Toelichting bij COM(2023)344 - Beoordeling van de toereikendheid van de uit hoofde van artikel 89, lid 1, van Richtlijn 2013/36/EU bekend te maken informatie

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD


Beoordeling van de toereikendheid van de uit hoofde van artikel 89, lid 1, van Richtlijn 2013/36/EU bekend te maken informatie


1. INLEIDING

Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad1, gewoonlijk “richtlijn kapitaalvereisten IV” genoemd (hierna “RKV IV”), voorziet in een EU-kader voor het coördineren van nationale bepalingen betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, de regelingen voor de governance van deze instellingen en het toezicht dat op hen van toepassing is. De richtlijn is in 2013 vastgesteld als onderdeel van een pakket wetgevingsmaatregelen, waaronder Verordening (EU) nr. 575/20132 (gewoonlijk “verordening kapitaalvereisten” genoemd, hierna “VKV”) tot vaststelling van uniforme regels betreffende algemene prudentiële vereisten.

Dit pakket is aangenomen in antwoord op de toenemende publieke druk op de financiële sector sinds het begin van de financiële en schuldencrisis in 2007, en omvat specifieke bepalingen die tot doel hebben deze druk te ondervangen met het oog op het herstellen van het vertrouwen van de Europese burgers en belastingbetalers in de financiële sector als geheel.

Met het oog op “meer transparantie”3 is bij artikel 89 van RKV IV (“verslaggeving per land”, hierna “CBCR” genoemd) dan ook bepaald dat de lidstaten erop moeten toezien dat kredietinstellingen en beleggingsondernemingen (hierna “instellingen” genoemd) die onder dit wetgevingskader vallen, specifieke – zowel financiële als niet-financiële – informatie betreffende hun activiteiten openbaar maken.

Dit verslag is opgesteld aan de hand van artikel 89, lid 6, van RKV V4, waarin is bepaald dat de Commissie moet beoordelen of de CBCR-informatie nog steeds voldoende is en of er nadere relevante informatie moet worden toegevoegd. Daarnaast moet de Commissie uit hoofde van dit artikel het resultaat van deze beoordeling indienen bij het Europees Parlement en de Raad met het oog op een mogelijk wetgevingsvoorstel.

De beoordeling omvat de bevindingen van de door een externe contractant uitgevoerde ondersteunende studie5, en is gebaseerd op de door de Commissie uitgevoerde interne evaluatie. De EBA, de Eiopa en de ESMA zijn in het kader hiervan geraadpleegd.

De door de contractant gehanteerde methode voor het verzamelen en beoordelen van gegevens is gebaseerd op een combinatie van deskresearch, juridische duiding, vraaggesprekken, enquêtes en steekproefsgewijze analyse: de relatief lage responsgraad vanuit uitgenodigde instellingen en belanghebbenden vormt een beperking die in het kader van deze beoordeling in aanmerking moet worden genomen.

2. DE CONTEXT VAN DE INVOERING VAN DE CBCR-VEREISTEN

In de nasleep van de wereldwijde financiële crisis (2007-2009) en de schuldencrisis in de eurozone (2010-2012), daalde het vertrouwen van het publiek in het financiële stelsel tot een uitzonderlijk laag niveau. De crisis was bij de instellingen ontstaan, en het algemene gevoel van wantrouwen werd nog verder versterkt door het wijdverspreide beeld dat financiële instellingen een faciliterende rol spelen bij belastingontwijking.

Het Europees Parlement heeft in dit kader een wijziging voorgesteld van het RKV IV-voorstel van de Commissie door middel van transparantievereisten6. Dit initiatief heeft geleid tot artikel 89, dat tot doelstelling had het vertrouwen te herstellen door middel van “meer transparantie met betrekking tot de werkzaamheden van instellingen en in het bijzonder met betrekking tot geboekte winsten, betaalde belastingen en ontvangen subsidies”7. De CBCR-vereisten zijn in de punten a) tot en met f) van artikel 89, lid 1, als volgt opgesomd:

a) benaming(en), aard van de activiteiten en geografische locatie;

b) omzet;

c) aantal werknemers in voltijdequivalenten;

d) winst of verlies vóór belasting;

e) belasting over winst of verlies;

f) ontvangen overheidssubsidies.

1.

Meer in het bijzonder schrijven de lidstaten voor dat de instellingen bovenstaande informatie als volgt openbaar maken:


2.

- per land: met betrekking tot ieder rechtsgebied waarin de verslagleggende entiteit actief is, en


- jaarlijks: op geconsolideerde basis voor het boekjaar.

Overeenkomstig artikel 89, lid 4, wordt de hierboven bedoelde informatie, indien mogelijk, als bijlage bij de jaarlijkse financiële overzichten van de instellingen of, voor zover van toepassing, als bijlage bij de geconsolideerde financiële overzichten van de betrokken instelling bekendgemaakt.

Overeenkomstig artikel 89, lid 3, heeft de Commissie in 2014 een algemene beoordeling verricht van de mogelijke negatieve economische gevolgen van de openbaarmaking van dergelijke informatie, onder meer wat betreft de gevolgen ervan voor de concurrentiepositie, de beschikbaarheid van investeringen en kredieten, en de stabiliteit van het financiële stelsel8. Uit het hieruit voortvloeiende verslag bleek dat de openbaarmakingsvereisten uit hoofde van artikel 89, lid 1, van RKV IV naar alle waarschijnlijkheid geen significante negatieve economische gevolgen zouden opleveren: uit de beoordeling kwamen juist positieve gevolgen van CBCR naar voren ten aanzien van de transparantie en de rekenschap van de Europese financiële sector, alsook het vertrouwen van het publiek in die sector.

3. BEOORDELING VAN DE TOEREIKENDHEID VAN DE CBCR-VEREISTEN

Sinds de vaststelling van RKV IV in 2013 hebben de lidstaten alle financiële instellingen ertoe verplicht de CBCR-informatie uiterlijk op 1 januari 2015 openbaar te maken. Alle EU-lidstaten hebben artikel 89, lid 1, van RKV IV inmiddels in intern recht omgezet9. De CBCR-vereisten zijn derhalve verplicht en worden sinds 1 januari 2015 volledig toegepast overeenkomstig de nationale wetgeving.

