Toelichting bij COM(2023)71 - Wijziging van Richtlijn 98/24/EG en van Richtlijn 2004/37/EG wat de grenswaarden voor lood en de anorganische verbindingen daarvan, en diisocyanaten betreft

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Een van de doelstellingen van de Europese Unie (EU) is het bevorderen van welzijn en duurzame ontwikkeling, gebaseerd op een sociale markteconomie met een groot concurrentievermogen die gericht is op volledige werkgelegenheid en sociale vooruitgang 1 . Het recht van elke werknemer op gezonde, veilige en waardige arbeidsomstandigheden is verankerd in artikel 31 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Volgens beginsel 10 van de Europese pijler van sociale rechten 2 hebben werknemers recht op een hoog niveau van bescherming van hun gezondheid en veiligheid op het werk.

Een sterk sociaal Europa moet voortdurend verbeteren in de richting van veiliger en gezonder werk voor iedereen. De afgelopen jaren hebben het beleidskader en de voorschriften van de EU op het gebied van veiligheid en gezondheid op het werk de arbeidsomstandigheden aanzienlijk helpen verbeteren, met name wat de bescherming van werknemers tegen blootstelling aan carcinogene en andere gevaarlijke chemische stoffen betreft. In een context waarin gezondheid en veiligheid op het werk hoog op de politieke agenda 3 staan, zijn grenswaarden voor blootstelling en andere bepalingen vastgesteld of herzien voor veel agentia of groepen agentia in het kader van de richtlijn carcinogene, mutagene en reprotoxische agentia 4 (Richtlijn 2004/37/EG,CMRD) en de richtlijn chemische agentia 5 (Richtlijn 98/24/EG, CAD).

Zorgen voor een gezonde en veilige werkomgeving is van vitaal belang om werknemers te beschermen, de economische activiteiten en de productiviteit te ondersteunen en een duurzaam economisch herstel te bevorderen. Daarom kondigde de Commissie in het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten 6 haar voornemen aan om te zorgen voor een gezonde, veilige en goed aangepaste werkomgeving. Dit werd bevestigd door de vaststelling van het strategisch kader voor gezondheid en veiligheid op het werk 2021-2027 7 . De bescherming van werknemers tegen blootstelling aan gevaarlijke stoffen draagt ook bij tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het Europees kankerbestrijdingsplan. Voorts wordt in de strategie voor duurzame chemische stoffen van 2020 8 gesteld dat de bescherming van werknemers moet worden verbeterd en dat lood 9 en diisocyanaten 10 behoren tot de schadelijkste chemische stoffen waarvoor maatregelen moeten worden genomen.

Betrokken stoffen

Lood en de anorganische verbindingen daarvan (hierna “lood” genoemd) zijn op werkplekken gebruikte reprotoxische agentia die de seksuele functie, de vruchtbaarheid en de ontwikkeling van de foetus kunnen beïnvloeden en andere gezondheidseffecten kunnen hebben. Ongeveer de helft van de gevallen van beroepsgerelateerde reprotoxische gezondheidsproblemen zou te wijten zijn aan lood. Diisocyanaten zijn belangrijke astmagene stoffen. Uit studies is gebleken dat beroepsmatige blootstelling de oorzaak is van 9 à 15 % van de astmagevallen bij volwassenen in de werkende leeftijd 11 .

Dit voorstel heeft tot doel de bestaande grenswaarden voor lood te herzien en voor het eerst grenswaarden voor diisocyanaten in te voeren om bij te dragen tot een hoog niveau van bescherming van de gezondheid en veiligheid van werknemers. Meer in het bijzonder is de voorgestelde wijziging van de CMRD en de CAD erop gericht:

1) de grenswaarde voor beroepsmatige blootstelling (occupational exposure limit, OEL) 12 voor lood te herzien door bijlage III bij de CMRD te wijzigen en de biologische grenswaarde (biologic limit value, BLV) 13 voor lood te herzien door bijlage III bis te wijzigen;

2) de verwijzing naar de vastgestelde OEL en BLV voor lood in de bijlagen I en II bij de CAD te schrappen;

3) voor het eerst grenswaarden (OEL en een grenswaarde voor kortstondige blootstelling (short-term exposure limit, STEL) 14 ) voor diisocyanaten vast te stellen in bijlage I bij de CAD.

De betrokken richtlijnen

De noodzaak om werknemers te beschermen tegen blootstelling aan lood en diisocyanaten werd vermeld in het strategisch EU-kader voor gezondheid en veiligheid op het werk 2021‑2027. Diisocyanaten vallen onder het toepassingsgebied van Richtlijn 98/24/EG 15 (CAD), terwijl lood onder Richtlijn 2004/37/EG 16 (CMRD) valt. Deze laatste richtlijn is ingevolge de vaststelling van Richtlijn (EU) 2022/431 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2022 gewijzigd door de uitbreiding van het toepassingsgebied van de richtlijn carcinogene en mutagene agentia (CMD) 17 tot reprotoxische agentia op de werkplek, die tot dan toe uitsluitend onder de CAD vielen.

De invoering van beter beschermende grenswaarden voor lood en van grenswaarden voor diisocyanaten verhoogt het beschermingsniveau zonder dat de algemene voorschriften van de richtlijnen hoeven te worden gewijzigd. Aangezien de OEL en de BLV voor lood ingevolge de wijzigingen bij Richtlijn (EU) 2022/431 onder de CMRD vallen, moeten zij uit respectievelijk de bijlagen I en II bij de CAD worden geschrapt. Dit is een technische wijziging die niet van invloed is op het toepassingsgebied of de algemene voorschriften van de twee richtlijnen.

·Vaststelling van grenswaarden ter bescherming tegen reproductieve gezondheidsproblemen en astma

1.

Lood


Lood is een beroepsmatig gebruikt reprotoxisch agens dat de seksuele functie, de vruchtbaarheid van zowel mannen als vrouwen en de ontwikkeling van de foetus of nakomelingen (ontwikkelingstoxiciteit) negatief kan beïnvloeden. Blootstelling aan lood kan leiden tot verminderde vruchtbaarheid, miskramen of ernstige aangeboren afwijkingen, alsook tot andere schadelijke effecten zoals neurotoxiciteit, niertoxiciteit en cardiovasculaire en hematologische effecten.

Ongeveer de helft van alle gevallen van beroepsmatige blootstelling aan reprotoxische stoffen en de daarmee samenhangende gevallen van reproductieve gezondheidsproblemen 18 kan aan lood worden toegeschreven. Er bestaat momenteel een grote verscheidenheid aan toepassingen van lood. De belangrijkste sectoren voor de industriële productie en het industriële gebruik van lood zijn de primaire en secundaire loodproductie (met inbegrip van recycling van batterijen); de productie van batterijen, loodfolie en munitie; de productie van loodoxiden en -fritte, en de productie van loodglas en keramiek. Blootstelling aan lood is ook mogelijk in andere industriële toepassingen, zoals in gieterijen, de productie van artikelen met loodlegeringen, en de productie en het gebruik van pigmenten voor verf en kunststoffen. Naast deze toepassingen kan blootstelling verderop in de productketen plaatsvinden en wanneer de artikelen en materialen afval worden of tijdens de nuttige toepassing van gerecycleerde materialen. Voorbeelden van downstreamactiviteiten zijn verfcoating; het gebruik van loodmunitie op schietbanen (bv. in het kader van activiteiten met betrekking tot defensie, de openbare orde of veiligheid); werkzaamheden met loodmetaal; sloop, reparatie en schrootbeheer; andere vormen van afvalbeheer en bodemsanering, en werkzaamheden in laboratoria. Bovendien kunnen werknemers in aanzienlijk mate aan lood worden blootgesteld als gevolg van het gebruik ervan in het verleden bij activiteiten zoals renovatie, afvalinzameling, recycling en sanering 19 . Daarnaast bevat een groot aantal historische gebouwen in Europa lood, met inbegrip van gebouwen met een heel hoge culturele erfgoedwaarde, en kunnen ook werknemers die betrokken zijn bij de restauratie van het immense erfgoed van Europa ermee in contact komen. In historische gebouwen kan lood aanwezig zijn in gebrandschilderde vensters, daken of decoratieve elementen.

Momenteel worden naar schatting ongeveer 50 000 tot 150 000 werknemers in de EU blootgesteld aan lood 20 . Elk jaar doen zich ongeveer 300 gevallen van gezondheidsproblemen voor als gevolg van vroegere beroepsmatige blootstelling aan lood. Die blootstelling is belangrijk omdat lood zich kan ophopen in de botten van blootgestelde werknemers, wat bijdraagt tot de totale lichaamsbelasting en het risico op chronische gezondheidsproblemen.

De voornaamste routes bij beroepsmatige blootstelling zijn inademing en ingestie via hand-mondcontact als gevolg van onvoldoende huishoudelijke zorg en persoonlijke hygiëne. De absorptie van anorganisch lood via de huid wordt als minimaal beschouwd. De blootstelling via ingestie wordt als significant beschouwd en deze blootstellingsroute is een belangrijke factor voor de ontwikkeling van gezondheidsproblemen. De verlaging van de OEL is gericht op de vermindering van blootstelling via inademing en er zijn aanvullende maatregelen nodig om de blootstelling door ingestie tot een minimum te beperken. De loodgehalten in het bloed worden erkend als de beste maatstaf voor de beoordeling van de beroepsmatige blootstelling aan lood, met name via ingestie, en inwendige loodgehalten zijn bepalend voor het vaststellen van het globale risico voor de gezondheid.

De grenswaarde voor beroepsmatige blootstelling (OEL) moet worden verlaagd om de beroepsmatige blootstelling te helpen verminderen, aangezien hoge concentraties in de lucht ook tot verontreiniging kunnen leiden. Naleving van de biologische grenswaarde (BLV) is het belangrijkste instrument om werknemers tegen loodtoxiciteit te beschermen en de stapeling ervan in het lichaam te monitoren. De BLV en de OEL zijn derhalve complementair.

De op EU-niveau bindende OEL en BLV voor lood zijn voor het eerst ingevoerd in het kader van een specifieke richtlijn inzake lood in 1982 21 en zijn al meer dan veertig jaar niet geactualiseerd. De niet-bindende praktische richtsnoeren van 2007 betreffende de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van werknemers tegen de risico’s van chemische agentia op het werk 22 bieden een leidraad voor medisch toezicht met betrekking tot lood, maar zijn waarschijnlijk achterhaald.

In dit voorstel wordt rekening gehouden met de meest recente wetenschappelijke en technische ontwikkelingen en bevindingen, de adviezen 23 van het Comité risicobeoordeling (RAC) van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA), opgericht bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 (Reach) 24 , en adviezen van het tripartiete Raadgevend Comité voor veiligheid en gezondheid op de arbeidsplaats (ACSH) 25 , en is besloten dat een BLV voor lood van 15 µg/100ml bloed, met een bijbehorende OEL van 0,03 mg/m³ als tijdgewogen gemiddelde over een periode van acht uur (TGG), moet worden vastgesteld.

Voor werknemers die aan lood worden blootgesteld, zal medisch toezicht, zoals dit momenteel wordt uitgevoerd, deel blijven uitmaken van de algemene aanpak van de bescherming van hun gezondheid. Bijlage III bis wordt daarom herzien om geactualiseerde (lagere) drempelwaarden in te voeren voor blootstellingsconcentraties van lood in de lucht en bloedloodgehalten waarbij medisch toezicht moet worden verricht. In dit voorstel worden de waarden herzien, die, wanneer zij worden overschreden, aanleiding geven tot medisch toezicht. Deze waarden worden bij individuele werknemers gemeten. Er moet medisch toezicht worden verricht wanneer de blootstelling aan een loodgehalte in de lucht hoger is dan 0,015 mg/m3, berekend als tijdgewogen gemiddelde over veertig uur per week, of wanneer het bloedloodgehalte 9 μg Pb/100 ml bloed overschrijdt. De verhouding tussen bovengenoemde waarden, die aanleiding geven tot medisch toezicht, en de herziene OEL en BLV, is dezelfde als in de huidige bijlage bij de CMRD.

