Toelichting bij COM(2023)2 - Standpunt EU mbt het toevoegen van stoffen aan de lijsten die gehecht zijn aan het Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen van 1961

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft het besluit betreffende het namens de Unie op de zesenzestigste zitting van de Commissie Verdovende Middelen in te nemen standpunt over het opnemen van stoffen op de lijsten die gehecht zijn aan het Enkelvoudig Verdrag van de Verenigde Naties inzake verdovende middelen van 1961, zoals gewijzigd bij het Protocol van 1972, en aan het Verdrag van de Verenigde Naties inzake psychotrope stoffen van 1971. De zesenzestigste zitting van de Commissie Verdovende Middelen is gepland voor 13 tot en met 17 maart 2023.

2. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

2.1.Het Enkelvoudig Verdrag van de Verenigde Naties inzake verdovende middelen van 1961, zoals gewijzigd bij het Protocol van 1972, en het Verdrag van de Verenigde Naties inzake psychotrope stoffen van 1971

Het Enkelvoudig Verdrag van de Verenigde Naties (VN) inzake verdovende middelen van 1961, zoals gewijzigd bij het Protocol van 1972 (hierna het “Verdrag inzake verdovende middelen” genoemd) 1 , is erop gericht drugsmisbruik te bestrijden met gecoördineerde internationale maatregelen. Er zijn twee vormen van interventie en controle, die in combinatie worden toegepast. In de eerste plaats wordt ernaar gestreefd het bezit en het gebruik van, de handel in, en de distributie, de invoer, de uitvoer, de vervaardiging en de productie van verdovende middelen te beperken tot uitsluitend medische en wetenschappelijke doeleinden. In de tweede plaats wordt de drugshandel bestreden door middel van internationale samenwerking om drugshandelaars af te schrikken en te ontmoedigen.

Bij het Verdrag van de Verenigde Naties (VN) inzake psychotrope stoffen van 1971 (hierna het “Verdrag inzake psychotrope stoffen” genoemd) 2 is een internationaal controlesysteem voor psychotrope stoffen ingesteld. Het Verdrag inzake psychotrope stoffen is tot stand gekomen naar aanleiding van de toegenomen omvang en diversiteit van het drugsmisbruik. Het voert controles in op een aantal synthetische drugs op basis van enerzijds hun misbruikpotentieel en anderzijds hun therapeutische waarde.

Alle EU-lidstaten zijn partij bij de bovengenoemde verdragen, maar de Unie is dat niet.

2.2.Commissie Verdovende Middelen

De Commissie Verdovende Middelen is een commissie van de Economische en Sociale Raad van de Verenigde Naties (Ecosoc), waarvan de taken en bevoegdheden onder meer in de beide verdragen zijn vastgelegd. Zij bestaat uit 53 VN-lidstaten die door de Ecosoc zijn gekozen. Twaalf EU-lidstaten zullen in maart 2023 stemrechtgerechtigd lid zijn van de Commissie Verdovende Middelen 3 . De Unie heeft de status van waarnemer in de Commissie Verdovende Middelen.

2.3.Voorgenomen besluit van de Commissie Verdovende Middelen

De Commissie Verdovende Middelen brengt regelmatig wijzigingen in de aan de verdragen gehechte lijsten van stoffen aan op basis van aanbevelingen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), die wordt geadviseerd door haar deskundigencomité inzake drugsafhankelijkheid.

De WHO heeft op 2 december 2022 aan de secretaris-generaal van de VN aanbevolen 4 om zeven stoffen die kritisch zijn beoordeeld door het WHO-deskundigencomité inzake drugsafhankelijkheid, aan de lijsten bij de verdragen toe te voegen.

De Commissie Verdovende Middelen wordt verzocht om tijdens haar zesenzestigste zitting, die gepland staat voor 13 tot en met 17 maart 2023 in Wenen, besluiten vast te stellen over de toevoeging van deze stoffen aan de lijsten bij de verdragen.

