Toelichting bij COM(2023)269 - Europees Agentschap voor maritieme veiligheid

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2023)269 - Europees Agentschap voor maritieme veiligheid.
bron COM(2023)269
datum 01-06-2023
1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

De eerste bouwstenen van het Europees maritiem veiligheidsbeleid werden gelegd in het begin van de jaren 1990, na de ongelukken met de olietankers Aegean Sea (1992) en Brear (1993). Door de groeiende internationale handel en de verdieping van de interne markt van de EU zijn de scheepvaartactiviteiten in Europa en in de wateren rond Europa toegenomen. Tegelijk werden de risico’s van de scheepvaart erkend, wat de behoefte aan een krachtiger Europees optreden op het gebied van maritieme veiligheid onderstreepte. Al in de jaren 1990 werden regels voor havenstaatcontrole en classificatiebureaus ingevoerd. De inspanningen van de EU zijn aanzienlijk versneld na de ongevallen met de olietankers Erika (1999) en Prestige (2002). Die ongevallen brachten uiterst kostbare schade toe aan het milieu, de visserij en het toerisme. Ze maakten duidelijk dat het rechtskader voor maritieme veiligheid van de EU moest worden verbeterd en dat praktische maatregelen moesten worden getroffen om verontreiniging te voorkomen en tegen te gaan. Naar aanleiding van het ongeval met de Erika werden de pakketten Erika I (COM(2000) 142) en Erika II (COM(2000) 802) voorgesteld. Die omvatten respectievelijk een reeks kortetermijnmaatregelen en een reeks complexere langetermijnacties om het Europees maritiem veiligheidsbeleid te versterken.

Erika II beoogde met name de oprichting van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (EMSA) (“het Agentschap”), dat de Commissie en de EU-landen moest ondersteunen bij de toepassing van en het toezicht op de EU-wetgeving voor maritieme veiligheid, alsook bij de evaluatie van de doeltreffendheid ervan. Het EMSA werd opgericht bij Verordening (EG) nr. 1406/2002 van 27 juni 2002, om een “hoog, uniform en doeltreffend niveau van maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen binnen de Gemeenschap” te waarborgen.

Vervolgens werden de doelstellingen en taken van het Agentschap geleidelijk uitgebreid om zijn activiteiten aan te passen aan de ontwikkelingen in het maritiem beleid van de EU. Verordening (EG) nr. 1406/2002 is sinds 2002 vijfmaal gewijzigd, voornamelijk als gevolg van wijzigingen in de maritieme wetgeving van de EU.

Het EMSA is in 2017 extern geëvalueerd. De conclusie luidde dat, hoewel de doelstellingen, activiteiten en resultaten van het Agentschap toereikend zijn, het mandaat moet worden gewijzigd om het aan te passen aan de ontwikkelingen in de wetgeving, de sector en de toekomstige politieke prioriteiten.

Voorts werd in de in december 2019 aangekondigde Europese Green Deal benadrukt dat we sneller moeten overschakelen op een klimaatneutrale economie zonder verontreiniging, onder meer door de overgang naar duurzame mobiliteit met aanzienlijke verschuivingen naar schonere brandstoffen en duurzamer maritiem vervoer. Die nieuwe strategie bouwt voort op de regels voor het zwavelgehalte van scheepsbrandstoffen1 (2012) en voor de monitoring, rapportage en verificatie van CO2-emissies2 (2015). In december 2020 nam de Commissie haar strategie voor duurzame en slimme mobiliteit aan, waarin de oprichtingsverordening van het EMSA werd herzien (“actie 77” van het actieplan bij de strategie3).

Het mandaat van het Agentschap moet om de volgende redenen worden herzien: 1) door de veranderende behoeften van de maritieme sector en het nieuwe regelgevingskader van de EU is het mandaat geen correcte afspiegeling van de activiteiten van het EMSA; 2) de administratieve en financiële bepalingen van het mandaat zijn geen afspiegeling van het recentste regelgevingskader van de EU voor het bestuur van agentschappen; 3) het Agentschap wordt geconfronteerd met krappe middelen voor het vervullen van zowel zijn huidige taken als de nieuwe taken en activiteiten die voortvloeien uit de behoeften van de sector, zoals de groene transitie, of uit ontwikkelingen op het vlak van wetgeving, zoals het nieuwe pakket maritieme veiligheid.