Lood vormt een risico voor zowel de reproductieve gezondheid als de ontwikkelingsgezondheid van de foetus of nakomelingen van blootgestelde vrouwen 26 , wat in de eerste plaats resulteert in een verlies aan intelligentiequotiënt (IQ) 27 . Om de betrokken werknemers te beschermen en de werkgevers te helpen de risico’s te beheersen, bevat bijlage III een biologische richtwaarde (BGV) 28 , die bepaalt dat het bloedloodgehalte van vrouwen in de vruchtbare leeftijd niet hoger mag zijn dan de referentiewaarden van de algemene bevolking die in de desbetreffende EU-lidstaat niet beroepsmatig aan lood is blootgesteld. Wanneer er geen nationale referentieniveaus beschikbaar zijn, wordt aanbevolen dat het bloedloodgehalte van de betrokken werknemers een BGV van 4,5 µg/100ml niet overschrijdt, zoals aanbevolen door het RAC in zijn wetenschappelijk advies 29 (punt 8.2.4 van de bijlage bij het advies).

De BGV wordt gebruikt als indicator voor beroepsmatige blootstelling en niet als indicator voor schadelijke gezondheidseffecten. Daarom fungeert deze waarde als verklikkermarker om de werkgever te waarschuwen dat er blootstelling op de werkplek is opgetreden en dat er wellicht corrigerende maatregelen nodig zijn, rekening houdend met de behoeften van individuele werknemers. In zijn advies erkende het RAC de reële zorgen en mogelijke risico’s voor de foetus als gevolg van blootstelling aan lood. Het gaf echter aan dat het op basis van het beschikbare wetenschappelijk bewijs niet mogelijk is het risiconiveau te kwantificeren, dat als basis zou kunnen dienen om een BLV voor deze groep werknemers vast te stellen. Daarom adviseerde het RAC dat de richtlijn de bezorgdheid in verband met blootstelling aan lood en ontwikkelingstoxiciteit benadrukt, en beveelt het op basis van de beschikbare gegevens het gebruik van een BGV voor vrouwen in de vruchtbare leeftijd aan.

2.

Diisocyanaten


Diisocyanaten zijn gevaarlijke chemische agentia in de zin van artikel 2, punt b), van de CAD en vallen binnen het toepassingsgebied van die richtlijn. Vanwege de noodzaak om de vastgestelde ernstige gezondheidsrisico’s die specifiek zijn voor diisocyanaten aan te pakken, is in augustus 2020 een beperking vastgesteld op grond van Verordening (EG) nr. 1272/2008 30 . Deze beperking vereist dat uiterlijk in augustus 2023 een verplichte opleiding van werknemers die diisocyanaten gebruiken, wordt ingevoerd, overeenkomstig specifieke criteria die verband houden met de aard van de beroepsactiviteit.

Diisocyanaten zijn huid- en inhalatieallergenen (astmagenen) die beroepsastma en dermale beroepsziekten – allergische reacties die kunnen optreden als gevolg van blootstelling aan dergelijke stoffen – kunnen veroorzaken. Ze kunnen een verandering aan de luchtwegen veroorzaken (de “hypersensitieve toestand”) 31 . Wanneer longen die hypersensitief zijn geworden weer aan de stof worden blootgesteld, zelfs in vrij lage concentraties, kan dit een astma-aanval uitlokken. De belangrijkste gezondheidseffecten van beroepsmatige blootstelling aan diisocyanaten zijn effecten op de luchtwegen (beroepsastma, sensibilisatie voor isocyanaten en bronchiale hyperreactiviteit), wat de kritieke eindpunten zijn in verband met blootstelling aan diisocyanaat, zowel na acute als na langdurige blootstelling.

Diisocyanaten worden gebruikt bij de productie van polyurethaan als vaste stof en als schuim, en van kunststoffen, coatings, vernissen, tweecomponentenverf en kleefstoffen. Werknemers in bedrijven die deze materialen vervaardigen, worden blootgesteld aan diisocyanaten, alsook werknemers die gebruikmaken van kleefstoffen, afdichtingsmiddelen, verven en coatings die diisocyanaten bevatten. Deze producten worden op grote schaal gebruikt in de bouw, de reparatie van voertuigen, algemene reparaties en de productie van textiel, meubelen, motorvoertuigen en andere vervoermiddelen, huishoudelijke apparaten, machines en computers. Diisocyanaten worden tijdens het productieproces omgezet en zijn niet langer aanwezig in het vervaardigde eindproduct. Er is derhalve geen risico voor de gebruiker van het product (bv. consumenten).

In studies is geschat dat beroepsmatige blootstelling de oorzaak is van ongeveer 9 à 15 % van de astmagevallen bij volwassenen in de werkende leeftijd 32 . Diisocyanaten zijn een van de meest voorkomende oorzaken van beroepsastma, met een geschat aantal jaarlijkse voorvallen in de EU tussen 2 350 en 7 269 33 34 35 . Volgens schattingen 36 zijn ongeveer 4,2 miljoen werknemers blootgesteld aan diisocyanaten en zijn er meer dan 2,4 miljoen bedrijven in de EU betrokken, waarvan de overgrote meerderheid micro- of kleine en middelgrote ondernemingen) zijn.

Momenteel is er op EU-niveau geen bindende OEL of grenswaarde voor kortstondige blootstelling (STEL) voor diisocyanaten en zijn er 19 afzonderlijke diisocyanaten geregistreerd overeenkomstig de Reach-verordening (Verordening (EG) nr. 1907/2006). Schadelijke gezondheidseffecten worden veroorzaakt door een gemeenschappelijk deel van alle diisocyanaten (de NCO-groep 37 ). Daarom is een groepsaanpak overwogen, waardoor een gemeenschappelijke OEL en STEL voor alle diisocyanaten mogelijk zou zijn 38 . Dit is in overeenstemming met de groepsaanpak die is voorgestaan in de onlangs aangenomen EU-strategie voor duurzame chemische stoffen.

Piekblootstellingen (korte duur/hoge blootstellingsniveaus) zijn een belangrijke factor bij het ontstaan van beroepsastma 39 . Daarom is een STEL, die herhaalde kortstondige hoge blootstellingsniveaus het best aanpakt, de meest geschikte regelgevingsmaatregel om een dergelijk blootstellingspatroon te behandelen. Met de externe studie 40 ter ondersteuning van het effectbeoordelingsverslag konden echter alleen de effecten van de OEL worden geanalyseerd. Door het gebrek aan gegevens over de effecten van kortstondige blootstellingen was het niet mogelijk om de daarmee samenhangende gevallen van gezondheidsproblemen te schatten, wat op zijn beurt waarschijnlijk leidt tot een onderschatting van de kosten en baten. Om deze redenen adviseerde het RAC dat elke STEL ten hoogste tweemaal zo hoog mag zijn als de OEL.

Daarom wordt in dit voorstel voor diisocyanaten een OEL van 6 µg/m³ geopperd, met een bijbehorende STEL van 12 µg/m³ en een notatie betreffende sensibilisatie van de huid en de luchtwegen, alsook een huidnotatie.

Dit voorstel voorziet echter in een overgangswaarde van 10 µg/m³ met een bijbehorende STEL van 20 µg/m³ tot en met 31 december 2028. Hierdoor worden werkgevers in staat gesteld de technische middelen te verkrijgen die nodig zijn om een dergelijke waarde te meten en krijgen zij de tijd om risicobeheersmaatregelen uit te voeren, met name in downstreamsectoren. Deze maatregel moet worden aangevuld met medisch toezicht op werknemers om een vroegtijdig begin van gezondheidsproblemen op te sporen en vervolgens het beleid ten aanzien van individuele werknemers te bepalen om verdere risico’s als gevolg van blootstelling aan diisocyanaten te voorkomen. Samen bieden deze maatregelen een hoog niveau van bescherming van de werknemers.

Om werknemers doeltreffend te beschermen tegen het risico van beroepsziekten als gevolg van blootstelling aan diisocyanaten en lood, worden de grenswaarden in dit voorstel vastgesteld op wat technisch en economisch haalbaar is.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Dit voorstel is in overeenstemming met de Europese pijler van sociale rechten, met name beginsel 10 inzake het recht op een gezonde, veilige en goed aangepaste werkomgeving, en het bijbehorende actieplan. Door de bestaande grenswaarden voor lood, die sinds 1982 niet zijn geactualiseerd, te herzien en voor het eerst grenswaarden in te voeren voor diisocyanaten, die onder de CAD vallen maar waarvoor momenteel op EU-niveau geen grenswaarden bestaan, wordt bijgedragen tot een hoog niveau van bescherming van de gezondheid en de veiligheid van de werknemers.

Dit initiatief bouwt ook voort op de toezegging van de Commissie in het strategisch EU-kader voor gezondheid en veiligheid op het werk voor 2021-2027 41 om de OEL voor lood verder te verlagen en in 2022 een OEL voor diisocyanaten vast te stellen.

Het voorstel is in overeenstemming met Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk 42 (de “kaderrichtlijn veiligheid en gezondheid op het werk”). De kaderrichtlijn veiligheid en gezondheid op het werk voorziet in minimumvoorschriften op het gebied van veiligheid en gezondheid in alle arbeidsmilieus, niet alleen wanneer het gaat om chemische agentia. Bovendien staat zij er niet aan in de weg dat andere richtlijnen, in dit geval de CAD en de CMRD, strengere bepalingen of specifiekere regels vaststellen die de bescherming van werknemers verder verbeteren.

Grondrechten en gelijkheid, met inbegrip van gender

Het effect op de grondrechten wordt positief geacht, met name wat betreft artikel 2 (recht op leven) en artikel 31 (rechtvaardige en billijke arbeidsomstandigheden en -voorwaarden) van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie 43 .

Hoewel de werknemers die aan lood wordt blootgesteld voornamelijk mannen zijn, zoals hierboven is aangegeven, kunnen vrouwelijke werknemers extra risico’s lopen omdat lood een negatieve invloed kan hebben op zwangere vrouwen en op de zich ontwikkelende foetus 44 . Er bestaan voorschriften voor de uitvoering van beschermende maatregelen in de moederschapsrichtlijn 45 , maar deze bieden geen volledige bescherming tegen effecten op de ontwikkeling, aangezien zij van toepassing zijn vanaf het moment waarop de werkneemster zich ervan bewust wordt dat zij zwanger is en de werkgever daarvan in kennis stelt, doorgaans bij drie maanden zwangerschap.

Daarom is het binnen de sectoren die met lood werken, van cruciaal belang om het bewustzijn hierover bij werkneemsters in de vruchtbare leeftijd te vergroten en om specifieke maatregelen te nemen om alle potentiële risico’s tot een minimum te beperken, in overeenstemming met de verplichtingen van de werkgevers op het gebied van risicobeheer. Om aan hun verplichtingen te voldoen, moeten werkgevers ervoor zorgen dat de stof wordt vervangen wanneer dit technisch mogelijk is, dat er gesloten systemen worden gebruikt of dat de blootstelling wordt beperkt tot een niveau dat zo laag is als technisch haalbaar is. Bovendien mag, zoals wordt voorgesteld in het advies van het ACSH 46 , het bloedloodgehalte bij vrouwen in de vruchtbare leeftijd niet hoger zijn dan de referentiewaarden van de algemene bevolking die in de betrokken lidstaat niet beroepsmatig aan lood is blootgesteld. Zoals hierboven uiteengezet, zou, wanneer er geen nationale referentieniveaus beschikbaar zijn, het bloedloodgehalte bij vrouwen in de vruchtbare leeftijd de BGV van 4,5 µg/100ml niet mogen overschrijden 47 .

