Toelichting bij COM(2023)236 - Standpunt EU in het Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan met betrekking tot wijziging van het besluit inzake de afbakening van het beschermd marien gebied van de Noord-Atlantische stroom en het zeebekken Evlanov (MPA NACES) en tot een aanbeveling inzake het beheer daarvan

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft het besluit tot vaststelling van het namens de Unie in de commissie voor de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan in te nemen standpunt met betrekking tot de beoogde aanneming van een besluit tot wijziging van Besluit 2021/01 inzake de afbakening van het beschermd marien gebied van de Noord-Atlantische stroom en het zeebekken Evlanov (“het MPA NACES”) teneinde het instandhoudingsbereik ervan uit te breiden en van een aanbeveling tot wijziging van Aanbeveling 2021/01 inzake het beheer daarvan, in het kader van het Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan (“het Ospar-Verdrag”).

2. Achtergrond van het voorstel

2.1. Het Ospar-Verdrag

Het Ospar-Verdrag heeft tot doel het maritieme gebied van het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan tegen de schadelijke gevolgen van menselijke activiteiten te beschermen, teneinde de menselijke gezondheid te beschermen en de mariene ecosystemen in stand te houden en, waar dat praktisch mogelijk is, de mariene gebieden die zijn beschadigd te herstellen. Er zijn 16 verdragsluitende partijen bij het verdrag: België, Denemarken, Duitsland, de EU1, Finland, Frankrijk, Ierland, IJsland, Luxemburg, Nederland, Noorwegen, Portugal, Spanje, het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Zwitserland. Het verdrag stond open voor ondertekening tijdens de ministeriële bijeenkomst van de Commissies van Oslo en Parijs op 22 september 1992 in Parijs en trad in werking op 25 maart 1998.

2.2. De Ospar-commissie

De Ospar-commissie, die is opgericht bij artikel 10 van het verdrag, bestaat uit vertegenwoordigers van elk van de verdragsluitende partijen. De commissie komt met regelmatige tussenpozen bijeen, en telkens wanneer bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven. Tot haar taken behoort het toezicht op de uitvoering van het verdrag en de beoordeling van de toestand van het zeegebied, de doeltreffendheid van de aangenomen maatregelen, de prioriteiten en de noodzaak van aanvullende of afwijkende maatregelen.

Overeenkomstig artikel 20 van het verdrag heeft elke verdragsluitende partij één stem in de commissie. De EU heeft recht op een aantal stemmen dat gelijk is aan het aantal lidstaten dat partij is bij het verdrag. De EU oefent haar stemrecht niet uit wanneer de lidstaten hun stemrecht uitoefenen en omgekeerd.

Overeenkomstig artikel 15, lid 3, van het verdrag neemt de commissie wijzigingen van het verdrag aan met eenparigheid van stemmen van de verdragsluitende partijen.

2.3. De beoogde handelingen van de Ospar-commissie

Op 1 oktober 2021 heeft de Ospar-commissie tijdens het ministeriële segment van haar 24e jaarvergadering Ospar-besluit 2021/01 betreffende de afbakening van het beschermd marien gebied van de Noord-Atlantische stroom en het zeebekken Evlanov (MPA) en Aanbeveling 2021/01 betreffende het beheer ervan aangenomen. Tegelijkertijd werd ook besloten dat het instandhoudingsbereik van het beschermd marien gebied in de toekomst zou moeten worden herzien met het oog op een uitbreiding ervan. Op basis van het evaluatieproces dat in 2022 in Ospar is gestart, wordt nu voorgesteld het instandhoudingsbereik van het beschermd marien gebied uit te breiden om de bescherming ervan te verbeteren door er extra soorten en habitats, alsook de zeebodem en de oceaanbodem en de ondergrond daarvan in op te nemen.

In Ospar wordt de laatste hand gelegd aan een besluit tot wijziging van Besluit 2021/01 (het “beoogde besluit”) en aan een aanbeveling tot wijziging van Aanbeveling 2021/01 (de “beoogde aanbeveling”) (hierna samen “de beoogde handelingen” genoemd).

De enige substantiële wijziging van de beoogde handelingen is de uitbreiding van het instandhoudingsbereik en de doelstellingen van de beschermde mariene gebieden opdat deze verder gaan dan de bescherming van zeevogels en de ecosystemen van de wateren boven de zeebodem (die reeds onder het bestaande Ospar-besluit en de bestaande Ospar-aanbeveling vallen). Deze uitbreiding beoogt de instandhouding en, waar nodig, het herstel van niet alleen zeevogelpopulaties, maar meer in het algemeen ook de mariene biodiversiteit en de integriteit van de verschillende ecosystemen en hun functies en processen binnen het beschermde mariene gebied.

In het beoogde Ospar-besluit wordt het instandhoudingsbereik van het bestaande MPA NACES uitgebreid en worden de geografische coördinaten (breedte- en lengtegraad) van de grenzen van dat gebied aangeduid. Het doel van de aanbeveling tot wijziging van Aanbeveling 2021/01 inzake het beheer van het MPA NACES is de partijen bij het Ospar-Verdrag te helpen bij het nemen van maatregelen om zeevogelpopulaties, mariene biodiversiteit en de integriteit van de verschillende ecosystemen te behouden en, waar nodig, te herstellen, met inbegrip van hun functies en processen binnen het beschermd marien gebied, in overeenstemming met de algemene en specifieke instandhoudingsdoelstellingen in de bijlage bij die aanbeveling.