De voorgestelde herziening van het mandaat van het EMSA heeft tot doel: 1) de huidige taken en doelstellingen beter te verankeren en weer te geven in de oprichtingsverordening, zodat het Agentschap wettelijk gemachtigd is die taken te vervullen en de lidstaten en de Commissie te ondersteunen met de nodige technische, operationele en wetenschappelijke bijstand om de maritieme veiligheid en de groene en digitale transitie van de sector te waarborgen; 2) te waarborgen dat de oprichtingsverordening van het EMSA toekomstbestendig is door voldoende flexibiliteit toe te staan om nieuwe taken op te nemen die inspelen op de veranderende behoeften van de maritieme sector; 3) te waarborgen dat het Agentschap over voldoende personele en financiële middelen beschikt om zijn rol te vervullen.

Sinds de oorspronkelijke oprichtingsverordening in 2002 werd vastgesteld, hebben zich in de maritieme sector verschillende ontwikkelingen voorgedaan. De oprichtingsverordening van het Agentschap is vijf keer gewijzigd, waarbij in 2013 een ondertussen achterhaald onderscheid is gemaakt tussen kern- en neventaken. Sinds die laatste substantiële wijziging van de oprichtingsakte van het Agentschap in 2013 zijn ook de regels voor het administratief en financieel bestuur van EU-agentschappen gewijzigd. De verouderde structuur van het mandaat, in combinatie met de behoefte om de nieuwe taken van het EMSA op het gebied van maritieme veiligheid, duurzaamheid, decarbonisatie, beveiliging, cyberbeveiliging, toezicht en bijstand bij crisisbeheersing op te nemen en te weerspiegelen, vraagt om een nieuwe EMSA-verordening ter vervanging van de oprichtingsverordening.

Een nieuwe verordening zal ook de structuur van de rechtshandeling helpen te verduidelijken, bijvoorbeeld door het onderscheid tussen kern- en neventaken te schrappen en nieuwe taken in te voeren voor elk onderdeel van het optreden van het Agentschap. Daardoor zullen de taken die al in het vorige mandaat van het Agentschap waren opgenomen, in de nieuwe verordening behouden blijven maar zal tegelijk rekening worden gehouden met de nieuwe taken en zullen de administratieve en financiële bepalingen worden aangepast aan het nieuwe kader.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Volgens de verordening heeft het EMSA de opdracht om de lidstaten en de Commissie technisch en operationeel bij te staan bij een breed scala aan activiteiten die voortvloeien uit verschillende onderdelen van de maritieme wetgeving.

Op het gebied van maritieme veiligheid weerspiegelt de verordening de bijstand van het EMSA aan de Commissie en de lidstaten bij de uitvoering van Richtlijn 2009/21/EG betreffende de naleving van vlaggenstaatverplichtingen, Richtlijn 2009/16/EG betreffende havenstaatcontrole en Richtlijn 2009/18/EG tot vaststelling van de grondbeginselen voor het onderzoek van ongevallen in de zeescheepvaart. Bij de herziening is rekening gehouden met de nieuwe voorstellen van de Commissie tot wijziging van die drie richtlijnen. Bovendien houdt de verordening ook verband met de EU-wetgeving voor de veiligheid en registratie van passagiersschepen, met name Richtlijn 2009/45/EG inzake veiligheidsvoorschriften en ‑normen voor passagiersschepen en Richtlijn 98/41/EG van de Raad inzake de registratie van de opvarenden van passagiersschepen die vanuit of naar havens in de lidstaten van de Gemeenschap varen. Het Agentschap moet relevante databanken en instrumenten blijven ontwikkelen om de uitvoering van die richtlijnen te ondersteunen, en actief blijven helpen om de algemene veiligheid van passagiersschepen te garanderen. Verder wordt in de verordening voorgesteld dat het Agentschap bijstand blijft verlenen bij de toepassing van de regels voor “erkende organisaties” in het kader van Verordening (EG) nr. 391/2009 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties, Richtlijn 2014/90/EU inzake uitrusting van zeeschepen en Richtlijn (EU) 2022/993 inzake het minimumopleidingsniveau van zeevarenden.

Op het gebied van duurzaamheid moet het Agentschap zijn bijstand bij de toepassing van de nieuwe voorgestelde regels voor verontreiniging vanaf schepen4 en de invoering van sancties voor inbreuken voortzetten en uitbreiden, en tegelijk de uitvoering van aanvullende Richtlijn (EU) 2019/883 inzake havenontvangstvoorzieningen voor de afvalafgifte van schepen blijven ondersteunen. In het voorstel krijgt het Agentschap ook de opdracht om de uitvoering te blijven ondersteunen van Richtlijn 2008/56/EG tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (kaderrichtlijn mariene strategie) en Richtlijn (EU) 2016/802 betreffende een vermindering van het zwavelgehalte van bepaalde vloeibare brandstoffen. Ten slotte is het voorstel een afspiegeling de huidige werkzaamheden van het Agentschap om de uitvoering van Verordening (EU) nr. 1257/2013 inzake scheepsrecycling te ondersteunen.

