Toelichting bij COM(2023)391 - 2022 discharge: Key Digital Technologies Joint Undertaking (KDT JU) - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2023)391 - 2022 discharge: Key Digital Technologies Joint Undertaking (KDT JU). |
---|---|
bron | COM(2023)391 |
datum | 28-06-2023 |
STAAT VAN DE FINANCIËLE RESULTATEN 43
KASSTROOMOVERZICHT 44
MUTATIEOVERZICHT VAN DE NETTOACTIVA 45
TOELICHTINGEN BIJ DE FINANCIËLE OVERZICHTEN 46
VERSLAGEN OVER DE UITVOERING VAN DE BEGROTING EN TOELICHTINGEN 154
VERKLARENDE BEGRIPPENLIJST 227
LIJST VAN AFKORTINGEN 231
VOORWOORD
In 2022 heeft de Europese Unie opnieuw de kracht van haar eenheid getoond om te reageren op ongekende uitdagingen. Europese solidariteit was ons antwoord op de brute Russische aanvalsoorlog. Enerzijds hebben wij onze Oekraïense partners bijgestaan en geprobeerd de gevolgen van deze onwettige en willekeurige oorlog, die het dagelijkse leven van miljoenen Oekraïners ingrijpend heeft veranderd, te verzachten. Anderzijds hebben we de directe en indirecte gevolgen voor onze burgers, bedrijven en lidstaten beperkt. Om deze redenen hebben we alle beschikbare middelen in de EU-begroting en van de Europese Vredesfaciliteit ingezet als aanvulling op de steun die de lidstaten rechtstreeks verlenen.
De huidige geopolitieke situatie heeft benadrukt hoe belangrijk een duurzame en gediversifieerde energievoorziening is. In dit verband bleek ons specifieke herstelinstrument NextGenerationEU een belangrijk middel om de groene en de digitale transitie verder te versnellen. Tegelijkertijd is NextGenerationEU van fundamenteel belang om de EU te laten uitgroeien tot een grote emittent van met staatsobligaties vergelijkbare obligaties. Met de uitvoering van een uniforme EU-leenstrategie heeft de Commissie een zeer belangrijk signaal aan de financiële markten afgegeven, dat blijk gaf van de solidariteit binnen de EU en vertrouwen in de veerkracht van de eurozone kweekte.
Daarnaast bleef het SURE-programma (steun om het risico op werkloosheid te beperken in noodsituaties) de lidstaten helpen om mensen aan het werk te houden en door de pandemie in gevaar gebrachte banen te beschermen. Aan het einde van 2022, het laatste jaar van het programma, hadden de lidstaten leningfaciliteitsovereenkomsten voor 98,4 miljard EUR ondertekend, die allemaal werden uitbetaald om meer dan 30 miljoen mensen en 2,5 miljoen ondernemingen in 19 verschillende lidstaten te ondersteunen.
Naast het aanpakken van de crisis door middel van snelle responsen en voortdurende aanpassingen aan de politieke en financiële situatie heeft de Europese Unie haar belofte gestand gedaan en haar algemene beleidsdoelstellingen verwezenlijkt. In 2022, het tweede jaar van het MFK 2021-2027, maakte zij optimaal gebruik van de begroting voor 2022 met een uitvoering van 357,1 miljard EUR aan vastleggingen.
Dankzij de EU-begroting kon de Europese Unie haar uitdagingen het hoofd bieden. Daarom is het mij een genoegen om de jaarrekening 2022 van de Europese Unie te presenteren, waarin dit in detail wordt toegelicht. De jaarrekening geeft een compleet overzicht van de financiën van de EU, inclusief informatie over voorwaardelijke verplichtingen, financiële vastleggingen en andere verplichtingen van de Unie, en van de uitvoering van de EU-begroting in het afgelopen jaar. De geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie maakt deel uit van het geïntegreerde pakket financiële en verantwoordingsverslagen van de Commissie en is een essentieel onderdeel van het sterk ontwikkelde systeem van budgettaire transparantie en verantwoordingsplicht.
Johannes Hahn
Commissaris voor Begroting en Personeelszaken
MARKANTE FINANCIËLE FEITEN VAN HET JAAR
Het doel van dit onderdeel over markante financiële feiten, dat is opgesteld op basis van de beginselen die zijn uiteengezet in de IPSASB Recommended Practice Guideline (RPG) 2 “Financial Statement Discussion and Analysis”, is de lezer inzicht te verschaffen in de operationele, financiële en beleggingsactiviteiten van de EU en hoe deze tot uiting komen in de verschillende elementen van de geconsolideerde financiële staten van de EU. De hier verstrekte informatie is niet door een accountant gecontroleerd.
Doordat de cijfers afgerond zijn tot miljoen euro, kan het lijken alsof sommige financiële gegevens in de tabellen hieronder niet correct zijn opgeteld.
INHOUDSOPGAVE
1. KERNCIJFERS EN MARKANTE FEITEN VAN HET JAAR 6
2. HET MEERJARIG FINANCIEEL KADER 2021-2027 EN NextGenerationEU 8
2.1. MFK 2021-27 en NextGenerationEU — kerncijfers 8
2.2. NextGenerationEU — overzicht 9
2.3. De financiële situatie van NGEU per 31 December 2022 10
3. SAMENVATTING VAN DE BEGROTINGSUITVOERING 16
3.1. Ontvangsten 16
3.2. UITGAVEN 17
4. FINANCIERINGSINSTRUMENTEN EN BEGROTINGSGARANTIES 20
4.1. Financieringsinstrumenten die uit de EU-begroting worden gefinancierd 20
4.2. Begrotingsgaranties: financiële activa aangehouden in waarborgfondsen 20
4.3. Verstrekte leningen en daarmee samenhangende opgenomen middelen voor financiële bijstandsprogramma’s 21
4.4. Voorwaardelijke begrotingsverplichtingen voor financiële bijstandsprogramma’s 24
5. JAARREKENINGANALYSE 26
5.1. ONTVANGSTEN 26
5.2. UITGAVEN 27
5.3. ACTIVA 29
5.4. PASSIVA 31
6. POLITIEK EN FINANCIEEL KADER VAN DE EU, GOVERNANCE EN REKENING EN VERANTWOORDING 34
6.1. HET POLITIEK EN FINANCIEEL KADER 34
6.2. GOVERNANCE EN REKENING EN VERANTWOORDING 35
1. KERNCIJFERS EN MARKANTE FEITEN VAN HET JAAR
Geconsolideerde financiële staten | ||
De geconsolideerde financiële staten van de EU omvatten meer dan vijftig entiteiten (waaronder het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de EU-agentschappen). Zij zijn opgesteld op grond van door de rekenplichtige van de Commissie vastgestelde boekhoudregels op transactiebasis, die zijn afgeleid van de internationaal aanvaarde boekhoudnormen voor de overheidssector (IPSAS). Zoals te zien is op de balans hieronder en nader wordt toegelicht in de jaarrekeninganalyse (punt 5), werd de geconsolideerde jaarrekening van de EU voor 2022 met name gekenmerkt door een toename van de opgenomen leningen als gevolg van de voortgezette uitvoering van NextGenerationEU en de steun om het risico op werkloosheid in noodsituaties te beperken (SURE) en de aan Oekraïne verleende aanvullende financiële steun: | ||
(in miljard EUR) | ||
2022 | 2021 | |
ACTIVA | ||
Financiële activa | 235,4 | 188,6 |
Voorfinanciering | 100,5 | 93,4 |
Kortlopende vorderingen | 48,2 | 72,4 |
Geldmiddelen en kasequivalenten | 46,5 | 44,9 |
Materiële vaste activa en andere activa | 15,2 | 14,7 |
Totaal | 445,9 | 414,1 |
PASSIVA | ||
Vergoedingen na uitdiensttreding | 80,6 | 122,5 |
Financiële verplichtingen | 352,3 | 246,1 |
Crediteuren | 55,3 | 46,4 |
Overlopende posten | 86,2 | 78,1 |
Andere verplichtingen | 2,8 | 3,3 |
Totaal | 577,2 | 496,4 |
NETTOACTIVA | ||
Reserves | 1,3 | 1,3 |
Bij de lidstaten op te vragen bedragen | (132,6) | (83,6) |
Totaal | (131,3) | (82,3) |
zie analyse van de financiële staten, punt 5 |
Voornaamste ontwikkelingen in 2022 | ||
Voortzetting van de succesvolle obligatie-uitgiften | ||
zie punt 4 | ||
Verwezenlijking van de NGEU-doeleinden | Toekenning van financiële bijstand aan Oekraïne | |
zie punt2 | zie punt4 |
2. HET MEERJARIG FINANCIEEL KADER 2021-2027 EN NextGenerationEU
3. MFK 2021-27 en NextGenerationEU — kerncijfers
De langetermijnbegroting 2021-2027 van de EU bedraagt, samen met het herstelinstrument NextGenerationEU (“NGEU”), 2,018 biljoen EUR in lopende prijzen (1,8 biljoen EUR in prijzen van 2018).
Het pakket omvat de langetermijnbegroting, het meerjarig financieel kader (MFK) 2021-2027, bestaande uit 1,211 biljoen EUR in lopende prijzen (1,074 biljoen EUR in prijzen van 2018), in combinatie met het tijdelijke herstelinstrument NGEU ten belope van maximaal 806,9 miljard EUR in lopende prijzen (750 miljard EUR in prijzen van 2018).
De begroting is opgezet als in reactie op de prioriteiten en meest urgente behoeften van Europa:
- meer dan 50 % van het totale bedrag van de volgende langetermijnbegroting en NGEU zal worden gebruikt om de modernisering van de Europese Unie te ondersteunen door middel van onderzoek en innovatie, eerlijke klimaat- en digitale transitie, paraatheid, en herstel- en veerkrachtacties;
- 30 % van de EU-begroting zal worden besteed aan de bestrijding van klimaatverandering — het grootste aandeel van de grootste EU-begroting ooit;
- 20 % van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (RRF), die goed is voor 90 % van NGEU, zal worden geïnvesteerd in digitale transformatie;
- in 2026 en 2027 zal 10 % van de jaarlijkse uitgaven in het kader van de langetermijnbegroting ertoe bijdragen de achteruitgang van de biodiversiteit tot staan te brengen en om te buigen; en
- voor de eerste keer in de geschiedenis maken nieuwe en versterkte prioriteiten het grootste deel van de langetermijnbegroting uit, namelijk 32 %.
Na het begin van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne werd de EU-begroting een belangrijk instrument om de crisisrespons van de EU en de opbouw van strategische autonomie te ondersteunen. Meer concreet hadden de EU, haar lidstaten en financiële instellingen in het kader van een “Team Europa”-aanpak tegen eind 2022 samen bijna 50 miljard EUR aan steun voor Oekraïne vrijgemaakt — een duidelijk teken van de voortdurende solidariteit van de EU met de bevolking van Oekraïne.
Dit omvatte onder meer:
- 18,9 miljard EUR aan financiële bijstand, begrotingssteun en humanitaire hulp, afkomstig van de EU-begroting en rechtstreeks van de EU-lidstaten in de vorm van subsidies, leningen en garanties;
- een pakket van 18 miljard EUR ter ondersteuning van de Oekraïense economie, uit te betalen in 2023; en
- 3,2 miljard EUR aan militaire bijstand in het kader van de Europese Vredesfaciliteit en 7 miljard EUR rechtstreeks van de EU-lidstaten (de Europese Vredesfaciliteit en de rechtstreekse steun van de lidstaten maken geen deel uit van de EU-begroting).
4. NextGenerationEU — overzicht
Met een budget van 806,9 miljard EUR heeft NGEU tot doel om de onmiddellijke economische en sociale schade als gevolg van de coronapandemie te helpen herstellen en er op die manier toe bij te dragen dat Europa na COVID-19 groener, digitaler en veerkrachtiger wordt en beter toegerust is om de huidige en komende uitdagingen aan te gaan.
Het grootste deel van de middelen wordt gekanaliseerd via de herstel- en veerkrachtfaciliteit (RRF). Een deel van de middelen, tot 338 miljard EUR, wordt verstrekt in de vorm van niet-terugvorderbare steun of subsidies. Het andere deel, tot 385,8 miljard EUR, wordt gebruikt om leningen van de Unie aan individuele lidstaten te verstrekken. Deze leningen zullen door die lidstaten pas na de huidige MFK-periode worden terugbetaald en zullen zich over een lange periode uitstrekken, waarbij de op 31 december 2022 uitstaande leningen pas in 2052 komen te vervallen (zie punt 2.3.3).
Daarnaast versterkt NGEU verschillende bestaande EU-programma’s en -beleidsmaatregelen, en wel als volgt:
- het cohesiebeleid in het kader van de herstelbijstand voor cohesie en de regio’s van Europa (React-EU), om de economische gevolgen van COVID-19 in de eerste jaren van het herstel te helpen aanpakken;
- het Fonds voor een rechtvaardige transitie, om ervoor te zorgen dat de transitie naar klimaatneutraliteit voor iedereen werkt;
- het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling, om landbouwers verder te ondersteunen;
- InvestEU, ter ondersteuning van de investeringsinspanningen van onze bedrijven;
- Horizon Europa, om ervoor te zorgen dat de EU over de capaciteit beschikt om meer uitmuntendheid op het gebied van onderzoek te financieren; en
- RescEU, dat waarborgt dat het EU-mechanisme voor civiele bescherming over de capaciteit beschikt om op grootschalige noodsituaties te reageren.
Daarnaast kwam de Commissie na de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne en de daaruit voortvloeiende energiecrisis met REPowerEU, het plan van de Europese Commissie om Europa ruim voor 2030 onafhankelijk te maken van Russische fossiele brandstoffen. In het kader van REPowerEU voegen de lidstaten een REPowerEU-hoofdstuk toe aan hun nationale herstel- en veerkrachtplannen (RRP’s) — de routekaarten voor financiering in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit — om belangrijke investeringen en hervormingen te financieren voor de diversificatie van de energievoorziening en het verminderen van de afhankelijkheid van Russische fossiele brandstoffen. REPowerEU verhoogt de totale middelen aan de herstel- en veerkrachtplannen niet, maar zal de inzet van de huidige leencapaciteit versnellen door lidstaten de mogelijkheid te bieden om extra leningen aan te vragen in het kader van NGEU voor REPowerEU-doelstellingen. REPowerEU wordt aangevuld met subsidies die gefinancierd worden door de veiling van ETS-rechten en overdrachten uit de reserve voor aanpassing aan de brexit.
