Toelichting bij COM(2023)403 - Standpunt EU in de Visserijorganisatie voor het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1.Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft een besluit tot vaststelling van het standpunt dat namens de Europese Unie in de vergaderingen van de Visserijorganisatie voor het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan (NAFO) voor de periode 2024-2028 moet worden ingenomen in verband met de beoogde vaststelling van instandhoudings- en beheersmaatregelen.

Inhoudsopgave

1.

Achtergrond van het voorstel



2.

2.1.Verdrag inzake samenwerking op visserijgebied in het noordwestelijke deel van de Atlantische Oceaan


Het Verdrag inzake samenwerking op visserijgebied in het noordwestelijke deel van de Atlantische Oceaan (NAFO-verdrag) heeft met de oprichting van de NAFO tot doel om door middel van overleg en samenwerking een bijdrage te leveren aan een optimale exploitatie, een rationeel beheer en de instandhouding van de visbestanden in het NAFO-verdragsgebied (het gereglementeerde gebied). Het verdrag is op 1 januari 1979 in werking getreden en is vier keer gewijzigd.

De vierde wijziging, die op 18 mei 2017 in werking is getreden, was bedoeld om de NAFO te moderniseren, met name door:

·een ecosysteemaanpak toe te passen op het visserijbeheer;

·het besluitvormingsproces van de NAFO te stroomlijnen;

·de verplichtingen van de verdragsluitende partijen, de vlaggenstaten en de havenstaten aan te scherpen; en

·een formele geschillenbeslechtingsprocedure vast te stellen.

De EU is partij bij het NAFO-verdrag, dat zij krachtens Verordening (EEG) nr. 3179/78 1 heeft goedgekeurd. Zij heeft de vierde wijziging van het Verdrag bij Besluit 2010/717/EU van de Raad 2 geratificeerd.

3.

2.2.Commissie van de Visserijorganisatie voor het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan


De commissie van de Visserijorganisatie voor het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan (NAFO-commissie) is het lichaam dat is opgericht bij het NAFO-verdrag en dat verantwoordelijk is voor het beheer en de instandhouding van de visbestanden in het gereglementeerde gebied. Zij stelt instandhoudings- en handhavingsmaatregelen vast met het oog op een optimale exploitatie van de onder haar verantwoordelijkheid vallende visbestanden.

Als lid van de NAFO-commissie is de EU gerechtigd te participeren in de besluitvorming en over de besluiten te stemmen. De besluiten van de NAFO-commissie worden bij consensus genomen.

4.

2.3.Besluiten van de NAFO


De NAFO-commissie heeft de bevoegdheid om instandhoudings- en handhavingsmaatregelen voor de onder haar verantwoordelijkheid vallende visserijen vast te stellen, die bindend zijn voor de verdragsluitende partijen.

Overeenkomstig artikel XIV.1 van het NAFO-verdrag treden de maatregelen in werking zestig dagen na de datum waarop de verdragsluitende partijen ervan in kennis zijn gesteld door de NAFO. Verdragsluitende partijen die binnen zestig dagen na de kennisgeving bezwaar aantekenen tegen een maatregel, zijn niet door die maatregel gebonden.

5.

3.Namens de EU in te nemen standpunt


Het standpunt dat namens de EU moet worden ingenomen in de jaarvergaderingen van regionale organisaties voor visserijbeheer (ROVB’s), wordt momenteel bepaald volgens een tweeledige aanpak. In een besluit van de Raad worden de leidende beginselen voor het standpunt van de EU voor meerdere jaren vastgelegd, waarna het standpunt vóór elke jaarlijkse vergadering wordt aangepast via non-papers van de diensten van de Commissie, die door de Raad moeten worden bekrachtigd.

Voor de NAFO is deze aanpak ten uitvoer gelegd bij Besluit (EU) 2019/863 van de Raad van 19 mei 2019, waarin het standpunt van de EU binnen de NAFO voor de periode 2019-2023 is vastgesteld. Het besluit bevat algemene beginselen, maar houdt ook zo veel mogelijk rekening met de specifieke kenmerken van de NAFO. Voorts is op verzoek van de lidstaten de standaardprocedure voor de jaarlijkse bepaling van het standpunt van de EU in het besluit opgenomen.

In Besluit (EU) 2019/863 van de Raad zijn de beginselen van het nieuwe gemeenschappelijk visserijbeleid, zoals vastgelegd in Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad 3 , opgenomen, met inachtneming van de doelstellingen die zijn vermeld in de mededeling van de Commissie inzake de externe dimensie van het gemeenschappelijk visserijbeleid 4 . Voorts is in het besluit het standpunt van de EU in lijn gebracht met het Verdrag van Lissabon.

Besluit (EU) 2019/863 van de Raad voorziet in een toetsing en, waar passend, een herziening van het standpunt van de EU vóór de jaarlijkse vergadering van 2024. Dit voorstel strekt er dan ook toe het standpunt van de EU binnen de NAFO voor de periode 2024-2028 uiteen te zetten en Besluit (EU) 2019/863 van de Raad te vervangen.

De huidige herziening houdt, met betrekking tot visserij, rekening met de Europese Green Deal, met name met de biodiversiteits- 5 , de klimaatadaptatie- 6 en de “van boer tot bord”-strategie 7 . Er wordt ook rekening gehouden met de strategie inzake kunststoffen 8 en het actieplan om de verontreiniging tot nul terug te dringen 9 . Voorts wordt rekening gehouden met de gezamenlijke mededeling over internationale oceaangovernance 10 .

Rechtsgrondslag



6.

4.1.Procedurele rechtsgrondslag


7.

4.1.1.Beginselen


Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

“Handelingen met rechtsgevolgen” omvatten handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen, en instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt” 11 .

8.

4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval


De NAFO-commissie is een lichaam dat is opgericht krachtens een overeenkomst, namelijk het NAFO-verdrag.

De door de NAFO-commissie vast te stellen handelingen zijn handelingen met rechtsgevolgen. De beoogde handelingen zijn overeenkomstig artikel XIV van het NAFO-verdrag bindend uit hoofde van het internationaal recht en kunnen beslissende invloed hebben op de inhoud van de EU-regelgeving, waaronder:

·Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen 12 ;

·Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad tot vaststelling van een controleregeling van de Unie die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen 13 ;

·Verordening (EU) 2017/2403 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 inzake het duurzame beheer van externe vissersvloten 14 ; en

·Verordening (EU) 2019/833 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot vaststelling van instandhoudings- en handhavingsmaatregelen die van toepassing zijn in het gereglementeerde gebied van de Visserijorganisatie voor het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan, tot wijziging van Verordening (EU) 2016/1627 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2115/2005 en (EG) nr. 1386/2007 van de Raad 15 .

De beoogde handelingen strekken niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van het NAFO-verdrag.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

9.

4.2.Materiële rechtsgrondslag


10.

4.2.1.Beginselen


De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de EU een standpunt wordt ingenomen. Wanneer die handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of hoofdcomponent, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is voor de hoofddoelstelling of de hoofdcomponent dan wel de belangrijkste doelstelling of component.

11.

4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval


De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op de visserij. De rechtsgrondslag voor de beginselen die in dit standpunt moeten worden weerspiegeld, is Verordening (EU) nr. 1380/2013.

De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 43, lid 2, VWEU. Het besluit vervangt Besluit (EU) 2019/863 van de Raad, dat de periode 2019-2023 bestrijkt.

12.

4.3.Conclusie


De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 43, lid 2, VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.