toegang te krijgen tot bankrekeninginformatie en deze te doorzoeken, en dat de autoriteiten die de centrale registers van bankrekeningen beheren, elke toegang tot en doorzoeking van bankrekeninginformatie door een aangewezen gerecht registreren.

Voorts wordt in het voorstel duidelijk aangegeven welke informatie in de voor insolventiefunctionarissen toegankelijke registers van uiteindelijk begunstigden wordt bijgehouden.

Ten slotte is in het voorstel bepaald dat de Commissie geen persoonsgegevens opslaat in verband met de onderlinge koppeling van de nationale elektronische veilingsystemen en bevat het bepalingen over het toezicht op de gegevens door de Commissie.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Dit voorstel heeft gevolgen in termen van kosten en administratieve lasten voor de Commissie. Deze kosten en lasten vloeien voort uit de in artikel 51 van dit voorstel uiteengezette verplichting om een systeem op te zetten dat de nationale elektronische veilingsystemen via het Europees e-justitieportaal met elkaar verbindt. Op basis van de ervaring met andere interconnectieprojecten van het e-justitieportaal worden de uitvoeringskosten voor de Commissie geraamd op 1,75 miljoen euro voor de huidige langetermijnbegroting (meerjarig financieel kader) 23 . De extra kosten zullen worden gedekt door herschikking binnen het programma Justitie.

De financiële gevolgen en de gevolgen voor de begroting van voorliggend voorstel zijn nader uiteengezet in het bij dit voorstel gevoegde financieel memorandum.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplannen en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

Vijf jaar na de uitvoering van de maatregelen en overeenkomstig de richtsnoeren van de Commissie voor betere regelgeving wordt een evaluatie verwacht. Doel van de evaluatie is onder meer na te gaan hoe effectief en efficiënt de richtlijn is geweest bij het verwezenlijken van de beleidsdoelstellingen en te bepalen of nieuwe maatregelen of wijzigingen nodig zijn. De lidstaten verstrekken de Commissie de informatie die nodig is voor die evaluatie.

Artikelsgewijze toelichting

Dit voorstel is gericht op de drie belangrijkste aspecten van het insolventierecht: i) de recuperatie van goederen uit de vereffende insolvente boedel; (ii) de efficiëntie van de procedures; en iii) de voorspelbare en eerlijke verdeling van de gerecupereerde waarde onder de schuldeisers. De bouwstenen ervan zijn zorgvuldig geselecteerd op basis van de ervaring met de onderhandelingen over de richtlijn betreffende herstructurering en insolventie, de beraadslagingen en definitieve aanbevelingen van de deskundigengroep, de resultaten van de openbare raadpleging, een studie van een externe consultant en uitgebreide interactie met de belanghebbenden.

Dit voorstel moet ervoor zorgen dat schuldeisers zoveel mogelijk waarde bij de insolvente onderneming kunnen recupereren. Daartoe versterken de bepalingen inzake vorderingen tot nietigverklaring en opsporing van goederen elkaar. Zij doen dit door een minimale reeks geharmoniseerde voorwaarden voor de uitoefening van vorderingen tot nietigverklaring in te voeren en door de traceerbaarheid van goederen te verbeteren door bankrekeninginformatie, informatie over uiteindelijk begunstigden en bepaalde nationale activaregisters, waaronder die van andere lidstaten, toegankelijker te maken voor insolventiefunctionarissen. Deze bepalingen worden gecombineerd met de mogelijkheid om de recuperatiewaarde van de onderneming in een vroeg stadium te maximaliseren door middel van pre-packprocedures en een verplichting voor de bestuurders om onverwijld een verzoek tot opening van een insolventieprocedure in te dienen teneinde mogelijke verliezen aan vermogenswaarde voor de schuldeisers te voorkomen.

Dit voorstel beoogt ook de procedurele efficiëntie te versterken, met name voor de vereffening van insolvente micro-ondernemingen. Het is belangrijk ervoor te zorgen dat de nieuwe regels ook goed werken voor micro-ondernemingen in de EU. De kosten van gewone insolventieprocedures zijn voor deze ondernemingen onbetaalbaar hoog en de mogelijkheid om in aanmerking te komen voor schuldkwijtschelding zou hen in staat stellen ondernemerskapitaal vrij te maken voor nieuwe projecten. Dit wordt aangevuld met meer transparantie voor schuldeisers over de belangrijkste kenmerken van het nationale recht inzake insolventieprocedures, waaronder de trigger voor het openen van een insolventieprocedure.

Om een eerlijke en voorspelbare verdeling van de gerecupereerde waarden onder de schuldeisers te waarborgen, worden met het voorstel eisen ingevoerd om de vertegenwoordiging van de belangen van de schuldeisers in de procedure via schuldeiserscomités te verbeteren. Dit wordt aangevuld met meer transparantie voor schuldeisers wat betreft de regels voor de rangindeling van vorderingen.

De voorgestelde richtlijn is onderverdeeld in negen titels.

Titel I bevat algemene bepalingen over het toepassingsgebied en de definities.