5. De financiële situatie van NGEU per 31 December 2022
Vanaf de start van de NGEU-financieringsoperaties op 15 juni 2021 tot eind 2022 heeft de Commissie 170,8 miljard EUR aan langetermijnfinanciering (nominaal bedrag) aangetrokken, voornamelijk door de uitgifte van obligaties in gesyndiceerde transacties (2021: 71,0 miljard EUR). Daarnaast heeft de Commissie in december 2022 17,0 miljard EUR aan kortlopend EU-schuldpapier uitstaan. Tot eind 2022 had de Commissie in totaal 162,0 miljard EUR aan financiële steun uitbetaald (2021: 71,6 miljard EUR). Het grootste deel van dit bedrag, 138,7 miljard EUR, is uitbetaald in het kader van de RRF, waarvan 93,5 miljard EUR als niet-terugvorderbare steun en 45,2 miljard EUR als financiële steun via leningen). Nog eens 23,3 miljard EUR (exclusief terugvorderingen ten belope van 0,2 miljard EUR) werd uitbetaald als MFK-betalingen in het kader van bestaande programma’s. Daarnaast wordt een liquiditeit van 20,5 miljard EUR aangehouden op de bankrekening van NGEU bij de ECB en op de centrale kasrekening van de Commissie, in afwachting van de uitbetaling aan de begroting voor MFK-programma’s.
NGEU — Uitstaande leningen en uitbetalingen per 31 december 2022
* In afwachting van de uitbetaling aan de begroting voor MFK-programma’s werd nog eens 0,6 miljard EUR aan middelen aangehouden op de centrale kasrekening van de Commissie (met inbegrip van 0,2 miljard EUR aan eerder betaalde NGEU-middelen).
Om aan de financieringsbehoeften van NGEU te voldoen, geeft de Commissie effecten uit op de internationale kapitaalmarkten. Op basis van een uniforme financieringsstrategie combineert de Commissie het gebruik van verschillende financieringsinstrumenten en financieringstechnieken met een open en transparante communicatie met marktdeelnemers.
In 2022 kon de Commissie op grond van het jaarlijkse besluit tot het opnemen van leningen een maximumbedrag van 140 miljard EUR aan langetermijnfinanciering en een maximaal uitstaand bedrag van 60 miljard EUR aan kortetermijnfinanciering uitgeven1.
Langetermijnfinanciering — Gesyndiceerde transacties en veiling van EU-obligaties
Per 31 december 2022 bedroeg het uitstaande (nominale) bedrag aan lange financiering 170,8 miljard EUR (2021: 71,0 miljard EUR). Van dit bedrag had 36,4 EUR betrekking op groene obligaties (2021: 12 miljard EUR). De leningen vervallen tussen 2025 en 2052 als volgt:
(in miljard EUR) | |||
Looptijd | Uitgegeven/aangetrokken | Totaal terugbetaald per jaareinde | Uitstaand per jaareinde |
2025 | 11,2 | 0,0 | 11,2 |
2026 | 18,9 | 0,0 | 18,9 |
2027 | 9,3 | 0,0 | 9,3 |
2028 | 14,0 | 0,0 | 14,0 |
2029 | 10,0 | 0,0 | 10,0 |
2031 | 20,0 | 0,0 | 20,0 |
2032 | 14,9 | 0,0 | 14,9 |
2033 | 6,0 | 0,0 | 6,0 |
2037 | 18,4 | 0,0 | 18,4 |
2041 | 13,0 | 0,0 | 13,0 |
2042 | 4,0 | 0,0 | 4,0 |
2043 | 7,0 | 0,0 | 7,0 |
2048 | 5,0 | 0,0 | 5,0 |
2051 | 14,0 | 0,0 | 14,0 |
2052 | 5,0 | 0,0 | 5,0 |
170,8 | 0,0 | 170,8 |
Kortetermijnfinanciering — Veiling van EU-schuldpapier
De veiling van EU-schuldpapier geeft de Commissie als emittent extra flexibiliteit en ondersteunt de liquiditeit van haar effecten. Per 31 december 2022 bedroeg het uitstaande (nominale) bedrag aan kortetermijnfinanciering, aangetrokken via de veiling van EU-schuldpapier met een looptijd van drie of zes maanden, 17,0 miljard EUR (2021: 20,0 miljard EUR).
8. Uitbetalingen
In 2022 heeft de Commissie de herstel- en veerkrachtplannen van de vijf resterende lidstaten (Bulgarije, Hongarije, Nederland, Polen en Zweden) positief beoordeeld, die vervolgens door de Raad werden goedgekeurd. Bijgevolg waren alle 27 herstel- en veerkrachtplannen van de lidstaten eind 2022 onderschreven. De totale niet-terugvorderbare steun die in het kader van de plannen van de 27 lidstaten werd goedgekeurd, bedroeg 335,1 miljard EUR (2021: 291,2 miljard EUR), wat overeenstemt met bijna de volledige financiële middelen voor niet-terugvorderbare steun van NGEU van 338,0 miljard EUR2. Van dit bedrag werd 234,4 miljard EUR gedekt door financieringsovereenkomsten met lidstaten (2021: 195,4 miljard EUR). De totale financiële steun via leningen die in het kader van de plannen was goedgekeurd, bedroeg 165,3 miljard EUR (2021: 153,9 miljard EUR), waarvan 153,9 miljard EUR (2021: 153,2 miljard EUR) aan het einde van het jaar gedekt was door ondertekende leningovereenkomsten.
Aan het eind van 2022 had de Commissie in totaal 93,5 miljard EUR aan niet-terugvorderbare steun uitbetaald aan 22 lidstaten (2021: 46,4 miljard EUR aan 20 lidstaten). Van dit bedrag had 36,6 miljard EUR betrekking op voorfinanciering (2021: 36,4 miljard) en 56,9 miljard EUR op betalingen, gemaakt nadat mijlpalen en streefdoelen door de lidstaten waren bereikt (2021: 10,0 miljard EUR):
(in miljard EUR) | |||||
Lidstaat | Maximale niet-terugvorderbare steun* | Ondertekende vastleggingen en vastleggingen in de begroting 31.12.2022† | Uitbetaald als voorfinanciering 31.12.2022 | Mijlpaal- betalingen 31.12.2022 | Totaal uitbetaald op 31.12.2022 |
Oostenrijk | 3,8 | 2,2 | 0,4 | - | 0,4 |
België | 4,5 | 3,6 | 0,8 | - | 0,8 |
Bulgarije | 5,7 | 4,6 | - | 1,4 | 1,4 |
Kroatië | 5,5 | 4,6 | 0,8 | 1,4 | 2,2 |
Cyprus | 0,9 | 0,8 | 0,1 | 0,1 | 0,2 |
Tsjechië | 7,7 | 3,5 | 0,9 | - | 0,9 |
Denemarken | 1,4 | 1,3 | 0,2 | - | 0,2 |
Estland | 0,9 | 0,8 | 0,1 | - | 0,1 |
Finland | 1,8 | 1,7 | 0,3 | - | 0,3 |
Frankrijk | 37,5 | 24,3 | 5,1 | 7,4 | 12,5 |
Duitsland | 28,0 | 16,3 | 2,3 | - | 2,3 |
Griekenland | 17,4 | 13,5 | 2,3 | 1,7 | 4,0 |
Hongarije | 5,8 | 4,6 | - | - | - |
Ierland | 0,9 | 0,9 | - | - | - |
Italië | 69,0 | 47,9 | 9,0 | 20,0 | 29,0 |
Letland | 1,8 | 1,6 | 0,2 | 0,2 | 0,4 |
Litouwen | 2,1 | 2,1 | 0,3 | - | 0,3 |
Luxemburg | 0,1 | 0,1 | 0,0 | - | 0,0 |
Malta | 0,3 | 0,2 | 0,0 | - | 0,0 |
Nederland | 4,7 | 3,9 | - | - | - |
Polen | 22,5 | 20,3 | - | - | - |
Portugal | 15,5 | 9,8 | 1,8 | 0,6 | 2,4 |
Roemenië | 12,1 | 10,2 | 1,9 | 1,8 | 3,6 |
Slowakije | 6,0 | 4,6 | 0,8 | 0,4 | 1,2 |
Slovenië | 1,5 | 1,3 | 0,2 | - | 0,2 |
Spanje | 77,2 | 46,6 | 9,0 | 22,0 | 31,0 |
Zweden | 3,2 | 2,9 | - | - | - |
Totaal | 338,0 | 234,4 | 36,6 | 56,9 | 93,5 |
* Maximale financiële bijdrage berekend voor elke lidstaat na de actualisering van 30 juni 2022 overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) 2021/241 (vóór aftrek van de ondersteunende uitgaven), zie https://commission.europa.eu/document/c22c182c-f53e-453f-b45a-dacdcf2d69dd_en. † Bij de vastleggingen in de begroting wordt rekening gehouden met alle vrijmakingen, met inbegrip van die welke betrekking hebben op vastleggingen die vóór 2022 zijn gedaan. Van de totale vastleggingen in de begroting is 136,4 miljard EUR vastgelegd in 2022. |
In 2022 heeft de Commissie niet-terugvorderbare steun uitgekeerd voor een totaalbedrag van 47,2 miljard EUR. Dit bedrag bestond voornamelijk uit de eerste mijlpaalbetaling aan Frankrijk (7,4 miljard EUR), de eerste en tweede mijlpaalbetaling aan Italië (elk 10,0 miljard EUR) en de tweede mijlpaalbetaling aan Spanje (12,0 miljard EUR).
Eind 2022 had de Commissie 45,2 miljard EUR aan financiële steun via leningen uitbetaald aan vijf lidstaten (2021: 18,0 miljard EUR aan vier lidstaten). Van dit bedrag had 19,9 miljard EUR betrekking op voorfinanciering (2021: 18,0 miljard EUR) en 25,2 miljard EUR op leningtranches die werden uitgekeerd nadat de lidstaten mijlpalen en streefdoelen hadden bereikt (2021: nihil):
(in miljard EUR) | |||||
Lidstaat | Maximale financiële steun via leningen | Totaal ondertekend op 31.12.2022 | Uitbetaald als voorfinanciering 31.12.2022 | Mijlpaal- betalingen 31.12.2022 | Totaal uitstaand bedrag op 31.12.2022 |
Cyprus | 0,2 | 0,2 | 0,0 | - | 0,0 |
Griekenland | 12,7 | 12,7 | 1,7 | 1,8 | 3,5 |
Italië | 122,6 | 122,6 | 15,9 | 22,0 | 37,9 |
Portugal | 2,7 | 2,7 | 0,4 | 0,6 | 1,0 |
Roemenië | 14,9 | 14,9 | 1,9 | 0,8 | 2,7 |
Polen | 11,5 | 0,0 | - | - | - |
Slovenië | 0,7 | 0,7 | - | - | - |
Goedgekeurd | 165,3 | 153,9 | 19,9 | 25,2 | 45,2 |
Reserve | 220,5 | - | - | - | - |
385,8 | 153,9 | 19,9 | 25,2 | 45,2 |
In 2022 heeft de Commissie financiële steun via leningen uitgekeerd voor een totaalbedrag van 27,2 miljard EUR. Dit bedrag omvatte de voorfinanciering van leningen ten belope van 1,9 miljard EUR aan Roemenië, de betaling van de eerste leningtranches aan Griekenland (1,8 miljard EUR), Italië (11,0 miljard EUR), Portugal (0,6 miljard EUR) en Roemenië (0,8 miljard EUR), evenals de betaling van de tweede leningtranche aan Italië (11,0 miljard EUR).
Volgens de leningsovereenkomsten zullen de lidstaten vanaf tien jaar na de uitbetalingsdatum jaarlijks 5 % van de uitbetaalde bedragen terugbetalen. Cyprus, Griekenland, Italië en Portugal zullen dus vanaf 2032 beginnen met het terugbetalen van de leningen, en Roemenië vanaf 2033. Het terugbetalingsschema voor de uitstaande nominale bedragen per jaareinde is als volgt:
(miljoen EUR) | |||
Lidstaat | Terugbetalings- periode | Jaarlijkse terugbetaling | Totale terugbetaling |
Cyprus | 2032-2051 | 1 | 26 |
Griekenland | 2032-2052 | 175 | 3 500 |
Italië | 2032-2052 | 1 897 | 37 938 |
Portugal | 2032-2052 | 48 | 960 |
Roemenië | 2033-2052 | 137 | 2 732 |
2 258 | 45 156 |
NGEU-bijdrage aan andere programma’s in het kader van de EU-begroting
Eind 2022 bedroegen de totale nettobetalingen aan andere programma’s in het kader van het MFK 23,3 miljard EUR (2021: 7,2 miljard EUR). Deze bijdrage, na aftrek van terugvorderingen van 0,2 miljard EUR, had voornamelijk betrekking op React-EU, dat het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) en het Europees Sociaal Fonds (ESF, inclusief FEAD) financiert:
(in miljard EUR) | |||
MFK-programma | Totale toewijzing | Totale nettovastleggingen 31.12.2022† | Totale nettobetalingen 31.12.2022 |
React-EU | 50,6 | 50,5 | 18,2 |
- waarvan EFRO | 30,0 | 29,9 | 13,6 |
- waarvan ESF (inclusief FEAD) | 20,6 | 20,6 | 4,6 |
Fonds voor een rechtvaardige transitie | 10,9 | 5,0 | 0,2 |
Plattelandsontwikkeling (Elfpo) | 8,1 | 8,1 | 1,3 |
InvestEU | 6,1 | 3,6 | 1,4 |
Horizon Europa | 5,4 | 3,5 | 1,9 |
RescEU | 2,0 | 0,9 | 0,3 |
Totaal | 83,1 | 71,6 | 23,3 |
In 2022 heeft de Commissie betalingen uitgekeerd aan andere MFK-programma’s voor een totaalbedrag van 16,1 miljard EUR. Dit bedrag omvatte voornamelijk betalingen in verband met React-EU (11,2 miljard EUR, waarvan 8,7 miljard EUR in het kader van het EFRO en 2,5 miljard EUR in het kader van het ESF, inclusief FEAD), Horizon Europa (1,9 miljard EUR), InvestEU (1,2 miljard EUR) en Plattelandsontwikkeling (1,2 miljard EUR).