Overeenkomstig artikel 89, lid 6, van RKV V bestrijkt dit verslag de beoordeling van de toereikendheid van de CBCR-vereisten, met name door na te gaan of zij voldoen aan de algemene doelstelling, te weten het mogelijk maken van publieke toetsing, met waarborging van de weerbaarheid van de sector, en of zij moeten worden herzien of worden aangevuld met nadere relevante informatie met het oog op het blijven bevorderen van de transparantie van de instellingen.

Dit hoofdstuk bevat een beoordeling van de juridische en praktische uitvoering van artikel 89, lid 1. Ten eerste wordt er een overzicht gegeven van de beginselen van openbaarmaking en de openbaarmakingsmiddelen (afdeling 3.1). Vervolgens wordt ieder CBCR-vereiste individueel geëvalueerd (afdeling 3.2). Indien er specifieke problemen worden vastgesteld, worden op voorstel van de contractant ook mogelijke wijzigingen in de wettekst in overweging genomen. Overeenkomstig de richtsnoeren voor betere regelgeving10 en de toolbox wordt de CBCR-informatie vervolgens aan vijf standaardcriteria getoetst om de doeltreffendheid van EU-maatregelen te evalueren (afdeling 3.3), te weten:

- de doeltreffendheid bij het verwezenlijken van de RKV-doelstellingen;

- de efficiëntie van het gebruik van de middelen waar het mogelijke administratieve kosten betreft;

- de mate waarin de voorgeschreven vereisten en RKV-doelstellingen nog relevant zijn;

- de interne en externe samenhang;

- de meerwaarde op Unieniveau.


3.1 Uitvoering van artikel 89, lid 1, van RKV IV: horizontale aspecten

Uitsplitsing van informatie: vestiging en openbaarmaking per land

Het kernbeginsel dat aan de basis ligt van de verslaggeving per land is dat de informatie openbaar moet worden gemaakt met een mate van granulariteit die strookt met het nationale rechtsgebied waarin de betrokken instelling een vestiging heeft. Zoals toegelicht door de Europese Bankautoriteit (EBA)11 moet de term “vestiging” ruim worden geïnterpreteerd en verwijzen naar dochterondernemingen, bijkantoren en andere relevante entiteiten op basis waarvan een instelling een fysieke aanwezigheid in een bepaald land heeft, of dit nu een lidstaat of een derde land is. Ondanks de toelichtingen van de EBA lijken de lidstaten echter over het algemeen nog steeds niet zeker te weten of Europese bijkantoren van niet-EER instellingen aan de CBCR-vereisten moeten voldoen, en wordt er geen consistente interpretatie in de lidstaten gehanteerd.

Wat EU-instellingen betreft die in meerdere landen actief zijn, voldoen de meeste aan de CBCR-vereisten en nemen de meeste de relevante informatie betreffende hun entiteiten op in het landenrapport. In dit kader zij opgemerkt dat ongeveer 90 % van de instellingen van de EU-27 alleen in eigen land actief is, zonder buitenlandse bijkantoren of dochterondernemingen, of zelf een dochteronderneming van een internationaal opererende bank is. Dit houdt in dat van de ongeveer 4 600 kredietinstellingen12 (gegevens uit juli 202113) die onder het toepassingsgebied van artikel 8914 vallen, feitelijk slechts 600 instellingen van significant belang zijn in het kader van CBCR.

Om rekening te houden met het feit dat de meeste EU-instellingen alleen in hun eigen lidstaat actief zijn en om de situatie omtrent Europese bijkantoren van niet-EER instellingen te verduidelijken, kan het nuttig zijn te overwegen het CBCR-vereiste meer te richten op instellingen die actief zijn in verschillende lidstaten of in zowel een lidstaat als het rechtsgebied van een derde land.

Daarnaast kan het nuttig zijn te verduidelijken dat de term “vestiging” verwijst naar zowel dochterondernemingen als bijkantoren. Hierdoor zou worden gewaarborgd dat de werkzaamheden van bijkantoren worden aangemerkt als onderdeel van de werkzaamheden die worden verricht in de desbetreffende lidstaat of het desbetreffende fiscale rechtsgebied (buiten de EU) waarin zij actief zijn.

Tot slot kan worden verduidelijkt dat de in offshore financiële centra en belastingparadijzen verrichte werkzaamheden worden gemeld met verwijzing naar het desbetreffende fiscale rechtsgebied, en niet naar de soevereine staat waarvan deze deel uitmaken.

Jaarlijkse verslaglegging: toepassingsgebied van de consolidatie

Artikel 89, lid 1, van RKV IV bevat een algemene verwijzing naar “op geconsolideerde basis”, zonder dat nader wordt ingegaan op de aanpak hiervan. Dit biedt ruimte voor interpretatie over de vraag of het toepassingsgebied van de consolidatie op een prudentiële of boekhoudkundige basis moet berusten. Volgens de EBA wordt hiermee het prudentiële toepassingsgebied van de consolidatie bedoeld, waarbij de lidstaten ruimte wordt geboden een breder toepassingsgebied van consolidatie voor te schrijven. Daarnaast heeft de EBA de instellingen verzocht het toepassingsgebied van de consolidatie te verduidelijken15. In de praktijk voeren de meeste lidstaten de verslaglegging op boekhoudkundige basis uit. Bovendien wordt de uitzondering met betrekking tot zeer grote instellingen in Richtlijn (EU) 2021/210116, ter voorkoming van dubbele verslaglegging afhankelijk gesteld van de voorwaarde dat het toepassingsgebied van de verslaglegging door de instelling gebaseerd moet zijn op boekhoudkundige beginselen.

Daarnaast blijkt dat lidstaten artikel 89 interpreteren als zouden niet alleen moederinstellingen onderworpen zijn aan de rapportageverplichting, maar ook hun Europese dochterinstellingen. Met het oog op het voorkomen van dubbele verslaglegging zou een mogelijke verduidelijking erin kunnen bestaan dat de rapportageverplichting alleen geldt op het niveau van de moederinstelling.

Openbaarmakingsmiddelen: model voor gegevensrapportage

Overeenkomstig artikel 89, lid 4, RKV IV wordt de CBCR-informatie, indien mogelijk, als bijlage bij de jaarlijkse financiële overzichten van de instellingen of, voor zover van toepassing, als bijlage bij de geconsolideerde financiële overzichten van de betrokken instelling bekendgemaakt. De EU-wetgeving voorziet niet in nadere voorschriften met betrekking tot het model voor gegevensrapportage voor het openbaar maken van de informatie, en er bestaat geen geharmoniseerd sjabloon op Unieniveau. Bij gebrek aan specifieke richtsnoeren voor een gestandaardiseerde EU-aanpak, staat het de verslagleggende instellingen vrij hun eigen model of sjabloon te ontwikkelen, wat van invloed kan zijn op de samenhang van de gerapporteerde informatie.