Op het gebied van het koolstofvrij maken van de scheepvaart wordt van het Agentschap verwacht dat het de Commissie en de lidstaten ondersteunt bij de uitvoering van nieuwe regels voor het gebruik van hernieuwbare en koolstofarme brandstoffen in de zeevaart en van regels die voortvloeien uit de uitbreiding van het EU-emissiehandelssysteem tot het maritiem vervoer5. Die activiteiten zullen worden toegevoegd aan de diensten die het Agentschap al verleent. Het Agentschap zal worden verzocht om de Commissie en de lidstaten te blijven ondersteunen bij de uitvoering van Verordening (EU) 2015/757 betreffende de monitoring, de rapportage en de verificatie van kooldioxide-emissies door maritiem vervoer.

Op het gebied van beveiliging wordt in de verordening voorgesteld de bijstand voort te zetten die het Agentschap aan de Commissie verleent bij de uitvoering van Verordening (EG) nr. 725/2004 betreffende de verbetering van de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten.

Wat monitoring en bewaking van de positie van schepen op zee betreft, is het voorstel in overeenstemming met de taken die het Agentschap al verricht voor de uitvoering van Richtlijn 2002/59/EG betreffende de invoering van een communautair monitoring- en informatiesysteem voor de zeescheepvaart.

Ten slotte is het voorstel in overeenstemming met de taken die aan de Commissie zijn toebedeeld in het kader van Verordening (EU) 2019/1239 tot instelling van een Europees maritiem éénloketsysteem, waarbij het Agentschap wordt opgedragen de Commissie bij die taken te blijven bijstaan.


Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

Het voorstel ondersteunt de uitvoering van de politieke en beleidsprioriteiten van de Unie die zijn opgenomen in de Europese Green Deal, de strategie voor duurzame en slimme mobiliteit en het “Fit for 55”-pakket. Het is ook in overeenstemming met de onlangs aangekondigde acties op het gebied van maritieme veiligheid en de nieuwe mededeling van de Europese Commissie en de hoge vertegenwoordiger over een versterkte EU-strategie voor maritieme veiligheid om een vreedzaam gebruik van de zee te waarborgen en het maritieme gebied tegen nieuwe dreigingen te beschermen6.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

In titel VI (artikelen 90-100) van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) is het prerogatief van de EU vastgelegd om bepalingen vast te stellen voor het gemeenschappelijk vervoersbeleid. Daarom heeft de EU het recht om op grond van het Verdrag op te treden door het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid op te richten. Overeenkomstig artikel 100, lid 2, VWEU kan de Uniewetgever passende bepalingen voor de zeevaart vaststellen. In artikel 91, lid 1, punt a), VWEU is bepaald dat de Unie op het gebied van vervoer bevoegd is om gemeenschappelijke regels voor internationaal vervoer vast te stellen. Daarom zou de voorgestelde verordening gebaseerd worden op artikel 100, lid 2, VWEU, dat als rechtsgrondslag voor Verordening (EG) nr. 1406/2002 heeft gediend.


Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Het subsidiariteitsbeginsel wordt volledig geëerbiedigd, omdat er behoefte is aan EU-optreden om de lidstaten en de Commissie bij te staan bij het bereiken van het vereiste niveau van maritieme veiligheid, maritieme beveiliging en bescherming van het mariene milieu in de EU.

Bovendien wordt erkend dat het Agentschap sinds zijn oprichting in 2002 doeltreffend te werk gaat. Er wordt ook erkend dat er behoefte is aan een gedecentraliseerd EU-agentschap dat de Commissie en de lidstaten op de relevante beleidsterreinen bijstaat. Zonder het EMSA zouden veel van de taken die voortvloeien uit de maritieme wetgeving van de EU, niet kunnen worden uitgevoerd met hetzelfde kwaliteitsniveau of zonder het risico van dubbel werk door de lidstaten.


Evenredigheid

Het voorstel is evenredig omdat het de enige manier is om de nodige wijzigingen in het mandaat van het Agentschap aan te brengen.