De in het kader van NGEU verstrekte leningen volgen niet het strikte back-to-back-beginsel dat in het verleden werd gehanteerd. In plaats daarvan is voor NGEU een gediversifieerde en gebundelde financieringsstrategie ontwikkeld die een efficiënt liquiditeitsbeheer vereist. Het doel van het liquiditeitsbeheer van NGEU is ervoor te zorgen dat de bedragen op de bankrekening van NGEU toereikend zijn om aan alle nieuwe uitbetalingsbehoeften te voldoen en om een bepaalde veiligheidsbuffer aan te houden en tegelijkertijd overtollige saldi te vermijden. Voor het liquiditeitsbeheer heeft de Commissie een IT-instrument ontwikkeld waarmee de NGEU-rekening dagelijks kan worden gecontroleerd. Eind 2022 bedroeg het tegoed op de extrabudgettaire rekening van NGEU 19,9 miljard EUR. In afwachting van de uitbetaling aan de begroting voor MFK-programma’s werd daarnaast 0,6 miljard EUR aan middelen aangehouden op de centrale kasrekening van de Commissie (met inbegrip van 0,2 miljard EUR aan teruggevorderde eerder betaalde NGEU-middelen).
Na het succes van de gediversifieerde financieringsstrategie voor NGEU en het feit dat er steeds vaker leningen worden aangegaan om de financiering van EU-beleidsprioriteiten veilig te stellen, heeft de Commissie in 2022 besloten om vanaf 2023 de uniforme financieringsstratiegie als belangrijkste financieringsmethode te gebruiken. In het kader van deze aanpak zal de Commissie — namens de EU — voortaan alleen nog “EU-obligaties” uitgeven in plaats van obligaties met verschillende nominale waarden voor afzonderlijke programma’s. Het NGEU-herstelprogramma en het nieuwe programma voor macrofinanciële bijstand+ voor Oekraïne van 18 miljard EUR voor 2023 zijn de eerste programma’s die van de nieuwe financieringsstrategie zullen profiteren.
10. SAMENVATTING VAN DE BEGROTINGSUITVOERING
11. Ontvangsten
Het bedrag van de totale betalingskredieten in de oorspronkelijk goedgekeurde EU-begroting werd vastgelegd op 170 603 miljoen EUR, voor 157 701 miljoen EUR uit eigen middelen te financieren. De geraamde ontvangsten en uitgaven in de oorspronkelijke begroting worden doorgaans in de loop van het begrotingsjaar aangepast door middel van gewijzigde begrotingen. Wijzigingen in de op het bni gebaseerde eigen middelen garanderen dat de begrote ontvangsten precies overeenstemmen met de begrote uitgaven. Overeenkomstig het evenwichtsbeginsel moeten de ontvangsten en de uitgaven van de begroting (betalingskredieten) in evenwicht zijn.
In 2022 werden vijf gewijzigde begrotingen goedgekeurd. De definitieve goedgekeurde ontvangsten voor 2022 kwamen hierdoor uit op 170 038 miljoen EUR en het totaal gefinancierd met eigen middelen op 153 928 miljoen EUR. De bijdragen van de lidstaten in 2022 werden voornamelijk verminderd door het overschot van het vorige jaar (3 227 miljoen EUR). Het niveau van de betalingskredieten bleef min of meer in lijn met de oorspronkelijk goedgekeurde begroting.
De ontvangsten zijn afkomstig uit zes bronnen (titels):
Titel 1: Eigen middelen
De inning van traditionele eigen middelen lag boven de in de begroting geraamde bedragen. Dit komt voornamelijk doordat er in de laatste maanden van het jaar meer werd geïnd dan was verwacht.
De definitieve betalingen van de lidstaten voor btw, bni en kunststof verpakkingsafval lagen dicht bij de laatste begrotingsraming. De verschillen tussen de geraamde bedragen en de werkelijk betaalde bedragen worden veroorzaakt door de verschillen tussen de eurokoersen die voor begrotingsdoeleinden zijn gebruikt en de koersen die golden op het moment waarop de lidstaten buiten de eurozone hun betalingen daadwerkelijk hebben verricht.
Titel 2: Overschotten, saldi en aanpassingen
Het overschot van het voorgaande begrotingsjaar bedroeg 3 227 miljoen EUR. Dit bedrag werd in de begroting 2022 opgenomen door middel van een gewijzigde begroting en de eigenmiddelenbijdragen van de lidstaten werden dienovereenkomstig verlaagd.
Wat de btw- en bni-saldi betreft, zijn de regels vastgesteld in artikel 10 ter van de verordening inzake de terbeschikkingstelling (Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 van de Raad). Volgens deze regels wordt het totaalbedrag van de saldi berekend om ervoor te zorgen dat het effect op de EU-begroting nihil is (“salderingssysteem”) en leidt de procedure niet automatisch tot een wijziging van de begroting. Daarom roept de Commissie de nettobedragen rechtstreeks bij de lidstaten af, overeenkomstig de verordening inzake de terbeschikkingstelling.
Titel 3: Administratieve ontvangsten
Deze titel omvat hoofdzakelijk ontvangsten uit belastingen en heffingen op de bezoldiging van het personeel.
Titel 4: Financiële ontvangsten, achterstandsrente en boeten
Het grootste deel van deze titel heeft betrekking op boeten in verband met de uitvoering van de mededingingsregels.
Titel 5: Begrotingsgaranties, opgenomen en verstrekte leningen
Deze titel is aanzienlijk toegenomen met de totstandkoming van NextGenerationEU (NGEU). De NGEU-middelen in deze titel zijn bestemmingsontvangsten. Titel 5 betreft de ontvangsten in verband met garanties, rente en terugbetalingen van verstrekte leningen. Deze titel kanaliseert ook middelen (voor de niet-terugvorderbare NGEU-steun in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en voor de versterking van de MFK-programma’s) uit bestemmingsontvangsten van de lidstaten in het kader van het herstelinstrument voor de Europese Unie (EURI).
Titel 6: Ontvangsten, bijdragen en terugbetalingen in verband met beleid van de Unie
Titel 6 heeft voornamelijk betrekking op ontvangsten uit financiële correcties in verband met de structuur- en landbouwfondsen (ESIF, ELGF en Elfpo). Deze titel omvat ook de deelname van derde landen aan onderzoeksprogramma’s, de goedkeuring van de rekeningen van de landbouwfondsen en andere bijdragen en terugbetalingen aan programma’s/activiteiten van de EU. Een aanzienlijk deel van dit totaal bestaat uit bestemmingsontvangsten, wat aanleiding geeft tot de opname van aanvullende kredieten op de uitgavenzijde.
De totale begrotingsontvangsten voor 2022 bedroegen 245 265 miljoen EUR:
12. UITGAVEN
In 2022, het tweede jaar van het nieuwe meerjarig financieel kader 2021-2027, bedroeg de definitieve goedgekeurde begroting 182,2 miljard EUR aan vastleggingskredieten en 170,0 miljard EUR aan betalingskredieten. Daarnaast was 295,0 miljard EUR aan vastleggingskredieten beschikbaar als bestemmingsontvangsten, waarvan 277,8 miljard EUR betrekking had op NGEU3, en was 4,5 miljard EUR aan vastleggingskredieten overgedragen uit 2021. De betalingskredieten met betrekking tot de bestemmingsontvangsten voor 2022 bedroegen 87,0 miljard EUR, waarvan 64,3 miljard EUR betrekking had op NGEU en 4,3 miljard EUR aan betalingskredieten werd overgedragen uit 2021.
De uitvoering van de begroting voor 2022 werd nog gedeeltelijk beïnvloed door de late goedkeuring van de MFK-verordening (december 2020), waardoor de rechtshandelingen van de nieuwe generatie programma’s pas in de loop van 2021 werden goedgekeurd. Bovendien werd de uitvoering van de begroting voor 2022 sterk beïnvloed door de inval van Rusland in Oekraïne en de noodzaak om gedecideerde maatregelen te nemen om complexe humanitaire en financiële steun aan Oekraïne te verlenen, vluchtelingen en landen die hen opvangen te helpen, en te reageren op een crisis die gevolgen had buiten de Oekraïense grenzen.
De uitvoering van de totale vastleggingskredieten bedroeg in 2022 in totaal 357,1 miljard EUR:
- 179,4 miljard EUR uit de definitieve goedgekeurde begroting;
- 4,5 miljard EUR uit van 2021 overgedragen of wederopgevoerde kredieten;
- 173,2 miljard EUR uit kredieten afkomstig van bestemmingsontvangsten;
- waarvan 162,7 miljard EUR van NGEU.
De uitvoering van de totale betalingskredieten bedroeg in 2022 in totaal 243,3 miljard EUR:
- 167,3 miljard EUR uit de definitieve goedgekeurde begroting;
- 4,2 miljard EUR uit van 2021 overgedragen of wederopgevoerde kredieten;
- 71,8 miljard EUR uit kredieten afkomstig van bestemmingsontvangsten;
- waarvan 63,5 miljard EUR van NGEU.
In gevallen waarin het Financieel Reglement en/of de rechtsgrondslagen daarin voorzien, werden de in 2022 niet-bestede kredieten van de goedgekeurde begroting overgedragen naar 2023: 1,5 miljard EUR aan vastleggingskredieten en 2,5 miljard EUR aan betalingskredieten.
Evenzo werd 121,5 miljard EUR aan vastleggingskredieten van bestemmingsontvangsten, waarvan 115,1 miljard EUR met betrekking tot NGEU, en 15,2 miljard EUR aan betalingskredieten van bestemmingsontvangsten, waarvan 0,8 miljard EUR met betrekking tot NGEU, overgedragen naar 2023 overeenkomstig het Financieel Reglement.
De totale uitvoering van de vastleggingskredieten in 2022 per EU-beleidsdoelstelling vond zoals hieronder weergegeven plaats:
De uitvoering voor alle soorten kredieten (begrotingskredieten, overdrachten van vorig jaar en bestemmingsontvangsten) bedroeg in 2022 74 % wat de vastleggingen en 93 % wat de betalingen betreft. De bestedingspercentages inclusief de naar 2023 overgedragen kredieten (overeenkomstig het Financieel Reglement en/of rechtsgrondslagen) bedroeg 99 % voor de vastleggingskredieten en 100 % voor de betalingskredieten van de goedgekeurde begroting voor 2022.
In 2022 bedroeg de jaarlijkse tranche van de vastleggingen in het kader van NGEU4 144,6 miljard EUR. Daarnaast werd 21,1 miljard EUR aan vastleggingen van 2021 overgedragen; In totaal was er 165,7 miljard EUR beschikbaar voor vastleggingen in 2022, waarvan 162,7 miljard EUR, of 98 %, werd gebruikt. De resterende 114 miljard EUR van de totale middelen van NGEU zijn gepland voor uitvoering in 2023 (en in latere jaren voor administratieve kredieten die tot 2027 kunnen worden uitgevoerd). In overeenstemming met artikel 3, lid 4, van de EURI-Verordening 2020/20945 is meer dan 60 % van de juridische verbintenissen voor de relevante programma’s in het kader van NGEU (met uitzondering van InvestEU en leningen in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (RRF)) uiterlijk op 31 december 2022 aangegaan. De uitvoering van de NGEU-betalingskredieten bedroeg 99 %.
De nog betaalbaar te stellen vastleggingen (gewoonlijk “RAL” genoemd) die overeenkomen met vastgelegde maar nog niet betaalde bedragen, bedroegen eind 2022 452,8 miljard EUR. De nog betaalbaar te stellen vastleggingen zijn ten opzichte van 2021 gestegen (met 111,2 miljard EUR).
De belangrijkste oorzaak van de stijging van de RAL in 2022 was de uitvoering van NGEU (niet-terugvorderbaar deel), een bijdrage van 189,1 miljard EUR (42 %) aan de totale RAL eind 2022. Aangezien de NGEU-kredieten tot 31 december 2023 zullen worden vastgelegd en uiterlijk 31 december 2026 zullen worden betaald, overeenkomstig artikel 3, leden 4 en 9, van de EURI-verordening, zal de trend van de nominaal stijgende RAL in verband met de NGEU in 2023 aanhouden.
Het begrotingsresultaat (overschot) daalde van 3,2 miljard EUR in 2021 tot 2,5 miljard EUR in 2022. Een belangrijke bijdrage aan het begrotingsresultaat (overschot) 2022 waren de hoger dan verwachte ontvangsten uit douanerechten
16. FINANCIERINGSINSTRUMENTEN EN BEGROTINGSGARANTIES
17. Financieringsinstrumenten die uit de EU-begroting worden gefinancierd
Financieringsinstrumenten die uit de EU-begroting worden gefinancierd, kunnen de vorm aannemen van garantie-instrumenten, eigenvermogensinstrumenten en schuldinstrumenten. In het MFK 2021-2027 zal het gebruik van begrotingsgaranties naar verwachting toenemen ten opzichte van financieringsinstrumenten met volledige financiering of voorziening uit de EU-begroting. In het kader van het InvestEU-programma zal met name 26,2 miljard EUR aan EU-garanties worden verstrekt aan de EIB-groep en andere financiële instellingen ter ondersteuning van diverse beleidsdoelstellingen van de Unie door middel van financierings- en investeringsverrichtingen. In tegenstelling tot de traditionele begrotingsuitvoeringsmethode van subsidieverstrekking is de grondgedachte achter deze aanpak dat voor elke via de financieringsinstrumenten uitgegeven euro de eindbegunstigde meer dan 1 euro aan financiële steun ontvangt als gevolg van het hefboomeffect.
Bij dit type begrotingsuitvoering zijn de middelen hetzij reeds gestort op de fiduciaire rekeningen die worden beheerd door de entiteiten waaraan de uitvoering is toevertrouwd en blijven zij beschikbaar (als geldmiddelen en kasequivalenten, schuldtitels of beleggingen in geldmarktfondsen of gepoolde activaportefeuilles) om toekomstige garantieclaims te dekken, hetzij belegd in aandelen. Het belang en de omvang van de financieringsinstrumenten die uit de EU-begroting worden gefinancierd onder direct en indirect beheer zijn de jongste jaren toegenomen.
18. Begrotingsgaranties: financiële activa aangehouden in waarborgfondsen
Bij dit type begrotingsuitvoering verstrekt de EU aan tegenpartijen garanties waarvoor slechts gedeeltelijke voorzieningen zijn aangelegd via door de Commissie opgerichte garantiefondsen. Hierdoor komen voorwaardelijke verplichtingen voor de EU-begroting tot stand wanneer de voorziening ontoereikend is om de beroepen op de garantie te dekken. De EU heeft garanties verstrekt aan de EIB-groep voor leningen buiten de EU (het zogenaamde mandaat voor externe leningen (ELM)) en voor lening- en eigenvermogensoperaties die door de EFSI-garantie zijn gedekt. De EU heeft eveneens garanties verstrekt aan de EIB-groep en andere financiële instellingen voor verrichtingen die onder de EFDO, de garantie voor extern optreden van het NDICI en InvestEU vallen.