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

3.

Handvest van de grondrechten van de Europese Unie


De doelstellingen van het initiatief zijn in overeenstemming met artikel 2 (recht op leven) en artikel 31 (recht op rechtvaardige en billijke arbeidsomstandigheden en -voorwaarden) van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

4.

Samenhang met de Reach-verordening


De Reach-verordening 48 , die sinds 2007 van kracht is, voorziet onder meer in twee verschillende regelgevingsbenaderingen van de EU, namelijk beperkingen en autorisaties. De verbetering van het raakvlak tussen Reach en de wetgeving inzake de bescherming van werknemers is een kwestie die aan de orde komt in het kader van de lopende herziening van Reach 49 .

Via de beperkingen kunnen de EU voorwaarden opleggen voor de productie, het in de handel brengen en/of het gebruik van stoffen die zich in mengsels of artikelen bevinden. De autorisatie is bedoeld om ervoor te zorgen dat de risico’s van zeer zorgwekkende stoffen (SVHC’s) naar behoren worden beheerst, terwijl de geleidelijke vervanging van deze stoffen door geschikte alternatieve stoffen of technieken die economisch haalbaar en technisch uitvoerbaar zijn, wordt bevorderd.

Een aantal toepassingen van lood is in het kader van Reach aan beperkingen onderworpen. Het is verboden lood te gebruiken in verven (met enkele uitzonderingen) 50 51 , in juwelen en in artikelen die bestemd zijn om met de huid in contact te komen, en om lood en mengsels te gebruiken in artikelen die voor het grote publiek zijn bestemd 52 .

Voor diisocyanaten gelden in het kader van Reach beperkingen 53 . Zij mogen alleen als stoffen als zodanig, als bestanddeel in andere stoffen of in mengsels voor industrieel en beroepsmatig gebruik worden gebruikt indien de werkgever of de zelfstandige ervoor zorgt dat industriële of beroepsmatige gebruikers vóór het gebruik van de stof(fen) of mengsel(s) met succes een opleiding over het veilig gebruik van diisocyanaten hebben voltooid.

Meer informatie over de Reach-beperkingen voor deze twee stoffen is te vinden in bijlage 8 bij het effectbeoordelingsverslag bij dit voorstel.

Het ACSH heeft in zijn advies 54 gesteld dat een combinatie van de Reach-beperking (inzake opleiding van werknemers) en de voorschriften in verband met veiligheid en gezondheid op het werk, met name de naleving van grenswaarden en het uitvoeren van medisch toezicht, de meest efficiënte aanpak is om piekblootstelling te voorkomen, wat de belangrijkste aanleiding is voor het ontstaan van astma als gevolg van blootstelling aan diisocyanaten.

Samen zijn de EU-richtlijnen inzake gezondheid en veiligheid op het werk (CMRD en CAD) en de Reach-verordening relevant voor de bescherming van werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan lood en diisocyanaten.

5.

Samenhang met de batterijenverordening


In december 2020 heeft de Commissie een nieuwe batterijenverordening 55 voorgesteld om ervoor te zorgen dat batterijen die in de EU in de handel worden gebracht, gedurende hun hele levenscyclus duurzaam en veilig zijn. Dit voorstel is een integraal onderdeel van de Europese Green Deal, die gericht is op een groter gebruik van moderne voertuigen die niet op fossiele brandstoffen rijden, waardoor meer loodhoudende batterijen zouden kunnen worden gebruikt, ook tijdens de recycling ervan. Door de grenswaarden voor lood te actualiseren genieten werknemers bij de productie en recycling van batterijen een hoog niveau van bescherming van de gezondheid, ondanks een mogelijk hoger productievolume in de toekomst.

6.

Samenhang met wetenschappelijk onderzoek


Lood en diisocyanaten zijn chemische stoffen die prioritair zijn behandeld in het kader van het door Horizon 2020 gefinancierde EU-programma voor menselijke biomonitoring (HBM4EU) 56 — een gezamenlijke inspanning van dertig landen, het Europees Milieuagentschap en de Europese Commissie —, dat liep van 2017 tot 2021. Dit programma heeft kennis opgeleverd om inzicht te verschaffen in het veilige beheer van chemische stoffen en zo de gezondheid van de mens te beschermen. Er is een specifiek project inzake beroepsmatige blootstelling aan metalen uitgevoerd, waarbij uit de resultaten blijkt dat werknemers tijdens de recycling van e-afval worden blootgesteld aan verschillende metalen, waaronder lood. Er is ook een specifiek project uitgevoerd voor diisocyanaten, dat heeft geleid tot een evaluatie van de huidige biomarkers die worden gebruikt voor de biomonitoring van diisocyanaten, een beoordeling van de huidige niveaus bij de werknemers en de vaststelling van lacunes in het onderzoek 57 .

7.

Samenhang met het Europees kankerbestrijdingsplan


Het Europees kankerbestrijdingsplan is op het volledige kankertraject gericht 58 . Het is opgebouwd rond vier belangrijke actiegebieden waarop de EU de grootste meerwaarde kan bieden: i) preventie; ii) vroegtijdige opsporing; iii) diagnose en behandeling, en iv) levenskwaliteit van kankerpatiënten en overlevenden van kanker. Blootstelling aan lood leidt weliswaar zelden tot kanker, maar de verlaging van de grenswaarden zal bijdragen tot de preventie van deze vormen van kanker.

Kanker behoort niet tot de schadelijke gezondheidseffecten van diisocyanaten en het Europees kankerbestrijdingsplan is voor deze stoffen dus niet relevant.

Samenhang met de strategie “renovatiegolf voor Europa”

36 % van de energiegerelateerde broeikasgasemissies zijn toe te schrijven aan gebouwen. Aangezien meer dan 85 % van de huidige gebouwen er in 2050 nog zullen staan, zullen renovaties voor energie‑efficiëntie van cruciaal belang zijn om de doelstellingen van de Europese Green Deal te verwezenlijken. In dit verband heeft de renovatiegolfstrategie 59 tot doel het jaarlijkse renovatiepercentage tegen 2030 te verdubbelen. Gespecialiseerde renovatiewerken om het energieverbruik te verminderen kunnen de langetermijnwaarde van vastgoed verhogen en banen en investeringen creëren, die vaak geworteld zijn in lokale toeleveringsketens. Werknemers kunnen echter aan lood worden blootgesteld tijdens de verwijdering van loodhoudende verven, (onder meer) loodgieters- en dakbedekkingsmaterialen, en aan diisocyanaten als gevolg van het toegenomen gebruik van isolatieschuim en betere oppervlaktebekledingen om de thermische isolatie van de gebouwde omgeving te verbeteren. Dit voorstel draagt derhalve bij tot de uitvoering van renovaties die zowel positief zijn voor het milieu als de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van werknemers waarborgen.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

In artikel 153, lid 2, punt b), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) is bepaald dat het Europees Parlement en de Raad “op de in lid 1, onder a) tot en met i), [van artikel 153 VWEU] bedoelde gebieden door middel van richtlijnen minimumvoorschriften [kunnen] vaststellen die geleidelijk van toepassing zullen worden, met inachtneming van de in elk van de lidstaten bestaande omstandigheden en technische voorschriften. In deze richtlijnen wordt vermeden zodanige administratieve, financiële en juridische verplichtingen op te leggen dat de oprichting en ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen daardoor zou kunnen worden belemmerd”. In artikel 153, lid 1, punt a), VWEU is bepaald dat de Unie zorgt voor de ondersteuning en de aanvulling van de activiteiten van de lidstaten op het gebied van “de verbetering van met name het arbeidsmilieu, om de veiligheid en gezondheid van de werknemers te beschermen”.

De CMRD en de CAD zijn beide vastgesteld op grond van artikel 153, lid 2, punt b), VWEU met het oog op de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers. Dit voorstel heeft tot doel het niveau van bescherming van de gezondheid van werknemers te verbeteren overeenkomstig artikel 153, lid 1, punt a), VWEU, in de vorm van de vaststelling van een herziene OEL en BLV voor lood in de CMRD en de invoering van een OEL en een STEL voor diisocyanaten in de CAD, vergezeld van enkele technische aanpassingen. Bijgevolg vormt artikel 153, lid 2, punt b), VWEU de juiste rechtsgrondslag voor het voorstel van de Commissie om zowel de CMRD als de CAD te wijzigen.

Overeenkomstig artikel 153, lid 2, VWEU is de verbetering van met name het arbeidsmilieu ter bescherming van de gezondheid en veiligheid van de werknemers een aspect van het sociaal beleid waar de EU de bevoegdheid deelt met de lidstaten.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

De wetenschappelijke kennis over lood en diisocyanaten is sinds de vaststelling van de CAD in 1998 (en de vorige richtlijn van 1982 die specifiek betrekking heeft tot lood) gegroeid. De wijziging van het toepassingsgebied van de CMD als gevolg van de vaststelling van de CMRD brengt lood, een reprotoxisch agens, binnen het toepassingsgebied van de CMRD. Bovendien is de toegevoegde waarde van EU-optreden gerechtvaardigd omdat het probleem wijdverbreid is in de hele EU. Hoewel de mededinging op de eengemaakte markt niet sterk wordt beïnvloed door de herziening van de OEL en de BLV voor lood en anorganische verbindingen daarvan en door de invoering van een OEL en een STEL voor diisocyanaten, zou een grotere harmonisatie van de minimumeisen het gelijke speelveld voor marktdeelnemers op de eengemaakte markt verbeteren.

De gegevens die bij de voorbereidende werkzaamheden zijn verzameld, laten grote verschillen tussen de lidstaten zien wat de vaststelling van grenswaarden voor lood en diisocyanaten betreft. Gezien de ontwikkelingen in de wetenschappelijke kennis hebben sommige lidstaten hun grenswaarden voor lood al in verschillende mate verlaagd en/of grenswaarden voor diisocyanaten ingevoerd.

Voor lood variëren de BLV’s van de lidstaten van 20 µg/100ml bloed tot 70 µg/100ml bloed (de huidige BLV in het kader van de CMRD). 15 lidstaten hebben een BLV die lager is dan de huidige BLV van de EU 60 . Sommige lidstaten hanteren een lagere grenswaarde voor vrouwen, die afhankelijk is van de leeftijd of toepasselijk is op “vrouwen in de vruchtbare leeftijd”, en doorgaans varieert van 20 tot 40 µg/100ml bloed. De OEL varieert van 0,050 g/m3 tot 0,150 g/m3 (de huidige OEL in het kader van de CMRD).

Voor diisocyanaten bestaat er geen EU-grenswaarde. Drie EU-lidstaten hebben echter een algemene OEL 61 en verscheidene lidstaten hebben verschillende OEL’s en STEL’s voor sommige, maar niet alle, verschillende diisocyanaten. Wanneer er OEL’s bestaan, variëren zij van 3 µg NCO/m3 tot 500 µg NCO/m3, met een mediane waarde van 17,4 µg NCO/m3. De STEL varieert van 10 tot 82 µg NCO/m3.

Gezien de hierboven beschreven situatie is het duidelijk dat werknemers in de EU met verschillende niveaus van bescherming tegen lood en diisocyanaten te maken hebben.