Maatregelen op EU-niveau hebben niet tot doel om nationale maatregelen of autoriteiten te vervangen of om de relevantie ervan in twijfel te trekken. Het voorstel houdt geen nieuwe taken voor het Agentschap in, behalve de taken die het Agentschap de voorbije jaren al heeft verricht om de Commissie en de lidstaten bij te staan bij de uitvoering van het relevante beleid, alsook de nieuwe taken die voortvloeien uit het “Fit for 55”-pakket en het maritieme pakket. Het voorstel heeft tot doel een betere juridische afspiegeling te zijn van de huidige situatie.


Keuze van het instrument

Aangezien dit voorstel tot doel heeft een bestaande verordening te vervangen, wordt een verordening als het geschiktste instrument beschouwd.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

Het mandaat van het EMSA is tweemaal extern geëvalueerd, in 2008 en in 2017. De eerste keer werd het Agentschap in het algemeen positief beoordeeld en werd geconcludeerd dat het “een leemte op het gebied van maritieme veiligheid in de Europese Unie heeft opgevuld”7. De evaluatie bevatte elf aanbevelingen, die volgens de evaluatie van 2017 volledig zijn opgevolgd. In die laatste evaluatie, over de periode 2013-2016, werd de algemene positieve beoordeling van het Agentschap bevestigd en werd geconcludeerd dat het EMSA een belangrijke bijdrage levert aan “een veiliger en betrouwbaarder maritiem milieu en aan het toegenomen vermogen van de lidstaten om verontreiniging van de zee te voorkomen en tegen te gaan”8.

Ondanks die over het geheel genomen positieve beoordeling werd in de evaluatie van 2017 benadrukt dat er in de toekomst waarschijnlijk behoefte zou zijn aan een versterkt mandaat, zodat het EMSA de Commissie en de lidstaten, en indirect de maritieme sector, beter zou kunnen ondersteunen. In het algemeen werd in de evaluatie van 2017 geconcludeerd dat “een beëindiging of beperking van het mandaat van het EMSA aanzienlijke negatieve gevolgen zou hebben voor de maritieme veiligheid in Europa”9.

In 2017 zijn ook de kosteneffectiviteit en de kostenefficiëntie van de diensten voor de bestrijding van olieverontreiniging van het EMSA specifiek beoordeeld10. Daarbij werd vastgesteld dat het EMSA zijn opdracht om operationele bijstand en steun te verlenen bij olieverontreiniging, naar behoren heeft vervuld. Meer bepaald werden de activiteiten van het Agentschap kosteneffectief bevonden ten opzichte de economische gevolgen van een gebrek aan capaciteit om op te treden bij olieverontreiniging en te voorkomen dat de olie de kust bereikt. De beoordeling bevatte aanbevelingen om de operationele respons te verbeteren.

Ten slotte heeft de Commissie in 2018 een geschiktheidscontrole uitgevoerd van de EU-strategie voor zeevervoer uit 200911. Daarin werd de bijdrage van het EMSA aan de betrokkenheid van de EU bij het zeevervoer onderstreept, door het verstrekken van opleiding, capaciteitsopbouw, technische bijstand en gemeenschappelijke databanken. In het rapport werd met name gewezen op de meerwaarde van het EMSA door het hosten en het bevorderen van de ontwikkeling van systemen op EU-niveau, zoals SafeSeaNet, THETIS en, zij het in mindere mate, de databank voor ongevallenonderzoek van het Europees Informatieplatform voor scheepvaartongevallen (EMCIP). In de geschiktheidscontrole werd aanbevolen om te blijven voortbouwen op de capaciteit van het EMSA, met bijzondere aandacht voor steun aan en investeringen in digitale systemen, toepassingen en databanken.


Raadpleging van belanghebbenden

1.

De voornaamste raadplegingsactiviteiten ter ondersteuning van dit voorstel waren:


- een door de Commissie georganiseerde openbare raadpleging van 28 maart tot 20 juni 2022. Daar hebben echter maar 15 respondenten op geantwoord;

- twee gerichte enquêtes onder belanghebbenden om specifieke informatie te verzamelen: de ene over de eventuele taken die in het nieuwe mandaat moeten worden opgenomen, met 122 antwoorden van voornamelijk autoriteiten van lidstaten, en de andere over de geraamde kostenbesparingen door taken te laten uitvoeren op EU-niveau en niet door de lidstaten. De eerste online-enquête liep van maart tot april 2022, de tweede van november tot december 2022;

- 26 gerichte interviews over specifieke onderzoeksvragen met vertegenwoordigers op EU-niveau van belangrijke belanghebbenden, georganiseerd door de consultant die belast was met de externe ondersteunende studie, van januari tot juli 2022;

- twee workshops met deskundigen uit de maritieme sector om te overleggen over verschillende aspecten van de herziening, georganiseerd door de consultant die belast was met de externe ondersteunende studie, op 13 december 2021 en 4 maart 2022;

- aanvullende gerichte raadplegingen van de lidstaten over de beleidsmaatregelen en de voortgang van de herziening, georganiseerd door de Commissie. Die vonden plaats tijdens twee vergaderingen van het EU-comité voor maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen op 2 juni en 29 november 2022, en tijdens een workshop met de maritieme directeuren van de lidstaten op 17 mei 2022.