Titel II betreffende vorderingen tot nietigverklaring voorziet in voorschriften voor minimale harmonisatie ter bescherming van de insolvente boedel tegen het onrechtmatig verwijderen van goederen vóór de opening van een insolventieprocedure. Doel is ervoor te zorgen dat het recht van de lidstaten inzake insolventieprocedures voorziet in een minimumnorm voor de bescherming tegen nietigheid, vernietigbaarheid of niet-tegenwerpbaarheid van voor de gezamenlijke schuldeisers nadelige rechtshandelingen. Tegelijkertijd kunnen de lidstaten regels invoeren of handhaven die een hoger niveau van bescherming van schuldeisers waarborgen, bijvoorbeeld door te voorzien in meer gronden voor nietigverklaring. De in deze titel opgenomen bepalingen bevatten de algemene voorwaarden voor nietigverklaring van een rechtshandeling, de gronden voor nietigverklaring en de rechtsgevolgen van vorderingen tot nietigverklaring.

In artikel 4 zijn de algemene voorwaarden voor vorderingen tot nietigverklaring uiteengezet en is bepaald dat alle rechtshandelingen – met inbegrip van nalatigheden – het voorwerp kunnen uitmaken van vorderingen tot nietigverklaring, mits zij nadelig waren voor de gezamenlijke schuldeisers en aan een van de in de volgende artikelen genoemde gronden voor nietigverklaring is voldaan.

In artikel 5 wordt verduidelijkt dat de bepalingen inzake vorderingen tot nietigverklaring voorschriften voor minimale harmonisatie zijn en dat de lidstaten derhalve bepalingen kunnen handhaven of aannemen die voorzien in een hoger niveau van bescherming van schuldeisers.

Artikel 6 bevat de eerste specifieke grond voor nietigverklaring (“preferenties”). Het gaat om rechtshandelingen die een schuldeiser (of een groep schuldeisers) ten goede zijn gekomen en die zijn verricht binnen drie maanden voor of na het verzoek tot opening van een insolventieprocedure (“verdachte periode”). Aangezien de loutere voltooiing van de rechtshandeling aanleiding geeft tot deze grond voor nietigverklaring, is de verdachte periode korter dan alle andere verdachte perioden van de andere gronden voor nietigverklaring. Voorts kunnen voor “congruente dekkingen” (d.w.z. prestaties die volledig in overeenstemming waren met de vordering van de schuldeiser, zoals de voldoening van een opeisbare vordering met gebruikelijke betaalmiddelen) rechtshandelingen slechts op deze grond nietig worden verklaard indien de schuldeiser wist of had moeten weten dat de schuldenaar niet in staat was zijn schulden te betalen of dat een verzoek tot opening van een insolventieprocedure was ingediend. Ten slotte worden in de bepaling specifieke soorten rechtshandelingen opgesomd die niet op deze grond nietig kunnen worden verklaard.

In artikel 7 wordt de tweede specifieke grond voor nietigverklaring uiteengezet: rechtshandelingen tegen een te lage waarde. Onder deze grond vallen niet alleen giften of andere schenkingen, maar ook rechtshandelingen tegen een ongewoon lage vergoeding. Deze grond speelt een belangrijke rol in vorderingen tot nietigverklaring omdat hij (onder meer) een efficiënt rechtsmiddel vormt tegen mogelijke pogingen van de schuldenaar om goederen buiten het bereik van de schuldeisers te brengen door ze over te dragen aan derden (bv. familieleden of entiteiten die goederen aanhouden) en toch de mogelijkheid te behouden deze goederen te gebruiken.

Artikel 8 bevat de derde en laatste grond voor nietigverklaring, namelijk opzettelijk frauduleuze handelingen, d.w.z. rechtshandelingen waarmee schuldeisers worden bedrogen.

Artikel 9 gaat over de algemene gevolgen van vorderingen tot nietigverklaring. Daartoe behoren de niet-tegenwerpbaarheid van de vorderingen die voortvloeien uit een nietig verklaarde rechtshandeling, alsmede de verplichting van de partij die van die rechtshandeling profiteert om de insolvente boedel volledig te vergoeden voor het veroorzaakte nadeel. In het artikel wordt verduidelijkt dat de verplichting tot vergoeding van de insolvente boedel niet kan worden verrekend met vorderingen van de wederpartij van de nietig verklaarde rechtshandeling.

Artikel 10 bevat bepalingen betreffende de rechten van de wederpartij van de nietig verklaarde rechtshandeling. Met name vorderingen die met de nietig verklaarde rechtshandeling zijn voldaan, worden als onvoldane vorderingen beschouwd voor zover de partij de insolvente boedel vergoedt.

Artikel 11 betreft de aansprakelijkheid van derden: elke erfgenaam of rechtsopvolger van de wederpartij van de nietig verklaarde rechtshandeling treedt in de plaats van die partij, ook wat betreft de rechtsgevolgen van de vorderingen tot nietigverklaring. Individuele opvolgers zijn alleen aansprakelijk indien zij het goed tegen een te lage waarde hebben verworven of indien zij de omstandigheden waarop de vorderingen tot nietigverklaring zijn gebaseerd, kenden of behoorden te kennen.

In artikel 12 wordt het bij de artikelen 17 en 18 van Richtlijn (EU) 2019/1023 ingevoerde herstructureringsrecht bevestigd. In het artikel wordt bepaald dat de regels inzake vorderingen tot nietigverklaring in deze titel de toepassing van de artikelen 17 en 18 van Richtlijn (EU) 2019/1023 onverlet laten.