Vanaf 2021 worden de voorzieningen aangehouden in het gemeenschappelijk voorzieningsfonds (GVF). Het GVF is ingesteld bij het Financieel Reglement6 om de voorzieningen (d.w.z. aangehouden middelen) aan te houden ter dekking van financiële verplichtingen die voortvloeien uit financieringsinstrumenten, begrotingsgaranties en leningen voor financiële bijstand in het kader van het MFK 2021-2027. Het fonds bevat ook een aantal voorzieningen voor financiële verplichtingen die voortvloeien uit voorgaande MFK’s.
Het GVF is opgericht en fungeert als één portefeuille, waarin momenteel voorzieningen voor verschillende EU-begrotingsgaranties en programma’s voor financiële bijstand worden gecombineerd. De middelen van het GVF worden toegewezen aan compartimenten, zodat de bedragen betreffende de bijdragende begrotingsgaranties en programma’s voor financiële bijstand traceerbaar zijn.
Per 31 december 2022 houdt de Commissie financiële activa in het GVF aan voor de volgende compartimenten:
- Garantiefonds voor externe acties — 2,5 miljard EUR;
- EFSI — 8,5 miljard EUR
- EFDO — 0,7 miljard EUR
- NDICI EFDO+ — 1,1 miljard EUR
- InvestEU EU-compartiment — 1,7 miljard EUR
- InvestEU lidstaatcompartiment Tsjechië — 14 miljoen EUR
- InvestEU lidstaatcompartiment Finland — 18 miljoen EUR
- InvestEU blendingverrichtingen — 18 miljoen EUR.
Daarnaast wordt 342 miljoen EUR op de centrale kasrekening van de Commissie aangehouden als liquiditeitsbuffer ter dekking van onmiddellijke beroepen op garanties.
19. Verstrekte leningen en daarmee samenhangende opgenomen middelen voor financiële bijstandsprogramma’s
De leningsactiviteiten van de EU voor financiële bijstandsprogramma’s zijn operaties buiten de begroting. Met uitzondering van NGEU worden de aangetrokken middelen back-to-back, d.w.z. met dezelfde coupon en looptijd en voor hetzelfde bedrag, uitgeleend aan het begunstigde land. Als gevolg hiervan gebruikt de EU voor de opgenomen leningen het geld dat zij ontvangt uit de verstrekte leningen. Wel blijft de schuldendienst van de opgenomen leningen een juridische verbintenis voor de EU, die ervoor moet zorgen dat alle betalingen volledig en op tijd geschieden. De Commissie heeft procedures ingesteld om ook in geval van wanbetaling, de terugbetaling van leningen te verzekeren.
De Commissie verstrekt op grond van een besluit van het Europees Parlement en de Raad financiële bijstand aan lidstaten en derde landen in de vorm van bilaterale leningen die op de kapitaalmarkten worden gefinancierd met een garantie van de EU-begroting. In 2022 heeft de Commissie, handelend namens de EU, zes belangrijke programma’s uitgevoerd in het kader waarvan zij leningen kan verstrekken:
- bijstand van SURE;
- bijstand van het Europees financieel stabilisatiemechanisme (EFSM);
- macrofinanciële bijstand (MFB);
- de betalingsbalanssteun (BB);
- Euratom; en
- NGEU — zie voor nadere informatie punt 2 hierboven.
Per 31 december 2022 bedroegen de voor financiële bijstand verstrekte leningen, met uitzondering van NGEU (zie punt 2), nominaal:
(in miljard EUR) | ||||
Totaal verstrekt | Totaal uitbetaald per jaareinde | Totaal terugbetaald per jaareinde | Uitstaand per jaareinde | |
SURE | ||||
België | 8,2 | 8,2 | - | 8,2 |
Bulgarije | 1,0 | 1,0 | - | 1,0 |
Kroatië | 1,6 | 1,6 | - | 1,6 |
Cyprus | 0,6 | 0,6 | - | 0,6 |
Tsjechië | 4,5 | 4,5 | - | 4,5 |
Estland | 0,2 | 0,2 | - | 0,2 |
Griekenland | 6,2 | 6,2 | - | 6,2 |
Hongarije | 0,7 | 0,7 | - | 0,7 |
Ierland | 2,5 | 2,5 | - | 2,5 |
Italië | 27,4 | 27,4 | - | 27,4 |
Letland | 0,5 | 0,5 | - | 0,5 |
Litouwen | 1,1 | 1,1 | - | 1,1 |
Malta | 0,4 | 0,4 | - | 0,4 |
Polen | 11,2 | 11,2 | - | 11,2 |
Portugal | 6,2 | 6,2 | - | 6,2 |
Roemenië | 3,0 | 3,0 | - | 3,0 |
Slowakije | 0,6 | 0,6 | - | 0,6 |
Slovenië | 1,1 | 1,1 | - | 1,1 |
Spanje | 21,3 | 21,3 | - | 21,3 |
98,4 | 98,4 | - | 98,4 | |
EFSM | ||||
Ierland | 22,5 | 22,5 | - | 22,5 |
Portugal | 24,3 | 24,3 | (0,5) | 23,8 |
46,8 | 46,8 | (0,5) | 46,3 | |
MFB | ||||
Oekraïne | 12,2 | 12,2 | (0,6) | 11,6 |
Tunesië | 1,4 | 1,4 | - | 1,4 |
Jordanië | 1,1 | 0,9 | - | 0,9 |
Overige | 1,4 | 1,3 | (0,2) | 1,1 |
16,1 | 15,8 | (0,8) | 15,0 | |
BB | ||||
Letland | 2,9 | 2,9 | (2,7) | 0,2 |
2,9 | 2,9 | (2,7) | 0,2 | |
EURATOM | ||||
Energoatom en K2R4 — Oekraïne | 0,4 | 0,4 | (0,1) | 0,3 |
Overige | 0,4 | 0,4 | (0,4) | - |
0,8 | 0,8 | (0,5) | 0,3 | |
Totaal | 165,0 | 164,7 | (4,5) | 160,2 |
Het terugbetalingsschema voor de uitstaande bedragen per jaareinde is als volgt:
(in miljard EUR) | ||||||
SURE | EFSM | MFB | BB | EURATOM | TOTAAL | |
2023 | - | 3,5 | 0,1 | - | - | 3,6 |
2024 | - | 2,6 | 0,6 | - | - | 3,2 |
2025 | 8,0 | 2,4 | - | 0,2 | - | 10,6 |
2026 | 8,0 | 6,2 | 0,1 | - | - | 14,3 |
2027 | - | 3,0 | 0,2 | - | 0,1 | 3,3 |
2028 | 10,0 | 2,3 | 0,2 | - | 0,1 | 12,6 |
2029 | 8,2 | 1,4 | 0,9 | - | - | 10,4 |
2030 | 10,0 | - | 0,1 | - | 0,1 | 10,2 |
2031 | - | 7,3 | 1,2 | - | 0,1 | 8,6 |
2032 | - | 3,0 | 0,7 | - | - | 3,7 |
2033 | - | 2,1 | 0,5 | - | - | 2,6 |
2034 | - | - | 0,7 | - | - | 0,7 |
2035 | 8,5 | 2,0 | 2,0 | - | - | 12,5 |
2036 | 9,0 | 5,7 | 1,3 | - | - | 16,0 |
2037 | 8,7 | - | 0,9 | - | - | 9,6 |
2038 | - | 1,8 | - | - | - | 1,8 |
2039 | - | - | - | - | - | |
2040 | 7,0 | - | 0,5 | - | - | 7,5 |
2041 | - | - | - | - | ||
2042 | - | 3,0 | 2,0 | - | - | 5,0 |
2043 | - | - | - | - | - | |
2044 | - | - | - | - | - | |
2045 | - | - | - | - | - | |
2046 | 5,0 | - | - | - | - | 5,0 |
2047 | 6,0 | - | - | - | - | 6,0 |
2048 | - | - | - | - | - | |
2049 | - | - | - | - | - | |
2050 | 10,0 | - | - | - | - | 10,0 |
2051 | - | - | - | - | - | |
2052 | - | - | 0,5 | - | - | 0,5 |
2053 | - | - | 2,5 | - | - | 2,5 |
Totaal | 98,4 | 46,3 | 15,0 | 0,2 | 0,3 | 160,2 |
SURE is in 2020 opgericht om financiële bijstand te verlenen aan lidstaten die op hun grondgebied te maken krijgen met, of ernstig worden bedreigd door een grote economische verstoring als gevolg van de COVID-19-pandemie. Het instrument vormt een aanvulling op de nationale maatregelen van de getroffen lidstaten. De financiële bijstand bedraagt maximaal 100 miljard EUR voor alle lidstaten samen.
Eind 2022 hadden de lidstaten leningfaciliteitsovereenkomsten ondertekend voor 98,4 miljard EUR, die eind 2022 volledig waren uitbetaald. In 2022 heeft de Commissie nieuwe leningen uitgekeerd voor een totaalbedrag van 8,7 miljard EUR. De looptijd van de leningen varieert tussen 5 en 30 jaar.
Het EFSM is opgericht om financiële bijstand te verlenen aan alle lidstaten die worden geconfronteerd met of bedreigd door ernstige financieel-economische ontregeling ten gevolge van buitengewone gebeurtenissen waarop zij geen vat hebben. Het EFSM is aangesproken om financiële bijstand te verstrekken aan Ierland en Portugal tussen 2011 en 2014 mits zij hervormingen doorvoerden. Dit programma is afgelopen en er kunnen geen leningen meer worden opgenomen, maar het blijft van kracht voor specifieke taken zoals het verlengen van de looptijd van bestaande leningen en het verstrekken van overbruggingsleningen. In 2022 werden leningen aan Portugal ten bedrage van 2,2 miljard EUR, die in april 2022 vervielen, verlengd met 4,5 jaar, terwijl 0,5 miljard EUR werd terugbetaald.
Het MFB-programma is een vorm van financiële bijstand van de EU aan partnerlanden buiten de EU die een betalingsbalanscrisis doormaken. De bijstand wordt verstrekt in de vorm van leningen op (middel)lange termijn of giften, of een combinatie van beide, en is enkel beschikbaar voor landen met een uitkeringsprogramma van het Internationaal Monetair Fonds (IMF).
Oekraïne
In 2022 bereikten het Europees Parlement en de Raad overeenstemming over drie pakketten financiële bijstand aan Oekraïne7, voor een totaalbedrag van 7,2 miljard EUR, om de onmiddellijke veerkracht van het land te versterken na de niet-uitgelokte en ongerechtvaardigde aanvalsoorlog van Rusland. Alle leningen zijn aan het eind van 2022 aan Oekraïne uitbetaald. De looptijd van deze nieuwe leningen aan Oekraïne varieert tussen 10 en 30 jaar.
Eind 2022 bedroegen de totale aan Oekraïne uitstaande MFB-leningen 11,6 miljard EUR (nominaal bedrag).
Om de EU-steun aan Oekraïne in 2023 voort te zetten, hebben het Europees Parlement en de Raad op 14 december 2022 een nieuw pakket financiële bijstand van 18 miljard EUR goedgekeurd (Verordening (EU) 2022/2463). De Commissie en Oekraïne hebben begin 2023 een memorandum van overeenstemming en een leningfaciliteitsovereenkomst ondertekend, en op 31 mei 2023 was 7,5 miljard EUR aan leningen uitbetaald. De Commissie is van plan het resterende bedrag voor eind 2023 uit te betalen in maandelijkse tranches van 1,5 miljard EUR.
BB
Het BB-mechanisme is een bijstandsprogramma voor lidstaten buiten de eurozone die worden geconfronteerd met feitelijke of dreigende betalingsbalansmoeilijkheden. Betalingsbalanssteun wordt verstrekt in de vorm van leningen op middellange termijn waaraan de voorwaarde is gekoppeld dat beleidsmaatregelen worden genomen om de onderliggende economische problemen aan te pakken. De betalingsbalanssteun van de EU wordt doorgaans aangeboden in samenwerking met het IMF en andere internationale instellingen/landen. In 2022 hebben geen nieuwe verrichtingen of terugbetalingen van leningen plaatsgevonden.
De Europese Gemeenschap voor atoomenergie (Euratom, vertegenwoordigd door de Commissie) verstrekt leningen aan lidstaten en niet-lidstaten, alsook aan entiteiten van beide, voor de financiering van projecten in verband met energie-installaties.
20. Voorwaardelijke begrotingsverplichtingen voor financiële bijstandsprogramma’s
Opgenomen leningen van de EU zijn directe en onvoorwaardelijke verbintenissen van de EU en worden gegarandeerd door de EU-lidstaten (voorwaardelijke begrotingsverplichtingen). Leningen die zijn opgenomen voor de financiering van leningen aan landen buiten de EU, zijn gedekt door het GVF. Mocht een begunstigde lidstaat in gebreke blijven, dan zal de schuldendienst indien mogelijk worden onttrokken aan het beschikbare kassaldo van de Commissie. Indien dat op dat moment niet mogelijk is, zal de Commissie de nodige middelen bij de lidstaten ophalen. De EU-lidstaten zijn op grond van de EU-wetgeving inzake eigen middelen (artikel 14 van Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014) wettelijk verplicht voldoende middelen ter beschikking te stellen om te voldoen aan de verplichtingen van de EU. De investeerders zijn dus alleen blootgesteld aan het kredietrisico van de EU, en niet aan dat van de begunstigde van de gefinancierde leningen. Met “back-to-back”-leningen loopt de EU-begroting geen rente- of wisselkoersrisico’s.
De leningen die in het kader van het SURE-instrument aan de lidstaten worden verstrekt, worden ondersteund door een systeem van vrijwillige garanties van de lidstaten ten belope van 25 % van het maximumbedrag van de financiële bijstand. De bijdrage van elke lidstaat aan het totale bedrag van de garantie stemt overeen met zijn relatieve aandeel in het totale bruto nationaal inkomen (bni) van de Europese Unie op basis van de EU-begroting voor 2020.