Aanzienlijke verschillen tussen nationale grenswaarden verstoren de mededinging op de eengemaakte markt. De kosten om aan lagere nationale niveaus te voldoen zijn over het algemeen hoger en brengen derhalve een concurrentievoordeel met zich mee voor ondernemingen die actief zijn op markten waar geen of minder strenge nationale grenswaarden gelden. Wat lood betreft, moeten bedrijven die in Bulgarije, Tsjechië, Denemarken, Letland en Polen zijn gevestigd, een OEL in acht nemen die drie keer lager ligt dan de maximale OEL die momenteel op EU-niveau is vastgesteld (0,050 g/m3 tegenover 0,150 g/m3), wat hun concurrentievermogen kan aantasten en kan leiden tot verschillen op de eengemaakte markt. De potentiële gevolgen voor de mededinging zijn nog groter voor diisocyanaten, waarvoor momenteel geen EU-grenswaarden bestaan. Wanneer er nationale grenswaarden zijn, variëren de OEL’s van 3 µg NCO/m3 tot 500 µg NCO/m3. Daarom zal door de grenswaarden voor lood te actualiseren en voor het eerst grenswaarden voor diisocyanaten in te voeren, worden bijgedragen tot een grotere harmonisatie op de eengemaakte markt en een gelijker speelveld voor bedrijven worden gecreëerd.

Hoewel individuele lidstaten nog steeds lagere waarden kunnen invoeren, zal het gelijke speelveld voor ondernemingen verbeteren. Bedrijven die in de verschillende EU-lidstaten actief willen zijn, kunnen verder profiteren van een stroomlijning van de toepasselijke grenswaarden, wat mogelijk besparingen oplevert, aangezien gemeenschappelijke oplossingen in alle faciliteiten kunnen worden toegepast in plaats van locatiespecifieke oplossingen te moeten ontwerpen om aan verschillende vereisten inzake OEL en BLV te voldoen.

De risico’s voor de gezondheid en veiligheid van werknemers als gevolg van blootstelling aan lood, een gevaarlijk reprotoxisch agens op het werk, en diisocyanaten, die inhalatieallergenen zijn, zijn in de EU grotendeels vergelijkbaar en beide agentia worden in een groot aantal sectoren en landen op grote schaal gebruikt. Daarom is er voor de EU een duidelijke rol weggelegd bij de ondersteuning van de lidstaten bij het aanpakken van dergelijke risico’s.

Wat lood betreft, worden in de externe studie 62 bij dit voorstel 18 lidstaten aangewezen die geraffineerd lood produceren, en een beperkter aantal lidstaten dat lood wint. Het productiecijfer van lood in de EU bedraagt meer dan 10 miljoen ton per jaar en lood wordt gebruikt voor een breed scala aan processen, waaronder de productie van loodaccu’s, -folie en -poeder, en het gebruik in artikelen.

Diisocyanaten worden in 7 lidstaten geproduceerd en in de hele EU gebruikt in 21 relevante downstreamsectoren.

Om ervoor te zorgen dat de maatregelen ter bescherming van werknemers tegen blootstelling aan lood en diisocyanaten zo doeltreffend mogelijk zijn, moeten de richtlijnen worden aangepast aan de nieuwste wetenschappelijke kennis die in de adviezen van het RAC is voorgesteld 63 . Gezien het beschikbare wetenschappelijk bewijs moeten de OEL en de BLV voor lood en de anorganische verbindingen daarvan worden herzien en moet een OEL en STEL voor diisocyanaten worden ingevoerd. De bescherming van de gezondheid van werknemers tegen risico’s als gevolg van blootstelling aan deze stoffen valt reeds onder de EU-wetgeving, met name de CAD en de CMRD, die alleen op EU-niveau kunnen worden gewijzigd. Dit voorstel bouwt voort op lange en intensieve besprekingen met alle belanghebbenden (vertegenwoordigers van werknemers- en werkgeversorganisaties en van regeringen). Dit helpt ervoor te zorgen dat de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid naar behoren worden nageleefd.

De actualisering van de CAD en de CMRD om nieuwer wetenschappelijk bewijs in aanmerking te nemen, is een doeltreffende manier om ervoor te zorgen dat de preventieve maatregelen in alle lidstaten op die manier worden geactualiseerd. Dit zal bijdragen tot een uniform niveau van minimumvoorschriften om een betere gezondheid en veiligheid te waarborgen. Hierdoor zullen vervolgens de verschillen op het gebied van de bescherming van de gezondheid en veiligheid van werknemers tussen de lidstaten en binnen de eengemaakte markt van de EU tot een minimum worden beperkt.

De herziening of invoering van grenswaarden is bovendien zeer complex en vereist een hoog niveau van wetenschappelijke deskundigheid. De vaststelling van grenswaarden op EU-niveau biedt een belangrijk voordeel doordat de lidstaten geen eigen wetenschappelijke analyse hoeven uit te voeren, wat waarschijnlijk aanzienlijke besparingen op de administratieve kosten met zich meebrengt. Deze middelen zouden in plaats daarvan kunnen worden ingezet om het beleid inzake veiligheid en gezondheid op het werk in elke lidstaat verder te verbeteren.

Hieruit volgt dat, zowel voor lood als voor diisocyanaten, maatregelen op EU-niveau nodig zijn om de doelstellingen van dit voorstel te verwezenlijken, aangezien deze doelstellingen vanwege de omvang en de gevolgen van de voorgestelde maatregel niet voldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau kunnen worden verwezenlijkt. Dit is in overeenstemming met artikel 5, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU). Wijzigingen van de CMRD en de CAD zijn alleen mogelijk op EU-niveau en na een raadpleging in twee fasen van de sociale partners (werkgevers en werknemers) overeenkomstig artikel 154 VWEU.

Evenredigheid

Het voorstel is in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, aangezien het de doelstellingen en algemene voorschriften van de richtlijnen niet wijzigt. De maatregel is beperkt tot het voorstellen van nieuwe en herziene grenswaarden, waarbij ten volle rekening wordt gehouden met recente wetenschappelijke informatie en sociaal-economische haalbaarheidsfactoren. Deze zijn grondig besproken met alle belanghebbenden (vertegenwoordigers van werknemers- en werkgeversorganisaties en van regeringen). Dit initiatief heeft tot doel te zorgen voor een evenwichtige aanpak, d.w.z. te voorkomen dat bedrijven met ernstige economische nadelen worden geconfronteerd en tegelijkertijd werknemers op EU-niveau een passende bescherming te bieden. Aangezien het voorstel voor diisocyanaten voor het eerst voorziet in de vaststelling van grenswaarden, bevat het maatregelen ter beperking van de lasten en ter bevordering van de naleving van bepalingen (zoals een overgangsperiode) die ook met de relevante belanghebbenden zijn besproken. Deze overgangsmaatregelen dragen bij tot de evenredigheid van het voorgestelde initiatief, aangezien zij de bedrijven een redelijker termijn bieden om zich aan te passen. Wat lood betreft, maakt het voorstel deel uit van een stapsgewijze aanpak 64 om werknemers beter te beschermen door te voorzien in grenswaarden die beter beschermen dan de bestaande waarden.

Bovendien zou de vaststelling van deze nieuwe of herziene grenswaarden voor beide stoffen beperkte kosten voor bedrijven met zich meebrengen, met name in verhouding tot hun omzet. Het initiatief wordt evenwichtig en gerechtvaardigd geacht in het licht van de opgebouwde en langetermijnvoordelen in termen van vermindering van de gezondheidsrisico’s die voortvloeien uit de blootstelling van werknemers aan lood en diisocyanaten en het voorkómen van beroepsgerelateerde gezondheidsproblemen. Overeenkomstig artikel 153, lid 4, VWEU stelt dit voorstel minimumvoorschriften vast en belet het niet dat een lidstaat verdergaande beschermingsmaatregelen handhaaft of invoert die verenigbaar zijn met de Verdragen, bijvoorbeeld in de vorm van lagere grenswaarden of andere bepalingen die een betere bescherming van de werknemers waarborgen. Dit biedt de lidstaten een zekere speelruimte.

Hieruit volgt dat dit voorstel niet verder gaat dan wat nodig is om de doelstellingen ervan te verwezenlijken, overeenkomstig het in artikel 5, lid 4, VEU neergelegde evenredigheidsbeginsel. Gedetailleerde informatie over de naleving van het evenredigheidsbeginsel is te vinden in het effectbeoordelingsverslag bij dit voorstel (punt 8.4).

Keuze van het instrument

Volgens artikel 153, lid 2, punt b), van het VWEU kunnen minimumvoorschriften voor de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van werknemers “door middel van richtlijnen” worden vastgesteld.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

In de meest recente grondige evaluatie van de CAD en de CMD (evaluatie achteraf van de EU-richtlijnen inzake gezondheid en veiligheid op het werk in 2017 65 ) werd geconcludeerd dat de richtlijnen volgens de beschikbare gegevens zeer relevant en doeltreffend blijven. Er werd in benadrukt dat grenswaarden een belangrijk instrument zijn voor het beheer van chemische risico’s op de werkplek en dat er grenswaarden voor blootstelling moeten worden vastgesteld voor meer zorgwekkende stoffen. Uit de evaluatie blijkt met name dat moet worden nagedacht over de meest geschikte aanpak voor het beheer van risico’s die kunnen voortvloeien uit blootstelling aan chemische en reprotoxische agentia en of en hoe biomonitoring doeltreffender kan worden gebruikt voor het beheer van risico’s op de werkplek. Voorts wordt gesteld dat sensibiliserende stoffen moeten worden beschouwd als een hoge prioriteit, waaraan meer aandacht moet worden besteed om ervoor te zorgen dat de voorschriften inzake risicobeheer passend zijn.

Dit initiatief is ook in overeenstemming met het inventariserende werkdocument van de diensten van de Commissie bij het strategisch EU-kader voor gezondheid en veiligheid op het werk 2021-2027 (SWD(2021) 148 final) 66 , waarin wordt aangegeven dat meer aandacht moet worden besteed aan de aanpak van beroepsziekten. In dit document wordt met name voor lood gesteld dat de grenswaarden moeten worden herzien in het licht van nieuwe wetenschappelijke gegevens.

Raadpleging van belanghebbenden

8.

Raadpleging van de Europese sociale partners in twee fasen, overeenkomstig artikel 154 VWEU


In 2020 en 2021 heeft de Commissie een raadpleging van de sociale partners op EU-niveau in twee fasen gehouden overeenkomstig artikel 154, lid 2, VWEU. De Commissie heeft de sociale partners geraadpleegd over de aanpak voor de herziening van bindende grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling aan lood en de verbindingen daarvan en de vaststelling van grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling aan diisocyanaten in het kader van de CAD.

9.

Werknemersorganisaties


Het Europees Verbond van Vakverenigingen (EVV) reageerde in de eerste fase van de raadpleging en erkende het belang van de bestaande wetgeving. Hoewel het EVV in beginsel voorstander was van een verlaging van de huidige grenswaarden voor lood, was het van mening dat de BLV die in het door het RAC goedgekeurde wetenschappelijk advies wordt voorgesteld, vrouwen in de vruchtbare leeftijd op de werkplek onvoldoende zou beschermen en de gelijke behandeling van vrouwen en mannen op het werk niet zou waarborgen 67 . In plaats daarvan stelden zij voor om een lagere BLV in te voeren. Daarnaast heeft het in dit verband een aantal algemene opmerkingen gemaakt over de noodzaak om de bescherming van werknemers tegen blootstelling aan reprotoxische agentia te verbeteren en over de moederschapsrichtlijn (Richtlijn 92/85/EEG) 68 .