Titel III betreffende de opsporing van goederen die tot de insolvente boedel behoren is een gerichte interventie die moet worden gezien in de context van Verordening (EU) 2015/848, waarin is bepaald dat insolventiefunctionarissen in beginsel de bevoegdheden die hun worden toegekend door het recht van de lidstaat waar de hoofdinsolventieprocedure is geopend en waar zij zijn aangesteld, ook in andere lidstaten mogen uitoefenen. De gerichte voorschriften in die titel hebben vooral betrekking op de toegang van insolventiefunctionarissen tot diverse registers die relevante informatie bevatten over goederen die tot de insolvente boedel behoren of zouden moeten behoren. Sommige nationale elektronische registers zijn openbaar of zelfs toegankelijk via door de EU opgezette centrale interconnectieplatforms, zoals het systeem van gekoppelde insolventieregisters (IRI) 24 . De bepalingen in de voorgestelde richtlijn breiden het toepassingsgebied van de voor insolventiefunctionarissen toegankelijke registers uit tot sommige registers die niet voor het publiek toegankelijk zijn, zoals de registers die oorspronkelijk uit hoofde van het antiwitwaskader van de EU zijn aangelegd (nationale centrale bankrekeningregisters of informatie over trusts in de registers van uiteindelijk begunstigden van de lidstaten). In titel III worden de lidstaten ook verplicht om buitenlandse insolventiefunctionarissen rechtstreeks en snel toegang te verlenen tot de in de bijlage genoemde registers (voor zover deze in de lidstaat reeds beschikbaar zijn).

Artikel 13 verplicht de lidstaten om de insolventierechtbanken op hun grondgebied aan te wijzen die rechtstreeks toegang zullen hebben tot de nationale gecentraliseerde geautomatiseerde mechanismen, zoals centrale registers van bankrekeningen of elektronische systemen voor gegevensontsluiting, die zijn ingesteld bij artikel 32 bis van Richtlijn (EU) 2015/849 25 . Krachtens richtlijn (EU) 2015/849 zijn de lidstaten verplicht om gecentraliseerde geautomatiseerde mechanismen op te zetten waarmee alle natuurlijke of rechtspersonen die betaalrekeningen en door een IBAN-nummer geïdentificeerde bankrekeningen en kluisjes bij een kredietinstelling aanhouden of beheren, kunnen worden geïdentificeerd. De antiwitwasrichtlijn biedt de financiële-inlichtingeneenheden van de lidstaten ook onmiddellijke en ongefilterde toegang tot deze registers. Richtlijn 2019/1153 26 verleent rechtstreekse en onmiddellijke toegang tot de nationale bankrekeningregisters aan daartoe door de lidstaten aangewezen rechtshandhavingsinstanties wanneer die toegang noodzakelijk is voor de uitvoering van hun taken bij de bestrijding van ernstige misdrijven. Krachtens Richtlijn (EU) 2019/1153 krijgen ook functionarissen voor de ontneming van vermogensbestanddelen rechtstreekse toegang. Artikel 12 zal ervoor zorgen dat alleen insolventierechtbanken die daartoe zijn aangewezen en bij de Commissie zijn aangemeld, rechtstreeks toegang hebben tot de bankrekeningregisters of elektronische systemen voor gegevensontsluiting.

In de artikelen 14 en 15 worden de specifieke voorwaarden voor de toegang door de aangewezen gerechten tot de bankrekeningregisters verduidelijkt. De aangewezen gerechten zullen toegang hebben tot de nationale centrale bankrekeningregisters van hun lidstaat en van andere lidstaten via het centrale toegangspunt van registers van bankrekeningen, wanneer het systeem van onderling gekoppelde centrale registers van de lidstaten is opgezet en operationeel is 27 .

Artikel 16 heeft betrekking op de registratie van het doorzoeken van registers van bankrekeningen.

Artikel 17 bevat bepalingen over de toegang van insolventiefunctionarissen tot registers met informatie over uiteindelijk begunstigden. Dit omvat zowel de toegang tot het (de) nationale register(s) van uiteindelijk begunstigden in de lidstaat waar de procedure is geopend als de toegang tot het systeem van gekoppelde registers van uiteindelijk begunstigden. De rechtsgrondslag voor deze registers is uiteengezet in artikel 30, lid 3, en artikel 31, lid 3 bis, van Richtlijn (EU) 2015/849. De rechtsgrondslag voor de onderlinge koppeling van deze registers is uiteengezet in artikel 30, lid 10, en artikel 31, lid 9, van Richtlijn (EU) 2015/849. Een minimum aan informatie in de registers van uiteindelijk begunstigden is toegankelijk voor vennootschappen en andere rechtspersonen. Trusts en soortgelijke juridische constructies krijgen alleen toegang tot dit minimum aan informatie als ze een rechtmatig belang kunnen aantonen. In artikel 17 wordt verduidelijkt dat er sprake is van een rechtmatig belang wanneer de informatie over trusts en soortgelijke juridische constructies door een insolventiefunctionaris wordt opgevraagd om goederen te identificeren en op te sporen in het kader van de insolventieprocedure waarin hij of zij is aangewezen, en de toegang beperkt is tot een vooraf vastgestelde reikwijdte van de informatie.

