Toelichting bij COM(2023)179 - Standpunt EU op de 15e vergadering van de commissie van technisch deskundigen van de Intergouvernementele Organisatie voor het internationale spoorwegvervoer (OTIF)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1.Onderwerp van het voorstel

De 15e vergadering van de commissie van technisch deskundigen (CTE) van de Intergouvernementele organisatie voor het internationale spoorwegvervoer (OTIF) vindt plaats op 13 en 14 juni 2023 in Bern. Op de agenda staan:

–een voorstel tot herziening van de uniforme technische voorschriften (UTP) betreffende de kwalificaties en de onafhankelijkheid van beoordelende entiteiten;

–een voorstel tot wijziging van de UTP betreffende een gemeenschappelijke veiligheidsmethode voor risico-evaluatie en -beoordeling;

–een voorstel tot wijziging van het reglement van orde van de commissie van technisch deskundigen;

–een voorstel tot bijwerking van de verwijzingen naar de technische documenten van de TSI TAF die zijn opgenomen in aanhangsel I van de UTP TAF.

De OTIF ontwikkelt uniforme rechtsstelsels voor internationaal spoorvervoer op drie belangrijke activiteitsgebieden: technische interoperabiliteit, gevaarlijke goederen en spoorwegovereenkomstenrecht.

De door de CTE aan te nemen besluiten zijn handelingen met rechtsgevolgen, en het namens de Unie in te nemen standpunt moet worden vastgesteld bij een besluit van de Raad op basis van artikel 218, lid 9, VWEU.

Inhoudsopgave

1.

Achtergrond van het voorstel



2.

2.1.Het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (Cotif)


Het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer van 9 mei 1980, zoals gewijzigd bij het Protocol van Vilnius van 3 juni 1999 (Cotif), is een internationale overeenkomst waarbij zowel de Unie als 25 lidstaten 1 partij zijn.

Op 16 juni 2011 heeft de Raad Besluit 2013/103/EU vastgesteld betreffende de ondertekening en sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de OTIF betreffende de toetreding van de Europese Unie tot het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (Cotif) van 9 mei 1980, zoals gewijzigd bij het Protocol van Vilnius van 3 juni 1999 (“de toetredingsovereenkomst”).

De overeenkomst is op 1 juli 2011 in werking getreden.

Volgens artikel 2, § 1, van het Cotif heeft de OTIF tot doel het internationale spoorwegverkeer in alle opzichten te bevorderen, te verbeteren en te vergemakkelijken, met name door het opstellen van uniforme rechtsstelsels voor diverse rechtsgebieden in verband met het internationale spoorwegverkeer. Het Cotif regelt ook de werking van de OTIF, haar doelstellingen en bevoegdheden, de betrekkingen met de verdragsluitende landen en de activiteiten in het algemeen.

Het Cotif heeft betrekking op een aantal wettelijke en technische aangelegenheden van de spoorwegwetgeving en is in twee delen verdeeld: het verdrag zelf, dat de werking van de OTIF regelt, en de acht aanhangsels, waarin uniforme spoorwegregelgeving is vastgesteld:

–aanhangsel A – Overeenkomst van internationaal spoorwegvervoer van reizigers (CIV);

–aanhangsel B – Overeenkomst van internationaal spoorwegvervoer van goederen (CIM);

–aanhangsel C – Internationaal spoorwegvervoer van gevaarlijke goederen (RID);

–aanhangsel D – Overeenkomst inzake het gebruik van voertuigen in het internationale spoorwegverkeer (CUV);

–aanhangsel E – Overeenkomst inzake het gebruik van infrastructuur in het internationale spoorwegverkeer (CUI);

–aanhangsel F – Uniforme Regelen betreffende de verbindendverklaring van technische normen en de aanneming van uniforme technische voorschriften die van toepassing zijn op spoorwegmaterieel bestemd voor gebruik in internationaal verkeer (APTU UR);

–aanhangsel G – Uniforme Regelen betreffende de technische toelating van spoorwegmaterieel dat wordt gebruikt in internationaal verkeer (ATMF UR);

–aanhangsel H – Uniforme Regelen betreffende de veilige exploitatie van treinen in internationaal verkeer (EST UR).