Het EVV was het ermee eens dat een op EU-niveau bindende OEL voor diisocyanaten nodig is om te zorgen voor minimumvoorschriften voor de bescherming van werknemers die in de hele EU aan diisocyanaten worden blootgesteld. Tegelijkertijd was het van mening dat dit de eerste keer is dat er een op EU-niveau bindende OEL voor sensibiliserende stoffen zou worden vastgesteld met als voornaamste doel beroepsastma te voorkomen, en het stelde daarom voor dit punt te bespreken en overeen te komen binnen het ACSH, waarin werknemers, werkgevers en regeringen vertegenwoordigd zijn.

De werknemersorganisaties zijn van mening dat er op dit gebied bindende wetgevingsmaatregelen van de EU nodig zijn en achten het daarom niet nodig een onderhandelingsprocedure op grond van artikel 155 VWEU in te leiden. Het EVV geeft echter aan dat het wellicht aanvullende kwesties met werkgevers wil bespreken en tot convergerende standpunten over bepaalde kwesties wil komen, zoals het beste rechtsinstrument om werknemers te beschermen tegen het risico van blootstelling aan stoffen die toxisch zijn en schadelijk zijn voor de voortplanting, of de noodzaak van een nieuwe methode om de hoeveelheid stoffen zonder drempelwaarde op EU-niveau te beperken.

10.

Werkgeversorganisaties


Drie werkgeversorganisaties hebben gereageerd op de eerste fase van de raadpleging: BusinessEurope, SMEunited (European Association of Crafts and SMEs) en het Internationaal Europees Verbond van het Bouwbedrijf.

De werkgeversorganisaties steunden de doelstelling om werknemers effectief te beschermen tegen blootstelling aan gevaarlijke chemische stoffen, onder meer door de vaststelling van OEL’s op EU-niveau, waar nodig. Zij zijn van mening dat dit in het belang is van werknemers en bedrijven en bijdraagt tot een gelijk speelveld. Zij uitten echter ook enkele bedenkingen bij de aanpak voor de vaststelling van dergelijke waarden.

Wat de in het raadplegingsdocument genoemde kwesties betreft, steunden de werkgeversorganisaties de algemene koers van de Commissie naar een voortdurende verbetering van de bescherming van werknemers tegen blootstelling aan carcinogene agentia en risico’s van chemische agentia op het werk, onder bepaalde voorwaarden. Volgens hen moet het proces voor de vaststelling van grenswaarden gebaseerd zijn op gedegen wetenschappelijk bewijs, technische en economische haalbaarheid, sociaal-economische effectbeoordeling en het advies van het ACSH; dit is ook de wijze waarop de Commissie momenteel te werk gaat.

Voorts benadrukten zij dat een lagere grenswaarde niet altijd een betere bescherming van werknemers betekent, aangezien deze afhangt van de haalbaarheid van de metingen van de grenswaarden en van de uitvoering hiervan door werkgevers.

BusinessEurope en SMEunited benadrukten dat de gevolgen voor kleine en middelgrote ondernemingen, met name micro-ondernemingen, moeten worden beoordeeld in termen van evenredigheid en haalbaarheid van maatregelen, en dat ook rekening moet worden gehouden met sectorale verschillen.

Wat het bindende instrument dat moet worden gebruikt om deze kwesties aan te pakken betreft, wees SMEunited erop dat het zonder een grondiger analyse van de gevolgen van de nieuwe waarden voor de ambachten, de kleine en middelgrote ondernemingen en de verplichtingen van werkgevers niet kan beoordelen of een dergelijk instrument passend zou zijn.

Wat lood en de verbindingen daarvan betreft, verwees BusinessEurope naar de vrijwillige overeenkomsten die de industrie heeft gesloten om de blootstellingsniveaus gestaag te verlagen, voor zover de technologie dit toelaat. Zij benadrukte dat de wetgeving op het gebied van veiligheid en gezondheid op het werk op EU- en nationaal niveau al een goede bescherming biedt voor werknemers, en onderstreepte het belang van de bestaande bindende grenswaarde voor beroepsmatige blootstelling in het kader van de CAD, samen met andere beschermende maatregelen naast de grenswaarde.

SMEunited onderstreepte dat een concreet voorstel over de nieuwe geplande OEL moet worden ingediend om de gevolgen voor ondernemingen beter te kunnen beoordelen.

Wat diisocyanaten betreft, is SMEunited van mening dat een gedetailleerde analyse van de risico’s van diisocyanaten, die de vaststelling van een grenswaarde rechtvaardigen, ontbreekt. Hoewel het zich in beginsel niet verzet tegen de invoering van een evenredige en haalbare OEL voor diisocyanaten in afgesloten werkplekken, is het van mening dat voor werkplekken in de open lucht de opleidingseisen met betrekking tot de mogelijke risico’s en gevaren toereikend zijn.

BusinessEurope is het er weliswaar mee eens dat er risico’s bestaan voor werknemers, maar benadrukte dat de invoering van een nieuwe bindende OEL werkgevers extra verplichtingen zou opleggen, niet alleen om te voldoen aan de grenswaarde, maar ook aan de andere beschermingsmaatregelen in de CAD.

Zij benadrukten ook het belang van de bescherming van werknemers die reeds in het kader van Reach wordt geboden door de beperking met betrekking tot de opleiding van werknemers die diisocyanaten gebruiken 69 , en van verplichtingen inzake de opleiding van werknemers. Bovendien merkten zij op dat het RAC in verband met de beperking stelde dat de opleiding van werknemers de meest doeltreffende manier is om blootstelling en de gevolgen ervan voor hen te verminderen.

BusinessEurope verklaarde dat de EU meer informatie en analyses moet verstrekken over hoe effectief een bindende OEL zou zijn bovenop de bestaande beperking in het kader van Reach.

De werkgeversorganisaties waren van mening dat de sociale partners reeds betrokken zijn bij de bestaande voorbereidende procedures, met inbegrip van de raadplegingen van het ACSH. Daarom willen zij geen onderhandelingsprocedure op grond van artikel 155 VWEU inleiden.

11.

Resultaten van de tweede fase van de raadpleging van de sociale partners


De Commissie startte een tweede fase van de raadpleging van de sociale partners op, die op 30 september 2021 werd afgesloten. Deze tweede fase van de raadpleging was toegespitst op de beoogde inhoud van mogelijke voorstellen, zoals vereist uit hoofde van het Verdrag.

Van de werknemersorganisaties reageerde alleen het EVV op de tweede fase van de raadpleging. Dit erkende het belang van een verdere verbetering van de bescherming van werknemers tegen blootstelling aan lood en diisocyanaten en steunde bindende maatregelen via de herziening van de richtlijnen. Het bevestigde de standpunten in zijn reactie op de eerste raadplegingsronde.

Het achtte het niet nodig om onderhandelingen te openen op grond van artikel 155 VWEU.

Van de werkgeversorganisaties hebben alleen BusinessEurope en de Shipyards’ & Maritime Equipment Association of Europe, (SEA Europe) gereageerd op de tweede fase van de raadpleging.

BusinessEurope, dat al op de eerste fase van de raadpleging had gereageerd, bevestigde haar standpunten.

BusinessEurope was van mening dat de sociale partners reeds betrokken zijn bij de bestaande voorbereidende procedures en dat het ACSH de juiste plaats is voor een dialoog tussen de sociale partners, samen met de regeringen, over de volgende stappen in het proces. Daarom wil zij geen onderhandelingsprocedure op grond van artikel 155 VWEU inleiden.

SEA Europe verklaarde dat in hun sector zelden diisocyanaten worden gebruikt en dat zij, indien deze niet meer zouden kunnen worden gebruikt, een alternatieve stof ter vervanging zouden vinden.

12.

Raadpleging van het Raadgevend Comité voor veiligheid en gezondheid op de arbeidsplaats (ACSH)


Het ACSH bestaat uit vertegenwoordigers van nationale regeringen en werknemers- en werkgeversorganisaties. Het ACSH is over dit voorstel geraadpleegd via zijn speciale Groep chemische stoffen, overeenkomstig het mandaat van het ACSH. In dit mandaat verzoekt de Commissie de Groep chemische stoffen actief deel te nemen aan het aanbevelen van prioriteiten voor nieuwe of herziene wetenschappelijke evaluaties. In het advies van de Groep chemische stoffen wordt rekening gehouden met de wetenschappelijke input van het RAC en met sociaal-economische en haalbaarheidsfactoren.

Het ACSH heeft op 24 november 2021 een advies goedgekeurd over lood 70 voor een op EU-niveau bindende OEL en een bindende BLV in het kader van de CAD (nu van de CMRD), alsook een advies over diisocyanaten 71 voor een bindende OEL en STEL in het kader van de CAD.

Wat lood betreft, hebben de drie belangengroepen van het ACSH (werkgevers, werknemers en regeringen) overeenstemming bereikt over de noodzaak om zowel de bestaande BLV als OEL naar beneden bij te stellen om de gezondheid van werknemers beter te beschermen, rekening houdend met de wetenschappelijke en technische ontwikkelingen sinds vaststelling van de huidige grenswaarden. Er werd geen consensus bereikt over de voor te stellen grenswaarde. Volgens hen zijn zowel orale blootstelling als blootstelling via inademing relevante routes voor de opname van lood in het menselijk lichaam en zijn loodconcentraties in het bloed de beste maatstaf om beroepsmatige blootstelling te beoordelen. De reden hiervoor is dat inwendige loodgehalten bepalend zijn voor chronische toxiciteit. Daarom is het belangrijk om de BLV te gebruiken als belangrijk instrument om werknemers tegen loodtoxiciteit te beschermen. De OEL en de BLV vullen elkaar aan en moeten beide worden nageleefd.

De voornaamste uiteenlopende standpunten hadden betrekking op i) de beste manier om werknemers met hogere gehalten in het bloed als gevolg van blootstelling in het verleden aan te pakken, aangezien lood gedurende lange tijd in de botten wordt opgeslagen; ii) blootstellingsniveaus voor vrouwen in de vruchtbare leeftijd, en iii) voor de OEL, de onzekerheden in de modellen die worden gebruikt om de waarden en technische haalbaarheid af te leiden, samen met de kosten-batenoverwegingen om deze niveaus te bereiken 72 .

De hierboven uiteengezette meningsverschillen onderstrepen het belang van medisch toezicht (reeds een vereiste van de CMRD) voor een doeltreffend beleid ten aanzien van individuele werknemers bij wie mogelijk in het verleden sprake is geweest van blootstelling, of in het specifieke geval van vrouwelijke werknemers in de vruchtbare leeftijd. De algemene voorschriften met betrekking tot medisch toezicht (die van toepassing zijn op alle stoffen die binnen het toepassingsgebied van de richtlijn vallen) worden aangevuld met specifieke vereisten wanneer werknemers worden blootgesteld aan bepaalde gespecificeerde loodgehalten die nader medisch toezicht vereisen wanneer de blootstelling meer dan 0,075 mg/m³ in de lucht (50 % van de huidige OEL) of 40 µg/100ml bloed (ongeveer 60 % van de huidige BLV) bedraagt.

Wat lood betreft, is gezondheidskundig/medisch toezicht betreffende lood belangrijk omdat lood tientallen jaren in de botten wordt opgeslagen (de halveringstijd in botten 73 is 6 tot 37 jaar) en geleidelijk in de bloedbaan vrijkomt.

