Toelichting bij COM(2023)151 - Machtiging voor onderhandelingen over wijziging van het Verdrag van de Raad van Europa ter voorkoming van terrorisme over de definitie van terroristische misdrijven

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Terrorisme heeft een in toenemende mate mondiaal karakter en vormt niet alleen in Europa, maar wereldwijd, een toenemende dreiging voor de grondrechten, de democratie en de rechtsstaat. De terroristische aanslagen die de laatste jaren binnen en buiten de Europese Unie zijn gepleegd, waren onaanvaardbare schendingen van de waarden en beginselen waarop democratische samenlevingen zijn gebaseerd.

In het licht van een dergelijke aanhoudende dreiging is een doortastend optreden tegen terrorisme noodzakelijk, niet alleen op nationaal niveau, maar ook op pan-Europees niveau en daarbuiten. Het vaak grensoverschrijdende karakter van terrorisme vereist een sterke internationale samenwerking op basis van een gemeenschappelijk begrip van terrorisme en terrorismegerelateerde misdrijven.

Om de internationale samenwerking op dit gebied te versterken, heeft de Europese Unie op 22 oktober 2015 het Verdrag van de Raad van Europa ter voorkoming van terrorisme (“Verdrag nr. 196”) en het Aanvullend Protocol bij het Verdrag van de Raad van Europa ter voorkoming van terrorisme (“Verdrag nr. 217”) ondertekend en op 26 juni 2018 geratificeerd. Beide verdragen zijn op 1 oktober 2018 in de Europese Unie in werking getreden. Op 27 januari 2023 hebben 25 EU-lidstaten1 Verdrag nr. 196 geratificeerd.

Verdrag nr. 196 heeft betrekking op de strafbaarstelling van terrorisme en terrorismegerelateerde activiteiten, op internationale samenwerking met betrekking tot dergelijke misdrijven en op de bescherming, schadeloosstelling en steun voor slachtoffers van terrorisme. In artikel 1 van Verdrag nr. 196 wordt het begrip “terroristisch misdrijf” gedefinieerd als misdrijven als omschreven in bijlage I bij Verdrag nr. 196. Bijlage I bevat een lijst van VN-verdragen inzake terrorismebestrijding, namelijk:

- Verdrag tot bestrijding van het wederrechtelijk in zijn macht brengen van luchtvaartuigen, ondertekend te 's-Gravenhage op 16 december 1970.

- Verdrag tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen gericht tegen de veiligheid van de burgerluchtvaart, gesloten te Montreal op 23 september 1971.

- Verdrag inzake de voorkoming en bestraffing van misdrijven tegen internationaal beschermde personen, met inbegrip van diplomaten, aangenomen te New York op 14 december 1973.

- Internationaal Verdrag tegen het nemen van gijzelaars, aangenomen te New York op 17 december 1979.

- Verdrag inzake de fysieke beveiliging van kernmateriaal, aangenomen te Wenen op 3 maart 1980.

- Protocol tot bestrijding van wederrechtelijke daden van geweld op luchthavens voor de internationale burgerluchtvaart, gedaan te Montreal op 24 februari 1988.

- Verdrag tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen gericht tegen de veiligheid van de zeevaart, gedaan te Rome op 10 maart 1988.

- Protocol tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen gericht tegen de veiligheid van vaste platforms op het continentale plat, gedaan te Rome op 10 maart 1988.

- Internationaal Verdrag ter voorkoming van terroristische bomaanslagen, aangenomen te New York op 15 december 1997.

- Internationaal Verdrag ter bestrijding van de financiering van terrorisme, aangenomen te New York op 9 december 1999.

- Internationaal Verdrag ter bestrijding van daden van nucleair terrorisme, aangenomen te New York op 13 april 2005.

Verdrag nr. 196 stelt een aantal daden strafbaar wanneer deze opzettelijk worden gepleegd: het publiekelijk uitlokken van het plegen van een terroristisch misdrijf (artikel 5), werving voor terrorisme (artikel 6), training voor terrorisme (artikel 7), alsmede uitlokking van, medeplichtigheid aan of poging tot de voornoemde strafbare feiten (zogeheten 'bijkomende strafbare feiten' als omschreven in artikel 9).