De meeste instellingen voldoen aan deze bepaling door de CBCR-informatie openbaar te maken in de vorm van een notitie of bijlage bij het jaarlijks financieel overzicht, terwijl een aantal instellingen een apart landenrapport opstelt. Tijdens de studie is bovendien gebleken dat de jaarverslagen niet altijd beschikbaar waren op de websites van de betreffende kredietinstellingen.

Teneinde de toegankelijkheid en vergelijkbaarheid van informatie verder te bevorderen, kan de invoering van standaardsjablonen en harmonisatie van de rapportageprocedures worden overwogen. Meer in het bijzonder kunnen instellingen hun CBCR-verslag stelselmatig op hun website bekendmaken en, indien sprake is van een beursgenoteerde instelling, kan het CBCR-verslag daarnaast structureel bij haar jaarverslag worden gevoegd in plaats van als apart verslag te worden gepubliceerd.


3.2 Bekend te maken informatie

Benaming(en), aard van de activiteiten en geografische locatie

Het eerste deel van de informatie, zoals vastgelegd in artikel 89, lid 1, punt a), is louter beschrijvend van aard. De interpretatie ervan is van het grootste belang, aangezien hiermee de kaders voor de openbaarmakingsvereisten per land worden vastgesteld en dus ook de reikwijdte van de andere in artikel 89, lid 1, bedoelde meetbare informatie wordt bepaald. Vanuit formeel oogpunt bezien, is deze bepaling door alle lidstaten letterlijk omgezet, en de meeste instellingen voldoen aan het openbaarmakingsvereiste.

Er is sprake van een aantal problemen op het gebied van interpretatie: de aard van de activiteiten (aangezien het de instellingen vrij staat hun eigen selectie op het vlak van categorieën te bepalen, zoals bijvoorbeeld retail, bedrijven, wholesale, leasing, vastgoedontwikkeling) of de geografische locatie, met name met betrekking tot gebieden die in verband worden gebracht met belastingparadijzen en offshore financiële centra17, waarbij een minderheid van de instellingen de informatie uitgesplitst naar soevereine staat openbaar maakt in plaats van naar land.

Omzet

Overeenkomstig artikel 89, lid 1, punt b), van RKV IV moeten de instellingen jaarlijks hun “omzet” bekendmaken, uitgesplitst naar lidstaat en naar derde land. Bij de omzetting van dit vereiste heeft slechts een klein aantal lidstaten een gedetailleerdere omschrijving verstrekt.

Overeenkomstig de verduidelijkingen van de EBA18 moet de term “omzet” in de banksector worden opgevat als “opbrengsten uit bancaire bedrijfsuitoefening”. Verreweg de meeste banken volgen de aanwijzingen van de EBA op en geven de netto-inkomsten op (rekening houdend met bijvoorbeeld de nettorentebaten en de netto-inkomsten uit provisies).

Met het oog op het waarborgen van meer rechtszekerheid en een geharmoniseerde en vergelijkbare uitvoering van artikel 89, lid 1, punt b), moet de term “omzet” dan ook worden vervangen door “nettobedrijfsopbrengsten” (met inbegrip van nettorentebaten, netto-inkomsten uit provisies en vergoedingen, netto-inkomsten uit beleggingen en andere bedrijfsopbrengsten).

Aantal werknemers in voltijdequivalenten

Het rapportagevereiste uit hoofde van artikel 89, lid 1, punt c), van RKV IV omvat het “aantal werknemers in voltijdequivalenten” (vte). Dit vereiste is door alle lidstaten letterlijk omgezet en de interpretatie ervan wordt niet betwist, aangezien hier duidelijk wordt aangegeven welke aanpak moet worden gevolgd, te weten vte (het aantal uur dat als voltijds wordt beschouwd) in plaats van de personeelsbezetting (het aantal individuele werknemers), oftewel de alternatieve definitie die normaal gesproken wordt gebruikt.

Doordat de definitie van vte in het kader van de landenrapporten algemeen wordt toegepast, kunnen de cijfers gemakkelijker met elkaar worden vergeleken. Aangezien in de financiële overzichten van de meeste banken echter het aantal werknemers als personeelsbezetting wordt vermeld, kan dit van invloed zijn op de vergelijkbaarheid. Daarnaast vermelden de financiële overzichten doorgaans de informatie in de vorm van het jaarlijks gemiddelde, terwijl in de landenrapporten mogelijk het aantal werknemers aan het eind van het jaar wordt vermeld.

Op basis van deze bevindingen kan dit vereiste worden aangepast teneinde samenhang met de boekhoudkundige vereisten te waarborgen, of specifiek worden toegespitst op de verplichte verslaggeving per land, onder meer zoals vastgesteld in Richtlijn (EU) 2021/2101.

Winst of verlies vóór belasting

Overeenkomstig artikel 89, lid 1, punt d), van RKV IV moeten de instellingen jaarlijks hun “winst of verlies vóór belasting” bekendmaken in hun landenrapport. Alle lidstaten hebben dit vereiste omgezet en ook de interpretatie ervan is duidelijk waar het de definitie en dekking ervan betreft: alle verslagleggende instellingen nemen de informatie op in hun landenrapporten en de informatie is doorgaans consistent met de in de financiële overzichten verstrekte cijfers.

De term “winst of verlies vóór belasting” kan echter ook worden vervangen door “winst of verlies vóór vennootschapsbelasting”, om te voorkomen dat andere belastingen dan vennootschapsbelasting in aanmerking worden genomen en om ervoor te zorgen dat het effectieve vennootschapsbelastingtarief correct wordt berekend.

Belasting over winst of verlies

Direct aansluitend op de voorgaande informatie, heeft artikel 89, lid 1, punt e), van RKV IV betrekking op de openbaarmaking van “belasting over winst of verlies”. De omzetting ervan in nationale wetgeving is voltooid, en alle verslagleggende instellingen nemen informatie betreffende belastingheffing op in hun landenrapporten, in overeenstemming met de in hun financiële overzichten verstrekte cijfers.