3. Namens de Unie in te nemen standpunt

Wijzigingen van de aan de verdragen gehechte lijsten hebben voor alle lidstaten directe gevolgen wat betreft het toepassingsgebied van het Unierecht op het gebied van drugscontrole. Artikel 1, punt 1), van Kaderbesluit 2004/757/JBZ van de Raad van 25 oktober 2004 betreffende de vaststelling van minimumvoorschriften met betrekking tot de bestanddelen van strafbare feiten en met betrekking tot straffen op het gebied van de illegale drugshandel 5 (hierna “het Kaderbesluit” genoemd) bepaalt dat voor de toepassing van het kaderbesluit onder “drug” een stof wordt verstaan die onder het Verdrag inzake verdovende middelen of het Verdrag inzake psychotrope stoffen valt, alsook elke in de bijlage bij het kaderbesluit opgenomen stof. Het kaderbesluit is bijgevolg van toepassing op de stoffen die zijn opgenomen in de lijsten bij het Verdrag inzake verdovende middelen en het Verdrag inzake psychotrope stoffen. Iedere wijziging van de aan deze verdragen gehechte lijsten heeft dus rechtstreeks gevolgen voor de gemeenschappelijke regelgeving van de EU en wijzigt de strekking daarvan, in de zin van artikel 3, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Dit geldt ongeacht of de betrokken stof in de EU aan controle is onderworpen 6 .

Het WHO-deskundigencomité inzake drugsafhankelijkheid heeft tijdens zijn 45e vergadering negen stoffen besproken en besloten zeven daarvan aan te bevelen voor opname in de lijsten en twee andere stoffen onder toezicht te houden. Eén van de voor opname in de lijsten voorgestelde stoffen is in de hele Unie reeds aan controlemaatregelen onderworpen: 3-MMC is in 2022 toegevoegd aan de in het Kaderbesluit opgenomen lijst van stoffen. Vier van de stoffen (ADB-BUTINACA, protonitazeen, etazeen, etonitazepyne) staan onder intensief toezicht 7 van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving. De overige twee stoffen (2-methyl-AP-237 en α-PiHP) staan onder toezicht van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving. De twee stoffen die onder toezicht moeten worden gehouden, zijn adinazolam en bromazolam, die ook onder toezicht van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving staan.

Het voorstel van de Commissie voor een standpunt van de Unie neemt de aanbevelingen van de WHO – d.w.z. dat de zeven hierboven genoemde stoffen aan controle worden onderworpen – over, aangezien deze aanbevelingen stroken met de huidige stand van de wetenschappelijke kennis. De toevoeging van deze nieuwe psychoactieve stoffen aan de lijsten bij de verdragen wordt ook ondersteund door informatie uit de Europese databank inzake nieuwe drugs van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving.

Het is noodzakelijk dat de Raad het standpunt van de Unie vaststelt voor de zitting van de Commissie Verdovende Middelen, waar een besluit zal moeten worden genomen over de toevoeging van stoffen aan de lijsten bij de verdragen. Een dergelijk standpunt zou, gezien de beperkingen die inherent zijn aan de waarnemersstatus van de Unie, moeten worden ingenomen door de lidstaten die in maart 2023 lid van de Commissie Verdovende Middelen zullen zijn en daar gezamenlijk zullen optreden in het belang van de Unie. De Unie is geen partij bij deze verdragen, maar heeft op dit gebied exclusieve bevoegdheid.

Met het oog hierop stelt de Commissie een standpunt van de Unie voor dat door de lidstaten die in maart 2023 lid van de Commissie Verdovende Middelen zullen zijn, namens de Europese Unie moet worden ingenomen op de zesenzestigste zitting van de Commissie Verdovende Middelen over het toevoegen van stoffen aan de lijsten die gehecht zijn aan het Verdrag inzake verdovende middelen en het Verdrag inzake psychotrope stoffen. In het verleden stelde de Raad deze standpunten van de Unie vast, waardoor de EU op de vorige vergaderingen van de Commissie Verdovende Middelen met één stem kon spreken over het toevoegen van stoffen aan de internationale lijsten. De lidstaten die in de Commissie Verdovende Middelen zitting hebben, stemden namelijk overeenkomstig het vastgestelde standpunt van de Unie in met de toevoeging van de betrokken stoffen aan de lijsten 8 .