Verdrag nr. 217 vult Verdrag nr. 196 aan door de strafbaarstelling van de volgende daden: het met terroristisch oogmerk deelnemen aan een organisatie of groep (artikel 2), het krijgen van training voor terrorisme (artikel 3), het naar het buitenland reizen met terroristisch oogmerk of hiertoe een poging ondernemen (artikel 4), het verstrekken of verzamelen van middelen voor dergelijke reizen (artikel 5) en het organiseren en vergemakkelijken van dergelijke reizen (artikel 6).

Verdrag nr. 196 en Verdrag nr. 217 bevatten echter geen alomvattende en duidelijke juridische definitie van “terroristische misdrijven”.

Bij Richtlijn (EU) 2017/541 worden minimumvoorschriften vastgesteld betreffende de definitie van misdrijven en sancties op het gebied van terroristische misdrijven, misdrijven in verband met een terroristische groepering en misdrijven in verband met terroristische activiteiten in de Europese Unie. In artikel 3 van Richtlijn (EU) 2017/541 worden de opzettelijke handelingen opgesomd die een land of een internationale organisatie ernstig kunnen schaden die worden aangemerkt als “terroristische misdrijven” indien zij worden gepleegd met een van de in het artikel bedoelde terroristische oogmerken. Ter vergelijking: de huidige definitie in artikel 1 van Verdrag nr. 196 bevat geen expliciete lijst van daden die als “terroristische misdrijven” worden beschouwd en verwijst in algemene zin naar de daden die zijn vastgesteld in de VN-verdragen inzake terrorismebestrijding die zijn opgenomen in de bijlage bij het Verdrag. Bovendien omvat de huidige definitie in Verdrag nr. 196 geen terroristische oogmerken die bepaalde handelingen als “terroristische misdrijven” in de zin van het EU-acquis kwalificeren. Er zijn dus aanzienlijke verschillen tussen de huidige definitie van “terroristische misdrijven” in Verdrag nr. 196 en de definitie in Richtlijn (EU) 2017/541.

Om rekening te houden met de zich ontwikkelende terroristische dreiging die verder reikt dan de traditionele doelwitten en modi operandi, die het onderwerp zijn van de VN-verdragen inzake terrorismebestrijding als bedoeld in artikel 1 van Verdrag nr. 196, heeft het Comité terrorismebestrijding van de Raad van Europa (hierna “CDCT” genoemd) in 2017 een werkgroep opgericht die tot taak heeft na te gaan of het noodzakelijk en haalbaar is een juridische definitie van “terroristische misdrijven” op te stellen die door de partijen bij Verdrag nr. 196 moet worden toegepast. De werkgroep heeft een reeks alternatieve formuleringen van de definitie ontwikkeld en haar eindverslag2 in november 2019 gepresenteerd aan de plenaire vergadering van het CDCT, bestaande uit partijen bij Verdrag nr. 196. In haar eindverslag heeft de werkgroep de plenaire vergadering van het CDCT aanbevolen te besluiten dat het haalbaar en noodzakelijk is een juridische definitie van “terroristische misdrijven” op te stellen in Verdrag nr. 196, en heeft zij haar tekstelementen voor een mogelijke toekomstige juridische definitie voorgesteld.

In 2020 en 2021 hebben deskundigen van de partijen bij het verdrag schriftelijke opmerkingen over het eindverslag ingediend. De Europese Unie heeft geen schriftelijke opmerkingen ingediend. In hun schriftelijke opmerkingen wees een aantal EU-lidstaten er echter op dat de elementen van een mogelijke toekomstige juridische definitie van “terroristische misdrijven” op het niveau van de Raad van Europa moeten worden afgestemd op de definitie van “terroristische misdrijven” in Richtlijn (EU) 2017/541 inzake terrorismebestrijding3. De onderhandelingen in de Raad van Europa zouden het mogelijk maken dat de definitie van terroristische misdrijven beter aansluit bij het acquis van de Unie op het gebied van terrorismebestrijding.