Op grond van de aanhangsels F en G van het Cotif zijn twaalf UTP’s voor technische interoperabiliteit vastgesteld. De UTP’s in het kader van het Cotif hebben hetzelfde doel als de technische specificaties inzake interoperabiliteit (TSI’s) van de EU voor de toelating tot het internationale verkeer, zoals gedefinieerd in hoofdstuk II van Richtlijn (EU) 2016/797.

Van de 47 landen die partij zijn bij het Cotif passen er 42, waaronder de reeds genoemde 25 EU-landen, de aanhangsels F en G toe.

3.

2.2.De commissie van technisch deskundigen (CTE) van de OTIF


De CTE is opgericht bij artikel 13, § 1, f), van het Cotif. Ze bestaat uit de lidstaten van de OTIF die de aanhangsels F en G (APTU, ATMF) van het Cotif toepassen.

De CTE is bevoegd voor interoperabiliteit en technische harmonisatie in de spoorwegsector en voor technische goedkeuringsprocedures. Ze ontwikkelt de aanhangsels APTU en ATMF en de Uniforme Regelen, die van toepassing zijn op spoorwegmaterieel dat wordt gebruikt in internationaal verkeer en die met name betrekking hebben op:

–de vaststelling van technische voorschriften voor voertuigen en infrastructuur en de validering van normen;

–procedures voor de beoordeling van de conformiteit van voertuigen;

–bepalingen voor het onderhoud van voertuigen;

–verantwoordelijkheden voor de samenstelling van treinen en het veilig gebruik van voertuigen;

–bepalingen voor risico-evaluatie en -beoordeling;

–specificaties voor registers.

De besluiten van de CTE worden voorbereid door een permanente werkgroep (WG TECH).

Overeenkomstig artikel 20, § 1, b), van het Cotif en artikel 6 van aanhangsel F (APTU) is de CTE bevoegd om de uniforme technische voorschriften vast te stellen of te wijzigen. Overeenkomstig artikel 16, lid 10, van het Cotif is de CTE bevoegd om een herziening van haar reglement van orde voor te stellen.

4.

2.3.Vaststelling van besluiten door de CTE


Volgens artikel 6 van de APTU beslist de CTE over de vaststelling van UTP’s of bepalingen tot wijziging daarvan in overeenstemming met de procedure in de artikelen 16, 20 en 33, § 6, van het verdrag. De procedure voor de vaststelling van UTP’s neemt doorgaans ongeveer anderhalf jaar in beslag.

5.

2.4.De handelingen die de CTE tijdens haar vergadering van 13 en 14 juni 2023 moet vaststellen


2.4.1.Herziening van de UTP’s betreffende de kwalificaties en de onafhankelijkheid van beoordelende entiteiten (UTP GEN-E)

In de UTP GEN-E worden de kwalificaties en de onafhankelijkheid van de beoordelende entiteiten beschreven. De huidige versie is op 1 december 2011 in werking getreden. De voorschriften zijn gebaseerd op bijlage VIII bij Richtlijn 2008/57/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Gemeenschap 2 .

De door de CTE voorgestelde volledige herziening van de UTP GEN-E wordt gerechtvaardigd door verschillende ontwikkelingen sinds de inwerkingtreding ervan.

In de eerste plaats is Richtlijn 2008/57/EU van het Europees Parlement en de Raad vervangen door Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad 3 . De recentere richtlijn bevat gedetailleerdere bepalingen betreffende de kwalificatie en de onafhankelijkheid van de beoordelende entiteiten dan de vorige richtlijn.

De voorgestelde volledige herziening van de UTP GEN-E heeft tot doel:

–de bepalingen duidelijker te structureren;

–het toepassingsgebied ervan te verduidelijken, met name met betrekking tot het EU-recht;

–de bepalingen in overeenstemming te brengen met de recentste bepalingen die in de EU van toepassing zijn.

Conclusie: de Europese Unie kan vóór de door de OTIF voorgestelde goedkeuring van de UTP GEN-E stemmen.

2.4.2.Wijziging van de UTP’s betreffende een gemeenschappelijke veiligheidsmethode voor risico-evaluatie en -beoordeling (UTP GEN-G)

In de UTP GEN-G is een geharmoniseerde procedure vastgesteld voor het beheer van risico’s in verband met significante veranderingen in het spoorwegsysteem of, als de uniforme technische voorschriften dat vereisen, structurele subsystemen. De UTP GEN-G regelt ook de eisen die van toepassing zijn op de onafhankelijke beoordelingsinstanties voor de gemeenschappelijke veiligheidsmethode. De voorschriften zijn momenteel gelijkwaardig aan Uitvoeringsverordening (EU) nr. 402/2013 van de Commissie, zoals gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1136 van de Commissie 4 .

