Toelichting bij COM(2023)143 - Standpunt EU ten aanzien van het indienen van een voorstel tot wijziging van bijlage I bij het Verdrag inzake de bescherming van trekkende wilde diersoorten op de 14e vergadering van de Conferentie der partijen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel heeft betrekking op het besluit tot vaststelling van het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in het Verdrag inzake de bescherming van trekkende wilde diersoorten in verband met het indienen van voorstellen voor besluiten van de 14e vergadering van de Conferentie der partijen tot wijziging van de bijlagen bij het Verdrag.

2. Achtergrond van het voorstel

2.1. Het Verdrag inzake de bescherming van trekkende wilde diersoorten

Het Verdrag inzake de bescherming van trekkende wilde diersoorten (“het Verdrag”) beoogt de instandhouding van trekvogelsoorten en trekkende terrestrische en mariene diersoorten in hun hele verspreidingsgebied. Het is een intergouvernementeel verdrag dat tot stand is gekomen onder auspiciën van het Milieuprogramma van de Verenigde Naties en gericht is op de wereldwijde bescherming van wilde diersoorten en natuurlijke habitats. De trekkende diersoorten waarvan het behoud wordt beoogd, worden vermeld in bijlage I (bedreigde soorten) en bijlage II (soorten waarover overeenkomsten dienen te worden gesloten) bij het Verdrag. Het Verdrag is op 1 november 1983 in werking getreden.

De Europese Unie is partij bij het Verdrag1.

2.2. De Conferentie der partijen

De Conferentie der partijen is het besluitvormingsorgaan van het Verdrag, dat bevoegd is om de behoudsstatus van trekkende soorten te beoordelen en in het licht van deze beoordeling de bijlagen I en II bij het Verdrag te wijzigen. Overeenkomstig artikel XI van het Verdrag kan iedere partij voorstellen tot wijziging indienen en worden wijzigingen aangenomen met een meerderheid van twee derde van de aanwezige en stemuitbrengende partijen.

De veertiende vergadering van de Conferentie der partijen zal van 23 tot en met 28 oktober 2023 in Samarkand (Oezbekistan) plaatsvinden. De uiterste termijn voor het indienen van voorstellen tot wijziging is door het secretariaat van het Verdrag in overeenstemming met artikel XI, lid 3, vastgesteld op 26 mei 2023. Bijgevolg moet de Raad een besluit nemen met het oog op de vaststelling van het standpunt dat op de 14e vergadering van de Conferentie der partijen namens de Unie moet worden ingenomen ten aanzien van het indienen van voorstellen tot wijziging.

Vóór de 14e vergadering van de Conferentie der partijen kan het Secretariaat van het Verdrag kennisgeving doen van voorstellen tot wijziging van de bijlagen I en II bij het Verdrag die door andere partijen worden ingediend en die het mogelijk ook noodzakelijk maken dat een nader besluit wordt genomen tot vaststelling van het standpunt dat namens de Unie ten aanzien van die voorstellen moet worden ingenomen.

2.3. De beoogde handeling van de Conferentie der partijen

Voor de 14e vergadering van de Conferentie van de Partijen wordt voorgesteld dat de Unie een voorstel tot wijziging van bijlage I bij het Verdrag indient om de bescherming te verbeteren van één walvisachtige, de in de centrale Oostzee voorkomende bruinvis (Phocoena phocoena), in zijn gehele verspreidingsgebied, ook buiten de Unie.

Indien de beoogde handeling wordt aangenomen, zal zij voor de partijen bindend worden overeenkomstig artikel XI van het Verdrag, waarin is bepaald dat een wijziging van de bijlagen ten aanzien van alle partijen, met uitzondering van de partijen die een voorbehoud hebben gemaakt, van kracht wordt negentig dagen na de vergadering van de Conferentie der partijen waarop de wijziging is aangenomen.

3. Namens de Unie in te nemen standpunt

Het voorstel van de Unie tot wijziging van bijlage I is gebaseerd op de volgende overwegingen: 1) de opneming van deze soort is wetenschappelijk verantwoord; 2) de opneming is in overeenstemming met de EU-wetgeving, en 3) de Unie maakt zich sterk voor internationale samenwerking bij de bescherming van de biodiversiteit.

Het voorstel is in overeenstemming met het achtste milieuactieprogramma tot en met 20302 en met de EU-biodiversiteitsstrategie voor 20303, met name met belangrijke verbintenis 14 van het EU-plan voor het herstel van de natuur, dat: de bijvangst van soorten [wordt] geëlimineerd of beperkt tot een niveau dat het herstel en de instandhouding ervan mogelijk maakt. Dit voorstel vereist geen aanpassing van het recht van de Unie, aangezien het soorten betreft die reeds passende bescherming genieten krachtens het recht van de Unie, met name de Habitatrichtlijn4 (waarbij binnen de EU het vangen of doden van walvisachtigen verboden is) en het gemeenschappelijk visserijbeleid van de Unie5. De Europese Commissie heeft op 21 februari 2023 een EU-actieplan voor de bescherming en het herstel van mariene ecosystemen voor een duurzame en veerkrachtige visserij aangenomen, dat voortvloeide uit de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030, waarin de EU-lidstaten worden opgeroepen maatregelen vast te stellen of aan te bevelen om bijvangst van bruinvis in de centrale Oostzee tot een minimum te beperken (of terug te brengen tot een niveau dat volledig herstel van de populatie mogelijk maakt)6.

Het voorstel leidt niet tot nieuwe voorschriften voor monitoring of rapportage. Alle uitvoeringsplanning en controle zou deel uitmaken van de reguliere planning- en rapportageactiviteiten in het kader van het Verdrag. Bovendien zijn er geen gevolgen voor de begroting.

Er heeft een informele uitwisseling van voorlopige standpunten met de lidstaten plaatsgevonden aan de hand van een schriftelijke raadpleging van de lidstaten die lid zijn van het EU-biodiversiteitsplatform (EUBP).

Het namens de Unie in te nemen standpunt moet derhalve zijn dat de Commissie wordt gemachtigd het bovengenoemde voorstel in te dienen bij het Secretariaat van het Verdrag.

4. Rechtsgrondslag

4.1. Procedurele rechtsgrondslag

4.1.1. Beginselen

Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat tevens handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt7.

4.1.2. Toepassing op het onderhavige geval

De Conferentie der partijen is een lichaam dat is opgericht krachtens een overeenkomst, met name het Verdrag inzake de bescherming van trekkende wilde diersoorten.

De door de Conferentie der partijen vast te stellen handeling is een handeling met rechtsgevolgen. De beoogde handeling zal overeenkomstig artikel XI van het Verdrag inzake de bescherming van trekkende wilde diersoorten uit hoofde van het volkenrecht bindend zijn.

De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van het Verdrag.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2. Materiële rechtsgrondslag

4.2.1. Beginselen

De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt wordt ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of hoofdcomponent, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is voor de hoofddoelstelling of de hoofdcomponent dan wel de belangrijkste doelstelling of component.

4.2.2. Toepassing op het onderhavige geval

De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op het milieu.

De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 192, lid 1.

4.3. Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 192, lid 1, VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.