- De standpunten van de belanghebbenden sloten aan bij de behoefte om de huidige taken van het Agentschap beter weer te geven in zijn mandaat, dat door de meerderheid als achterhaald werd beschouwd, met name op het gebied van duurzaamheid, decarbonisatie en digitalisering van de maritieme sector.


Bijeenbrengen en gebruik van expertise

Het voorstel is gebaseerd op een externe ondersteunende studie waarin een onderzoek werd ingesteld naar de problemen in verband met het huidige mandaat en de correcte weergave van de taken van het Agentschap. Het grootste deel werd gewijd aan de uitbreiding van de taken zodat het Agentschap de lidstaten en de sector beter kan ondersteunen bij toekomstige uitdagingen, met name de groene en digitale transitie.

Effectbeoordeling

Het voorstel voorziet in een wijziging van de oprichtingsverordening van het EMSA, die uitsluitend voortvloeit uit verplichtingen die reeds zijn ingevoerd of voorgesteld in andere wetgevingsteksten en die daarom beter in juridische termen moeten worden weergegeven. Het behandelt ook de huidige taken van het EMSA die niet specifiek in zijn mandaat worden genoemd, hoewel die nu een groter deel van zijn activiteiten uitmaken.

Hoewel de herziening aanvankelijk aan een effectbeoordeling zou worden onderworpen, werd uiteindelijk duidelijk dat de beleidsdoelstelling die ook van belanghebbenden de voorkeur kreeg, geen fundamentele wijziging van de rol van het Agentschap inhield door het om te vormen tot een regelgevend agentschap. Het gaat veeleer om een betere weergave van zijn huidige rol en de taken die het verricht op basis van de flexibiliteitsmechanismen die al in zijn mandaat zijn opgenomen.

Dat leidde tot de conclusie dat er geen wezenlijk verschillende beleidsopties waren die moesten worden overwogen in een effectbeoordeling. Daarom werd een afstemming met het basisscenario van de taken die voortvloeien uit andere wetgevingsteksten of die het Agentschap reeds verricht dankzij de flexibiliteit van zijn mandaat, passender geacht. Overeenkomstig de richtsnoeren van de Commissie voor betere regelgeving is dan ook geen volledige effectbeoordeling uitgevoerd.

Bij het voorstel is niettemin een werkdocument van de diensten van de Commissie gevoegd met achtergrondinformatie over het Agentschap, waarin wordt uitgelegd waarom de oprichtingsverordening moet worden gewijzigd en de taken moeten worden uitgebreid, en waarin de middelen worden voorgesteld die aan elk van die taken moeten worden toegewezen.

In het werkdocument van de diensten van de Commissie wordt gesteld dat het mandaat duidelijk moet worden geactualiseerd en aangepast om beter weer te geven wat het Agentschap nu doet en wat het de komende jaren moet doen in overeenstemming met de prioriteiten van de EU en de behoeften van zowel de lidstaten als de sector.

Grondrechten

De herziening als zodanig heeft geen rechtstreekse gevolgen voor de grondrechten. De door en voor het Agentschap verzamelde gegevens zijn statistisch van aard, terwijl alle gegevens voor zeevarenden worden geanonimiseerd. Artikel 8 van het Handvest van de grondrechten (“bescherming van persoonsgegevens”) wordt dus niet geschonden. Het voorstel heeft evenmin gevolgen voor andere grondrechten.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Dit wetgevingsvoorstel zou gevolgen hebben voor de begroting en de personeelsbehoeften van het Agentschap zoals die momenteel in het meerjarig financieel kader (MFK) zijn opgenomen en die ontoereikend zijn voor de taken die het Agentschap moet uitvoeren. Naar schatting zullen er voor de rest van de periode van het meerjarig financieel kader (MFK) een extra begroting van ongeveer 50,997 miljoen EUR en ongeveer 33 extra posten nodig zijn om het Agentschap de nodige middelen te verschaffen voor de uitvoering van zijn herziene mandaat. Voor de nieuwe taken van het Agentschap die in dit wetgevingsvoorstel zijn opgenomen, zijn er dan ook extra financiële en personele middelen vereist in vergelijking met de middelen die zijn uitgetrokken in het goedgekeurd meerjarig financieel kader 2021-2027, dat voorziet in een jaarlijkse verhoging van de EU-bijdrage aan het Agentschap met 2 %.