De ondersteunende wetenschappelijke analyses worden gepresenteerd in een uitgebreid document dat op de Ospar-website is gepubliceerd2. Het MPA NACES is met een oppervlakte van bijna 600 000 km2 (gelijk aan de oppervlakte van Frankrijk) het grootste beschermd marien gebied in het Ospar-netwerk. Het is het achtste gezamenlijk aangewezen beschermd marien gebied in het gebied voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht binnen het Ospar-gebied.

3. Namens de Unie in te nemen standpunt

Er is herhaaldelijk erkend dat de mariene biodiversiteit en ecosystemen, ook in maritieme gebieden voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht, moeten worden beschermd. In de in oktober 2020 aangenomen conclusies van de Raad over de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 wordt de doelstelling om ten minste 30 % van de zeeën van de EU te beschermen, waarvan een derde onder strikte bescherming, toegejuicht. In die conclusies wordt tevens benadrukt dat dit een doelstelling is die de lidstaten collectief moeten halen, en wordt erkend dat er dringend meer inspanningen moeten worden geleverd om te zorgen voor een doeltreffend beheer van alle beschermde gebieden, duidelijke instandhoudingsdoelstellingen en ‑maatregelen vast te stellen, en deze adequaat te monitoren en te versterken. In de conclusies wordt bovendien benadrukt dat het belangrijk is te streven naar synergieën en nevenvoordelen met betrekking tot multilaterale milieuovereenkomsten in verband met biodiversiteit, zoals Ospar, en om biodiversiteitsoverwegingen en ‑doelstellingen te integreren in relevante internationale en regionale processen. Met de conclusies wordt in dit verband bevestigd dat de EU steun verleent aan de sluiting van een ambitieuze juridisch bindende internationale overeenkomst over mariene biologische diversiteit in gebieden voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht in het kader van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (Unclos) in 2021.

In december 2022 is tijdens de 15e Conferentie van de partijen bij het Verdrag inzake biologische diversiteit het mondiaal biodiversiteitskader van Kunming-Montreal aangenomen, met inbegrip van doelstelling 3 om ervoor te zorgen en mogelijk te maken dat tegen 2030 ten minste 30 % van het land, de binnenwateren en kust- en mariene gebieden, met name gebieden die van bijzonder belang zijn voor de biodiversiteit en de ecosysteemfuncties en ‑diensten, doeltreffend in stand wordt gehouden en wordt beheerd door middel van ecologisch representatieve, goed verbonden en billijk beheerde systemen van beschermde gebieden en andere doeltreffende gebiedsgebonden instandhoudingsmaatregelen. De EU en al haar lidstaten zijn partij bij dat verdrag.

Met het oog op de vergadering van de Ospar-commissie van 26‑30 juni 2023 is een standpunt van de Unie noodzakelijk, aangezien het beoogde besluit een juridisch bindende tekst is. Hoewel de beoogde aanbeveling niet juridisch bindend is, wordt voorgesteld dat het standpunt van de Unie betrekking heeft op beide beoogde handelingen, aangezien deze nauw samenhangen en tegelijkertijd zullen worden aangenomen. Aangezien de beoogde handelingen de uitvoering van internationale verbintenissen en ambities van de EU zullen vergemakkelijken en de bescherming van het milieu zullen verbeteren, wordt voorgesteld dat de Unie de aanneming van het beoogde besluit en de beoogde aanbeveling steunt.

4. Rechtsgrondslag

4.1. Procedurele rechtsgrondslag

4.1.1. Beginselen

Volgens artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) “[stelt d]e Raad [...], op voorstel van de Commissie of van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, een besluit vast [...] tot bepaling van de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat tevens handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen.

4.1.2. Toepassing op het onderhavige geval

De Ospar-commissie is een lichaam dat is opgericht krachtens een overeenkomst, namelijk het Ospar-Verdrag.

Het besluit dat de Ospar-commissie moet aannemen, is een handeling met rechtsgevolgen, aangezien alle Ospar-besluiten overeenkomstig artikel 13, lid 2, van het Ospar-Verdrag juridisch bindend zijn voor de verdragsluitende partijen. Hoewel aanbevelingen niet juridisch bindend zijn, hangt in dit geval de Ospar-aanbeveling inzake het beheer van de MPA NACES nauw samen met het Ospar-besluit inzake afbakening daarvan en is het derhalve passend om het standpunt van de Unie ten aanzien van beide handelingen in één besluit vast te stellen.

De beoogde handelingen strekken niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van het Ospar-Verdrag.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2. Materiële rechtsgrondslag

4.2.1. Beginselen

De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt wordt ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten waarvan één kan worden gezien als hoofddoelstelling of hoofdcomponent terwijl de andere doelstelling of component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is gelet op de hoofddoelstelling of de hoofdcomponent.

4.2.2. Toepassing op het onderhavige geval

De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op de bescherming van het milieu.

De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 192, lid 1, VWEU.

4.3. Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 192, lid 1, VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.