De leningen ten belope van 6 miljard EUR die in 2022 in het kader van de buitengewone financiële bijstand van het MFB aan Oekraïne zijn verstrekt, worden voor 61 % van de blootstelling gedekt door een systeem van garanties van de lidstaten, waarbij de eerste 9 % van eventuele verliezen wordt gedekt door de EU-begroting (GVF). Zie toelichting 2.4.1.1 in de geconsolideerde jaarrekening van de EU.
Voor elk landprogramma worden het globale toegekende bedrag, het aantal te betalen termijnen en de maximale (gemiddelde) looptijd van het leningpakket vastgesteld bij besluiten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie. Vervolgens moeten de Commissie en het betrokken land overeenstemming bereiken over de lening-/financieringsparameters, in het bijzonder de duur van de termijnen. Daarnaast zijn alle termijnen van de lening (met uitzondering van de eerste) bij financiële EU-bijstand afhankelijk van de naleving van de contractvoorwaarden, een factor die eveneens de timing van financieringsoperaties beïnvloedt. De timing en looptijden van emissies hangen dus af van de desbetreffende EU-leningactiviteit. De financiering geschiedt uitsluitend in euro en de looptijden variëren van 3 tot 30 jaar.
21. JAARREKENINGANALYSE
22. ONTVANGSTEN
De geconsolideerde ontvangsten van de EU omvatten bedragen in verband met ruiltransacties en niet-ruiltransacties, waarvan de laatste het meest significant zijn. De vijfjarige trend van de belangrijkste categorieën ontvangsten uit niet-ruiltransacties (bni-middelen, traditionele eigen middelen, btw-middelen, de nieuwe eigen middelen uit kunststof verpakkingsafval, boetebedragen en terugvordering van uitgaven) is als volgt:
* Cijfers voor 2020 tot en met 2022: exclusief ontvangsten in verband met de terugtrekking van het VK uit de EU
Omdat de begrotingsontvangsten gelijk aan (of groter dan) de uitgaven moeten zijn, zijn de betalingen van het jaar de belangrijkste factor in de bovenstaande trend van de ontvangsten.
Geconsolideerde ontvangsten — belangrijkste ontwikkelingen in 2022
In 2022 bedroegen de geconsolideerde ontvangsten, die alle ontvangstencategorieën omvatten, 171,2 miljard EUR, tegen 178,9 miljard EUR het voorgaande jaar. De belangrijkste ontwikkelingen die de daling van 7,7 miljard EUR of 4,3 % verklaarden, waren:
- de traditionele eigen middelen uit geldboeten stegen van 20,6 miljard EUR in 2021 tot 23,5 miljard EUR in 2022. de stijging van 2,9 miljard EUR of 14,1 % is hoofdzakelijk het gevolg van het recente economische herstel;
- de btw-bijdragen stegen van 18,3 miljard EUR in 2021 naar 19,7 miljard EUR in 2022.
- De ontvangsten op basis van het bni (bruto nationaal inkomen), de belangrijkste component van de operationele ontvangsten van de EU, daalden van 116,0 miljard EUR in 2021 tot 103,9 miljard EUR in 2022. De daling met 12,1 miljard EUR of 10,4 % houdt verband met de stijging van de andere ontvangstencategorieën, aangezien met de ontvangsten op basis van het bni het deel van de begroting wordt gefinancierd dat niet door andere bronnen van ontvangsten wordt gedekt; en
- de financiële ontvangsten daalden met 2,5 miljard EUR, voornamelijk door een daling van de vertragingsrente voor douanezaken.
23. UITGAVEN
De belangrijkste uitgavencomponent in de geconsolideerde financiële staten wordt gevormd door uitgaven onder gedeeld beheer, die de volgende fondsen omvatten: i) het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF), ii) het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en andere instrumenten voor plattelandsontwikkeling (Elfpo), iii) het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) en het Cohesiefonds (CF), en iv) het Europees Sociaal Fonds (ESF). Deze middelen maakten in 2022 114,8 miljard EUR of 43,6 % van de totale uitgaven van 263,1 miljard EUR uit (2021: 119,9 miljard EUR, 54,3 % van de totale uitgaven). De uitsplitsing van de uitgaven onder gedeeld beheer en de relatieve gewichten ervan worden hieronder weergegeven:
De daling van de uitgaven onder gedeeld beheer is voornamelijk toe te schrijven aan lagere uitgaven in verband met het EFRO en het Cohesiefonds (3,8 miljard EUR) en het ESF (2,1 miljard EUR). Dit weerspiegelt de overgang van de vorige programmeringsperiode van het MFK 2014-2020 naar het huidige MFK voor de periode 2021-2027: de gedeclareerde kosten voor de vorige programmeringsperiode nemen af, terwijl de kosten voor de huidige periode laag zijn vanwege de trage start van de uitvoering ervan De uitgaven in verband met het Elfpo en andere instrumenten voor plattelandsontwikkeling en het ELGF stegen met respectievelijk 0,6 miljard EUR en 0,2 miljard EUR.
Na de succesvolle lancering van NGEU (zie punt 2) in 2021, bleven de uitgaven onder direct beheer, die de begrotingsuitvoering door de Commissie, uitvoerende agentschappen en trustfondsen vertegenwoordigen, stijgen, van 63,0 miljard EUR in 2021 tot 94,0 miljard EUR in 2022. De stijging van 31,0 miljard EUR is voornamelijk toe te schrijven aan de niet-terugvorderbare steun in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit van NGEU, die 69,5 miljard EUR bedroeg (2021: 42,9 miljard EUR).
Uitgaven onder indirect beheer vertegenwoordigen de begrotingsuitvoering door agentschappen en organen van de EU, derde landen, internationale organisaties en andere entiteiten. In 2022 bedroegen de uitgaven onder indirect beheer 13,6 miljard EUR, (2021: 10,9 miljard EUR). De stijging kan voornamelijk worden verklaard door de verhoogde uitgaven op het gebied van extern optreden.
24. ACTIVA
Per 31 december 2022 bedroegen de totale activa 445,9 miljard EUR (2021: 414,1 miljard EUR) — de stijging is toe te schrijven aan de uitbreiding van de leningsactiviteiten van het SURE-instrument en aan de leningen en voorschotten die zijn betaald in het kader van het NGEU-instrument. De belangrijkste posten waren andere financiële activa dan geldmiddelen en kasequivalenten (235,4 miljard EUR), voorfinanciering (100,5 miljard EUR), vorderingen en verhaalbare bedragen (48,2 miljard EUR) en geldmiddelen en kasequivalenten (46,5 miljard EUR). Andere activa, ten belope van 15,2 miljard EUR, omvatten voornamelijk vaste bedrijfsmiddelen en immateriële activa.
De toename van de totale activa met 31,8 miljard EUR of 7,7 % ten opzichte van het voorgaande jaar was voornamelijk toe te schrijven aan de volgende effecten:
- de uitstaande leningen stegen van 163,6 miljard EUR in 2021 tot 204,4 miljard EUR in 2022. De stijging van 40,8 miljard EUR of 24,9 % is voornamelijk het gevolg van de uitgifte van nieuwe leningen voor financiële bijstandsprogramma’s aan lidstaten in het kader van de programma’s van de RRF (27,2 miljard EUR) en SURE (8,7 miljard EUR), en nieuwe leningen in het kader van het MFB-programma voor financiële bijstand (7,5 miljard EUR), waarvan 7,2 miljard EUR aan Oekraïne werd uitbetaald;
- de totale voorfinanciering steeg van 93,4 miljard EUR in 2021 tot 100,5 miljard EUR in 2022. De daling van 7,9 miljard EUR van de niet-terugvorderbare financiële steun die in het kader van de RRF werd verleend, werd meer dan gecompenseerd door de toegenomen voorfinancieringsbetalingen op het gebied van cohesie (EFRO, ESF, CF), waar naast de eerste voorfinanciering die voor de programmeringsperiode 2021-2027 werd uitbetaald (5,4 miljard EUR), nieuwe voorfinancieringsbetalingen werden verricht voor de periode 2014-2020, die voornamelijk betrekking hebben op de aanvankelijke voorfinanciering van React-EU (3,5 miljard EUR);
- geldmiddelen en kasequivalenten stegen van 44,9 miljard EUR in 2021 tot 46,5 miljard EUR in 2022. De stijging van 1,6 miljard EUR of 3,6 % is voornamelijk toe te schrijven aan de liquiditeit in verband met NGEU (19,9 miljard EUR op de NGEU-rekening en 0,6 miljard EUR aan middelen op de centrale kasrekening van de Commissie in afwachting van de uitbetaling aan de begroting voor MFK-programma’s); en
- vorderingen en verhaalbare bedragen daalden van 72,4 miljard EUR tot 48,2 miljard EUR. De daling van 24,2 miljard EUR of 33,4 % is voornamelijk te wijten aan de daling van verhaalbare bedragen in verband met het terugtrekkingsakkoord met het VK.
Op 31 januari 2020 heeft het Verenigd Koninkrijk (VK) zich teruggetrokken uit de Europese Unie. De voorwaarden van het vertrek zijn vastgelegd in een akkoord over de terugtrekking van het VK uit de EU en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, ook “het terugtrekkingsakkoord” of “TA” genoemd. In het kader van deze overeenkomst stemde het VK ermee in alle financiële verplichtingen na te komen die het was aangegaan toen het lid van de EU was. De overeenkomst is op 31 januari 2020 in werking getreden. Het VK zal blijven bijdragen aan de EU-begroting en gebruik blijven maken van EU-programma’s en -uitgaven van vóór 2021 alsof het een lidstaat was. Het VK zal ook bepaalde welomschreven bedragen terugkrijgen die het aan de EU-begroting heeft betaald of die de EU-begroting heeft ontvangen en die verband houden met de periode waarin het lid was. De EU brengt tweemaal per jaar verslag uit aan het VK over de verschuldigde bedragen en het VK betaalt deze maandelijks. De verslaglegging wordt jaarlijks bijgewerkt op basis van werkelijke cijfers.
De verplichtingen uit hoofde van het terugtrekkingsakkoord leiden voor de EU tot passiva en vorderingen die moeten worden berekend en weergegeven in de jaarrekening van de EU en hebben met name betrekking op de volgende gebieden:
- eigen middelen (artikel 136);
- nog betaalbaar te stellen vastleggingen (artikel 140);
- mededingingsboeten (artikel 141);
- verplichtingen van de Unie (artikel 142);
- voorwaardelijke financiële verplichtingen en financiële instrumenten (artikelen 143 en 144);
- nettoactiva van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (artikel 145);
- investering van de EU in het Europees Investeringsfonds, EIF (artikel 146);
- voorwaardelijke verplichtingen in verband met rechtszaken (artikel 147).
Miljoen EUR | |||||
Artikel 140 | Artikel 142 | Overige | 31.12.2022 | 31.12.2021 | |
Verschuldigd door het VK | 17 029 | 9 587 | 68 | 26 683 | 43 982 |
Verschuldigd aan het VK | – | – | (2 812) | (2 812) | (2 229) |
Totaal | 17 029 | 9 587 | (2 744) | 23 871 | 41 753 |
Langlopend | 8 465 | 9 298 | (2 953) | 14 810 | 30 839 |
Kortlopend | 8 563 | 288 | 209 | 9 061 | 10 913 |
Voor
financiering
In 2022 bedroeg de voorfinanciering (exclusief andere voorschotten aan de lidstaten en bijdragen aan de trustfondsen Bêkou en Afrika) 94,1 miljard EUR (2021: 86,2 miljard EUR), welk bedrag nagenoeg volledig betrekking had op activiteiten van de Commissie. De stijging met 7,9 miljard EUR of 9,2 % houdt verband met de stijging van voorfinanciering in verband met gedeeld beheer van 31,8 miljard EUR in 2021 tot 40,6 miljard EUR in 2022:
Het niveau van de in het kader van MFK-programma’s toegekende voorfinanciering wordt aanzienlijk beïnvloed door de respectieve MFK-cyclus — zo zullen aan het begin van een MFK-periode naar verwachting grote voorschotten aan de lidstaten worden betaald in het kader van het cohesiebeleid, en deze bedragen blijven voor de lidstaten beschikbaar tot de afsluiting van de programma’s. Daarnaast wordt er jaarlijks een voorfinanciering uitbetaald, die binnen een jaar moet worden gebruikt of het volgende jaar wordt teruggevorderd in het kader van de jaarlijkse cyclus van afsluiting van de rekeningen. De Commissie stelt alles in het werk om ervoor te zorgen dat de voorfinanciering op een passend niveau wordt gehandhaafd. Er moet een evenwicht worden gevonden tussen het waarborgen van toereikende financiering voor projecten en de tijdige erkenning van de uitgaven.
25. PASSIVA
Per 31 december 2022 bedroegen de totale passiva 577,2 miljard EUR (2021: 496,4 miljard EUR) — de stijging is voornamelijk het gevolg van de leningen die in 2022 zijn opgenomen in het kader van SURE en NGEU. De belangrijkste passiva bestonden uit leningen voor NGEU en financiële bijstand (344,3 miljard EUR), overlopende posten (86,2 miljard EUR), verplichtingen voor pensioenen en andere verplichtingen voor personeelsbeloningen na uitdiensttreding (80,6 miljard EUR) en crediteuren (55,3 miljard EUR).
De stijging van 80,8 miljard EUR of 16,3 % ten opzichte van het voorgaande jaar was voornamelijk toe te schrijven aan de volgende effecten:
- de opgenomen leningen stegen van 236,7 miljard EUR in 2021 tot 344,3 miljard EUR in 2022. De stijging van 107,6 miljard EUR of 45,5 % houdt voornamelijk verband met de nieuwe uitgiften, exclusief terugbetalingen, in het kader van NGEU (96,9 miljard EUR) en met het aangaan van nieuwe leningen in het kader van SURE (8,7 miljard EUR) en MFB (7,5 miljard EUR);
- de overlopende posten stegen van 78,1 miljard EUR in 2021 tot 86,2 miljard EUR in 2022. De stijging van 8,1 miljard euro of 10,4 % heeft voornamelijk betrekking op de RRF, aangezien de lidstaten vooruitgang boeken met de uitvoering van hervormingen, en investeringen en mijlpalen naar schatting zijn verwezenlijkt;
- de crediteurenpost is toegenomen van 46,4 miljard EUR in 2021 tot 55,3 miljard EUR in 2022. De stijging van 8,9 miljard EUR of 19,2 % houdt ook vooral verband met de RRF (stijging van 5,5 miljard EUR) en de schulden uit eigen middelen (stijging van 3,7 miljard EUR); en
- de stijging van de bovenstaande passiva werd gedeeltelijk gecompenseerd door een daling van 41,9 miljard EUR of 34,2 % in de pensioenverplichtingen en andere verplichtingen na uitdiensttreding, die daalden van 122,5 miljard EUR in 2021 tot 80,6 miljard EUR in 2022. Deze daling is voornamelijk te wijten aan de actuariële winsten uit wijzigingen in de onderliggende financiële aannamen als gevolg van een scherpe stijging van de reële disconteringsvoeten in het jaar.