De interpretatie van dit vereiste is afhankelijk van de vraag of de belasting over winst wordt berekend aan de hand van boekhouding op transactiebasis (administratief verwerkte belastingen) of boekhouding op kasbasis (betaalde belastingen). Ten behoeve van de transparantie en vergelijkbaarheid heeft de EBA aanbevolen aparte informatie te verstrekken op basis van zowel de kas- als de toerekeningsbeginselen, zoals de beginselen die worden toegepast in het kader van de IAS 12 Winstbelastingen19. De meeste instellingen kiezen echter zelf of ze de kas- of de toerekeningsmethode hanteren, als gevolg waarvan de vergelijkbaarheid van de informatie in de landenrapporten in het gedrang komt. Teneinde de beoordeling van het effectief belastingtarief te vergemakkelijken en de vergelijkbaarheid van de cijfers tussen landen en instellingen te bevorderen, kan het vereiste betreffende “belasting over winst of verlies” nader worden gepreciseerd door de instellingen te verplichten twee belastingindicatoren bekend te maken, te weten “toerekenbare inkomstenbelasting (lopend boekjaar)” en “betaalde inkomstenbelasting (lopend boekjaar)”.

Ontvangen overheidssubsidies

De CBCR-lijst vermeldt tot slot de in artikel 89, lid 1, punt f), bedoelde verplichting tot het openbaar maken van “ontvangen overheidssubsidies”. Deze informatie is in alle nationale wetgeving omgezet.

De term “overheidssubsidie” verwijst in het algemeen naar een financiële bijdrage van een overheid of overheidsinstantie ten gunste van de ontvanger. Op het niveau van de lidstaten bestaat er geen consensus over de vraag of deze definitie alle vormen van “subsidies” of “staatssteun” moet omvatten (zoals leningen, belastingkredieten, schenkingen of vrijstellingen), en de interpretatie ervan in het kader van het landenrapport is ook niet door de EBA aan de orde gesteld. Ook de toepassing ervan is onzeker, nu de meeste instellingen de voor overheidssubsidies gebruikte definities niet specificeren en de bedragen aan ontvangen subsidies niet per land bekendmaken. Teneinde onzekerheid over de betekenis van de term “overheidssubsidies” te voorkomen, kan de term nader worden gepreciseerd zodat wordt gewaarborgd dat ook subsidies en staatssteun hieronder vallen.

Ter afsluiting van deze afdeling kan worden overwogen de samenhang van de CBCR-vereisten te verbeteren door de algemene formulering van artikel 89, lid 1, in voorkomend geval af te stemmen op de boekhoudkundige vereisten, alsook op de duidelijkere formulering in andere wettelijke bepalingen. Dit zou een aantal problemen op het gebied van interpretatie ondervangen en een geharmoniseerde toepassing van de vereisten door de instellingen in de hele EU waarborgen.

3.2 Beoordeling van CBCR

Doeltreffendheid: algehele verbetering van het vertrouwen van het publiek

3.

CBCR heeft tot doel het vertrouwen van het publiek in de financiële sector te herstellen. Deze doelstelling wordt verwezenlijkt door:


4.

- de transparantie te vergroten met betrekking tot de werkzaamheden van de instellingen, onder meer ten aanzien van geboekte winsten, betaalde belastingen en ontvangen subsidies; en


- bij te dragen tot de verantwoording door instellingen jegens belanghebbenden en de maatschappij20.

In dit kader vervult de in CBCR verstrekte informatie een belangrijke rol bij het verbeteren van de reputatie van het financiële stelsel, door alle burgers directe toegang te verlenen tot een reeks belangrijke gegevens die door de instellingen zelf publiek worden gedeeld.

De algemene toepassing door de instellingen van de in artikel 89, lid 1, bedoelde vereisten, heeft bijgedragen tot het openbaar maken van basisgegevens betreffende de geografische locatie van de werkzaamheden van financiële instellingen en hun fiscale praktijken. De invoering van CBCR biedt burgers, belastingbetalers en ngo’s een nuttig instrument ter bevordering van de bewustmaking van de burgers op dit gebied, alsook van verantwoord gedrag van de instellingen jegens de maatschappij21.

Waar het de verwezenlijking van de CBCR-doelstelling betreft, is het vertrouwen in het financiële stelsel bijna tien jaar na afloop van de financiële en schuldencrises over het algemeen22 toegenomen: volgens de Edelman Trust Barometer23 bereikte het wereldwijde vertrouwen in de financiële sector in 2021 het niveau van 52 %, oftewel een stijging van 8 % ten opzichte van 2012. Ook volgens de Global Trustworthiness Monitor van Ipsos24 is het vertrouwen in banken toegenomen (20 % in 2018 ten opzichte van 28 % in 2021).

Bovendien bevestigen de door de externe contractant gevoerde raadplegingen, bestaande uit gerichte vraaggesprekken en andere enquêtes, de algemene consensus betreffende het verbeterde beeld van de instellingen in vergelijking met de periode vóór de invoering van CBCR25. Banken zijn ervan overtuigd dat het vertrouwen van de burgers in de banksector is toegenomen door de verhoogde transparantie die voortvloeit uit alle openbaarmakingsvereisten. Ook de belastingautoriteiten, bankentoezichthouders en ngo’s hebben een positief effect waargenomen.

De exacte bijdrage van de CBCR-openbaarmakingsvereisten aan het verbeterde vertrouwen in de banksector, blijft echter lastig vast te stellen. Na de financiële crisis startte de EU-wetgever initiatieven om de financiële en banksector weerbaarder te maken. De EU-wetgever heeft met name het regelgevingskader voor het bankwezen versterkt door het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme voor banken in de eurozone op te zetten, door de regels voor de berekening van de kapitaalvereisten te herzien en door een nieuw kader te creëren om banken op ordentelijke wijze af te wikkelen.

De in artikel 89, lid 1, punten a) tot en met f), bedoelde informatie wordt over het algemeen als toereikend geacht voor het te verwezenlijken doel en er hoeven geen nieuwe indicatoren te worden toegevoegd26. Dit verslag bevat echter ook mogelijke aanpassingen ter verdere verduidelijking van de toegepaste begrippen.