De budgettaire gevolgen van de extra financiële middelen voor het Agentschap zullen worden gecompenseerd door een compenserende verlaging van de geprogrammeerde uitgaven in rubriek 1; dat zou ook moeten leiden tot een stabilisering van de behoefte aan middelen van het Agentschap in de periode 2021-2027. Het Agentschap heeft zich ook verplicht tot een plan waarbij intern zeven posten worden herschikt om een aantal behoeften te dekken die voortvloeien uit de in dit voorstel voorgestelde versterking van de taken. Alvorens een verdere uitbreiding voor te stellen van taken waarvoor extra middelen nodig zijn, zal de Commissie met de hulp van het Agentschap de activiteiten en middelen van het EMSA blijven doorlichten om te waarborgen dat alle mogelijkheden tot herschikking binnen het Agentschap ook in de toekomst worden benut.

De gedetailleerde berekening van de gevolgen voor de begroting en van de benodigde personele en administratieve middelen zijn opgenomen in het financieel memorandum bij dit voorstel.

De in dit deel en in het bijgevoegde financieel memorandum beschreven gevolgen voor de begroting omvatten de volledige budgettaire gevolgen van de nieuwe verordening tot instelling van het EMSA en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1406/2002, alsook de budgettaire gevolgen voor i) de herziening van Richtlijn 2009/21/EG betreffende vlaggenstaatverplichtingen, ii) de herziening van Richtlijn 2009/16/EG betreffende havenstaatcontrole, iii) de herziening van Richtlijn 2009/18/EG betreffende het onderzoek van ongevallen en iv) de herziening van Richtlijn 2005/35/EG inzake verontreiniging vanaf schepen. De gevolgen voor de begroting van de laatste vier voorstellen worden nader omschreven in de respectieve financiële memoranda.

Het overzicht van de budgettaire gevolgen na het huidige MFK is indicatief en heeft geen invloed op het toekomstige akkoord over het MFK.


5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

Het toezicht op en de evaluatie van het mandaat van het Agentschap zouden grotendeels worden uitgevoerd met behulp van de mechanismen die van toepassing zijn in het kader van deze verordening. Artikel 41 voorziet in een evaluatie waarbij met name de resultaten, de effectiviteit en de doelmatigheid van het Agentschap en zijn werkwijzen worden beoordeeld, en waarbij ook kan worden nagegaan of de structuur, de werking, het actiegebied en de taken van het Agentschap moeten worden gewijzigd en wat de financiële gevolgen van die wijzigingen zijn. Naar aanleiding van deze evaluatie zal de Commissie gegevens verzamelen via haar vertegenwoordiger op de vergaderingen van de raad van beheer van het Agentschap en in het kader van het toezicht dat zij samen met de lidstaten uitoefent op de werkzaamheden van het Agentschap.


Artikelsgewijze toelichting

In dit deel worden de belangrijkste bepalingen van de nieuwe EMSA-verordening toegelicht, zo nodig in verband met wijzigingen van de oorspronkelijke tekst van Verordening (EG) nr. 1406/2002.

2.

HOOFDSTUK I ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN DOELSTELLINGEN:


Artikel 1 en 2: Er wordt een artikel over het onderwerp en het toepassingsgebied ingevoegd, evenals een afzonderlijk artikel over de doelstellingen van het Agentschap. Die twee artikelen vervangen het vorige artikel 1 over de doelstellingen, omdat die zijn herzien om rekening te houden met de nieuwe taken van het Agentschap op het gebied van duurzaamheid, decarbonisatie, digitalisering, toezicht en maritiem bewustzijn.

3.

HOOFDSTUK II TAKEN VAN HET AGENTSCHAP:


In dit nieuwe hoofdstuk worden de taken van het Agentschap beschreven en wordt het onderscheid tussen kern- en nevenactiviteiten geschrapt. In plaats daarvan wordt een thematische aanpak gevolgd, van horizontale steun tot taken op het gebied van maritieme veiligheid, duurzaamheid, decarbonisatie, beveiliging, cyberbeveiliging, maritiem toezicht, crisissen, digitalisering, vereenvoudiging, bezoeken en inspecties.

