Toelichting bij COM(2023)211 - EU-standpunt in het Comité voor de handel in burgerluchtvaartuigen over de toetreding van Brazilië tot de Overeenkomst inzake de handel in burgerluchtvaartuigen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft het besluit tot bepaling van het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in het Comité inzake de handel in burgerluchtvaartuigen (“het comité”) in verband met de voorgenomen vaststelling van een besluit van dat comité over de toetreding van Brazilië tot de Overeenkomst inzake de handel in burgerluchtvaartuigen.

2. Achtergrond van het voorstel

2.1. De Overeenkomst inzake de handel in burgerluchtvaartuigen

De Overeenkomst inzake de handel in burgerluchtvaartuigen (“de overeenkomst”) is een plurilaterale overeenkomst in het kader van de WTO die tot doel heeft de invoerrechten af te schaffen voor alle luchtvaartuigen, met uitzondering van militaire vliegtuigen, alle motoren voor burgerluchtvaartuigen, evenals de delen en onderdelen daarvan, alle andere delen, onderdelen en subsystemen van burgerluchtvaartuigen, en vluchtsimulatoren alsmede de delen en onderdelen daarvan. De overeenkomst is op 1 januari 1980 in werking getreden.

De Europese Unie (“EU”) is partij bij de overeenkomst1. Negentien EU-lidstaten zijn ook op persoonlijke titel partij bij de overeenkomst2. Omdat de gemeenschappelijke handelspolitiek een exclusieve bevoegdheid van de EU is en het WTO-lidmaatschap van de EU de gebieden bestrijkt waar de gemeenschappelijke handelspolitiek van toepassing is (namelijk de EU-lidstaten), zal de Commissie het standpunt in het comité namens de Unie en haar lidstaten verwoorden.

Brazilië heeft op 14 juni 2022 bij het comité zijn verzoek om toetreding tot de overeenkomst ingediend, samen met de voorgestelde tariefverbintenissen.

Het comité heeft op 10 oktober 2022 de procedure besproken voor de beoordeling van het verzoek van Brazilië om toe te treden tot de overeenkomst; dit was het eerste toetredingsverzoek dat door WTO-leden in dit comité moet worden beoordeeld.

Op basis van het beoogde besluit van de Raad waarop dit voorstel betrekking heeft, kan de Commissie namens de Europese Unie het standpunt over de toetreding van Brazilië kenbaar maken in het comité.

2.2. Het Comité inzake de handel in burgerluchtvaartuigen

Het comité heeft tot taak de uitvoering van de overeenkomst te evalueren en overleg te plegen over de ontwikkelingen in de sector burgerluchtvaartuigen om na te gaan of wijzigingen nodig zijn om de voortzetting van de vrije en niet-verstoorde handel te waarborgen.

De besluiten van het comité worden aangenomen bij consensus. Wanneer het niet mogelijk is bij consensus tot een besluit te komen, wordt over het besluit ter zake van de desbetreffende aangelegenheid gestemd.

2.3. De beoogde handeling van het comité

Hoewel op dit moment geen specifieke datum is overeengekomen, zal het comité in de nabije toekomst een besluit betreffende de toetreding van Brazilië tot de overeenkomst vaststellen (“de beoogde handeling”).

De beoogde handeling zou door het comité worden vastgesteld op basis van artikel 9.1.3 van de overeenkomst en punt 5 van het richtsnoer voor de uitvoering van artikel 9.1.3 van de overeenkomst. Daarin wordt bepaald dat de verzoekende regering, op basis van een besluit van het comité waarbij de toetredingsvoorwaarden worden aanvaard, alle nodige maatregelen moet nemen om te voldoen aan de voorwaarden van haar toetreding en dat de verzoekende regering, met instemming van het comité, bij de directeur-generaal van de WTO een toetredingsinstrument kan indienen waarin de aldus overeengekomen voorwaarden zijn opgenomen.