In 2022 heeft het Comité van Ministers van de Raad van Europa het CDCT opgedragen een besluit te nemen over de haalbaarheid van een wettelijke definitie van “terroristische misdrijven” en de onderhandelingen over de tekst van de nieuwe definitie te starten. Op 2 december 2022 is de plenaire vergadering van het CDCT tijdens haar 9e plenaire zitting overeenkomen dat een nieuwe definitie van terrorisme haalbaar is en heeft zij met eenparigheid van stemmen besloten formele onderhandelingen te openen over de tekst van de definitie op de 10e plenaire zitting die gepland is voor 23-25 mei 20234.ga

Op 8 februari 2023 heeft het Comité van Ministers van de Raad van Europa de strategie voor terrorismebestrijding van de Raad van Europa (2023-2027) aangenomen5. In het in bijlage I bij de strategie opgenomen actieplan inzake terrorismebestrijding 2023-2027 staat “Actualisering van de verdragen inzake terrorismebestrijding van de Raad van Europa” vermeld als activiteit 1.9. Deze actualisering heeft tot doel om uiterlijk tegen december 2025 een aanvullend protocol of een wijziging van Verdrag nr. 196 op te stellen, met inbegrip van de voorgestelde nieuwe definitie van het begrip “terroristische misdrijven” in artikel 1 van het Verdrag.

Krachtens artikel 3, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) is de Unie exclusief bevoegd “een internationale overeenkomst te sluiten [...] indien die sluiting gevolgen kan hebben voor gemeenschappelijke regels of de strekking daarvan kan wijzigen”. Een internationale overeenkomst kan gevolgen hebben voor gemeenschappelijke regels of de strekking daarvan wijzigen als het toepassingsgebied van de overeenkomst overlap met de wetgeving van de Unie vertoont of grotendeels onder het recht van de Unie valt. De Europese Unie is partij bij Verdrag nr. 196 en heeft haar bevoegdheid uitgeoefend door de vaststelling van Richtlijn (EU) 2017/541 inzake terrorismebestrijding. De beoogde herziening van de definitie van “terroristische misdrijven” in Verdrag nr. 196 valt onder het Unierecht op het gebied van terrorismebestrijding, met name Richtlijn (EU) 2017/541. De herziening kan gevolgen hebben voor het toepassingsgebied van Verdrag nr. 196 en van Richtlijn (EU) 2017/541. Daarom is de Unie exclusief bevoegd om aan deze onderhandelingen deel te nemen.

Het doel van de Unie bij de onderhandelingen moet zijn discrepanties te voorkomen en de toekomstige juridische definitie van “terroristische misdrijven” op het niveau van de Raad van Europa moet verenigbaar zijn met de wettelijke definitie van “terroristische misdrijven” in artikel 3 van Richtlijn (EU) 2017/541 inzake terrorismebestrijding6.


Het succesvolle resultaat van de onderhandelingen zou moeten leiden tot een pan-Europese definitie van “terroristische misdrijven”, waarbij de gemeenschappelijke interpretatie van “terroristische misdrijven” wordt uitgebreid van EU-lidstaten naar lidstaten van de Raad van Europa die de wijziging van Verdrag nr. 196 of het nieuwe aanvullende protocol met de definitie van “terroristische misdrijven” ratificeren, afhankelijk van welk instrument het meest geschikt wordt geacht voor de herziening door de Raad van Europa. De aanvaarding van een pan-Europese definitie zou ook kunnen bijdragen tot de bevordering van de lopende besprekingen over een definitie van “terroristische misdrijven” in het kader van de onderhandelingen over het ontwerp van een alomvattend verdrag betreffende internationaal terrorisme op VN-niveau7.


Deze aanbeveling wordt overeenkomstig artikel 218, leden 3 en 4, VWEU bij de Raad ingediend om machtiging te krijgen om namens de Europese Unie te onderhandelen over de wijziging van Verdrag nr. 196 of het eventuele nieuwe aanvullende protocol bij het verdrag dat voorziet in een herziening van de definitie van “terroristische misdrijven”, om onderhandelingsrichtsnoeren te verstrekken en om de Commissie als onderhandelaar aan te wijzen.


Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

De onderhandelingen over de herziening van de definitie van “terroristische misdrijven” in Verdrag nr. 196 of in het eventuele nieuwe aanvullende protocol bij het verdrag houden rechtstreeks verband met gemeenschappelijke EU-regels ter bestrijding van terrorisme.