Wat diisocyanaten betreft, hebben de drie belangengroepen van het ACSH overeenstemming bereikt over de numerieke waarden van de OEL en de STEL die moeten worden voorgesteld, en hebben zij geadviseerd dat een gefaseerde aanpak nodig is vanwege de technische haalbaarheid van metingen en de tijd om risicobeheersmaatregelen uit te voeren, met name in downstreamsectoren. De belangengroep werkgevers benadrukte dat het probleem van beroepsastma als gevolg van dit agens moet worden aangepakt door piekblootstellingen te voorkomen. Hij erkende de noodzaak van een pragmatische aanpak bij de vaststelling van de STEL, die de piekblootstellingen aanzienlijk zal verminderen, wat zal leiden tot een aanzienlijke verbetering van de gezondheid van werknemers.

Specifiek medisch toezicht wordt, in overeenstemming met artikel 6, lid 3, en artikel 10 van de CAD, in voorkomend geval ook genoemd als middel om vroegtijdige tekenen en symptomen van sensibilisatie van de luchtwegen vast te stellen. Deze regelingen moeten in overeenstemming zijn met de nationale wetten en/of praktijken en met de beginselen en praktijken van de bedrijfsgeneeskunde.

Er bestaat derhalve consensus over de noodzaak om een bindende OEL in het kader van de CAD vast te stellen op 6 µg/m³, met een bijbehorende STEL van 12 µg/m³, een notatie voor sensibilisatie van de huid en de luchtwegen en een huidnotatie. Ook is een overgangswaarde voorgesteld van 10 µg/m³ met een bijbehorende STEL gelijk aan 20 µg/m³, die tot en met 31 december 2028 van toepassing zou moeten zijn.

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

Bij het herzien van de bindende grenswaarden (OEL en BLV) voor lood in het kader van de CMRD en het voor de eerste keer vaststellen van een bindende OEL en STEL voor diisocyanaten, heeft de Commissie een beproefde procedure gevolgd waarbij wetenschappelijk advies wordt ingewonnen en het ACSH wordt geraadpleegd. Een solide wetenschappelijke basis is onontbeerlijk om maatregelen op het gebied van veiligheid en gezondheid op het werk, met name met betrekking tot de gevaarlijke stoffen, te onderbouwen. In dit verband heeft de Commissie het Comité risicobeoordeling (RAC) van het Europees Agentschap voor chemische stoffen om advies verzocht.

Het RAC ontwikkelt hoogwaardige vergelijkende analytische kennis en zorgt ervoor dat de voorstellen, de besluiten en het beleid van de Commissie betreffende de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van werknemers gebaseerd zijn op degelijk wetenschappelijk bewijs. De leden van het RAC zijn hooggekwalificeerde, gespecialiseerde, onafhankelijke deskundigen die op grond van objectieve criteria zijn geselecteerd. Zij verstrekken de Commissie adviezen die worden gebruikt om EU-beleid inzake de bescherming van werknemers te ontwikkelen.

De wetenschappelijke adviezen van het RAC 74 die nodig zijn om de bindende grenswaarden (OEL en BLV) voor lood te herzien en voor het eerst een bindende OEL en STEL voor diisocyanaten vast te stellen, zijn op 11 juni 2020 goedgekeurd. In zijn advies over lood stelt het RAC een BLV van 15 µg lead/100ml bloed en een OEL van 0,004 mg lood/m³ (inhaleerbare fractie) voor.

Wat diisocyanaten betreft, wordt in het advies van het RAC gesteld dat er geen drempel voor bronchiale hyperreactiviteit of voor de ontwikkeling van astma kon worden waargenomen. Een OEL, gedefinieerd als een tijdgewogen gemiddelde (TGG) over acht uur blootstelling op basis van de “NCO-groep” 75 , kan echter worden verkregen uit het verband tussen blootstelling en risico (exposure-risk relationships, ERR) voor hyperreactiviteit of astma als gevolg van blootstelling aan diisocyanaten op basis van een verhoogd risico gedurende een hele loopbaan.

Het ERR geeft een reeks blootstellingsniveaus en het overeenkomstige risico op de ontwikkeling van beroepsastma als gevolg van blootstelling aan diisocyanaten weer.

Een STEL voor een 15 minuten durende blootstelling is noodzakelijk omdat piekblootstellingen belangrijk zijn en het ontstaan van astma in de hand werken. Het meten van pieken in epidemiologisch onderzoek is echter praktisch niet mogelijk en daarom richtte het RAC zich op de OEL en concludeerde het dat er behoefte is aan een STEL, die moet worden bepaald aan de hand van een vermenigvuldigingsfactor van niet meer dan twee keer de grenswaarde. Het RAC beval aan dat de STEL niet hoger is dan 6 µg/m3 NCO.

Bovendien was het RAC van oordeel dat de notaties voor sensibilisatie van de huid en de luchtwegen en een “huid”-notatie gerechtvaardigd waren. De notaties geven aan dat het, naast de noodzaak om blootstelling via inademing te beheersen, belangrijk is om blootstelling via de huid te voorkomen, aangezien de stof via de huid kan worden geabsorbeerd en kan bijdragen tot de totale blootstelling en het uitlokken van astma. Men kan blootstelling via de huid voorkomen door bijvoorbeeld geschikte handschoenen en coveralls te dragen.

Effectbeoordeling

Dit voorstel wordt ondersteund door een effectbeoordelingsverslag bij het huidige voorstel. Het effectbeoordelingsverslag werd ondersteund door een externe studie waarin informatie werd verzameld om de gezondheids-, sociaal-economische en milieueffecten te analyseren in verband met mogelijke wijzigingen van de CMRD en CAD 76 . Het effectbeoordelingsverslag werd op 12 oktober 2022 voorgelegd aan en besproken met de Raad voor regelgevingstoetsing. Op 14 oktober 2022 bracht de Raad voor regelgevingstoetsing een positief advies met punten van voorbehoud uit. De opmerkingen van de Raad voor regelgevingstoetsing zijn behandeld in het definitieve effectbeoordelingsverslag.

De volgende opties voor verschillende grenswaarden voor lood en diisocyanaten werden onderzocht:

·een basisscenario met het uitblijven van verdere EU-maatregelen (optie 1), en

·opties voor verschillende OEL’s en BLV’s voor lood en OEL’s en STEL’s voor diisocyanaten, rekening houdend met de wetenschappelijke beoordeling van het RAC 77 , het advies van het ACSH 78 en de in de lidstaten geldende OEL’s (de wetenschappelijke evaluatie biedt een solide empirisch onderbouwde aanpak, terwijl het advies van het ACSH belangrijke informatie bevat voor de succesvolle uitvoering van de herziene opties voor OEL’s en BLV’s).

Omdat er onvoldoende gegevens over identificeerbare effecten op de gezondheid beschikbaar waren, werd de optie van de vaststelling van een afzonderlijke BLV voor vrouwelijke werknemers in de vruchtbare leeftijd niet onderzocht in het effectbeoordelingsverslag. Bijgevolg wordt in plaats daarvan een aanbeveling gedaan, aangezien gegevens over de kosten, de baten en potentiële algemene effecten van een afzonderlijke BLV ontbreken. De aanbevolen richtwaarde en de voorschriften met betrekking tot medisch toezicht moeten in samenhang worden gezien om een adequate bescherming van deze groep werknemers te waarborgen.

Verschillende andere opties zijn in een vroeg stadium verworpen omdat zij als onevenredig werden beschouwd of minder effectief voor het behalen van de doelstellingen van dit initiatief. Deze afgewezen opties hadden betrekking op de wijze waarop OEL’s, STEL’s en BLV’s moeten worden vastgesteld, op de keuze voor een ander instrument en op de invoering van aangepaste maatregelen voor kleine en middelgrote ondernemingen. Niet-regelgevende alternatieven, zoals richtsnoeren of voorbeelden van goede praktijken, werden niet doeltreffend genoeg geacht om de doelstellingen van dit initiatief te verwezenlijken, aangezien zij zouden resulteren in niet-bindende bepalingen. Anderzijds kunnen bestaande richtsnoeren of voorbeelden van goede praktijken als complementair worden beschouwd en een meerwaarde vormen ten opzichte van OEL’s/STEL’s/BLV’s. De vaststelling van een andere oplossing voor kleine en middelgrote ondernemingen werd ook verworpen. De reden hiervoor is dat ongeveer 99 % van de bedrijven die met lood en diisocyanaten werken, kleine en middelgrote ondernemingen zijn en daarom niet van het toepassingsgebied van het initiatief mogen worden uitgesloten. Hun uitsluiting zou betekenen dat de overgrote meerderheid van de Europese werknemers die het risico lopen aan deze groepen stoffen te worden blootgesteld, onvoldoende wordt beschermd door de wetgeving inzake gezondheid en veiligheid op het werk, met een duidelijke verstoring en ongelijkheid bij de toepassing van het EU-wetgevingskader en het risico dat de onderliggende doelstellingen van het sociaal beleid en de grondrechten in het gedrang komen.

Voor diisocyanaten is gekozen voor de optie om kleine en middelgrote ondernemingen te helpen door een verlenging van de termijn waarbinnen de grenswaarde moet worden ingevoerd. Een overgangswaarde wordt noodzakelijk geacht om redenen van technische haalbaarheid van metingen, en om de industrie voldoende tijd te geven om de nodige risicobeheersmaatregelen uit te voeren, met name in downstreamsectoren, aangezien er momenteel geen grenswaarde op EU-niveau is. Bovendien zal, aangezien de meeste ondernemingen (99 %) die met diisocyanaten werken, kleine en middelgrote ondernemingen zijn, deze overgangswaarde met name hen ten goede komen.

De Commissie heeft ook de economische, sociale en milieueffecten van de verschillende beleidsopties geanalyseerd. De resultaten van die analyse zijn opgenomen in het effectbeoordelingsverslag bij het huidige voorstel. De beleidsopties werden vergeleken en de voorkeursoptie werd gekozen op basis van de volgende criteria: doeltreffendheid, efficiëntie en coherentie. De kosten en baten werden berekend over een periode van veertig jaar. De gezondheidsvoordelen van de herziene OEL/STEL/BLV zijn berekend in termen van de kosten van vermeden gezondheidsproblemen. Alle analytische stappen zijn uitgevoerd in overeenstemming met de richtsnoeren voor betere regelgeving 79 .

De Commissie heeft de beoogde opties vergeleken en rekening gehouden met de standpunten van de verschillende belangengroepen van het ACSH. Op basis hiervan heeft de Commissie de voorkeursoptie gekozen, namelijk de vaststelling van een BLV van 15 µg/100ml bloed voor lood, alsook een bijbehorende OEL van 0,03 mg/m3 als tijdgewogen gemiddelde over een periode van acht uur (TGG), en heeft zij dit vertaald in een overeenkomstige wettelijke bepaling in dit voorstel. Deze optie wordt evenwichtig en gerechtvaardigd geacht in het licht van de opgebouwde en langetermijnvoordelen in termen van vermindering van de gezondheidsrisico’s die voortvloeien uit de blootstelling van werknemers aan lood, zonder dat dit een onevenredige belasting vormt voor bedrijven in de betrokken sectoren, waaronder kleine, middelgrote en micro-ondernemingen. Wat diisocyanaten betreft, heeft de Commissie de voorkeursoptie gekozen, namelijk de vaststelling van een OEL van 6 µg/m³, vergezeld van een bijbehorende STEL van 12 µg/m³, een notatie voor sensibilisatie van de huid en de luchtwegen en een huidnotatie. Tot en met 31 december 2028 moet bij wijze van overgang een OEL van 10 µg/m³ met een bijbehorende STEL van 20 µg/m³ van toepassing zijn vanwege de technische haalbaarheid van metingen en de tijd die nodig is om risicobeheersmaatregelen uit te voeren, met name in downstreamsectoren. Deze maatregel moet worden aangevuld met medisch toezicht op werknemers om tijdig beginnende gezondheidsproblemen op te sporen en het daaropvolgende beleid ten aanzien van de individuele werknemers te bepalen om verdere risico’s als gevolg van blootstelling aan diisocyanaten te voorkomen. Gezamenlijk bieden deze maatregelen een hoog niveau van bescherming van werknemers.