Het doel van de beoogde handeling is Brazilië tot de overeenkomst toe te laten en de vrije en niet-verstoorde handel in de sector burgerluchtvaartuigen te bevorderen.

De beoogde handeling zal voor de partijen bindend zijn op grond van artikel 9.3.1 van de overeenkomst, waarin het volgende is bepaald: “Voor iedere andere regering treedt deze [overeenkomst] in werking op de 30e dag te rekenen vanaf de datum waarop zij deze heeft aanvaard of hiertoe is toegetreden.”

3. Namens de Unie in te nemen standpunt

Algemene opmerkingen

Het doel van dit voorstel is de EU in staat te stellen om in het comité deel te nemen aan een mogelijke consensus over de beoogde handeling.

Hoewel nog niet volledig duidelijk is wanneer de ondertekenende partijen overeenstemming kunnen bereiken, moet het standpunt van de EU overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vooraf door de Raad worden vastgesteld.

Het voorgestelde standpunt van de Unie is de toetreding van Brazilië tot de overeenkomst te steunen. De Commissie beveelt dit om de volgende redenen aan:

Het aanbod van Brazilië

1.

Douanerechten en andere heffingen


Brazilië biedt het comité tariefverbintenissen aan in het kader van de verplichtingen van artikel 2.1 van de overeenkomst. Zodra de besprekingen over de tariefverbintenissen van Brazilië in het comité zijn afgerond en de lijst van tarieflijnen die deze verplichtingen weerspiegelen, is vastgesteld, zou Brazilië bereid zijn te gelegener tijd de rechtenvrije behandeling van de genoemde producten in zijn GATT-lijst op te nemen. Nadat de toetredingsprocedure van Brazilië is afgerond, zal de overeenkomst in de Braziliaanse rechtsorde worden opgenomen.

Brazilië past reeds vrijstelling van rechten toe op alle producten die zijn opgenomen in de door Brazilië voorgestelde tariefverbintenissen, wanneer zij bestemd zijn voor burgerluchtvaartuigen. Wat de verplichtingen uit hoofde van artikel 2.1.2 betreft, verleent de huidige Braziliaanse wetgeving reeds vrijstelling van rechten voor producten die worden gebruikt voor herstellingen van luchtvaartuigen. Wat de verbintenissen van artikel 2.2 van de overeenkomst betreft, heeft Brazilië reeds een op de eindbestemming van het product gebaseerd systeem van douaneadministratie, dat voorziet in een rechtenvrije behandeling die vergelijkbaar is met die van de andere partijen bij de overeenkomst, en die geen belemmering voor handel vormt en niet in strijd is met de toepasselijke bepalingen van de GATT en andere multilaterale overeenkomsten waarover in het kader van de GATT is onderhandeld.

2.

Technische handelsbelemmeringen


Wat de verplichtingen uit hoofde van artikel 3 met betrekking tot technische handelsbelemmeringen betreft, neemt Brazilië actief deel aan de besprekingen van het Comité technische handelsbelemmeringen in de WTO en neemt het geen beleid aan dat in strijd is met de Overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen.

3.

Overheidsopdrachten, verplichte overeenkomsten inzake onderaanneming en stimulerende maatregelen


De aanbestedingspraktijken, richtsnoeren en procedures van Brazilië voldoen al aan de vereisten van de overeenkomst. Als algemeen beginsel verbieden enkele bepalingen van de Braziliaanse nationale wet inzake overheidsopdrachten — Wet 14 133/2021 — een verschil in behandeling tussen binnenlandse en buitenlandse leveranciers. Aangezien de huidige wet deze gelijkstelling reeds bevordert, hebben operationele wijzigingen die het leidinggevend orgaan van het Ministerie van Economische Zaken via Normatieve Instructie nr. 10 van februari 2020 heeft verstrekt, ervoor gezorgd dat zelfs buitenlandse ondernemingen die niet in Brazilië zijn gevestigd, toegang hebben tot overheidsopdrachten.