Op 15 maart 2017 heeft de Unie Richtlijn (EU) 2017/541 inzake terrorismebestrijding vastgesteld. De richtlijn bevat geharmoniseerde definities van terroristische misdrijven en misdrijven in verband met terroristische activiteiten, die dienen als ijkpunt voor samenwerking en informatie-uitwisseling tussen nationale autoriteiten. De EU-lidstaten die de richtlijn toepassen8, moeten ervoor zorgen dat de in de richtlijn genoemde misdrijven volgens hun nationale wetgeving strafbaar worden gesteld. Titel II van Richtlijn (EU) 2017/541 bevat definities van “terroristische misdrijven” (artikel 3) en “misdrijven in verband met een terroristische groepering” (artikel 4), terwijl titel III definities bevat van strafbare feiten die verband houden met terroristische activiteiten, zoals training voor terrorisme (artikel 7 en 8), reizen met terroristisch oogmerk (artikel 9) en terrorismefinanciering (artikel 11).

Artikel 3 van Richtlijn (EU) 2017/541 inzake terrorismebestrijding bevat de juridische definitie van “terroristische misdrijven”. Artikel 3 bestaat uit twee leden: in lid 1 worden de opzettelijke handelingen opgesomd die een land of een internationale organisatie ernstig kunnen schaden en die worden aangemerkt als “terroristische misdrijven” indien zij worden gepleegd met een van de in lid 2 bedoelde terroristische oogmerken.

De CDCT-werkgroep heeft een document opgesteld met de tekstuele elementen van de mogelijke toekomstige definitie van “terroristische misdrijven”, dat in oktober 2022 aan de partijen bij Verdrag nr. 196 is toegezonden. In dit document wordt een niet-bindende voorlopige illustratie gegeven van mogelijke elementen van de toekomstige definitie. De optie stelt een tweeledige structuur voor, met een lid 1 waarin de strafbare feiten worden gespecificeerd en een lid 2 waarin de terroristische oogmerken worden omschreven. Deze tweeledige structuur weerspiegelt de structuur van de definitie in artikel 3 van Richtlijn 2017/541. Hoewel de lijst van misdrijven in lid 1 van de optie niet zo alomvattend is als de lijst in artikel 3, lid 1, van Richtlijn 2017/541, is er een goede mate van aanpassing aan de richtlijn, wanneer de lijst wordt gelezen in samenhang met de terroristische misdrijven die zijn gedefinieerd in de verdragen in aanhangsel I van Verdrag nr. 196. Hoewel het document niet bindend is, illustreert het dat voorlopige beschouwingen een redelijke verwachting bieden dat de definitie van “terroristische misdrijven” van de Raad van Europa tijdens de onderhandelingen dichter bij het EU-recht zal worden gebracht.

Gezien het EU-acquis dat betrekking heeft op het onderwerp van de onderhandelingen, moet de Unie streven naar consistentie en samenhang tussen de herziene definitie van “terroristische misdrijven” op het niveau van de Raad van Europa en de definitie van “terroristische misdrijven” in het EU-recht.


Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

Titel V van het derde deel van het VWEU verleent de Europese Unie bevoegdheden op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht, onder meer om minimumvoorschriften vast te stellen voor de bepaling van strafbare feiten en sancties voor vormen van bijzonder zware criminaliteit9. Naast Richtlijn (EU) 2017/541 inzake terrorismebestrijding, die de lidstaten verplicht terroristische misdrijven strafbaar te stellen en die dergelijke minimumvoorschriften bevat, heeft de Europese Unie een uitgebreide reeks rechtsinstrumenten vastgesteld om onder meer terrorisme te bestrijden. Deze rechtsinstrumenten van de EU dragen bij tot de vier pijlers van de terrorismebestrijdingsagenda van de EU10: i) anticiperen op bestaande en opkomende terroristische dreigingen in Europa, ii) aanvallen voorkomen, iii) Europeanen beschermen en (iv) reageren op aanvallen wanneer deze zich voordoen. De volgende rechtsinstrumenten maken deel uit van dit alomvattende rechtskader:

- Kaderbesluit 2002/465/JBZ van de Raad inzake gemeenschappelijke onderzoeksteams11;

- Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten12;

- Richtlijn 2014/41/EU betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken13;

- Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie14;

- Besluit 2005/671/JBZ van de Raad betreffende informatie-uitwisseling en samenwerking in verband met strafbare feiten van terroristische aard15;

- Kaderbesluit 2006/960/JBZ van de Raad van 18 december 2006 betreffende de vereenvoudiging van de uitwisseling van informatie en inlichtingen tussen de rechtshandhavingsautoriteiten van de lidstaten van de Europese Unie16;

- Besluit 2008/615/JBZ van de Raad van 23 juni 2008 inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit (Prümbesluit)17;

- Verordening (EU) 2016/794 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) en tot vervanging en intrekking van de Besluiten 2009/371/JBZ, 2009/934/JBZ, 2009/935/JBZ, 2009/936/JBZ en 2009/968/JBZ van de Raad, zoals gewijzigd bij Verordening (EU) 2022/991 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 202218;

- Verordening (EU) 2021/784 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 inzake het tegengaan van de verspreiding van terroristische online-inhoud19;

- Richtlijn 2012/29/EU tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ20;

- Richtlijn 2004/80/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de schadeloosstelling van slachtoffers van misdrijven21.


Deze uitgebreide reeks van rechtsinstrumenten benadrukt de verplichting voor de lidstaten om te handelen in het kader van de EU-instellingen wanneer zij internationale verbintenissen aangaan ter bestrijding van terrorisme. De onderhandelingen moeten er dus voor zorgen dat de lidstaten het EU-recht kunnen blijven naleven, waarbij ook rekening moet worden gehouden met de toekomstige ontwikkeling van het EU-recht.

2.

Met het oog op de toekomstige ontwikkeling van het EU-recht op dit gebied moet met name rekening worden gehouden met de volgende wetgevingsvoorstellen die door de Commissie zijn ingediend:


- Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de uitwisseling van informatie tussen de rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten en tot intrekking van Kaderbesluit 2006/960/JBZ van de Raad22;

- Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende geautomatiseerde gegevensuitwisseling ten behoeve van politiële samenwerking (“Prüm II”) en tot wijziging van de Besluiten 2008/615/JBZ en 2008/616/JBZ van de Raad en de Verordeningen (EU) 2018/1726, (EU) 2019/817 en (EU) 2019/818 van het Europees Parlement en de Raad23;

- Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een samenwerkingsplatform ter ondersteuning van de werking van gemeenschappelijke onderzoeksteams en tot wijziging van Verordening (EU) 2018/172624;

- Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2018/1727 van het Europees Parlement en de Raad en Besluit 2005/671/JBZ van de Raad, wat de digitale uitwisseling van informatie in terrorismezaken betreft25.

Titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) bevat de doelstellingen van het externe optreden van de Unie. In hoofdstuk 2 van die titel wordt ook het beleid van de Unie vastgesteld op het gebied van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB). Aangezien terrorisme en de bestrijding ervan niet alleen betrekking hebben op de interne veiligheid, maar ook op het GBVB, moeten de betrokken actoren zorgen voor samenhang tussen de verschillende actiegebieden van de Unie (artikel 21, lid 3, tweede alinea, VEU). De Commissie, hierin bijgestaan door de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, draagt zorg voor deze samenhang en werkt daartoe samen.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

In artikel 218, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) is bepaald dat de Commissie aanbevelingen doet aan de Raad, die een besluit houdende machtiging tot het openen van de onderhandelingen vaststelt en de onderhandelaar van de Unie aanwijst. De Commissie wordt aangewezen als onderhandelaar. Overeenkomstig artikel 218, lid 4, VWEU kan de Raad de onderhandelaar richtsnoeren geven.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Niet van toepassing.

Evenredigheid

Dit initiatief gaat niet verder dan wat nodig is om de desbetreffende beleidsdoelstellingen te verwezenlijken. De Unie is het best geplaatst om op te treden, aangezien de Unie de interne bevoegdheid op dit gebied reeds heeft uitgeoefend door de vaststelling van Richtlijn (EU) 2017/541 inzake terrorismebestrijding. De richtlijn voorziet in een EU-definitie van terroristische misdrijven met minimumvoorschriften die door de EU-lidstaten op uniforme wijze moeten worden toegepast. Daarom moet bij de onderhandelingen een gemeenschappelijke EU-aanpak worden gevolgd om discrepanties te voorkomen tussen de wettelijke definitie van terroristische misdrijven op het niveau van de Raad van Europa en het EU-recht.