Artikel 18 bevat voorschriften inzake de rechtstreekse en snelle toegang van insolventiefunctionarissen tot nationale activaregisters bevatten. De activaregisters in dit verband dienen de in de bijlage bij het richtlijnvoorstel genoemde registers te omvatten, mits die registers in de betrokken lidstaat beschikbaar zijn. In dit artikel wordt ook voorgeschreven dat voor in andere lidstaten aangewezen insolventiefunctionarissen dezelfde toegangsvoorwaarden moeten gelden als voor insolventiefunctionarissen die zijn aangewezen in de lidstaten waar het activaregister zich bevindt.

Titel IV over pre-packprocedures is bedoeld om ervoor te zorgen dat deze procedures, die over het algemeen als doeltreffend worden beschouwd voor het recupereren van waarde voor schuldeisers, op gestructureerde wijze beschikbaar zijn in de insolventieregelingen van alle lidstaten. Bij een pre-packprocedure wordt de verkoop van de onderneming van de schuldenaar (of een deel daarvan) voorbereid en onderhandeld voordat de insolventieprocedure formeel wordt geopend. Dit maakt het mogelijk de verkoop uit te voeren en de opbrengst te verkrijgen kort nadat de formele insolventieprocedure voor de vereffening van een onderneming is geopend. Dit voorstel bevat een aantal waarborgen om ervoor te zorgen dat potentiële overnemers worden bereikt en dat via een concurrerend verkoopproces de best mogelijke marktwaarde wordt verkregen. Deze waarborgen zijn zodanig geformuleerd dat de lidstaten de keuze hebben tussen het waarborgen van het concurrentievermogen, de transparantie en de eerlijkheid van het verkoopproces in de (gewoonlijk vertrouwelijke) “voorbereidingsfase” en het houden van een snelle openbare veiling na de opening van de formele procedure in de “vereffeningsfase”.

In artikel 19 worden de lidstaten verplicht in hun insolventieregeling een pre-packprocedure op te nemen die uit twee opeenvolgende fasen bestaat (de “voorbereidingsfase” en de “vereffeningsfase”).

Artikel 20 gaat over de relatie tussen de voorgestelde richtlijn en andere instrumenten van de Unie. In dit artikel is bepaald dat de vereffeningsfase wordt beschouwd als een insolventieprocedure in de zin van artikel 2, punt 4, van Verordening (EU) 2015/848. Het laat de lidstaten ook de mogelijkheid om toezichthouders te beschouwen als insolventiefunctionarissen in de zin van artikel 2, punt 5, van Verordening (EU) 2015/848. In de laatste alinea van de bepaling wordt het verband verduidelijkt tussen de voorgestelde richtlijn en Richtlijn 2001/23/EG van de Raad, overeenkomstig het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak-Heiploeg. In de bepaling wordt gesteld dat voor de toepassing van artikel 5, lid 1, van Richtlijn 2001/23/EG de vereffeningsfase van de pre-packprocedure wordt beschouwd als een insolventieprocedure met het oog op de vereffening van het vermogen van de vervreemder onder toezicht van een bevoegde overheidsinstantie.

Artikel 21 bevat bevoegdheidsregels voor de pre-packprocedure. In dit artikel wordt verduidelijkt dat het gerecht dat internationaal bevoegd is voor de hoofdinsolventieprocedure van de schuldenaar, ook bevoegd is voor de pre-packprocedure.

Artikel 22 bevat regels inzake de “toezichthouder” die de belangrijkste speler is in de “voorbereidingsfase” van de pre-packprocedure. In het artikel worden de taken opgesomd die de toezichthouder moet uitvoeren om het verkoopproces te sturen en potentiële overnemers te vinden. Als “toekomstige insolventiefunctionaris” moet de toezichthouder voldoen aan alle criteria in het insolventierecht van de lidstaat waar de pre-packprocedure wordt geopend voor de aanwijzing van een insolventiefunctionaris, zodat wordt gewaarborgd dat de twee rollen in de twee opeenvolgende fasen van de pre-packprocedure door dezelfde persoon worden vervuld.

In artikel 23 wordt de toepassing van de in de artikelen 6 en 7 van Richtlijn (EU) 2019/1023 vervatte regels inzake de schorsing van individuele tenuitvoerleggingsmaatregelen tegen de schuldenaar uitgebreid (met de nodige wijzigingen) tot de voorbereidingsfase van de pre-packprocedure, mits aan de voorwaarde van de waarschijnlijkheid van insolventie of insolventieverklaring van de schuldenaar is voldaan.

Artikel 24 gaat over de beginselen die van toepassing zijn op het proces voor de verkoop van de onderneming van de schuldenaar. De toezichthouder moet ervoor zorgen dat het verkoopproces dat in de voorbereidingsfase gewoonlijk op vertrouwelijke wijze plaatsvindt, concurrerend, transparant en eerlijk is en aan de marktnormen voldoet. Van deze beginselen kan alleen worden afgeweken indien een lidstaat ervoor kiest het gerecht te verplichten om na de opening van de vereffeningsfase een snelle openbare veiling te houden.