4.

Handelsbeperkingen


Brazilië past geen kwantitatieve beperkingen of voorschriften inzake invoervergunningen toe waardoor de invoer van burgerluchtvaartuigen zou worden beperkt op een wijze die niet in overeenstemming is met de toepasselijke bepalingen van de GATT en andere multilaterale overeenkomsten waarover in het kader van de GATT is onderhandeld. Brazilië past geen kwantitatieve beperkingen of voorschriften inzake invoervergunningen toe waardoor de invoer van burgerluchtvaartuigen zou worden beperkt op een wijze die niet in overeenstemming is met de toepasselijke bepalingen van de GATT en andere multilaterale overeenkomsten waarover in het kader van de GATT is onderhandeld.

5.

Overheidssteun, exportkredieten en afzet van luchtvaartuigen


Sinds 2007 neemt Brazilië deel aan de Sectoriële Overeenkomst inzake exportkredieten voor vliegtuigen voor de burgerluchtvaart (ASU), die een bijlage is bij de Regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten van de Organisatie voor Samenwerking en Economische Ontwikkeling (OESO). Daarom voldoen de Braziliaanse officiële exportkredietondersteuningsprogramma’s strikt aan de ASU-richtsnoeren, wat betekent dat zij geen door de overheid gesteunde exportkredieten verstrekken onder gunstiger voorwaarden dan die welke in de ASU zijn vastgesteld.

6.

Regionale en plaatselijke overheid


Op grond van de Braziliaanse grondwet heeft de president van de republiek de exclusieve bevoegdheid om internationale verdragen te sluiten, ad referendum van het Nationaal Congres. Zoals eerder vermeld, betekent de aanneming van wetgeving met de voorwaarden van de overeenkomst door de federale regering in Brazilië na de internationale ratificatie of toetreding bovendien dat deze overeenkomst een bindend rechtsinstrument in het land is.

Aanbeveling

De toetreding van Brazilië tot de overeenkomst zal naar verwachting een zeer positieve bijdrage leveren aan de verdere internationale openstelling van de markten voor burgerluchtvaartuigen, doordat het aantal partijen bij de overeenkomst wordt uitgebreid en andere landen derhalve worden aangemoedigd om tot de overeenkomst toe te treden. De Commissie beveelt aan het aanbod van Brazilië te aanvaarden.

Daarom wordt voorgesteld de Commissie te machtigen om in het Comité voor de burgerluchtvaart het standpunt van de Unie ten gunste van de toetreding van Brazilië onder voorbehoud van de overeenkomst kenbaar te maken.

Het initiatief is volledig in overeenstemming met het bestaande beleid. Soortgelijke besluiten werden vastgesteld voor bijvoorbeeld de toetreding van Australië of Nieuw-Zeeland tot een andere specifieke WTO-Overeenkomst, namelijk de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten.

4. Rechtsgrondslag

4.1. Procedurele rechtsgrondslag

4.1.1. Beginselen

Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst.”.

Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat tevens handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt3.

4.1.2. Toepassing op het onderhavige geval

Het comité is een lichaam dat is opgericht bij artikel 8.1 van de overeenkomst.

De door het comité vast te stellen handeling is een handeling met rechtsgevolgen. De beoogde handeling zal overeenkomstig artikel 9.3.1 van de overeenkomst inzake de handel in burgerluchtvaartuigen volkenrechtelijk bindend zijn.

De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2. Materiële rechtsgrondslag

4.2.1. Beginselen

De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt wordt ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of hoofdcomponent, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is voor de hoofddoelstelling of de hoofdcomponent dan wel de belangrijkste doelstelling of component.

4.2.2. Toepassing op het onderhavige geval

De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op de gemeenschappelijke handelspolitiek.

De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 207 VWEU.

4.3. Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 207 VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.