3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

Niet van toepassing.

Raadpleging van belanghebbenden

Niet van toepassing.

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

De Commissie heeft bij de voorbereiding van de onderhandelingen rekening gehouden met de standpunten die de deskundigen van de lidstaten naar voren hebben gebracht tijdens de besprekingen in de betrokken werkgroepen van de Raad.

Effectbeoordeling

Niet van toepassing.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Niet van toepassing.

Grondrechten

Bij de onderhandelingen over de herziening van de wettelijke definitie van terroristische misdrijven in Verdrag nr. 196 en Verdrag nr. 217 moet rekening worden gehouden met een aantal in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna “Handvest” genoemd) verankerde grondrechten en fundamentele vrijheden. De rechten die bijzonder relevant zijn, zijn onder meer: de rechten die zijn opgenomen in titel I van het Handvest inzake waardigheid, het recht op vrijheid en veiligheid (artikel 6 van het Handvest), de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst (artikel 10 van het Handvest), de vrijheid van meningsuiting en van informatie (artikel 11 van het Handvest), de vrijheid van vergadering en vereniging (artikel 12 van het Handvest), het verbod op discriminatie, met name op grond van ras, kleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, godsdienst of overtuiging of politieke of andere denkbeelden (artikel 21 van het Handvest); het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht (artikel 47 van het Handvest), het vermoeden van onschuld en de rechten van de verdediging (artikel 48 van het Handvest), het legaliteitsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel inzake delicten en straffen (artikel 49 van het Handvest) en het recht om niet tweemaal in een strafrechtelijke procedure voor hetzelfde delict te worden berecht of gestraft (ne bis in idem, artikel 50 van het Handvest). Aangezien deelname aan de onderhandelingen namens de Europese Unie het niveau van bescherming van de grondrechten in de Unie niet in gevaar mag brengen, wordt in dit initiatief voorgesteld een hoog niveau van bescherming van de grondrechten na te streven.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Unie.


5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

Op 8 februari 2023 heeft het Comité van Ministers van de Raad van Europa de strategie voor terrorismebestrijding van de Raad van Europa (2023-2027) aangenomen26. In het kader van het aan de strategie gehechte actieplan inzake terrorismebestrijding 2023-2027 heeft de Raad van Europa zich ertoe verbonden zijn verdragen inzake terrorismebestrijding te actualiseren. De actualisering heeft tot doel om tegen december 2025 een aanvullend protocol of een wijziging van Verdrag nr. 196 op te stellen, met inbegrip van de voorgestelde nieuwe definitie van het begrip “terroristische misdrijven” in artikel 1 van het Verdrag. In het initiatief wordt voorgesteld het onderhandelingsproces open, inclusief en transparant te laten verlopen.

1.

Aanbeveling voor een


BESLUIT VAN DE RAAD

tot machtiging van de Europese Commissie om namens de Europese Unie deel te nemen aan onderhandelingen over de wijziging van het Verdrag van de Raad van Europa ter voorkoming van terrorisme (CETS nr. 196) of een aanvullend protocol daarbij met betrekking tot de herziening van de definitie van terroristische misdrijven

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 218, leden 3 en 4,

Gezien de aanbeveling van de Europese Commissie,

3.

Overwegende hetgeen volgt:


In 2022 heeft het Comité van Ministers van de Raad van Europa het Comité terrorismebestrijding van de Raad van Europa (hierna “CDCT” genoemd) opdracht gegeven onderhandelingen te starten over de herziening van de wettelijke definitie van terroristische misdrijven die moet worden toegepast door de partijen bij het Verdrag van de Raad van Europa ter voorkoming van terrorisme (hierna “Verdrag nr. 196” genoemd).

Op 2 december 2022 heeft het CDCT besloten de definitie van terroristische misdrijven te herzien en de formele onderhandelingen over de tekst van die definitie te starten tijdens zijn vergadering van 23-25 mei 2023.