13.

Gevolgen voor werknemers


De voorkeursopties moeten leiden tot baten in de vorm van vermeden werkgerelateerde gezondheidsproblemen en daarmee gepaard gaande in geld uitgedrukte gezondheidsvoordelen (zoals het vermijden van immateriële kosten zoals een verminderde levenskwaliteit, het lijden van de werknemers en hun gezinnen enz.). Voor lood zouden naar schatting ongeveer 10 500 gevallen van gezondheidsproblemen kunnen worden voorkomen, en de in geld uitgedrukte gezondheidsvoordelen ervan variëren van 160 miljoen EUR tot 250 miljoen EUR in de komende veertig jaar. Wat diisocyanaten betreft, betekent het gebrek aan gegevens dat het niet mogelijk is de voordelen voor werknemers te kwantificeren. De relevante belanghebbenden, waaronder de sociale partners, zijn het er echter grotendeels over eens dat de vaststelling van een STEL zou leiden tot een daling van het aantal gevallen van gezondheidsproblemen.

Verwacht wordt dat de invoering van grenswaarden onder meer het lijden van werknemers en hun gezinnen zal verminderen en tot gezondere en productievere levens zal leiden.

14.

Gevolgen voor werkgevers


Wat de kosten voor risicobeperkende maatregelen betreft, zullen de voorkeursopties gevolgen hebben voor de exploitatiekosten van ondernemingen die hun werkmethoden moeten aanpassen om te voldoen aan de nieuwe BLV en OEL voor lood en OEL, STEL en notaties voor diisocyanaten. Deze kosten bestaan uit de incrementele kosten van risicobeperkende maatregelen (met inbegrip van beschermingsmiddelen van de luchtwegen) en de kosten van medisch toezicht, monitoring en opleiding 80 .

Hoewel de kosten zwaarder wegen dan de baten, is de voorkeursoptie niet uitsluitend gekozen op basis van een vergelijking van de in geld uitgedrukte kosten en baten. De kosten voor het bedrijfsleven in de komende veertig jaar worden geraamd op ongeveer 750 miljoen EUR voor ondernemingen die met lood werken, en op 13,5 miljard EUR voor bedrijven die met diisocyanaten te maken hebben.

De kosten voor bedrijven met betrekking tot lood (gemiddeld ongeveer 30 000 EUR aan extra kosten per onderneming over een periode van veertig jaar) vertegenwoordigen minder dan 1 % van hun jaaromzet en zouden daarom niet tot sluitingen leiden.

Door de beperkte beschikbaarheid van gegevens voor diisocyanaten werden de kosten en baten waarschijnlijk onderschat, en voor beide stoffen zijn kostenberekeningen gemakkelijker te verkrijgen dan berekeningen van de baten, zoals gewoonlijk het geval is voor veiligheid en gezondheid op het werk. Voor diisocyanaten zal de voorgestelde overgangsperiode tot en met 31 december 2028 bijdragen tot het beperken van de kosten. Bovendien wijst de goedkeuring van de voorgestelde waarde door alle drie de belangengroepen van het ACSH, met inbegrip van de werkgevers, erop dat deze ondanks de kosten als een uitvoerbare maatregel wordt beschouwd.

De bedrijven die met diisocyanaten werken, zouden elk gemiddeld ongeveer 6 000 EUR over een periode van veertig jaar uitgeven, voornamelijk aan monitoringtaken, gespreid over de referentieperiode. Ondernemingen die actief zijn in de textiel- en kledingsector, zouden echter ook eenmalige kosten van respectievelijk 4,5 miljard EUR en 10,3 miljard EUR moeten dragen, aangezien zij zouden moeten investeren in aanvullende risicobeheersmaatregelen. De eenmalige kosten hebben voornamelijk betrekking op investeringen naar aanleiding van de noodzaak om beschermingsmiddelen van de luchtwegen aan te schaffen (dit wordt vaak gebruikt in deze twee sectoren als primaire beschermingsmaatregel, vóór collectieve beschermingsmaatregelen). Dit brengt hoge eenmalige kosten met zich mee, maar besparingen in termen van terugkerende kosten. Aangezien de meeste ondernemingen actief zijn in sectoren met een sterke mededinging, is het onwaarschijnlijk dat zij de kosten aan de consumenten zullen doorberekenen, aangezien dit tot een verlies van marktaandeel zou kunnen leiden. Daarom zullen de gevolgen voor de consument beperkt zijn.

De vaststelling van nieuwe of herziene grenswaarden zou zeker ten goede komen aan ondernemingen, ook voor diisocyanaten, hoewel deze baten niet konden worden gekwantificeerd. Dit zou bijvoorbeeld leiden tot besparingen van kosten in verband met ziekteverlof, arbeidsproductiviteit en andere administratieve en juridische kosten. Deze baten zijn echter veel beperkter dan de extra kosten die voortvloeien uit de vaststelling van grenswaarden. Hoewel de in geld uitgedrukte kosten hoger zijn dan de in geld uitgedrukte baten, zijn er een aantal aanzienlijke voordelen voor bedrijven die niet konden worden gekwantificeerd, met name wat de reputatie en de aantrekkelijkheid als werkgever betreft. Grenswaarden voor zowel lood als diisocyanaten kunnen de sectoren aantrekkelijker maken, waardoor het gemakkelijker wordt om werknemers aan te werven en de productiviteit te verhogen. Bovendien lijken werkgeversvertegenwoordigers bereid om grenswaarden voor diisocyanaten in te voeren en de bestaande grenswaarden voor lood te verlagen, zoals blijkt uit het advies van het ACSH.

De gevolgen voor de bedrijfsuitgaven voor onderzoek en ontwikkeling en de daaruit volgende kosten die aan de consument worden doorgerekend, zullen naar verwachting zeer beperkt zijn.

15.

Milieueffecten en gevolgen voor de klimaatverandering


Dit voorstel heeft geen aantoonbare significante gevolgen voor het milieu. Het verlagen van de grenswaarden voor lood zal naar verwachting ook geen gevolgen hebben voor de klimaatverandering, maar een groter gebruik van loodaccu’s in bijvoorbeeld elektrische voertuigen zal het gebruik van fossiele brandstoffen helpen verminderen. Evenzo zal een groter gebruik van isolatiemateriaal op basis van diisocyanaten de thermische isolatie van gebouwen verbeteren, waardoor minder fossiele brandstoffen voor verwarming zullen worden gebruikt. Dit zal niet direct worden beïnvloed door de invoering van grenswaarden voor diisocyanaten. Het voorstel eerbiedigt daarom het beginsel “geen ernstige afbreuk doen”, aangezien de voorgestelde maatregelen geen schade toebrengen aan het milieu en tegelijkertijd bijdragen aan de inspanningen van de EU tegen klimaatverandering.

16.

Gevolgen voor de lidstaten/nationale overheden


Wat de gevolgen voor de lidstaten/nationale autoriteiten betreft, mag het voorstel geen extra administratieve lasten met zich meebrengen. De lidstaten zouden de kosten in verband met de omzetting van de nieuwe grenswaarden moeten dragen, namelijk 520 000 EUR voor lood en 970 000 EUR voor diisocyanaten. De baten voor de overheid wegen echter op tegen de kosten. Deze baten houden verband met lagere gezondheidszorgkosten, hogere belastinginkomsten en, in het geval van diisocyanaten, de vermeden kosten voor de vaststelling van nationale grenswaarden. Naar verwachting zal dit een nettovoordeel van 99 480 000 EUR voor lood en van 780 000 EUR voor diisocyanaten opleveren. Aanvullende vereisten, zoals nieuwe rapportageactiviteiten voor overheidsinstanties, worden niet verwacht. De Commissie zal een nalevingsbeoordeling in twee fasen (controle van de omzetting en van de conformiteit) uitvoeren voor de omzetting van de vastgestelde grenswaarden. Op het niveau van de werkplek zijn werkgevers verplicht ervoor te zorgen dat de blootstelling de grenswaarden in de bijlagen bij de CAD en CMRD niet overschrijdt. De monitoring van de toepassing en handhaving zal door de nationale autoriteiten, met name de nationale arbeidsinspecties, worden uitgevoerd. Op EU-niveau houdt het Comité van hoge functionarissen van de arbeidsinspectie (SLIC) de Commissie op de hoogte van problemen in verband met de handhaving van de twee richtlijnen.

Tabel 1: Vergelijking van kosten en baten voor opties voor lood (over 40 jaar, in miljoen EUR)

[zie origineel document voor tabel]

Optie 2

(20 µg/100ml)
Optie 3

(15 µg/100ml)

(voorkeursoptie)
Optie 4

(4,5 µg/100ml)
Kosten voor bedrijven 350 750 6 300
Baten voor bedrijven 4 5 6
Kosten voor overheidsdiensten 0,5 0,52 0,54
Baten voor overheidsdiensten 90 100 130
Gezondheidsvoordelen voor werknemers en gezinnen 130 - 200 160 - 250 200 - 310


Tabel 2: Vergelijking van kosten en baten voor opties voor diisocyanaten(over 40 jaar, in miljoen EUR)

[zie origineel document voor tabel]

Optie 2

10 µg NCO/m3
Optie 3

6 µg NCO/m3

(voorkeursoptie)
Optie 4

3 µg NCO/m3
Kosten voor bedrijven 5 600 13 410 14 230
Baten voor bedrijven 0 0 0,4
Kosten voor overheidsdiensten 0,97 0,97 0,97
Baten voor overheidsdiensten 1,75 1,75 2,75
Gezondheidsvoordelen voor werknemers en gezinnen n.v.t. n.v.t. 0,8 - 2,2

17.

Bijdrage aan duurzame ontwikkeling


Het initiatief zal bijdragen tot de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) inzake goede gezondheid en welzijn ( SDG 3 ) en waardig werk en economische groei ( www.undp.org/sustainable-development-goals">SDG 8 ). Het zal naar verwachting ook een positief effect hebben op de SDG’s op het gebied van industrie, innovatie en infrastructuur ( www.undp.org/sustainable-development-goals">SDG 9 ) en verantwoorde productie en consumptie ( SDG 12 ).

18.

Gevolgen voor de digitalisering


Geen van de beleidsopties voor lood en diisocyanaten zou gevolgen hebben voor de digitalisering. Het beginsel “standaard digitaal” is niet van toepassing op dit voorstel, aangezien de voorgestelde richtlijn alleen betrekking heeft op een actualisering/invoering van grenswaarden en digitale ontwikkelingen niet van toepassing zijn op het onderwerp van het voorstel.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

19.

Gevolgen voor kleine en middelgrote ondernemingen


99 % van de bedrijven die met lood en diisocyanaten werken, zijn kleine en middelgrote ondernemingen. Deze stonden dan ook centraal in de kostenanalyse in dit verslag.

Dit voorstel bevat geen uitzonderingen voor micro- of kleine en middelgrote ondernemingen, die goed zijn voor ongeveer 99 % van de bedrijven die met lood en diisocyanaten werken. Hun uitsluiting zou betekenen dat de overgrote meerderheid van de Europese werknemers die aan deze groepen stoffen zouden kunnen worden blootgesteld, onvoldoende wordt beschermd door de wetgeving inzake gezondheid en veiligheid op het werk, met een duidelijke verstoring en ongelijkheid bij de toepassing van het EU-wetgevingskader en het risico dat de onderliggende doelstellingen van het sociaal beleid en de grondrechten in het gedrang komen.