Efficiëntie: de voordelen wegen zwaarder dan de kosten

Met de invoering van CBCR moesten de verslagleggende instellingen inspanningen en middelen inzetten om aan de voorgeschreven vereisten te voldoen. Vooral in de opstartfase moesten de instellingen eenmalige investeringen doen voor de ontwikkeling van het nieuwe systeem, zoals de vaststelling van het rapportagemodel, het aanpassen van de boekhoudsoftware aan de vereiste informatie, en het opleiden van personeel voor het uitvoeren van taken op het gebied van gegevensrapportage. De stijging van de kosten die met CBCR gepaard gaan, wordt bepaald door een aantal factoren, zoals de omvang van de verslagleggende instelling, de complexiteit van haar organisatiestructuur of het aantal verschillende landen dat onder het systeem valt. De administratieve kosten zijn bovendien afhankelijk van de openbaarmakingsmiddelen, waarbij de efficiëntie wordt bevorderd wanneer het landenrapport wordt opgenomen in het jaarverslag, en niet als apart document wordt opgesteld.

Volgens schattingen in het kader van de externe ondersteunende studie27, zijn de kosten die worden gemaakt door de instellingen die onder de CBCR-vereisten vallen uit hoofde van artikel 89, lid 1, verwaarloosbaar: in termen van omzet liggen de kosten ver onder één procentpunt. Bovendien nemen de kosten na het eerste jaar af, zodra de rapportagemethode is ingevoerd28. Daarnaast zij erop gewezen dat veel instellingen, ook zonder CBCR-vereiste, de meeste administratieve kosten sowieso hadden gemaakt, bijvoorbeeld voor hun bedrijfsrapportage of verslaglegging aan de belastingautoriteiten overeenkomstig actie 13 van het BEPS-actieplan van de OESO.

Over het algemeen wegen de bewezen positieve gevolgen als gevolg van de rapportageverplichtingen, voor zowel de instellingen als de maatschappij, zwaarder dan de beperkte kosten die nodig zijn voor de uitvoering van CBCR. In het licht van de relatief gezien zeer beperkte administratieve kosten voor de kredietinstellingen, is er geen reden om de lijst van de uit hoofde van artikel 89, lid 1, openbaar te maken informatie in te korten.

Aanhoudende relevantie in het licht van de huidige en nieuwe behoeften

Acht jaar na de invoering van verplichte CBCR in het kader van RKV IV is het vertrouwen in het financiële stelsel toegenomen. De inspanningen om het vertrouwen in het financiële stelsel te herstellen, hebben echter vertraging opgelopen als gevolg van enkele belasting- en witwasschandalen in de afgelopen jaren, zoals Offshore Leaks (2013), Luxembourg Leaks (2014), Swiss Leaks (2015), Panama Papers (2016), Paradise Papers (2017) en Pandora Papers (2021).

Uit bovengenoemde Edelman Trust Barometer is bovendien gebleken dat de wereldwijde vertrouwensindex in 2021 met 4 % is gedaald ten opzichte van 2020. De grootste daling van het vertrouwen vond plaats in Europese landen als Spanje (-9 %), Ierland (-7 %) en Frankrijk (-7 %), met een kleine verbetering in Italië en Duitsland (+1 %)29.

In dit opzicht zij opgemerkt dat de positieve rol van CBCR bij het verbeteren van de reputatie van de instellingen, door meer bekendheid te geven aan hun werkzaamheden, wordt vervuld binnen een bredere politieke en juridische context die gericht is op de bevordering van de fiscale transparantie30. De RKV IV zelf voorziet in aanvullende transparantiemaatregelen die kunnen bijdragen aan het herstel van vertrouwen van de burgers, zoals de bekendmaking van governanceregelingen en de beloning van bestuursleden.

Hoewel de CBCR-doelstellingen nog altijd steek houden, hebben zich onlangs nieuwe uitdagingen voorgedaan en is er sprake van nieuwe prioriteiten op de EU-agenda: in een steeds mondialere, mobielere en digitalere economie, bieden complexere bedrijfsmodellen en -structuren ruimte voor winstverschuiving. In reactie hierop heeft de OESO in oktober 2015 haar actieplan grondslaguitholling en winstverschuiving (BEPS) uitgerold, dat tot doel heeft nieuwe normen in te voeren ter hervorming van het systeem, teneinde te waarborgen dat de inkomstenbelasting wordt betaald daar waar de bedrijfsactiviteiten plaatsvinden. Daarnaast heeft de Commissie een aantal initiatieven uitgevoerd – zoals het pakket bestrijding belastingontwijking31, dat onder meer de richtlijn bestrijding belastingontwijking (ATAD 1 en 2)32 beslaat – die tot doel hebben belastingontwijkingspraktijken in de EU terug te dringen. In mei 2021 heeft de Commissie een EU-agenda inzake fiscaal beleid gepubliceerd met een aantal voorstellen op het gebied van belastingheffing van ondernemingen, met inbegrip van een nieuw voorstel voor de jaarlijkse bekendmaking van het effectieve vennootschapsbelastingtarief van bepaalde grote ondernemingen die actief zijn in de EU. Teneinde belastingontwijking terug te dringen, hebben het Europees Parlement en de Raad in november 2021 de richtlijn openbare verslaglegging per land vastgesteld, die voorziet in rapportagevoorschriften voor zeer grote multinationale ondernemingen en hun dochterondernemingen (met jaarlijkse inkomsten van meer dan 750 miljoen EUR) die de belasting die zij in elke EU-lidstaat betalen openbaar moeten maken.

In deze veranderende context wordt de aanhoudende relevantie van de CBCR-benadering bevestigd33 door het bredere publiek, te weten consumenten en burgers, alsook door specifieke groepen belanghebbenden, zoals:

- vakbonden, die benadrukken hoe belangrijk het is dat de werknemers die zij vertegenwoordigen op de hoogte zijn van het fiscaal gedrag van de bedrijven waar zij voor werken;

- kleine en middelgrote ondernemingen, die openbaarmaking van essentieel belang achten voor het waarborgen van een gelijk speelveld en om te voorkomen dat grote ondernemingen een oneerlijk concurrentievoordeel genieten;

- beleggers, die beslissingen nemen die kunnen worden beïnvloed door informatie over verantwoording door instellingen;

- economieën in ontwikkeling, waarvoor CBCR een instrument is om fiscale verantwoordelijkheid te bevorderen en misbruik door niet-democratische landen te voorkomen;

- overheden op zowel nationaal als EU-niveau, waarvoor openbaarmaking een essentieel instrument is om de beleids- en besluitvorming te bevorderen.