De voorgestelde herziening breidt het toepassingsgebied van de UTP GEN-G uit, zodat ze ook risico-evaluaties en -beoordelingen met betrekking tot het veiligheidsbeheersysteem binnen het toepassingsgebied van de EST UR zullen omvatten.

Het voorstel houdt geen wijziging in van de risico-evaluatie en de bepalingen voor de aanvaarding van aanvragen binnen het toepassingsgebied van de APTU en ATMF UR. Die aanvragen houden hoofdzakelijk verband met de beoordeling van nieuwe producten, zoals rollend materieel, het onderhoud van voertuigen of wijzigingen in het ontwerp, de constructie of het onderhoud van producten, op voorwaarde dat die aanvragen binnen het toepassingsgebied van de APTU en ATMF UR vallen.

De wijzigingen omvatten de toevoeging van aanvragen binnen het toepassingsgebied van de EST UR. Die aanvragen houden hoofdzakelijk verband met operationele en organisatorische wijzigingen, met inbegrip van wijzigingen in het veiligheidsbeheersysteem, op voorwaarde dat ze binnen het toepassingsgebied van de EST UR vallen.

Conclusie: de Europese Unie kan vóór de door de OTIF voorgestelde wijziging van de UTP GEN-G stemmen.

6.

2.4.3.Wijziging van het reglement van orde van de commissie van technisch deskundigen


Op grond van artikel 16, § 10, van het Cotif moet de CTE haar reglement van orde vaststellen. Dat reglement heeft tot doel te waarborgen dat de besprekingen ordelijk verlopen en dat de rechten en plichten van alle deelnemers duidelijk zijn.

De voorgestelde wijziging van het reglement van orde heeft tot doel:

–rekening te houden met de praktijken die zijn vastgesteld sinds de COVID-19-pandemie, met name het feit dat hybride vergaderingen de norm zijn geworden;

–rekening te houden met een aanbeveling van de ad-hoccommissie juridische zaken en internationale samenwerking van de OTIF van 5 april 2022 betreffende de betrokkenheid van belanghebbenden bij de werkzaamheden van de OTIF;

–uitdrukking te geven aan de nieuwe praktijk van de CTE om kort na een vergadering een lijst van besluiten uit te brengen;

–uitdrukking te geven aan het tijdens de 14e vergadering vastgestelde besluit van de CTE dat verdragsluitende staten en regionale organisaties contactpunten moeten aanwijzen.

Conclusie: de Europese Unie kan vóór de door de OTIF voorgestelde wijziging van het reglement van orde stemmen.

7.

2.4.4.Bijwerking van de verwijzingen naar de technische documenten van de TSI TAF die zijn opgenomen in aanhangsel I van de UTP Telematicatoepassingen voor goederenvervoer (UTP TAF)


De UTP TAF zijn sinds 1 december 2017 van kracht en bevatten voorschriften voor de communicatie tussen spoorwegondernemingen en infrastructuurbeheerders, databanken voor het volgen van treinen en wagons en informatie die aan klanten van het goederenvervoer moet worden verstrekt. De voorschriften zijn gelijkwaardig aan Verordening (EU) nr. 1305/2014 van de Commissie van 11 december 2014 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem telematicatoepassingen voor goederenvervoer van het spoorwegsysteem in de Europese Unie 5 (TAF TSI). Die verordening is op 26 maart 2021 gewijzigd bij Verordening (EU) 2021/541 6 .

In de UTP TAF wordt verwezen naar de technische documenten van de TSI TAF 7 , die op de website van het Spoorwegbureau van de EU (ERA) worden gepubliceerd en regelmatig worden bijgewerkt. Deze verwijzing is in de UTP opgenomen, zodat de IT-bepalingen in het Cotif zijn verankerd maar door het ERA worden beheerd. Aangezien een wijziging van die verwijzingen formeel betekent dat de UTP TAF worden gewijzigd, moet daarover een besluit worden genomen door de commissie van technisch deskundigen overeenkomstig artikel 20, § 1, b), van het Cotif en de artikelen 6 en 8 bis van de APTU.