Totaal ontvangen kostendeclaraties en ontvangen facturen geboekt onder de balanspost Crediteuren
Nettoactiva
Per 31 december 2022 waren de passiva 131,3 miljard EUR hoger dan de activa (2021: 82,3 miljard EUR). De aanzienlijke stijging van 49,0 miljard EUR is voornamelijk toe te schrijven aan de leningen in verband met niet-terugvorderbare steun die in 2022 zijn opgenomen in het kader van NGEU (die leidden tot directe uitgaven voor beheer van 69,5 miljard EUR, een stijging van 26,6 miljard EUR ten opzichte van het voorgaande jaar). Er zij op gewezen dat het feit dat de passiva de activa overtreffen, niet betekent dat de EU-instellingen en -organen zich in financiële moeilijkheden bevinden, maar eerder dat bepaalde passiva ten laste van toekomstige jaarlijkse begrotingen worden gebracht. Veel uitgaven worden volgens de boekhoudregels op transactiebasis aan het lopende jaar toegerekend, ofschoon zij effectief in volgende jaren worden betaald en ten laste van toekomstige begrotingen worden gebracht; de overeenkomstige ontvangsten zullen pas in de toekomst worden geboekt. Afgezien van de leningen voor NGEU, die tussen 2028 en 2052 moeten worden terugbetaald, en de verplichting personeelsbeloningen, die gedurende verschillende tientallen jaren moet worden betaald, zijn de meest significante bedragen waarop moet worden gewezen de activiteiten in verband met het ELGF, waarvan het grootste deel gewoonlijk in het eerste kwartaal van het volgende jaar wordt betaald.
26. POLITIEK EN FINANCIEEL KADER VAN DE EU, GOVERNANCE EN REKENING EN VERANTWOORDING
De Europese Unie (EU) is een Unie waaraan de lidstaten bevoegdheden verlenen om hun gemeenschappelijke doelstellingen te verwezenlijken. De waarden waarop de Unie berust, zijn eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren. Deze waarden hebben de lidstaten gemeen in een samenleving die wordt gekenmerkt door pluralisme, non-discriminatie, verdraagzaamheid, rechtvaardigheid, solidariteit en gelijkheid van vrouwen en mannen.
27. HET POLITIEK EN FINANCIEEL KADER
EU-Verdragen | De overkoepelende doelstellingen en beginselen van de Unie en de Europese instellingen zijn vastgelegd in de Verdragen. De Unie en de EU-instellingen mogen alleen optreden binnen de grenzen van de bevoegdheden die door de Verdragen zijn toegekend om de daarin bepaalde doelstellingen te verwezenlijken en moeten dit doen in overeenstemming met de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid8. Om haar doelstellingen te verwezenlijken |
en haar beleid uit te voeren, voorziet de Unie zich van de nodige financiële middelen. De Commissie is verantwoordelijk voor de bevordering van het algemeen belang van de Unie, wat de uitvoering van de begroting en het beheer van de programma’s in samenwerking met de lidstaten en in overeenstemming met het beginsel van goed financieel beheer omvat. |
De EU streeft de in het Verdrag genoemde doelstellingen na met behulp van verschillende instrumenten, waaronder de begroting van de EU. Andere voorbeelden van instrumenten zijn een gemeenschappelijk wettelijk kader of gezamenlijke beleidsstrategieën.
Meerjarig financieel kader en uitgavenprogramma’s | Het door de EU-begroting ondersteunde beleid wordt uitgevoerd overeenkomstig het meerjarig financieel kader (MFK) en sectorale wetgeving waarbij de uitgavenprogramma’s en instrumenten worden vastgesteld. Deze programma’s en instrumenten vertalen de politieke prioriteiten van de EU in financiële middelen, en dit over een periode die lang genoeg is om effectief te zijn en een coherente langetermijnvisie te bieden aan de begunstigden |
van EU-middelen en de medefinancierende nationale autoriteiten. Er worden jaarlijkse maximumbedragen (plafonds) vastgesteld voor de EU-uitgaven in hun totaliteit en voor de belangrijkste uitgavencategorieën (rubrieken). De som van de maxima van alle rubrieken vormt het totale maximum van de vastleggingskredieten. Het MFK wordt door de Raad met eenparigheid van stemmen van alle lidstaten vastgesteld, met instemming van het Europees Parlement. Het huidige meerjarig financieel kader 2021-2027 is op 17 december 2020 goedgekeurd. Het meerjarig financieel kader 2021-2027 wordt aangevuld met het tijdelijke herstelinstrument NextGenerationEU (zie punt 2). | |
Jaarlijkse begroting | De jaarlijkse begroting wordt opgesteld door de Commissie. Het Europees Parlement en de Raad bereiken overeenstemming (gewoonlijk medio december) over de begroting voor het volgende jaar, op basis van de procedure van artikel 314 VWEU. Overeenkomstig het beginsel van begrotingsevenwicht moeten de totale ontvangsten gelijk zijn aan de totale uitgaven (betalingskredieten) voor een bepaald begrotingsjaar. |
De belangrijkste financieringsbronnen van de EU-begroting zijn ontvangsten uit eigen middelen, die worden aangevuld door andere inkomsten. Er zijn vier soorten eigen middelen: de traditionele eigen middelen (hoofdzakelijk douanerechten), de eigen middelen op basis van de belasting over de toegevoegde waarde (btw), de eigen middelen op basis van niet-gerecycled kunststof verpakkingsafval (ingevoerd in 2021) en de middelen op basis van het bruto nationaal inkomen (bni). Andere inkomsten uit de activiteiten van de EU (bv. mededingingsgeldboeten) vertegenwoordigen gewoonlijk minder dan 10 % van de totale ontvangsten.
Beheersvormen | De EU-begroting wordt uitgevoerd aan de hand van drie beheersvormen, die bepalen hoe de gelden worden uitbetaald en beheerd: |
- Gedeeld beheer: een groot deel van de begroting (ongeveer drie vierde) wordt beheerd volgens het systeem van gedeeld beheer van de Commissie met de lidstaten, met name op het gebied van de structuurfondsen en landbouw.
- Direct beheer: de Commissie verzorgt ook zelf het beheer van programma’s of zij kan de uitvoering van welbepaalde programma’s delegeren aan uitvoerende agentschappen.
- Indirect beheer: daarnaast kunnen besluiten om uitgaven te doen op indirecte wijze worden beheerd middels andere organen binnen de EU of daarbuiten. In het Financieel Reglement en/of bijdrageovereenkomsten wordt vastgelegd welke controle- en verslagleggingsmechanismen door deze entiteiten in acht moeten worden genomen en welk toezicht door de Commissie wordt uitgeoefend wanneer begrotingsuitvoeringstaken worden toevertrouwd aan nationale agentschappen, de Europese Investeringsbankgroep, derde landen, internationale organisaties (bv. de Wereldbank of de Verenigde Naties) en andere entiteiten (bv. gedecentraliseerde agentschappen van de EU, gemeenschappelijke ondernemingen).
Financieringsinstrumenten en begrotingsgaranties | De traditionele begrotingsuitvoeringsmethode van subsidieverstrekking wordt aangevuld met het uitgeven van financiële instrumenten in de vorm van garanties, kapitaal en leningen. Bovendien neemt de EU leningen op voor specifieke financiële bijstandsprogramma’s om lidstaten en derde landen te ondersteunen in de vorm van bilaterale |
leningen die worden gefinancierd met op de kapitaalmarkten uitgegeven schuld met de garantie van de EU-begroting. In december 2022 stelden het Parlement en de Raad de uniforme financieringsaanpak voor het opnemen van leningen door de EU vast, waarbij de Commissie uitsluitend “EU-obligaties” zal uitgeven in plaats van obligaties met verschillende nominale waarden voor afzonderlijke programma’s. |
Financieel Reglement | Het Financieel Reglement (FR)9 dat van toepassing is op de algemene begroting, is een cruciale tekst in het regelgevingskader voor de EU-financiën. In dit Financieel Reglement worden gedetailleerde financiële regels vastgesteld voor de uitvoering van de EU-begroting en wordt de rol omschreven van de verschillende actoren die ervoor moeten zorgen dat het geld goed wordt beheerd en dat de gestelde doelen worden bereikt. Het bevat ook specifieke bepalingen die van toepassing zijn op |
financieringsinstrumenten, begrotingsgaranties en financiële bijstand. |
28. GOVERNANCE EN REKENING EN VERANTWOORDING
De EU beschikt over een institutioneel kader waarmee zij ernaar streeft haar waarden uit te dragen, haar doelstellingen te bevorderen, haar belangen en de belangen van haar burgers en van de lidstaten te dienen, en de samenhang, de doeltreffendheid en de continuïteit van haar beleid en haar optreden te verzekeren. De organisatiestructuur omvat instellingen, agentschappen en andere EU-organen. Het Financieel Reglement bepaalt samen met de toepasselijke boekhoudregels welke van deze entiteiten worden opgenomen in de geconsolideerde rekeningen van de EU (zie toelichting 9 bij de geconsolideerde jaarrekening van de EU voor de lijst van entiteiten die binnen het consolidatiebereik vallen).
Het Europees Parlement oefent samen met de Raad de wetgevingstaak en de begrotingstaak uit. De Commissie is politiek verantwoordelijk tegenover het Europees Parlement. De Raad vervult tevens beleidsbepalende en coördinerende taken binnen de algemene politieke koers en de prioriteiten van de Unie die door de Europese Raad zijn uitgezet.
De Europese Commissie is het uitvoerend orgaan van de Europese Unie. Zij bevordert het algemeen belang van de Unie en neemt daartoe passende initiatieven. Zij staat garant voor de toepassing van de Verdragen en ziet toe op de toepassing van het recht van de Unie door de lidstaten onder toezicht van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Zij oefent coördinerende, uitvoerende en beheerstaken uit, voert de begroting uit en beheert de programma’s.
De Commissie voert de begroting uit, grotendeels in samenwerking met de lidstaten10. Samen waken zij erover dat de kredieten worden gebruikt volgens de beginselen van goed financieel beheer. De met de uitvoering van de begroting verband houdende controle- en auditverplichtingen van de lidstaten wanneer zij medeverantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de begroting en de daaruit voortvloeiende verantwoordelijkheden, worden vastgesteld in verordeningen. Daarin wordt voor iedere instelling van de EU, wat betreft haar eigen uitgaven, ook bepaald welke verantwoordelijkheden deze draagt en welke gedetailleerde regels daarvoor gelden.
De governanceregelingen van de Commissie en de wijze waarop deze ervoor zorgen dat de Commissie functioneert als een moderne, verantwoordelijke en prestatiegerichte instelling, worden beschreven in de mededeling11 over governance in de Europese Commissie.
De Commissie vervult haar taken op gezag van het College van commissarissen, dat de prioriteiten stelt en de algemene politieke verantwoordelijkheid draagt voor de werkzaamheden van de Commissie. Als college werkt de Commissie onder de politieke aansturing van haar voorzitter, die in het kader van zijn of haar aanstelling de door hem of haar nagestreefde doelstellingen aan het Europees Parlement voorstelt in de vorm van de politieke richtsnoeren. De voorzitter beslist over de interne organisatie van de Commissie en waarborgt zodoende de samenhang, de doeltreffendheid en het collegiale karakter van haar optreden.
De operationele uitvoering van de begroting en het financieel beheer wordt door het College gedelegeerd aan de directeuren-generaal en diensthoofden, die bovenaan de administratieve structuur van de Commissie staan. Deze decentrale aanpak zorgt voor een bestuurscultuur die ambtenaren aanmoedigt om verantwoordelijkheid te nemen voor activiteiten waarover zij controle hebben en vereist dat zij zekerheid verschaffen over de activiteiten waarvoor zij rekenschap verschuldigd zijn.
Onder het gezag van de voorzitter en in nauwe samenwerking met het lid van de Commissie dat belast is met de begroting, het personeel en de administratie, en met betrokkenheid van de presidentiële en centrale diensten, zorgt de Corporate Management Board (bestuursraad) voor coördinatie, toezicht, advies en strategische richtsnoeren.
De interne regelingen bevatten een samenhangende reeks robuuste controle- en beheersinstrumenten op grond waarvan het College van commissarissen de politieke verantwoordelijkheid op zich kan nemen voor de werkzaamheden van de Commissie12.
Binnen de Commissie worden de taken en verantwoordelijkheden op het gebied van financieel beheer duidelijk afgebakend (bv. door het Financieel Reglement en de interne regels13) en dienovereenkomstig uitgeoefend. Als gedelegeerd ordonnateur zijn de directeuren-generaal en diensthoofden van de Commissie verantwoordelijk voor een goed financieel beheer van de EU-middelen, de naleving van de voorschriften van het Financieel Reglement, het risicobeheer en de vaststelling van een passend internecontrolekader.
De verantwoordelijkheid van de ordonnateurs omvat het hele beheersproces, vanaf het bepalen wat er moet worden gedaan om de door de instelling vastgestelde beleidsdoelstellingen te verwezenlijken tot het beheren van de activiteiten die zijn gestart, zowel vanuit operationeel standpunt als dat van een goed financieel beheer. Taken kunnen verder worden gedelegeerd aan directeuren, eenheidshoofden en anderen, die zodoende gesubdelegeerd ordonnateur worden. Elke gedelegeerd ordonnateur kan het risicobeheer en de interne controle toevertrouwen aan een of twee directeuren om toezicht te houden op de uitvoering van de internecontrolesystemen.
De centrale diensten van de Commissie geven richtsnoeren en advies, en bevorderen beste praktijken, onder andere via de werkzaamheden van de Corporate Management Board.