Artikel 3 voorziet in de flexibiliteit van artikel 2 van het vorige mandaat, zodat het Agentschap technische en operationele bijstand aan de Commissie en de lidstaten kan verlenen bij taken die onder zijn bevoegdheid vallen. De artikelen omvatten bijstand aan de Commissie bij de voorbereiding van nieuwe wetgeving, maar ook voor andere wetgeving waarbij taken aan de Commissie worden toegewezen waarvoor zij bijstand van het Agentschap nodig zou kunnen hebben, overeenkomstig de taken uit hoofde van artikel 2, lid 2, punten a) tot en met d), van het vorige mandaat. Het betreft ook operationele en technische bijstand aan de lidstaten voor taken die onder de doelstellingen van artikel 2, lid 3, punten a) en b), van het vorige mandaat vallen. Dit artikel is bedoeld om het mandaat flexibel en toekomstbestendig te maken voor het geval er nieuwe taken voortvloeien uit toekomstige wetgeving op het gebied van de behoeften van de sector.

Artikel 4 omvat de taken van het Agentschap op het gebied van maritieme veiligheid, met behoud van de taken in artikel 2, lid 4, punten c) en e), van het vorige mandaat. Het bevat ook activiteiten van het Agentschap in verband met andere wetgevingsteksten, met name over de vlaggen- en havenstaatcontrole aangezien wordt voorgesteld die te wijzigen, de wetgeving over de veiligheid van passagiersschepen en over erkende organisaties, met inbegrip van artikel 2, lid 3, punt c), van het vorige mandaat, de richtlijn inzake uitrusting van zeeschepen en de werkzaamheden op het vlak van autonome schepen.

Artikel 5 omvat de taken van het Agentschap op het vlak van duurzaamheid, met behoud van de taken in artikel 2, lid 3, punten d), f) en g), en artikel 2 bis, lid 2, punten a) en e), van het vorige mandaat. Het bevat ook de wijzigingen die voortvloeien uit het nieuwe voorstel voor een richtlijn inzake verontreiniging vanaf schepen en de huidige activiteiten van het Agentschap op het vlak van havenontvangstvoorzieningen, de uitstoot van zwavel en stikstofoxide en de wetgeving inzake scheepsrecycling.

Artikel 6 omvat de taken van het Agentschap om de scheepvaart koolstofvrij te maken, waarbij de taak van artikel 2 bis, lid 2, punt b), van het vorige mandaat wordt gewijzigd en verder uitgebreid. Het omvat de werkzaamheden van het Agentschap voor de FuelEU Zeevaart-verordening, voor de uitbreiding van het emissiehandelssysteem tot de scheepvaart en voor de wetgeving inzake monitoring, rapportage en verificatie. Het Agentschap krijgt de opdracht de Commissie en de lidstaten te blijven ondersteunen bij hun inspanningen om de broeikasgasuitstoot van de scheepvaart te verminderen, zowel binnen de EU als bij de door EU geleide inspanningen binnen de IMO.

Artikel 7 omvat de taken van het Agentschap op het gebied van maritieme beveiliging en cyberbeveiliging, waarin de taak van artikel 2, lid 2, punt b), van het vorige mandaat wordt overgenomen en waaraan de betrokkenheid van het Agentschap bij de inspanningen om weerbaarheid tegen cyberdreigingen te ontwikkelen, wordt toegevoegd.

Artikel 8 omvat de taken van het Agentschap op het vlak van maritiem toezicht en maritieme crisissen, met behoud van de taken van artikel 2, lid 4, punten a), b) en i), en artikel 2 bis, lid 2, punten c) en d), van het vorige mandaat. In het artikel wordt ook het dag en nacht actieve centrum voor maritiem bewustzijn van het Agentschap voorgesteld, dat al een cruciale rol heeft gespeeld bij het verlenen van bijstand in tijden van crisis.

Artikel 9 omvat de taken van het Agentschap op het vlak van digitalisering en vereenvoudiging, met behoud van de taken van artikel 2, lid 4, punt d), en artikel 2 bis, lid 2, punten a) en b), van het vorige mandaat. Het weerspiegelt ook de taak van het Agentschap om de Commissie bij te staan bij de invoering van het Europees maritiem éénloketsysteem.

Artikel 10 is een afspiegeling van het vorige artikel 3 over de bezoeken en inspecties die het Agentschap moet uitvoeren. Het voorziet ook in flexibiliteit, waardoor het Agentschap de Commissie indien nodig bijstand kan verlenen bij alle andere inspecties op het gebied van de zeevaart.

4.