Interne en externe samenhang van CBCR en toenemende toepassing van het beginsel van verslaggeving per land

In de specifieke context van het VKV/RKV-pakket is artikel 89 betreffende CBCR niet de enige bepaling die betrekking heeft op de verplichte openbaarmaking van informatie door instellingen. Andere bepalingen die betrekking hebben op openbaarmaking zijn artikel 90 van RKV IV betreffende de bekendmaking van rendement op activa in het jaarverslag, en deel acht van de VKV betreffende een aantal informatie-elementen die in het jaarlijkse financiële overzicht openbaar moet worden gemaakt. Artikel 90 noch deel acht vereist echter verslaglegging per land.

Wat betreft interne samenhang kan artikel 89 dan ook als op zichzelf staande bepaling worden aangemerkt die slechts minimaal verband houdt met andere onderdelen van hetzelfde wetgevingskader.

Uit de beoordeling van de externe samenhang – door de wisselwerking tussen CBCR uit hoofde van RKV IV en andere wettelijke bepalingen met dezelfde beleidsdoelstellingen te evalueren – blijkt een aantal mogelijke synergieën en overlappingen.

Sinds de inwerkingtreding van de verordening beleggingsondernemingen34 en de richtlijn beleggingsondernemingen35 zijn alleen beleggingsondernemingen van klasse 136 en klasse 1-37 in voorkomend geval gehouden tot naleving van de VKV en RKV. Beleggingsondernemingen van klasse 2 moeten voldoen aan de vereisten in artikel 27 van de richtlijn beleggingsondernemingen zelf. De lijst van informatie die uit hoofde van dit artikel bekend moet worden gemaakt, komt overeen met de in artikel 89, lid 1, bedoelde lijst, met uitzondering van het eerste vereiste (waar “geografische locatie” is vervangen door “locatie van dochterondernemingen en bijkantoren”).

Er zijn grote overeenkomsten vastgesteld tussen CBCR uit hoofde van RKV IV en de onlangs vastgestelde richtlijn openbare verslaglegging per land, zowel waar het de doelstellingen betreft (meer transparantie van het bedrijfsleven en meer publieke toetsing) als de beginselen van openbaarmaking (de soorten openbaar te maken informatie, verslaglegging per land). De richtlijn werd vastgesteld in reactie op de verschillende belastingschandalen die in 2015 aan het licht werden gebracht, en is van toepassing op grote multinationale ondernemingen (met geconsolideerde inkomsten van minstens 750 miljoen EUR). Bij deze recentelijk vastgestelde wetgeving tot wijziging van Richtlijn 2013/34/EU wordt hoofdstuk 10 bis ingevoegd, met in het nieuwe artikel 48 quater, lid 2, een lijst van vereisten die in hoge mate overeenkomt met de in artikel 89, lid 1, van RKV IV bedoelde informatie. De in hoofdstuk 10 bis uiteengezette informatie is echter specifieker geformuleerd dan de informatie in artikel 89 RKV IV, waarmee de problemen ten aanzien van de interpretatie van artikel 89 worden weggenomen. Wat het toepassingsgebied betreft, is de nieuwe richtlijn gericht op zeer grote ondernemingen38, terwijl artikel 89 van RKV IV gericht is op kredietinstellingen en systeemrelevante en grote beleggingsondernemingen. Voor instellingen die mogelijk onder het toepassingsgebied van beide regelingen vallen, voorziet de nieuwe richtlijn in een specifieke bepaling in de vorm van artikel 48 ter, lid 3, met het oog op het voorkomen van potentiële dubbele verslaggeving per land. Met het oog op het verbeteren van de toegankelijkheid en vergelijkbaarheid van informatie schrijft de herziene jaarrekeningrichtlijn voor dat de verslaglegging per land moet worden gepresenteerd aan de hand van een gemeenschappelijk model en machineleesbare formaten voor elektronische verslaglegging.

Op internationaal niveau omvat ook actie 13 van het BEPS-actieplan van de OESO39 (in de EU toegepast in de vorm van Richtlijn (EU) 2016/881 van de Raad wat betreft verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied (DAC4)), een rapportageverplichting inzake verslaggeving per land. De in het kader van actie 13 van het BEPS-actieplan en DAC4 te verstrekken informatie, hoeft echter niet openbaar te worden gemaakt. DAC4 is van toepassing op in de EU gevestigde multinationale ondernemingen (mno’s) of op mno-groepsentiteiten in de EU met geconsolideerde inkomsten van meer dan 750 miljoen EUR in de voorgaande verslagleggingsperiode. Het landenrapport bevat de door mno-groepsentiteiten in ieder fiscaal rechtsgebied te verstrekken informatie, met inbegrip van indicatoren met betrekking tot inkomsten van gelieerde partijen, personeelsleden en activa ter beoordeling van de belangrijkste bedrijfsactiviteiten, en bestrijkt een bredere waaier van indicatoren dan artikel 89, lid 1.

De nieuwe vanaf 2021 in werking getreden GRI-belastingstandaard (GRI 207) voor verslaggeving, is de eerste en enige mondiaal toepasbare — vrijwillige — standaard voor verslaglegging met het oog op fiscale transparantie. De standaard voorziet in verwachtingen waar het de openbaarmaking van belastinggelden per land betreft, naast fiscale strategieën en governance. Een aantal multinationale ondernemingen maakt nu al op vrijwillige basis fiscale informatie bekend op nationaal niveau. De standaard is van toepassing op alle (grote, kleine, particuliere of openbare) organisaties die belastingen als een belangrijk thema voor verslaglegging beschouwen. De vereisten inzake verplichte openbaarmaking van informatie (de verslagleggende entiteit kan de lijst van deze vereisten op vrijwillige basis overnemen) overlappen deels met de in artikel 89 van RKV IV bedoelde vereisten. Als gevolg van het gebrek aan harmonisatie tussen de twee rapportagesystemen geldt voor de instellingen die onder het toepassingsgebied van RKV IV vallen en ervoor kiezen ook uit hoofde van GRI 207 informatie openbaar te maken, een aanvullende rapportageverplichting.

Algemeen gezegd blijkt uit de beoordeling een algemene externe samenhang en de afwezigheid van conflicten tussen CBCR uit hoofde van RKV IV en de onlangs vastgestelde richtlijn openbare verslaglegging per land. Beide instrumenten beogen dezelfde doelstellingen, te weten meer transparantie van het bedrijfsleven en meer publieke toetsing. Ook een aantal andere instrumenten, zoals DAC4, is gericht op de bestrijding van grensoverschrijdende belastingontwijking. Hiertoe voorziet DAC4 in aanvullende indicatoren die soms meer granulair zijn dan de in artikel 89 van RKV IV bedoelde indicatoren voor het verwezenlijken van die specifieke doelstellingen.