De Unie is partij bij Verdrag nr. 196. Zij heeft haar bevoegdheid op dit gebied uitgeoefend door de vaststelling van Richtlijn (EU) 2017/541 van het Europees Parlement en de Raad27 tot vaststelling van minimumvoorschriften voor de wettelijke definitie van misdrijven en sancties op het gebied van terroristische misdrijven en misdrijven in verband met terroristische activiteiten.

De definitie van terroristische misdrijven valt onder het Unierecht, met name onder artikel 3 van Richtlijn (EU) 2017/541. De herziening van de definitie van terroristische misdrijven in Verdrag nr. 196 kan gevolgen hebben voor gemeenschappelijke regels die zijn vastgesteld bij Richtlijn (EU) 2017/541 of het toepassingsgebied ervan wijzigen. Daarom is de Unie exclusief bevoegd om aan de onderhandelingen deel te nemen,


4.

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:


Artikel 1

De Commissie wordt gemachtigd om namens de Unie te onderhandelen over de wijziging van het Verdrag van de Raad van Europa ter voorkoming van terrorisme (CETS nr. 196) of over een nieuw aanvullend protocol daarbij met betrekking tot de herziening van de definitie van terroristische misdrijven.

Artikel 2

De onderhandelingsrichtsnoeren zijn opgenomen in de bijlage.

Artikel 3

De onderhandelingen worden gevoerd in overleg met het [door de Raad in te voegen naam van het speciale comité].

Artikel 4

Dit besluit is gericht tot de Commissie.


Gedaan te Brussel,

Voor de Raad

De voorzitter

1Alle EU-lidstaten, met uitzondering van Griekenland en Ierland, hebben Verdrag nr. 196 geratificeerd.

2Eindverslag van de CDCT-subgroep om te onderzoeken of het haalbaar is een definitie van terrorisme op te stellen, 26 september 2019 CDCT-DEF (2019) 03rev

3Richtlijn (EU) 2017/541 inzake terrorismebestrijding en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad en tot wijziging van Besluit 2005/671/JBZ van de Raad (PB L 88 van 31 maart 2017, blz. 6).

4CDCT 9e plenaire zitting beknopt verslag en lijst van besluiten, 2 december 2022, blz. 4 CDCT(2022)16

5Strategie voor terrorismebestrijding van de Raad van Europa (2023-2027) CM (2023) 2-add-final

6Richtlijn (EU) 2017/541 inzake terrorismebestrijding en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad en tot wijziging van Besluit 2005/671/JBZ van de Raad (PB L 88 van 31 maart 2017, blz.

6).

7Ad-hoccomité opgericht bij resolutie 51/210 van de Algemene Vergadering van de VN van 17 december 1996 – Resultaten van de werkzaamheden van het ad-hoccomité. Laatst bijgewerkt: 17 februari 2022.

8Richtlijn (EU) 2017/541 is niet van toepassing op Denemarken en Ierland.

9Artikel 83 VWEU.

10COM(2020) 795 final.

11PB L 162 van 20.6.2002, blz. 1.

12PB L 190 van 18.7.2002, blz. 1.

13PB L 130 van 1.5.2014, blz. 1.

14Akte van de Raad van 29 mei 2000 tot vaststelling van de Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie (PB C 197 van 12.7.2000, blz.

1).

15PB L 253 van 29.9.2005, blz. 22.

16PB L 386 van 29.12.2006, blz. 89.

17PB L 210 van 6.6.2008, blz. 1.

18 PB L 169 van 27.6.2022, blz. 1.

19PB L 172 van 17.5.2021, blz. 79.

20PB L 315 van 14.11.2012, blz. 57.

21PB L 261 van 6.8.2004, blz. 15.

22COM/2021/782 final.

23COM(2021) 784 final.

24COM(2021) 756 final.

25COM(2021) 757 final.

26Strategie voor terrorismebestrijding van de Raad van Europa (2023-2027) CM (2023) 2-add-final

27Richtlijn (EU) 2017/541 inzake terrorismebestrijding en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad en tot wijziging van Besluit 2005/671/JBZ van de Raad (PB L 88 van 31 maart 2017, blz.

6).

NL NL