Bijgevolg moeten de technische documenten als bedoeld in aanhangsel I van de UTP TAF worden gewijzigd om fouten te corrigeren, rekening te houden met feedback, gelijke tred te houden met de technische vooruitgang en de gelijkwaardigheid met de in de EU toegepaste specificaties te handhaven.

Conclusie: de Europese Unie kan stemmen vóór het voorstel van de OTIF om de verwijzingen naar de technische documenten van de TSI TAF bij te werken.

8.

2.5.Bevoegdheid van de Unie en stemrecht


Artikel 6 van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Intergouvernementele Organisatie voor het internationale spoorwegvervoer betreffende de toetreding van de Europese Unie tot het Cotif, goedgekeurd bij het besluit van de Raad van 16 juni 2011, luidt als volgt:

“1. Met betrekking tot besluiten ter zake waarvan de Unie exclusieve bevoegdheid bezit, oefent de Unie het stemrecht uit dat haar lidstaten krachtens het verdrag hebben.

2. Met betrekking tot besluiten omtrent zaken waarin de Unie met de lidstaten bevoegdheid deelt, wordt door de Unie of door haar lidstaten gestemd.

3. Onverminderd het bepaalde in artikel 26, lid 7, van het verdrag is het aantal stemmen waarover de Unie beschikt, gelijk aan dat van haar lidstaten die tevens partij bij het verdrag zijn. Bij stemming door de Unie stemmen haar lidstaten niet.”

Volgens het Unierecht geniet de Unie exclusieve bevoegdheid inzake spoorwegvervoer in de gevallen waarin het Cotif of de op grond daarvan vastgestelde regelgeving het bestaande Unierecht kan aantasten of de strekking daarvan kan wijzigen.

De voorgestelde besluiten beogen:

–de UTP’s met betrekking tot de kwalificaties en de onafhankelijkheid van de beoordelende entiteiten in overeenstemming te brengen met Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad 8 ;

–de UTP’s betreffende een gemeenschappelijke veiligheidsmethode voor risico-evaluatie en -beoordeling in overeenstemming te brengen met Uitvoeringsverordening (EU) nr. 402/2013 van de Commissie van 30 april 2013 betreffende de gemeenschappelijke veiligheidsmethode voor risico-evaluatie en ‑beoordeling en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 352/2009 met betrekking tot veiligheidsbeheersystemen;

–het reglement van orde van de CTE bij te werken;

–de verwijzingen naar de technische documenten van de TSI TAF in aanhangsel I van de UTP TAF aan te passen 9 .

De vaststelling van die besluiten zal duidelijk gevolgen hebben voor de Uniewetgeving.

De Unie, vertegenwoordigd door de Commissie, oefent het stemrecht uit met betrekking tot de vaststelling van die besluiten.

9.

3.Namens de Unie in te nemen standpunt


Om alle voornoemde redenen moet de Unie vóór stemmen.

Rechtsgrondslag



10.

4.1.Procedurele rechtsgrondslag


11.

4.1.1.Beginselen


Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

Artikel 218, lid 9, VWEU is van toepassing ongeacht of de Unie lid is van het betrokken lichaam dan wel partij is bij de betrokken overeenkomst 10 .

Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die een “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt” 11 .

12.

4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval


De CTE is een orgaan dat is opgericht krachtens een overeenkomst, namelijk het Cotif, met name artikel 13, § 1, c) en f).

De handelingen die de CTE op haar 15e vergadering moet vaststellen, zijn handelingen met rechtsgevolgen.

De beoogde handelingen wijzigen het rechtskader van de OTIF. Aangezien de Unie een volwaardige verdragsluitende partij bij het Cotif is, zullen de beoogde handelingen overeenkomstig het internationaal recht krachtens de overeenkomst betreffende de toetreding van de EU tot het Cotif bindend zijn voor de Unie.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

13.

4.2.Materiële rechtsgrondslag


14.

4.2.1.Beginselen


De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de geplande handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt moet worden ingenomen.

15.

4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval


De hoofddoelstelling en de inhoud van de geplande handeling hebben betrekking op het internationaal spoorvervoer.

De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 91 VWEU.

16.

4.3.Conclusie


De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 91 VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.