De meerwaarde van CBCR op EU-niveau als belangrijke stap richting meer mondiale transparantie

De achterliggende gedachte voor de opneming van CBCR in het kader van RKV IV was de noodzaak om het vertrouwen van de EU-burger na de mondiale financiële crisis te herstellen. De EU heeft in dit kader de invoering van rapportagevereisten voorgesteld als hulpmiddel voor het bevorderen van transparantie in het financiële stelsel, met nadruk op de grensoverschrijdende werkzaamheden van de instellingen. Acht jaar na de inwerkingtreding van het CBCR-vereiste blijkt deze openbaarmakingsverplichting een belangrijke factor te zijn voor het vergroten van de transparantie ten aanzien van de werkzaamheden van de instellingen, en derhalve voor het herstellen van het vertrouwen van de maatschappij.

De door de contractant geraadpleegde belanghebbenden op zowel nationaal als EU-niveau40 hebben duidelijk aangegeven dat, bij gebrek aan verplichte verslaggeving per land uit hoofde van artikel 89 van RKV IV, nationale maatregelen slechts in beperkte mate het vertrouwen van de burger in de financiële sector zouden kunnen doen toenemen. Zij beschouwen harmonisatie op EU-niveau als een voordeel, en grensoverschrijdende vergelijkbaarheid als een element op basis waarvan burgers en het maatschappelijk middenveld de financiële sector kunnen analyseren en controleren.

4. Conclusies

Uit de beoordeling van de CBCR-bepalingen uit hoofde van artikel 89, lid 1, van RKV IV blijkt dat de verplichte openbaarmaking van informatie goed functioneert binnen het beleidskader: aangetoond is dat alle vermelde vereisten voldoen voor het herstellen van het vertrouwen in de financiële sector, door meer transparantie te creëren over de werkzaamheden van de instellingen en door de weerbaarheid van de sector te vergroten.

Hoewel het algehele beeld van het financiële stelsel onder de EU-burgers en belanghebbenden in de afgelopen jaren aanzienlijk is verbeterd, ligt het vertrouwen in de sector nog steeds niet op het niveau van vóór de crisis41. Het herstel van het vertrouwen in het financiële stelsel is dan ook nog altijd een prioriteit. Daarnaast blijft CBCR relevant wat betreft de publieke toetsing van grondslaguitholling en winstverschuiving. De inzet van de EU bij het bevorderen van transparantie en publiek bewustzijn op dit gebied, moet dan ook worden bekrachtigd in het licht van nieuwe uitdagingen die zich meer recentelijk hebben voorgedaan. Deze hebben bijvoorbeeld betrekking op de steeds complexere bedrijfsmodellen in verband met de geglobaliseerde digitale economie.

Wat de administratieve lasten betreft, zijn de door de verslagleggende entiteiten gemaakte kosten voor het voldoen aan de CBCR-bepalingen naar verwachting verwaarloosbaar, terwijl de voordelen voor de bredere samenleving aanzienlijk zwaarder wegen dan de kosten. Daarnaast zouden deze administratieve kosten ook zonder CBCR-vereisten uit hoofde van RKV IV zijn gemaakt, bijvoorbeeld voor hun eigen zakelijke verslaglegging of voor verslaglegging aan de belastingautoriteiten in het kader van DAC4.

De bepalingen uit hoofde van artikel 89, lid 1, stroken met andere EU-wetgeving die tot doel heeft meer transparantie van het bedrijfsleven en meer publieke toetsing tot stand te brengen, zoals Richtlijn (EU) 2021/2101.


Hoewel in het verslag wordt aangegeven dat er ruimte is voor verbetering, wijzen noch de raadplegende activiteiten die de contractant bij het opstellen van dit verslag heeft uitgevoerd, noch enige andere bronnen erop dat er onder de belanghebbenden enige animo bestaat om de bepalingen in dit stadium open te breken. Uit de beoordeling van artikel 89, lid 1, van RKV IV blijkt dat de uitvoering van CBCR door de instellingen over het algemeen toereikend en geschikt voor het beoogde doel is. De openbaarmakingsvereisten blijven voor burgers, belastingautoriteiten en verschillende belanghebbenden in de hele EU een belangrijk instrument ter bevordering van de bewustmaking van de burgers op dit gebied, alsook van verantwoord gedrag van de instellingen jegens de maatschappij.

1 Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG.

https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:32013L0036

2 Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012.

https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:32013R0575

3 Zie overweging 52 van RKV IV.

4 Richtlijn (EU) 2019/878 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot wijziging van Richtlijn 2013/36/EU met betrekking tot vrijgestelde entiteiten, financiële holdings, gemengde financiële holdings, beloning, toezichtsmaatregelen en ‑bevoegdheden en kapitaalconserveringsmaatregelen.

EUR-Lex - 32019L0878 - NL - EUR-Lex (europa.eu)


5 Study on the Adequacy of the Information to be Disclosed under Article 89(1) of the Capital Requirements Directive IV (Studie over de toereikendheid van de uit hoofde van artikel 89, lid 1, van de richtlijn kapitaalvereisten IV, bekend te maken informatie), Vennootschapsrecht en corporate governance, Europese Commissie.

6 Verslag over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang tot de werkzaamheden van kredietinstellingen en het bedrijfseconomisch toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat (COM(2011)0453 – C7‑0210/2011 – 2011/0203(COD)). Zie overweging 12 bis en artikel 86 bis.

www.europarl.europa.eu/doceo/document">https://www.europarl.europa.eu/doceo/document

7 Zie overweging 52 van RKV IV.

8 Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad, Algemene beoordeling van de economische gevolgen van de in artikel 89 van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 genoemde verplichtingen voor openbaarmaking per land.

https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:52014DC0676

9 De omzettingstermijn was vastgesteld op 31 december 2013.

10 SWD(2021) 305 final, Werkdocument van de diensten van de Commissie, Better Regulation Guidelines (richtsnoeren voor betere regelgeving), https://ec.europa.eu/info/sites/default/files/swd2021_305_en.pdf

11 EBA Q&A 2014_1248,https://eba.europa.eu/single-rule-book-qa/-/qna/view/publicId/2014_1248

12 List of Monetary Financial Institutions (daily data) van de ECB, beschikbaar op:

www.ecb.europa.eu/stats/financial_corporations">https://www.ecb.europa.eu/stats/financial_corporations

13 Overeenkomstig de Study on the Adequacy of the Information to be disclosed under Article 89(1) of the Capital Requirements Directive IV, blz. 63, Vennootschapsrecht en corporate governance, Europese Commissie.