HOOFDSTUK III ANDERE TAKEN VAN HET AGENTSCHAP OP HET GEBIED VAN INTERNATIONALE BETREKKINGEN EN SAMENWERKING MET DE EUROPESE KUSTWACHT:


Artikel 11 bevat de taken van artikel 2, lid 4, punt h), en artikel 2, lid 5, van het vorige mandaat, maar breidt die uit met de bijstand van het Agentschap aan de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden met betrekking tot derde landen.

Artikel 12 is een herhaling van artikel 2 ter van het vorige mandaat, en artikel 13 regelt de communicatieactiviteiten van het Agentschap.

In HOOFDSTUK IV en HOOFDSTUK V (artikelen 14 tot en met 26) worden de regels voor de organisatie van het Agentschap vastgesteld. Die regels zijn gebaseerd op Verordening (EG) nr. 1406/2002. De gewijzigde regels in dit hoofdstuk zijn het gevolg van de uitvoering van de gezamenlijke verklaring en aanpak van de Commissie, het Europees Parlement en de Raad inzake gedecentraliseerde agentschappen (2012). De belangrijkste wijzigingen zijn onder meer de invoering van een flexibiliteitsmechanisme met betrekking tot verschillende verzoeken om bijstand of de uitvoering van bepaalde taken, dat in de eerste plaats een overweging en analyse door de raad van beheer mogelijk maakt van de beschikbare personele en financiële middelen in het kader van de jaarlijkse en meerjarige programmering (artikel 17), en de invoering van een uitvoerende raad (artikel 21), terwijl de vorige raad van bestuur wordt omgedoopt tot raad van beheer. In het bijzonder:

In artikel 14 wordt de structuur van het Agentschap omschreven. De artikelen 15 tot en met 20 hebben betrekking op de samenstelling, de taken en de werkmethoden van de raad van beheer. Die zijn ontwikkeld op basis van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EG) nr. 1406/2002 en de gemeenschappelijke aanpak. Artikel 17: “jaarlijkse en meerjarige werkprogramma’s” is een nieuw, afzonderlijk artikel over werkprogramma’s dat nuttig wordt geacht voor duidelijkheid overeenkomstig de gezamenlijke verklaring.

Artikel 21 bevat de regels voor de uitvoerende raad, die de raad van beheer ondersteunt en de vergaderingen van de raad van beheer voorbereidt.

Artikel 22 en artikel 23 bevatten een beschrijving van de benoemingsprocedure en de verantwoordelijkheden van de uitvoerend directeur, en zijn gebaseerd op artikel 15 en artikel 16 van Verordening (EG) nr. 1406/2002 en de gemeenschappelijke aanpak.

Artikel 24 is een herhaling van artikel 17 van het vorige mandaat.

HOOFDSTUK VI (artikelen 25 tot en met 29) bevat de financiële bepalingen. Die bepalingen zijn aangepast aan de recentste financiële regels12. De wijzigingen van de financiële bepalingen ten opzichte van Verordening (EG) nr. 1406/2002 vloeien voort uit de uitvoering van de gemeenschappelijke aanpak en de financiële regels die momenteel gelden voor gedecentraliseerde agentschappen van de EU. Wat betreft de begrotingsprocedures, de indiening van rekeningen en de kwijting, zijn de aangebrachte wijzigingen gering. De belangrijkste wijziging ten opzichte van het vorige mandaat is aangebracht in artikel 26, op grond waarvan het Agentschap voor bepaalde taken vergoedingen in rekening zou kunnen brengen. Het is aan het Agentschap om in een later stadium, zodra deze verordening van toepassing is, te beslissen of het van deze mogelijkheid gebruik zal maken, terwijl de vaststelling van het bedrag van de vergoeding voor diensten aan derde landen en de sector zal gebeuren door middel van een uitvoeringshandeling als nader voorgeschreven in artikel 33.

In HOOFDSTUK VII (artikelen 30 tot en met 31) zijn de bepalingen inzake het personeel opgenomen.

In hoofdstuk VIII (artikelen 32 tot en met 45) zijn de algemene en slotbepalingen opgenomen. De wijzigingen ten opzichte van Verordening (EG) nr. 1406/2002 zijn het gevolg van de uitvoering van de gemeenschappelijke aanpak en van aanpassingen aan recentere wetgeving. De meeste van die bepalingen waren al opgenomen in Verordening (EG) nr. 1406/2002. De nieuwe artikelen 33 en 34 over de comitéprocedure zijn noodzakelijk voor de toepassing van mogelijke vergoedingen.

Dit hoofdstuk bevat ook overgangsbepalingen (artikel 43) om een correcte overgang van het vorige naar het nieuwe mandaat mogelijk te maken zonder dat de diensten van het EMSA worden onderbroken.