Artikel 25 zorgt ervoor dat de toezichthouder als insolventiefunctionaris wordt aangesteld wanneer de vereffeningsfase van de pre-packprocedure wordt geopend.

Artikel 26 heeft betrekking op de procedure voor het verlenen van toestemming voor de verkoop van de onderneming van de schuldenaar door de insolventierechter in de vereffeningsfase. Krachtens lid 1 moet het gerecht beoordelen of het in de voorbereidingsfase gevoerde verkoopproces aan de toepasselijke beginselen en voorwaarden voldeed. Indien het gerecht de verkoop van het bedrijf aan de door de toezichthouder voorgestelde overnemer niet bevestigt, wordt de aan het begin van de vereffeningsfase geopende insolventieprocedure voortgezet zonder dat de pre-packverkoop wordt afgesloten. In lid 2 wordt de lidstaten die ervoor kiezen een openbare veiling aan het begin van de vereffeningsfase verplicht te stellen, opgedragen het beste bod dat in de voorbereidingsfase is ontvangen, te gebruiken als “stalking horse”-bod, d.w.z. als eerste bod dat als bodemprijs fungeert zodat andere bieders de overnameprijs niet kunnen onderbieden. In lid 2 wordt ook vereist dat de aan de “stalking horse”-bieder geboden bescherming evenredig is en in die mate wordt toegepast dat zij de echte concurrentie niet verstikt.

Artikel 27 bevat bepalingen betreffende de overdracht van nog uit te voeren overeenkomsten, d.w.z. overeenkomsten tussen de schuldenaar en een tegenpartij uit hoofde waarvan de partijen nog verplichtingen moeten nakomen wanneer de insolventieprocedure wordt geopend. Deze overeenkomsten moeten in de regel worden overgedragen aan de overnemer van het bedrijf, zelfs zonder toestemming van de tegenpartij.

In artikel 28 is bepaald dat door de pre-packverkoop het bedrijf of een deel ervan vrij van schulden en verplichtingen wordt overgenomen.

Artikel 29 zorgt ervoor dat beroepen tegen de toegestane pre-packverkoop de uitvoering van de verkoopovereenkomst en daarmee de afwikkeling van de boedel niet vertragen. Volgens deze bepaling kan een dergelijk beroep slechts een opschortende werking hebben op de uitvoering van de verkoop indien de appellant voldoende zekerheid stelt ter dekking van mogelijke schade als gevolg van deze opschorting. Tegelijkertijd geeft artikel 29 het gerecht waarbij het beroep aanhangig is gemaakt de bevoegdheid om een appellant die een natuurlijke persoon is geheel of gedeeltelijk vrij te stellen van het stellen van zekerheid indien het gerecht een dergelijke vrijstelling passend acht in het licht van de omstandigheden van de betrokken zaak.

In artikel 30 wordt verduidelijkt dat de criteria voor de selectie van het beste bod moeten overeenstemmen met de criteria die worden gebruikt voor de selectie tussen concurrerende biedingen in standaardinsolventieprocedures.

In artikel 31 worden de toezichthouder en de insolventiefunctionaris van de pre-packprocedure persoonlijk aansprakelijk gesteld voor de schade die wordt veroorzaakt doordat zij hun verplichtingen niet nakomen.

Artikel 32 bevat aanvullende waarborgen voor gevallen waarin de potentiële overnemer een nauw met de schuldenaar verbonden partij is. De aanvullende waarborgen omvatten een verplichting voor de insolventiefunctionaris om, in situaties waarin het enige bod afkomstig is van een nauw verbonden partij, te beoordelen of het bod de toets van het belang van de schuldeisers doorstaat. Indien de beoordeling tot een negatieve conclusie leidt, moet de insolventiefunctionaris het bod afwijzen.

Artikel 33 bevat verschillende bepalingen die erop gericht zijn de waarde van de verkochte onderneming te maximaliseren. Zo wordt ervoor gezorgd dat tussentijdse financiering tegen de laagst mogelijke kosten wordt gezocht en dat de verstrekkers van tussentijdse financiering bepaalde waarborgen genieten. Krachtens dit artikel is het ook verboden voorkooprechten te verlenen aan bieders, aangezien de mogelijkheid om dergelijke rechten uit te oefenen de mededinging in het kader van het verkoopproces zou schaden. Een andere bepaling beperkt de mogelijkheid van “credit bidding” tot een deel van het bedrag van de door een zekerheid gedekte vordering op de schuldenaar.

Artikel 34 beschermt de belangen van de schuldeisers tijdens de pre-packprocedure. Dit omvat het recht om tijdens de procedure te worden gehoord en de aanpassing, in de regel, van de vereisten voor de vrijgave van zekerheden aan die welke krachtens het nationale recht in insolventieprocedures zouden gelden.

Artikel 35 heeft betrekking op situaties waarin de overname van de onderneming via de pre-packprocedure afhankelijk is van een besluit van een mededingingsautoriteit.