14 De kredietinstellingen die overeenkomstig artikel 2, lid 5, niet onder RKV IV vallen, zijn uitgesloten van de lijst.

15 Zie voetnoot 11.

16 Richtlijn (EU) 2021/2101 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2021 tot wijziging van Richtlijn 2013/34/EU wat betreft de openbaarmaking van informatie over de winstbelasting door bepaalde ondernemingen en bijkantoren – artikel 48 ter, lid 3.

17 Zo worden activiteiten op de Kaaimaneilanden beschouwd als Britse activiteiten.

18 EBA in Q&A 2014_1249 https://eba.europa.eu/single-rule-book-qa/-/qna/view/publicId/2014_1249

19 IAS 12 Winstbelastingen: www.ifrs.org/issued-standards/list-of-standards">https://www.ifrs.org/issued-standards/list-of-standards

20 Zie voetnoot 7.

21 Study on the Adequacy of the Information to be Disclosed under Article 89(1) of the Capital Requirements Directive IV, blz. 67-68, Vennootschapsrecht en corporate governance, Europese Commissie.

22 Wellicht afhankelijk van de gevolgen van specifieke (crisis-)situaties zoals de recente val van Silicon Valley Bank in Californië of de gedwongen redding van Credit Suisse.

23 Edelman trust barometer (2021). Trust in Financial services.

www.edelman.com/sites/g/files/aatuss191/files%20Edelman%20Trust%20Barometer%20Trust%20in%20Financial%20Services%20Global%20Report_website%20version.pdf">https://www.edelman.com/sites/g/files/aatuss191/files%20Edelman%20Trust%20Barometer%20Trust%20in%20Financial%20Services%20Global%20Report_website%20version.pdf.

24 www.ipsos.com/sites/default/files/ct/news">https://www.ipsos.com/sites/default/files/ct/news.

25 Study on the Adequacy of the Information to be Disclosed under Article 89(1) of the Capital Requirements Directive IV, blz. 67, Vennootschapsrecht en corporate governance, Europese Commissie.


26 In de door de externe contractant uitgevoerde ondersteunende studie werd geconcludeerd dat de definities verder moeten worden uitgewerkt in plaats van nieuwe indicatoren toe te voegen aan de bestaande CBCR (blz. 98). Tegelijkertijd wordt in de studie vastgesteld dat een significante minderheid van de in de steekproef opgenomen banken heeft gerapporteerd over aanvullende indicatoren, onder meer met betrekking tot belastingen, winst- en verliesrekeningen, balansen en geografische locatie, waarvan een aantal overlapt met de door belanghebbenden verzochte indicatoren (blz. 50-51), Vennootschapsrecht en corporate governance, Europese Commissie.

27 Ibid., blz. 63 en bijlage IV. Descriptive statistics for Administrative Costs and Incremental Costs, blz. 126-156, Vennootschapsrecht en corporate governance, Europese Commissie.

28 Ibid., bijlage IV. Descriptive statistics for Administrative Costs and Incremental Costs, blz. 126-156, Vennootschapsrecht en corporate governance, Europese Commissie.


29 www.edelman.com/sites/g/files/aatuss191/files%20Edelman%20Trust%20Barometer.pdf">https://www.edelman.com/sites/g/files/aatuss191/files%20Edelman%20Trust%20Barometer.pdf blz. 46-47.

30 Een aantal belangrijke EU-initiatieven die gericht zijn op de verwezenlijking van deze overkoepelende doelstelling: de invoering van strengere kapitaalvereisten (richtlijn kapitaalvereisten V en verordening kapitaalvereisten II), het kader voor crisisbeheersing (het kader voor herstel en afwikkeling van banken, depositogarantiestelsels), de bankenunie (gemeenschappelijk toezichtsmechanisme, gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme), en de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad, getiteld “Belastingheffing van ondernemingen in de 21e eeuw”, ter waarborging van een eerlijke en effectieve belastingheffing (https://ec.europa.eu/taxation_customs/system/files/2021-05/communication_on_business_taxation_for_the_21st_century.pdf).

31 https://ec.europa.eu/taxation_customs/anti-tax-avoidance-package_en

32 ATAD 1: Richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad van 12 juli 2016 tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken welke rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne markt. ATAD 2: Richtlijn (EU) 2017/952 van de Raad van 29 mei 2017 tot wijziging van Richtlijn (EU) 2016/1164 (ATAD).

https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:32016L1164

33 Study on the Adequacy of the Information to be Disclosed under Article 89(1) of the Capital Requirements Directive IV, blz. 69-70, Vennootschapsrecht en corporate governance, Europese Commissie.


34 Verordening (EU) 2019/2033 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 575/2013, (EU) nr. 600/2014 en (EU) nr. 806/2014 (PB L 314 van 5.12.2019).

35 Richtlijn (EU) 2019/2034 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende het prudentieel toezicht op beleggingsondernemingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2002/87/EG, 2009/65/EG, 2011/61/EU, 2013/36/EU, 2014/59/EU en 2014/65/EU (PB L 314 van 5.12.2019).

36 Artikel 62 van de verordening beleggingsondernemingen, tot wijziging van artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013.

37 Artikel 1, leden 2 en 5, van de verordening beleggingsondernemingen.

38 Met jaarlijkse inkomsten van meer dan 750 miljoen EUR.

39 Verslaglegging per land is een minimaal standaardvereiste in het door de OESO uitgevoerde project over grondslaguitholling en winstverschuiving. Sinds 17 oktober 2020 zijn 131 rechtsgebieden, waaronder een aantal EU-lidstaten, onderworpen aan verplichtingen voor verslaggeving per land.

40 Study on the Adequacy of the Information to be Disclosed under Article 89(1) of the Capital Requirements Directive IV, blz. 95, Vennootschapsrecht en corporate governance, Europese Commissie.

41 Ibid., blz. 66-67, Vennootschapsrecht en corporate governance, Europese Commissie.

NL NL