Krachtens het Financieel Reglement moet elke ordonnateur een jaarlijks activiteitenverslag (AAR) opstellen over de bereikte resultaten en over de interne controle en het financieel beheer tijdens het jaar. Het AAR bevat een verklaring dat de middelen zijn gebruikt overeenkomstig de beginselen van goed financieel beheer en dat er controleprocedures zijn ingesteld die de nodige garanties bieden wat betreft de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen. Het jaarlijkse beheers- en prestatieverslag over de EU-begroting14 is het belangrijkste instrument waarmee het College van commissarissen de politieke verantwoordelijkheid voor het financieel beheer van de EU-begroting op zich neemt.
De rekenplichtige van de Commissie is op centraal niveau verantwoordelijk voor het beheer van de kasmiddelen en de terugvorderingsprocedures, stelt de boekhoudregels vast op basis van internationaal aanvaarde boekhoudnormen en methodes voor de overheidssector (IPSAS), valideert de boekhoudsystemen en stelt de rekeningen van de Commissie en de geconsolideerde jaarrekening van de EU op. Daarnaast moet de rekenplichtige de jaarrekening aftekenen en daarbij verklaren dat die in alle materiële aspecten een getrouw beeld van de vermogenspositie, de resultaten van de verrichtingen en de kasstroom van de Unie geeft. De jaarrekening wordt vastgesteld door het College van commissarissen. De rekenplichtige oefent zijn taak op onafhankelijke wijze uit en draagt een grote verantwoordelijkheid voor de financiële verslaglegging door de Commissie.
De intern controleur van de Commissie bekleedt eveneens een onafhankelijke functie op centraal niveau en verstrekt onafhankelijke raadgevingen, adviezen en aanbevelingen over de kwaliteit en de werking van de internecontrolesystemen van de Commissie, de agentschappen van de EU en andere autonome organen.
Het Comité follow-up interne audit waarborgt de onafhankelijkheid van de intern controleur, monitort de kwaliteit van de interneauditwerkzaamheden en gaat na welk gevolg door de diensten van de Commissie wordt gegeven aan interne en externe auditaanbevelingen, alsook aan de kwijtingsbevindingen en -aanbevelingen van de Europese Rekenkamer over de betrouwbaarheid van de geconsolideerde jaarrekening van de EU. De adviezen van het comité dragen bij aan de algehele verdere verbetering van de doeltreffendheid en doelmatigheid van de Commissie bij het behalen van haar doelstellingen en faciliteren het toezicht van het College op de governance, het risicobeheer en de internecontrolepraktijken van de Commissie.
Overeenkomstig de beginselen van goed financieel beheer moeten de middelen op een effectieve, efficiënte en zuinige manier worden beheerd. Er bestaat een verantwoordingskader op basis van uitgebreide rapportage, externe controles en politieke controle om redelijke zekerheid te bieden dat EU-middelen op de juiste wijze worden besteed.
Het Europees Parlement besluit, na een aanbeveling van de Raad, om al dan niet zijn definitieve goedkeuring te verlenen — “verlenen van kwijting” genoemd — aan de wijze waarop de Commissie de EU-begroting in een bepaald jaar heeft uitgevoerd. De jaarlijkse kwijtingsprocedure staat er garant voor dat de Commissie politiek verantwoording aflegt voor de uitvoering van de EU-begroting.
Elk jaar onderzoekt de Europese Rekenkamer de betrouwbaarheid van de rekeningen, de wettigheid en regelmatigheid van alle ontvangsten en uitgaven, alsmede de deugdelijkheid van het financieel beheer en de kwaliteitsaspecten van de begrotingsuitvoering, met inbegrip van het prestatieaspect. Gezien het grote belang van NextGenerationEU, wordt het advies van de Europese Rekenkamer over de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven in het kader van de traditionele EU-begroting vanaf 2021 aangevuld met een afzonderlijk advies over de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit. De publicatie van het jaarverslag van de Europese Rekenkamer is het startpunt voor de kwijtingsprocedure. De controleurs stellen ook speciale verslagen op over specifieke uitgaven of beleidsterreinen, of over begrotings- of beheerskwesties.
Het kwijtingsbesluit is tevens gebaseerd op de geïntegreerde financiële en verantwoordingsverslagen van de Commissie, op hoorzittingen met de commissarissen in het Europees Parlement en op de antwoorden op schriftelijke vragen aan de Commissie.
NOTA BIJ DE GECONSOLIDEERDE REKENINGEN
De geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het jaar 2022 is opgesteld op basis van de inlichtingen die de instellingen en organen overeenkomstig artikel 246, lid 2, van het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Unie hebben verstrekt. Ik verklaar dat de jaarrekening is opgesteld overeenkomstig titel XIII van dit Financieel Reglement en de in de toelichtingen bij de financiële staten beschreven boekhoudbeginselen, -regels en -methoden.
Ik heb van de rekenplichtigen van deze instellingen en organen, die voor de betrouwbaarheid instaan, alle inlichtingen verkregen die nodig zijn voor het opstellen van de jaarrekening die een beeld van de activa en de passiva van de Europese Unie en de uitvoering van de begroting geeft.
Ik verklaar dat ik op basis van deze inlichtingen en op basis van de controles die ik noodzakelijk achtte om de jaarrekening van de Europese Commissie te kunnen aftekenen, redelijke zekerheid heb dat de jaarrekening in alle materiële opzichten een getrouw beeld van de vermogenspositie, de resultaten van de verrichtingen en de kasstromen van de Europese Unie geeft.
Rekenplichtige van de Europese Commissie
19 juni 2023
BEGROTINGSJAAR 2022
GECONSOLIDEERDE FINANCIËLE STATEN EN TOELICHTINGEN DAARBIJ
Doordat de cijfers afgerond zijn tot miljoen euro, kan het lijken alsof sommige financiële gegevens in de tabellen hieronder niet correct zijn opgeteld.
INHOUDSOPGAVE
BALANS 42
STAAT VAN DE FINANCIËLE RESULTATEN 43
KASSTROOMOVERZICHT 44
MUTATIEOVERZICHT VAN DE NETTOACTIVA 45
TOELICHTINGEN BIJ DE FINANCIËLE OVERZICHTEN 46
1. BELANGRIJKSTE GEHANTEERDE GRONDSLAGEN VOOR FINANCIËLE VERSLAGLEGGING 48
2. TOELICHTINGEN BIJ DE BALANS 65
3. TOELICHTINGEN BIJ DE STAAT VAN DE FINANCIËLE RESULTATEN 106
4. VOORWAARDELIJKE VERPLICHTINGEN EN ACTIVA 116
5. VASTLEGGINGEN IN DE BEGROTING EN JURIDISCHE VERBINTENISSEN 122
6. FINANCIEEL RISICOBEHEER 127
7. INFORMATIEVERSCHAFFING OVER VERBONDEN PARTIJEN 149
8. GEBEURTENISSEN NA DE BALANSDATUM 151
9. CONSOLIDATIEBEREIK 152
BALANS
* Het Europees Parlement heeft op 23 november 2022 een begroting goedgekeurd die erin voorziet dat de verplichtingen op korte termijn van de Unie worden betaald uit eigen middelen die in het volgende jaar bij de lidstaten worden geïnd of opgevraagd. Aanvullend waarborgen de lidstaten overeenkomstig artikel 83 van het Statuut (Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van 29 februari 1968, gewijzigd) gezamenlijk de uitbetaling van de pensioenen.
STAAT VAN DE FINANCIËLE RESULTATEN
KASSTROOMOVERZICHT
MUTATIEOVERZICHT VAN DE NETTOACTIVA
TOELICHTINGEN BIJ DE FINANCIËLE OVERZICHTEN
Opgemerkt zij dat in de volgende tabellen de bedragen betreffende het VK met betrekking tot MFK’s tot eind 2020 nog steeds onder de rubriek lidstaten zijn opgenomen, aangezien het VK zich weliswaar op 1 februari 2020 uit de Unie heeft teruggetrokken, overeenkomstig het terugtrekkingsakkoord, maar financiële betrekkingen met de Unie blijft onderhouden die gelijkwaardig zijn aan die van een lidstaat voor deze perioden.
1. BELANGRIJKSTE GEHANTEERDE GRONDSLAGEN VOOR FINANCIËLE VERSLAGLEGGING
2.
Inhoudsopgave
- Rechtsgrondslag
- 6. Overzicht
- 7. Opgenomen leningen
- Niet-terugvorderbare steun
- Verstrekte leningen
- 9. Liquiditeit
- 13. Begrotingsuitvoering
- 14. Nog betaalbaar te stellen vastleggingen
- 15. Begrotingsresultaat
- SURE
- EFSM
- MFB
- Euratom
- Vijfjarige trend van de ontvangsten uit de belangrijkste niet-ruiltransacties*
- Belangrijkste uitgaven onder gedeeld beheer voor het begrotingsjaar 2022
- Samenstelling van de activa op 31 december 2022
- Terugtrekking van het VK uit de EU
- Voorfinanciering door de Commissie volgens beheersvorm
- Samenstelling van de passiva op 31 december 2022
- Totaal ontvangen kostendeclaraties en ontvangen facturen geboekt onder de balanspost Crediteuren
- 29. Institutionele structuur
- 30. De governancestructuur van de Commissie
- 31. Het financieel beheer van de Commissie
- 32. Externe controle en kwijtingsprocedure
- Rosa ALDEA BUSQUETS
- EUROPESE UNIE
- Toepassing van nieuwe en gewijzigde boekhoudregels van de Europese Unie (EAR)
- Nieuwe EAR vastgesteld, maar nog niet van kracht op 31 december 2022
- Consolidatiebereik
- Entiteiten waarover zeggenschap wordt uitgeoefend
- Gezamenlijke overeenkomsten
- Geassocieerde deelnemingen
- Niet-geconsolideerde entiteiten waarvan de Commissie de middelen beheert
- 6. Munteenheid en omrekeningsbeginselen
- Verrichtingen en saldi
- Wisselkoersen met de euro
- 7. Gebruik van ramingen
- 9. Immateriële activa
- 10. Vaste bedrijfsmiddelen
- Leaseovereenkomsten
- 11. Waardevermindering van niet-financiële activa
- 12. Beleggingen verwerkt volgens de vermogensmutatiemethode
- 13. Financiële activa
- Eerste opname en waardering
- Waardering na eerste opname
- Reële waarde bij waardering na eerste opname
- Waardevermindering van financiële activa
- Niet langer opnemen in de balans
- 14. Inventaris
- 15. Voorfinanciering
- 16. Vorderingen uit ruiltransacties en verhaalbare bedragen uit niet-ruiltransacties
- 17. Geldmiddelen en kasequivalenten
- 18. Personeelsbeloningen
- Kortetermijnpersoneelsbeloningen
- Vergoedingen na uitdiensttreding
- 19. Voorzieningen
- 20. Financiële verplichtingen
- 21. Crediteuren
- 22. Overlopende posten
- 24. Ontvangsten
- Eigen middelen op basis van btw, bni en kunststof verpakkingsafval
- Traditionele eigen middelen
- Geldboeten
- a. hetzij het besluit te aanvaarden, waarna zij de geldboete binnen de gestelde termijn moeten betalen en het bedrag definitief wordt geïnd door de EU; of
- ONTVANGSTEN UIT RUILTRANSACTIES
- Rentebaten en -lasten
- Dividendinkomsten
- Baten en lasten uit financiële activa met verwerking van waardeveranderingen in overschot of tekort
- Ontvangsten uit hoofde van financiëlegarantiecontracten
- 25. Uitgaven
- 27. Voorwaardelijke activa
- 28. Voorwaardelijke verplichtingen
- Samengevatte financiële informatie EIF
- Herstel- en veerkrachtfaciliteit (RRF)
- Steun om het risico op werkloosheid in noodsituaties te beperken (SURE)
- Europees financieel stabilisatiemechanisme (EFSM)
- Betalingsbalans (BB)
- Macrofinanciële bijstand (MFB)
- Leningen van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom)
- Effectieve rentevoeten van leningen (uitgedrukt als een rente-interval)
- EU-begrotingsgarantie
- Verplichtingen van het VK als gevolg van zijn vertrek uit de EU
- 37. Andere leningen
- 38. Financiële activa gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in overschot of tekort (FVSD)
- Financiële activa gewaardeerd tegen FVSD niet-derivaten, per soort
- Financiële activa gewaardeerd tegen FVSD niet-derivaten, per programma
- Innovatiefonds (IF)
- BUFI-beleggingen
- EGKS in liquidatie
- Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling
- Gemeenschappelijk voorzieningsfonds (GVF)
- Horizon 2020 en Horizon Europa
- Connecting Europe Facility
- EU-eigenvermogensfaciliteiten voor het mkb
- Reëlewaardehiërarchie van niet-afgeleide financiële activa tegen FVSD
- Aansluiting van niet-afgeleide financiële activa gewaardeerd aan de hand van waarderingstechnieken met niet op waarneembare marktgegevens gebaseerde input (niveau 3)
- 40. Financiële activa en passiva gewaardeerd tegen FVSD derivaten
- Termijncontracten in vreemde valuta
- Garanties op de aandelenportefeuilles
- Garantie voor valutarisico
- Reëlewaardehiërarchie van afgeleide financiële activa en verplichtingen
- Aansluiting van afgeleide financiële activa en verplichtingen gewaardeerd aan de hand van waarderingstechnieken met niet op waarneembare marktgegevens gebaseerde input (niveau 3)
- 42. Voorfinanciering
- Ontvangen garanties op voorfinanciering
- 43. Overige voorschotten voor de lidstaten
- Voorschotten aan de lidstaten voor financieringsinstrumenten onder gedeeld beheer
- Steunregelingen
- Verhaalbare bedragen eigen middelen
- Verhaalbare bedragen ELGF en plattelandsontwikkeling
- 47. Terugtrekkingsakkoord VK
- Aandeel van het VK (artikel 139)
- Betalingen in het kader van het terugtrekkingsakkoord
- Andere artikelen
- 48. Verhaalbare bedragen in verband met mededingingsboeten
- 49. Overlopende posten
- 50. Vorderingen uit ruiltransacties
- 54. NGEU
- 55. Financieringsinstrumenten
- 56. Geldboeten
- 58. Nettoverplichtingen voor personeelsbeloningen
- Pensioenregeling voor Europese ambtenaren
- Andere pensioenstelsels
- Gemeenschappelijk stelsel van ziektekostenverzekering
- 59. Mutatie in de contante waarde van de brutoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten
- 60. Fondsbeleggingen
- 62. Gevoeligheidsanalyse
- Gevoeligheid van de pensioenregeling van de Europese ambtenaren
- Gevoeligheid van het gemeenschappelijk stelsel van ziektekostenverzekering
- Rechtszaken