4. RECHTSGRONDSLAG

4.1.Procedurele rechtsgrondslag

Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten “tot bepaling van de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

Artikel 218, lid 9, VWEU, is van toepassing ongeacht of de Unie lid is van het betrokken lichaam dan wel partij is bij de betrokken overeenkomst 9 . Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat tevens handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke internationaalrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen ook instrumenten die internationaalrechtelijk niet bindend zijn, maar die een “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt” 10 .

De Commissie Verdovende Middelen is “een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam” in de zin van dit artikel, aangezien het om een door de Ecosoc – een VN-orgaan – opgericht lichaam gaat en dit lichaam specifieke taken heeft gekregen op grond van het Verdrag inzake verdovende middelen en het Verdrag inzake psychotrope stoffen.

De besluiten van de Commissie Verdovende Middelen over het opnemen van stoffen in de lijsten zijn “handelingen met rechtsgevolgen” in de zin van artikel 218, lid 9, VWEU. Volgens het Verdrag inzake verdovende middelen en het Verdrag inzake psychotrope stoffen worden de besluiten van de Commissie Verdovende Middelen automatisch van kracht, tenzij een partij het besluit binnen de voorgeschreven termijn ter beoordeling aan de Ecosoc heeft voorgelegd 11 . De besluiten van de Ecosoc daarover zijn definitief. De besluiten van de Commissie Verdovende Middelen over het toevoegen van stoffen aan de lijsten hebben ook rechtsgevolgen voor de rechtsorde van de EU uit hoofde van de Uniewetgeving, aangezien zij beslissende invloed kunnen uitoefenen op de inhoud van de EU-wetgeving, te weten Kaderbesluit 2004/757/JBZ van de Raad. Wijzigingen van de lijsten bij de verdragen hebben rechtstreekse gevolgen voor het toepassingsgebied van dit rechtsinstrument van de Unie.

De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2.Materiële rechtsgrondslag

De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU, te nemen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt wordt ingenomen.

De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op illegale drugshandel.

De materiële rechtsgrondslag van het voorgestelde besluit is derhalve artikel 83, lid 1, VWEU, waarin illegale drugshandel vermeld wordt als een van de strafbare feiten met een grensoverschrijdende dimensie waarvoor het Europees Parlement en de Raad minimumvoorschriften kunnen vaststellen betreffende de bepaling van strafbare feiten en sancties.

4.3.Variabele geometrie

Denemarken is gebonden door Kaderbesluit 2004/757/JBZ zoals van toepassing tot 21 november 2018, waarvan artikel 1 bepaalt dat onder “drugs” alle stoffen worden verstaan die onder het Verdrag inzake verdovende middelen of het Verdrag inzake psychotrope stoffen vallen.

Aangezien besluiten van de Commissie Verdovende Middelen over het toevoegen van stoffen aan de lijsten gevolgen hebben voor de gemeenschappelijke regelgeving op het gebied van illegale drugshandel waardoor Denemarken is gebonden, neemt deze lidstaat deel aan de aanneming van een besluit van de Raad tot bepaling van het namens de Unie bij het aannemen van die besluiten in te nemen standpunt.

Ierland is gebonden door het kaderbesluit en neemt bijgevolg deel aan de aanneming van een besluit van de Raad tot bepaling van het namens de Unie bij het aannemen van die besluiten over het toevoegen van stoffen aan de lijsten in te nemen standpunt.

4.4.Conclusie

De rechtsgrondslag voor dit voorstel is artikel 83, lid 1, VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.

5. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Geen gevolgen voor de begroting.