Een andere optie om de kleine en middelgrote ondernemingen te helpen is een verlenging van de termijn waarbinnen de grenswaarde moet worden ingevoerd. Dit is de optie die voor diisocyanaten werd gekozen. Hoewel dit geen uitzondering vormt op de maatregelen die alleen van toepassing zou zijn op kleine en middelgrote ondernemingen, zal de overgangsperiode hen aanzienlijk ten goede komen, aangezien zij de meerderheid vormen van de ondernemingen die met diisocyanaten werken.

De herziening van de grenswaarde voor lood en de invoering van grenswaarden voor diisocyanaten waarin dit voorstel voorziet, zou geen gevolgen moeten hebben voor kleine en middelgrote ondernemingen die zich in lidstaten bevinden waar de nationale grenswaarden gelijk zijn aan of lager zijn dan de voorgestelde waarden voor lood of waar reeds nationale grenswaarden voor diisocyanaten zijn ingevoerd. Er kan echter sprake zijn van economische gevolgen voor kleine en middelgrote ondernemingen en andere bedrijven in lidstaten die momenteel beschikken over hogere BLV’s en OEL’s voor lood of geen grenswaarden voor diisocyanaten hebben.

Kleine en middelgrote ondernemingen worden mogelijk sterker getroffen door wijzigingen in de regelgeving die aanzienlijke aanpassingen of administratieve kosten met zich meebrengen. Door hun beperkte omvang krijgen zij vaak moeilijker toegang tot kapitaal, en dit meestal tegen hogere kapitaalkosten dan grote ondernemingen 81 . Kleine en middelgrote ondernemingen kunnen dus worden blootgesteld aan verhoudingsgewijs hogere kosten dan grote ondernemingen.

Op grond van al het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat in de analyse in het effectbeoordelingsverslag bij dit voorstel terdege rekening is gehouden met de specifieke kenmerken, beperkingen en bijzondere uitdagingen van kleine en middelgrote ondernemingen. Wanneer dit passend werd geacht, zijn specifieke maatregelen ter ondersteuning van kleine en middelgrote ondernemingen voorgesteld.

20.

Gevolgen voor het concurrentievermogen van de EU en internationale handel


Dit initiatief zal een positief effect hebben op de mededinging op de eengemaakte markt doordat: i) de concurrentieverschillen tussen ondernemingen die actief zijn in lidstaten met verschillende nationale OEL’s en STEL’s voor lood en diisocyanaten of BLV’s voor lood, worden verkleind, en ii) er meer zekerheid wordt geboden over een afdwingbare blootstellingslimiet in de hele EU.

De invoering van lagere grenswaarden zal een geringer effect hebben op het concurrentievermogen van ondernemingen die al dichter staan bij de toepassing van de OEL’s, STEL’s en BLV’s die worden beoordeeld. Dergelijke bedrijven zijn actief in lidstaten waar de grenswaarden lager zijn dan de huidige EU-waarden in het geval van lood en waar zij het dichtst liggen bij de voorgestelde grenswaarden voor diisocyanaten. Dit is met name van belang voor bedrijven die met diisocyanaten werken in Zweden, waar voor enkele diisocyanaten lagere nationale OEL’s gelden.

Hoewel dit deze bedrijven kostenconcurrerender zou kunnen maken ten opzichte van bedrijven die traditioneel in andere lidstaten werken, wordt het grootste deel van het werk met lood en diisocyanaten verricht in vaste installaties (bijvoorbeeld productie van loodaccu’s en recycling/primaire productie van diisocyanaten). Bovendien mogen de kosten in verband met de naleving van de voorkeursopties geen significante gevolgen voor de mededinging hebben. Bedrijven die met lood werken, zouden echter minder concurrerend kunnen zijn dan degene die loodvrije alternatieve producten produceren (bv. keramische fritte, legeringen of kristallijn).

Wat het internationale concurrentievermogen betreft, hebben slechts drie niet-EU-landen momenteel een BLV voor lood; deze variëren tussen de bestaande op EU-niveau vastgestelde BLV en de op EU-niveau voorgestelde herziene BLV. Daarom moet het effect op het concurrentievermogen van ondernemingen die met lood werken, beperkt zijn, hoewel deze kosten niet konden worden gekwantificeerd. Wat diisocyanaten betreft, beschikken de belangrijkste concurrenten van de EU over hogere grenswaarden, wat het concurrentievermogen zou kunnen ondermijnen van bedrijven die actief zijn op markten die worden gekenmerkt door een hoge prijsgevoeligheid. De mogelijke gevolgen worden echter verzacht door verschillende factoren, waaronder de beperkte incrementele kosten voor ondernemingen en het niet-internationale karakter van sommige van de betrokken markten.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel vergt geen extra financiële en personele middelen van de begroting van de EU of van de door de EU ingestelde organen.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

De kernindicatoren die worden gebruikt bij het monitoren van de effecten van deze richtlijn zijn: i) het aantal beroepsziekten en werkgerelateerde gevallen van gezondheidsproblemen in de EU, en ii) de verlaging van de kosten in verband met beroepsziekten voor bedrijven en socialezekerheidsstelsels in de EU.

De monitoring van de eerste indicator is gebaseerd op: i) door Eurostat verzamelde beschikbare gegevens; ii) door werkgevers aan de bevoegde nationale autoriteiten gemelde gegevens over beroepsziekten, en iii) gegevens die door de lidstaten zijn ingediend in hun nationale uitvoeringsverslagen overeenkomstig artikel 17 bis van Richtlijn 89/391/EEG. Voor het monitoren van de tweede indicator is een vergelijking nodig van de geraamde gegevens over de last van beroepsziekten in termen van economisch verlies en kosten van de gezondheidszorg met de gegevens die vervolgens daarover zijn verzameld na de goedkeuring van de herziening.

Het productiviteitsverlies en de kosten van de gezondheidszorg kunnen worden berekend aan de hand van het aantal gevallen van beroepsziekten.

De naleving met de omzetting van de gewijzigde bepalingen zal in twee fasen worden beoordeeld (controle van de omzetting en van de conformiteit). De Commissie zal de praktische uitvoering van de voorgestelde wijziging evalueren in het kader van de periodieke evaluatie die zij overeenkomstig artikel 17 bis van de kaderrichtlijn veiligheid en gezondheid op het werk moet uitvoeren. De toepassing en handhaving zullen door de nationale autoriteiten, met name de nationale arbeidsinspecties, worden gemonitord.

Op EU-niveau stelt het Comité van hoge functionarissen van de arbeidsinspectie (SLIC) de Commissie in kennis van alle praktische problemen in verband met de handhaving van de CMRD en de CAD, met inbegrip van problemen met de naleving van de bindende grenswaarden.

Het verzamelen van betrouwbare gegevens op dit gebied is complex. Daarom werken de Commissie en het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk (EU-OSHA) actief aan de verbetering van de kwaliteit en beschikbaarheid van gegevens, zodat de daadwerkelijke impact van het voorgestelde initiatief nauwkeuriger kan worden gemeten en aanvullende indicatoren kunnen worden ontwikkeld.

Lopende projecten die nuttige gegevens opleveren, omvatten samenwerking met nationale autoriteiten op het gebied van de verzameling van Europese statistieken over beroepsziekten 82 . Wetgevende maatregelen moeten worden gevolgd door daadwerkelijke uitvoering op de werkplek. Bedrijven kunnen gebruikmaken van de brede waaier aan instrumenten, informatie en goede praktijken die EU-OSHA verstrekt in het kader van de campagne “Een gezonde werkplek” over gevaarlijke stoffen 83 .

De bestaande richtsnoeren of voorbeelden van goede praktijken kunnen worden herzien en opnieuw verspreid in samenwerking met het EU-OSHA en/of het ACSH en de betrokken werkgroep van het ACSH. In dit kader kunnen ook voorlichtingscampagnes voor werkgevers en werknemers worden georganiseerd over de preventie van de risico’s van blootstelling van werknemers aan lood en diisocyanaten. Bovendien zou de industrie kunnen worden aangemoedigd om de richtsnoeren die ter ondersteuning van hun vrijwillige initiatieven worden gebruikt, te herzien.

EU-OSHA werkt momenteel aan richtsnoeren voor het gebruik van biomonitoring op de werkplek. Dit zullen algemene richtsnoeren zijn en niet specifiek voor lood gelden, hoewel de algemene beginselen relevant en nuttig zullen zijn. De richtsnoeren kunnen de lidstaten en werkgevers, met name kleine en middelgrote ondernemingen, helpen bij de uitvoering van programma’s voor biomonitoring en medisch toezicht die de uitvoering van de bepalingen van dit voorstel ondersteunen, teneinde het hoogste beschermingsniveau te bereiken.

Toelichtende stukken (bij richtlijnen)

De lidstaten moeten de tekst van de nationale bepalingen tot omzetting van de CMRD en de CAD en een concordantietabel met daarin het verband tussen die bepalingen en deze twee richtlijnen aan de Commissie toesturen. Ondubbelzinnige informatie over de omzetting van de nieuwe bepalingen is nodig om de naleving van de minimumvoorschriften van dit voorstel te waarborgen.

Gezien het bovenstaande wordt voorgesteld dat de lidstaten de Commissie in kennis stellen van hun omzettingsmaatregelen door deze vergezeld te doen gaan van een of meer documenten waarin het verband tussen de onderdelen van de CMRD en de CAD en de overeenkomstige onderdelen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht.

Artikelsgewijze toelichting

21.

Artikel 1


Artikel 1 voorziet in de wijzigingen van de CMRD, met name bijlage III en bijlage III bis, wat de actualisering van de OEL en de BLV voor lood betreft.

Er wordt voorgesteld bijlage III te wijzigen wat lood betreft, zodat werkgevers ervoor moeten zorgen dat geen enkele werknemer wordt blootgesteld aan een OEL van meer dan 0,03 mg/m³ als tijdgewogen gemiddelde over acht uur (TGG). Ook wordt voorgesteld bijlage III bis te wijzigen wat de BLV voor lood betreft, zodat geen enkele werknemer wordt blootgesteld aan een BLV van meer dan 15 µg/100ml bloed.

22.

Artikel 2


Artikel 2 voorziet in wijzigingen van de CAD, met name bijlage I, door de vaststelling van een OEL voor diisocyanaten, die niet hoger mag zijn dan 6 µg/m³, met een bijbehorende STEL van 12 µg/m³ en een notatie betreffende sensibilisatie van de huid en de luchtwegen, alsook een huidnotatie. Tot en met 31 december 2028 moet een overgangswaarde van 10 µg/m³ met een bijbehorende STEL van 20 µg/m³ van toepassing zijn vanwege de technische haalbaarheid van metingen en de tijd die nodig is om risicobeheersmaatregelen uit te voeren, met name in downstreamsectoren.

Om tegelijkertijd rechtszekerheid en duidelijkheid te waarborgen, moet de specifieke OEL voor lood in bijlage I bij de CAD en de specifieke BLV daarvan worden geschrapt door middel van een wijziging van bijlage II bij de CAD. De reden hiervoor is dat zowel de OEL als de BLV voor lood zullen worden verlaagd in de specifiekere bepaling van de CMRD.

23.

Artikelen 3 t/m 5


De artikelen 3 tot en met 5 bevatten bepalingen met betrekking tot de omzetting in de nationale wetgeving van de lidstaten. In artikel 3 wordt de datum van inwerkingtreding van de voorgestelde richtlijn vastgesteld.