Titel V over de plichten van de bestuurders maakt deel uit van de maatregelen om de waarde van de insolvente boedel te maximaliseren. Hoewel de voorgestelde richtlijn geen geharmoniseerde definitie van bestuurders bevat, dienen de lidstaten er bij de omzetting van de bepalingen van deze titel rekening mee te houden dat de term bestuurder ruim moet worden opgevat. Dit is in overeenstemming met de suggestie van de Legislative Guide on Insolvency Law van de Commissie van de Verenigde Naties voor internationaal handelsrecht (Uncitral) 28 , volgens welke “als algemeen richtsnoer [...] een persoon als bestuurder kan worden beschouwd wanneer hij belast is met het nemen van belangrijke beslissingen inzake het beheer van een onderneming of deze in feite neemt of behoort te nemen”. Bestuurders behoren doorgaans tot de eersten die beseffen of een onderneming de rand van de insolventie nadert of is gepasseerd. Daarom moeten zij verplicht zijn tijdig een insolventieprocedure te openen. De voorgestelde richtlijn voorziet in een termijn om aan deze verplichting te voldoen, gekoppeld aan civielrechtelijke aansprakelijkheid. De bepalingen in deze titel zijn voorschriften voor minimale harmonisatie. De lidstaten kunnen dus strengere verplichtingen handhaven of invoeren voor bestuurders van ondernemingen die op de rand van insolventie staan.

Titel VI bevat regels voor vereenvoudigde procedures voor de vereffening van micro-ondernemingen. De nationale insolventiekaders zijn niet altijd geschikt om insolvente micro-ondernemingen naar behoren en evenredig te behandelen. Micro-ondernemingen dienen zelden een verzoek tot opening van een standaardinsolventieprocedure in, en wanneer zij dat doen, is het vaak te laat om hun waarde te behouden. In veel lidstaten vindt geen ordelijke vereffening van dergelijke ondernemingen plaats omdat de standaardinsolventieprocedures niet toegankelijk zijn of de opening ervan wordt afgewezen. Dit gebeurt als er geen goederen in de insolvente boedel zijn of als de waarde van de goederen de administratieve kosten van de procedure niet dekt. Het doel van de voorgestelde richtlijn is derhalve ervoor te zorgen dat micro-ondernemingen, zelfs die zonder goederen, op ordelijke wijze worden vereffend via een snelle en kosteneffectieve procedure. Het voornaamste doel van de bepalingen in titel VI is de procedure te vereenvoudigen en de bijbehorende administratieve kosten te verlagen. Zo mag in de regel geen insolventiefunctionaris in de procedure worden aangesteld, aangezien de tussenkomst van de insolventiefunctionaris de belangrijkste kostenfactor in insolventieprocedures is en de activiteiten van deze ondernemingen gewoonlijk niet zo complex zijn dat een insolventiefunctionaris nodig is. Evenzo wordt in de voorgestelde richtlijn gesteld dat de schuldenaar in de regel gedurende de gehele procedure in het bezit moet blijven van de goederen van de onderneming. Een andere kostenverlagende factor is de mogelijkheid voor het gerecht om over te gaan tot afwikkeling van de boedel via een elektronisch veilingsysteem dat elke lidstaat zou moeten opzetten in het kader van zijn vereenvoudigde procedure voor micro-ondernemingen.

In artikel 38 worden de lidstaten verplicht om in hun nationale wetgeving inzake insolventieprocedures regels op te nemen die het mogelijk maken micro-ondernemingen te vereffenen volgens een vereenvoudigde procedure die voldoet aan de normen van titel VI. Deze bepaling heeft ook betrekking op de voorwaarde van insolventie voor de opening van een vereenvoudigde vereffeningsprocedure en de behandeling van “vermogensloze” zaken.

In artikel 39 wordt verduidelijkt dat de aanwijzing van een insolventiefunctionaris in de vereenvoudigde vereffeningsprocedure de uitzondering moet zijn.

In artikel 40 worden de lidstaten verplicht het gebruik van elektronische communicatiemiddelen mogelijk te maken voor alle communicatie tussen de bevoegde autoriteit en, in voorkomend geval, de insolventiefunctionaris, en de partijen in de procedure.

In artikel 41 wordt bepaald dat een vereenvoudigde vereffeningsprocedure kan worden geopend op verzoek van de micro-onderneming of op verzoek van een schuldeiser. Om de procedure tot opening van een vereffeningsprocedure te vereenvoudigen, zal een standaardformulier worden opgesteld in het kader van een uitvoeringshandeling van de Commissie.

Artikel 42 heeft betrekking op de beslissing tot opening van een vereenvoudigde vereffeningsprocedure, met inbegrip van de redenen op grond waarvan de bevoegde autoriteit de opening kan weigeren.

In artikel 43 is bepaald dat de schuldenaar in de regel gedurende de gehele procedure de zeggenschap over zijn goederen moet behouden.

In artikel 44 is bepaald dat de mogelijkheid moet bestaan om individuele tenuitvoerleggingsmaatregelen ten aanzien van de debiteur te schorsen. De bevoegde autoriteit kan echter onder vooraf bepaalde omstandigheden per geval bepaalde vorderingen uitsluiten.

Artikel 45 waarborgt dat de opening van een vereenvoudigde vereffeningsprocedure wordt openbaar gemaakt.

Artikel 46 betreft de indiening en toelating van vorderingen door schuldeisers in een vereenvoudigde vereffeningsprocedure. In de bepaling wordt ervan uitgegaan dat de meeste vorderingen worden ingediend op basis van een schriftelijke verklaring van de schuldenaar. Naast de in die verklaring opgenomen vorderingen kunnen schuldeisers nog andere vorderingen indienen. Ter vereenvoudiging van de toelatingsprocedure worden de in de verklaring van de schuldenaar opgenomen vorderingen geacht te zijn toegelaten, tenzij de schuldeiser zich daartegen uitdrukkelijk verzet.

Artikel 47 bevat specifieke bepalingen over het instellen van vorderingen tot nietigverklaring in het kader van de vereenvoudigde vereffeningsprocedure voor micro-ondernemingen.

Artikel 48 heeft betrekking op de vaststelling van de insolvente boedel door te bepalen welke goederen onder de boedel vallen en door ervoor te zorgen dat de bevoegde autoriteiten duidelijk aangeven welke goederen van de insolvente boedel zijn uitgesloten en derhalve door de schuldenaar kunnen worden behouden indien deze ondernemer is.

In artikel 49 is bepaald dat de bevoegde autoriteit na de vaststelling van de insolvente boedel beslist of a) zij overgaat tot afwikkeling van de boedel dan wel b) de vereenvoudigde vereffeningsprocedure onmiddellijk beëindigt omdat de afwikkeling van de boedel onredelijk is gezien de waarde van de goederen. Daarnaast is in dit artikel bepaald dat de boedel van de schuldenaar moet worden afgewikkeld via een elektronische openbare veiling, tenzij de bevoegde autoriteit van oordeel is dat het gebruik van andere middelen voor de verkoop van de goederen passender is in het licht van de aard van de goederen of de omstandigheden van de procedure.

In artikel 50 worden de lidstaten verplicht een of meer elektronische veilingplatforms voor de afwikkeling van insolvente boedels in insolventieprocedures op te zetten en te exploiteren. Daarnaast wordt in dit artikel de lidstaten de mogelijkheid geboden om te bepalen dat gebruikers van dergelijke platforms ook biedingen kunnen uitbrengen voor de overname van de onderneming van de schuldenaar als going concern. Het (de) platform(s) moet(en) beschikbaar zijn in vereenvoudigde vereffeningsprocedures, hoewel de lidstaten kunnen besluiten het gebruik uit te breiden tot andere insolventieprocedures. In het artikel worden de lidstaten verplicht om het (de) platform(s) toegankelijk te maken voor alle ingezetenen of degenen die hun statutaire zetel op het grondgebied van de EU hebben.

Naar het voorbeeld van andere EU-projecten voor de onderlinge koppeling van gedecentraliseerde elektronische registers (bv. het systeem van gekoppelde registers (BRIS) of het systeem van gekoppelde insolventieregisters (IRI)) wordt de Commissie in artikel 51 verplicht een systeem op te zetten voor de onderlinge koppeling van de nationale elektronische veilingsystemen via het Europees e-justitieportaal, dat als centraal elektronisch toegangspunt moet dienen. De meerwaarde van een dergelijk systeem voor onderlinge koppeling is dat alle veilingen toegankelijk zijn via één enkel platform dat in alle officiële talen van de EU beschikbaar is. De technische specificaties van dat systeem voor onderlinge koppeling zullen worden vastgesteld bij uitvoeringshandeling(en). Voor keuzes inzake IT-ontwikkeling en overheidsopdrachten zal voorafgaande goedkeuring vereist zijn van de raad voor informatietechnologie en cyberbeveiliging van de Europese Commissie.

Artikel 52 heeft betrekking op de kosten van de invoering en onderlinge koppeling van elektronische veilingsystemen, terwijl in artikel 53 de verantwoordelijkheden van de Commissie worden vastgesteld met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens in het systeem van onderlinge koppeling van elektronische veilingplatforms.

Artikel 54 bevat de regels voor de verkoop van goederen van de insolvente boedel door middel van een elektronische veiling in het kader van een vereenvoudigde vereffeningsprocedure.

In artikel 55 wordt de beslissing tot beëindiging van de vereenvoudigde vereffeningsprocedure geregeld en is bepaald dat in die beslissing de termijn voor de kwijtschelding van schuld moet worden vermeld.

In artikel 56 is het beginsel neergelegd dat niet alleen schuldenaren die ondernemer zijn, maar ook de oprichters, eigenaren of leden van een micro-onderneming met onbeperkte aansprakelijkheid die persoonlijk aansprakelijk zijn voor de schulden van de schuldenaar, effectief toegang moeten hebben tot een procedure die kan leiden tot volledige kwijtschelding van schuld als gevolg van de beëindiging van een vereenvoudigde vereffeningsprocedure. De voorwaarden, redenen, termijn en andere omstandigheden van de procedure die tot kwijtschelding van schuld leidt, moeten worden vastgesteld overeenkomstig de regels van titel III van Richtlijn (EU) 2019/1023.

In artikel 57 is verduidelijkt dat procedures inzake persoonlijke garanties voor de zakelijke behoeften van micro-ondernemingen moeten worden gecoördineerd of geconsolideerd met de desbetreffende vereenvoudigde vereffeningsprocedure van dezelfde micro-onderneming.

Titel VII bevat bepalingen over het schuldeiserscomité. Het schuldeiserscomité is een belangrijk instrument om ervoor te zorgen dat de insolventieprocedure zodanig wordt gevoerd dat de belangen van de schuldeisers worden beschermd en dat individuele schuldeisers die anders wegens beperkte middelen of geografische afstand niet aan de procedure zouden deelnemen, bij de procedure worden betrokken. Het doel van de bepalingen in titel VII is dus de positie van de schuldeisers in de procedure te versterken. Dit gebeurt door ervoor te zorgen dat een schuldeiserscomité wordt opgericht indien de algemene vergadering van schuldeisers daarmee instemt en door te voorzien in voorschriften voor minimale harmonisatie met betrekking tot belangrijke aspecten, zoals de benoeming van de leden en de samenstelling van het comité, de werkmethoden, de functie van het comité en de persoonlijke aansprakelijkheid van de leden ervan.

Artikel 58 heeft betrekking op de vereisten voor de oprichting van het schuldeiserscomité door als beginsel te stellen dat het besluit over de oprichting van een schuldeiserscomité moet worden genomen in de algemene vergadering van schuldeisers. Krachtens dit artikel mogen de lidstaten schuldeisers de mogelijkheid bieden vanaf de indiening van een verzoek tot opening van een insolventieprocedure (en vóór de opening van de procedure) een schuldeiserscomité op te richten, waarbij de eerste algemene vergadering van schuldeisers wordt bijeengeroepen om over het voortbestaan en de samenstelling ervan te beslissen. Voorts wordt de lidstaten de mogelijkheid geboden om in hun nationale recht uit te sluiten dat in insolventieprocedures een schuldeiserscomité wordt opgericht indien de kosten van de oprichting en werking van een dergelijk comité niet in verhouding staan tot de waarde die het oplevert.

Artikel 59 bevat een beschrijving van de procedure voor de benoeming van de leden van het schuldeiserscomité en de vereisten voor een billijke vertegenwoordiging van de schuldeisers in de vergadering.

In artikel 60 is het beginsel neergelegd dat het schuldeiserscomité uitsluitend de belangen van de gezamenlijke schuldeisers vertegenwoordigt en onafhankelijk van de insolventiefunctionaris handelt. Krachtens dit artikel is het de lidstaten ook toegestaan nationale bepalingen te handhaven op grond waarvan meer dan een schuldeiserscomité dat verschillende groepen schuldeisers vertegenwoordigt, kan worden opgericht. In de artikelen 61 en 62 zijn het aantal leden en de voorwaarden voor het ontslag en de vervanging van een lid van het schuldeiserscomité vermeld.

In artikel 63 worden de minimale werkregelingen voor het schuldeiserscomité vastgesteld, met inbegrip van de stemprocedures.

Artikel 64 bevat een beschrijving van de functie en de minimale rechten, plichten en bevoegdheden van het schuldeiserscomité, zoals het recht om in een insolventieprocedure te worden gehoord, de plicht om toezicht te houden op de insolventiefunctionaris en de bevoegdheid om over bepaalde aangelegenheden extern advies in te winnen.

In artikel 65 zijn de voorwaarden vastgesteld voor de kosten die het schuldeiserscomité maakt bij de uitoefening van haar rechten en het vervullen van haar functies en voor de vergoeding van haar leden.

Voor de leden van het schuldeiserscomité gelden ook specifieke aansprakelijkheidsbepalingen uit hoofde van artikel 66.

Ten slotte wordt in artikel 67 het recht toegekend om beroep in te stellen tegen besluiten van het schuldeiserscomité, indien het schuldeiserscomité krachtens het nationale recht bevoegd is besluiten goed te keuren.

Titel VIII heeft betrekking op maatregelen om de nationale wetgevingen inzake insolventieprocedures transparanter te maken. In deze titel worden de lidstaten verplicht een duidelijk omschreven standaardinformatieblad met praktische informatie over de belangrijkste kenmerken van hun nationale wetgeving inzake insolventieprocedures in te vullen en regelmatig bij te werken voor beleggers. Dit informatieblad moet beschikbaar worden gesteld op het e-justitieportaal. Als onderdeel van de door het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken geleverde inhoud 29 , is er op het e-justitieportaal al enige informatie beschikbaar over de nationale insolventieregelingen van de lidstaten. De inhoud van deze bestaande nationale pagina’s is echter niet zodanig gealigneerd dat beleggers de verschillende regelingen gemakkelijk kunnen vergelijken.

Artikel 68 bevat voorschriften voor de inhoud en publicatie van een blad met essentiële informatie, dat de essentiële kenmerken van het nationale recht inzake insolventieprocedures moet bevatten.

Titel IX bevat de slotbepaling van het richtlijnvoorstel. Artikel 69 bevat voorschriften voor de rol van het Comité voor herstructurering en insolventie, als bedoeld in artikel 30 van Richtlijn (EU) 2019/1023. Artikel 70 bevat een herzieningsclausule en artikel 71 bevat de voorwaarden voor de omzetting van de voorgestelde richtlijn. In artikel 72 wordt gespecificeerd op welke datum de voorgestelde richtlijn in werking treedt en in artikel 73 wordt vermeld tot wie de voorgestelde richtlijn is gericht.