- Ontmanteling kerninstallaties
- Effectieve rentevoeten leningen (uitgedrukt als een rente-interval)
- 67. Andere financiële verplichtingen
- Financiëleleaseschulden
- 68. Financiële verplichtingen in verband met garanties
- Verzoeken om voorfinanciering
- Schulden uit eigen middelen
- Landbouw: ELGF en plattelandsontwikkeling
- Cohesiebeleid
- EIB-ELM-garanties
- Garantie van het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI)
- Europees Fonds voor duurzame ontwikkeling (EFDO)
- Garantie voor extern optreden van het NDICI
- InvestEU-garantie
- Verplichtingen van het VK als gevolg van zijn vertrek uit de EU
- Verplichtingen van het VK als gevolg van zijn vertrek uit de EU
- 96. Rechtszaken op het gebied van boeten
- 97. Andere rechtszaken
- Landbouw
- Cohesie
- Andere rechtszaken
- Verplichtingen van het VK als gevolg van zijn vertrek uit de EU
- Fondsen onder gedeeld beheer
- Vastleggingen voor niet-terugbetaalbare steun in het kader van NGEU (RRF)
- Internationale thermonucleaire experimentele reactor (ITER)
- Visserijovereenkomsten
- Horizon Europa
- EURATOM
- Reserve voor aanpassing aan de brexit (BAR)
- Solidariteitsfonds van de Europese Unie (SFEU)
- Connecting Europe Facility (CEF2)
- Vastleggingen voor operationele leases
- Overige contractuele verbintenissen
- Waardering van financiële instrumenten
- Opgenomen en verstrekte leningen voor financiële bijstand en NGEU
- Risicobeheer in het kader van NextGenerationEU
- Kasverrichtingen
- Beheer van activa
- Gemeenschappelijk voorzieningsfonds
- Geldboeten
- Voorlopig geïnde geldboeten: BUFI-portefeuille
- Ontvangen financiële garanties
- 1. Maatregelen om het bedrag van de voorwaardelijke verplichtingen te beperken
- 2. Maatregelen betreffende de selectie van uitvoerende partners
- 3. Maatregelen om te zorgen voor adequate ex-antebegrotingscapaciteit voor het absorberen van beroepen op garanties
- 4. Maatregelen om het hoofd te bieden aan gerealiseerde verliezen die hoger zijn dan de raming vooraf
- Opgenomen en verstrekte leningen in het kader van NGEU en financiële bijstand
- Kasverrichtingen
- Geldboeten
- Begrotingsgaranties
- Gemeenschappelijk voorzieningsfonds
- Opgenomen en verstrekte leningen in het kader van NGEU en financiële bijstand
- Kasverrichtingen
- Geldboeten
- Gemeenschappelijk voorzieningsfonds
- EGKS in liquidatie
- Maximale blootstelling aan kredietrisico
- Verstrekte leningen: kredietkwaliteit
- Opgenomen en verstrekte leningen in het kader van NGEU en financiële bijstand
- Verstrekte leningen: Mutatie in de voorziening voor bijzondere waardeverminderingsverliezen
- Verstrekte leningen: Beoordeling van de fasering
- Verstrekte leningen: Waardering van te verwachten kredietverliezen
- Geldmiddelen en kasequivalenten: kredietkwaliteit
- Kasverrichtingen
- NGEU
- Vorderingen: kredietkwaliteit
- Voorlopig geïnde geldboeten: BUFI-portefeuille
- Financiëlegarantiecontracten: kredietkwaliteit
- Financiëlegarantiecontracten: Mutatie in de voorziening voor verliezen
- Financiëlegarantiecontracten: faseringsbeleid
- Begrotingsgaranties
- Looptijdanalyse van niet-afgeleide financiële verplichtingen per resterende contractuele looptijd
- Looptijdanalyse van afgeleide financiële verplichtingen per resterende contractuele looptijd
- Looptijdanalyse van financiëlegarantiecontracten die zijn uitgegeven in de vroegste periode waarin de garantie kan worden opgevraagd
- Leningsactiviteiten voor NGEU en financiële bijstand
- Kasverrichtingen
- Geldboeten
- Begrotingsgaranties
- Gemeenschappelijk voorzieningsfonds
- KLEINE ENTITEITEN
- EUROPESE UNIE
- Evenementen in 2022
- S - Speciale instrumenten
- 1. Ontvangsten uit eigen middelen
- 2. Traditionele eigen middelen (TEM)
- 3. Belasting over de toegevoegde waarde (btw)
- 4. Niet-gerecycled kunststof verpakkingsafval
- 5. Bruto nationaal inkomen (bni)
- 6. Brutovermindering
- 7. Aanpassingen aan eigen middelen van vorige begrotingsjaren
- Actuariële veronderstellingen
- Actuariële winsten en verliezen
- Administratieve kredieten
- Goedgekeurde begroting
- Gewijzigde begroting
- Bij de lidstaten op te vragen bedragen
- Jaarlijks activiteitenverslag (AAR)
- Kredieten
- Bestemmingsontvangsten
- Voor verkoop beschikbare financiële activa
- Begrotingsonderdeel
- Annulering van kredieten
- Overdracht van kredieten
- Vastlegging
- Vastleggingskredieten
- Aan het dienstjaar toegerekende pensioenkosten
- Vrijmaking
- Regeling met toegezegde uitkeringen
- Derivaten
- Direct beheer
- Disconteringsvoet
- Effectieve rentevoet
- Financiële activa of passiva gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in overschot of tekort
- Financiële correctie
- Indirect beheer
- Onderbrekingen en opschortingen
- Onregelmatigheid
- Vervallen kredieten
- Nog betaalbaar te stellen vastleggingen
- Eigen middelen
- Betalingskredieten
- Preventieve maatregel
- Gedeeld beheer
- Traditionele eigen middelen
- Overschrijvingen (tussen begrotingsonderdelen)
EN BOEKHOUDREGELS
De boekhouding van de EU wordt gevoerd overeenkomstig de bepalingen van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1), hierna “het Financieel Reglement” (FR) genoemd.
Overeenkomstig artikel 80 van het Financieel Reglement stelt de EU haar financiële staten op volgens boekhoudregels op transactiebasis die zijn afgeleid van de internationaal aanvaarde boekhoudnormen voor de overheidssector (IPSAS). De door de rekenplichtige van de Commissie vastgestelde boekhoudregels moeten worden toegepast door alle Europese instellingen en organen die binnen het consolidatiebereik vallen om te verzekeren dat de geconsolideerde rekeningen van de EU intern consistent zijn.
Herziene EAR van kracht voor jaarperioden die op of na 1 januari 2022 aanvangen
Er zijn geen nieuwe EAR van kracht geworden voor jaarperioden die op of na 1 januari 2022 aanvangen.
Er zijn geen nieuwe EAR vastgesteld die nog niet van kracht waren op 31 december 2022.
3. BOEKHOUDBEGINSELEN
De financiële staten zijn bedoeld om een breed scala aan gebruikers nuttige informatie te verschaffen over de vermogenspositie, de resultaten en de kasstromen van een bepaalde organisatie. Voor de EU als een organisatie in de openbare sector moeten deze staten meer in het bijzonder informatie verschaffen die nuttig is voor de besluitvorming en getuigen van de controleerbaarheid van de organisatie met betrekking tot de middelen die aan haar zijn toevertrouwd. Het spreekt voor zich dat dit document in deze geest is opgesteld.
De algemene overwegingen (of boekhoudbeginselen) die moeten worden gevolgd bij de opstelling van de financiële staten zijn vastgesteld in EU-boekhoudregel nr. 1 “Financiële staten” en zijn dezelfde als die welke zijn beschreven in IPSAS 1, namelijk: juiste weergave, transactiebasis, continuïteit, consistentie van de presentatie, materialiteit, hergroepering, verrekening en vergelijkende informatie.
De kwalitatieve aspecten van financiële verslaglegging zijn relevantie, getrouwe weergave (betrouwbaarheid), begrijpelijkheid, tijdigheid, vergelijkbaarheid en controleerbaarheid.
4. CONSOLIDATIE
De geconsolideerde financiële staten van de EU omvatten alle betekenisvolle entiteiten waarover zeggenschap wordt uitgeoefend, gezamenlijke overeenkomsten en geassocieerde deelnemingen. De volledige lijst van entiteiten die onder de consolidatie vallen, zijnde momenteel 54 entiteiten waarover zeggenschap wordt uitgeoefend en 1 geassocieerde deelneming (2021: 55 entiteiten waarover zeggenschap wordt uitgeoefend en 1 geassocieerde deelneming), is te vinden in toelichting 9. Entiteiten waarover zeggenschap wordt uitgeoefend, zijn onder andere de instellingen van de EU (met inbegrip van de Commissie, maar niet de Europese Centrale Bank) en de agentschappen van de EU (met uitzondering van die van het gemeenschappelijk en buitenlands veiligheidsbeleid). Ook de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal in liquidatie (EGKS i.l.) wordt beschouwd als een entiteit waarover zeggenschap wordt uitgeoefend. De enige geassocieerde deelneming van de EU is het Europees Investeringsfonds (EIF).
Entiteiten die onder de consolidatie vallen maar niet materieel zijn voor de geconsolideerde financiële EU-staten als geheel, moeten niet worden geconsolideerd of verwerkt volgens de vermogensmutatiemethode indien dit disproportioneel veel tijd of middelen van de EU zou vergen. Deze entiteiten worden aangeduid als “kleine entiteiten” en worden afzonderlijk vermeld in toelichting 9. In 2022 zijn acht entiteiten ingedeeld als dergelijke kleine entiteiten (2021: acht entiteiten).
Voor de bepaling van het consolidatiebereik wordt het begrip “zeggenschap” gehanteerd. Entiteiten waarover zeggenschap wordt uitgeoefend, omvatten alle entiteiten waarop de EU een blootstelling heeft of het recht op veranderlijke voordelen die uit haar betrokkenheid voortvloeien, en het vermogen om de aard en het bedrag van die voordelen te beïnvloeden vanwege haar zeggenschap over de andere entiteit. Deze macht moet actueel uitoefenbaar zijn en betrekking hebben op de activiteiten van de entiteit. Entiteiten waarover zeggenschap wordt uitgeoefend, zijn volledig geconsolideerd. De consolidatie begint op de eerste datum waarop de zeggenschap bestaat, en eindigt wanneer die zeggenschap niet langer bestaat.
De meest gebruikelijke indicatoren van zeggenschap binnen de EU zijn de volgende: oprichting van de entiteit bij de oprichtingsverdragen of afgeleide wetgeving, financiering van de entiteit uit de algemene begroting, het bestaan van stemrechten in de bestuursorganen, controle door de Europese Rekenkamer en kwijting door het Europees Parlement. Voor elke entiteit apart wordt nagegaan of één of alle van de bovengenoemde criteria voldoende zijn om tot zeggenschap te leiden.
Alle materiële verrichtingen en posities tussen entiteiten waarover door de EU zeggenschap wordt uitgeoefend, zijn buiten beschouwing gelaten. Niet-gerealiseerde baten en verliezen op dergelijke verrichtingen zijn niet materieel en zijn daarom niet buiten beschouwing gelaten.
Een gezamenlijke overeenkomst is een overeenkomst waarover de EU en een of meer partijen gezamenlijke zeggenschap uitoefenen. Gezamenlijke zeggenschap is het afgesproken delen van de zeggenschap over een overeenkomst door middel van een bindende overeenkomst, waarvan slechts sprake is wanneer besluiten over de relevante activiteiten unanieme instemming vereisen van de partijen die de zeggenschap delen. Gezamenlijke overeenkomsten kunnen gemeenschappelijke ondernemingen of gezamenlijke operaties zijn. Een gemeenschappelijke onderneming is een gezamenlijke overeenkomst die in een afzonderlijk vehikel is gestructureerd en waarbij de partijen die gezamenlijke zeggenschap over de overeenkomst hebben, rechten hebben op de nettoactiva van de overeenkomst. Belangen in gemeenschappelijke ondernemingen worden verwerkt volgens de vermogensmutatiemethode (zie toelichting 1.5.4). Een gezamenlijke operatie is een gezamenlijke overeenkomst waarbij de partijen die gezamenlijke zeggenschap over de overeenkomst hebben, rechten hebben op de activa en aansprakelijk zijn voor de verplichtingen die verband houden met de overeenkomst. Deelnemingen in gezamenlijke operaties worden verwerkt door opneming in de financiële staten van de EU van de desbetreffende activa en verplichtingen, ontvangsten en uitgaven, en het aandeel in de gezamenlijk aangehouden of aangegane activa, verplichtingen, ontvangsten en uitgaven.
Geassocieerde deelnemingen zijn entiteiten waarover de EU geen exclusieve of gezamenlijke zeggenschap uitoefent, maar waarin zij direct of indirect betekenisvolle invloed uitoefent. Het bestaan van betekenisvolle invloed wordt aangenomen wanneer de EU direct of indirect 20 % of meer van de stemrechten bezit. Belangen in geassocieerde deelnemingen worden verwerkt volgens de vermogensmutatiemethode (zie toelichting 1.5.4).
De middelen van het gemeenschappelijk stelsel van ziektekostenverzekering voor personeelsleden van de EU, het Europees Ontwikkelingsfonds en het Garantiefonds voor deelnemers worden namens hen door de Commissie beheerd. Maar omdat deze entiteiten niet onder zeggenschap van de EU staan, worden zij niet in haar jaarrekening geconsolideerd.
5. OPSTELLINGSGRONDSLAG
De financiële staten worden jaarlijks samengesteld overeenkomstig artikel 243 van het Financieel Reglement. Het boekjaar begint op 1 januari en eindigt op 31 december.
Functionele en rapporteringsvaluta
De financiële staten worden opgemaakt in miljoen euro, tenzij anders bepaald, aangezien de euro de functionele munteenheid van de EU is.
Verrichtingen in vreemde valuta worden omgerekend in euro tegen de op de transactiedatum geldende wisselkoers. Wisselkoersbaten en -verliezen die voortvloeien uit de afwikkeling van verrichtingen in vreemde valuta’s en uit de omrekening per jaareinde van in vreemde valuta’s luidende monetaire activa en passiva worden in de staat van de financiële resultaten opgenomen.
Er worden verschillende omrekeningsmethoden toegepast voor de vaste bedrijfsmiddelen en de immateriële activa, die hun waarde in euro behouden tegen de bij de aankoop geldende koers.
De saldi aan het einde van het jaar van in vreemde valuta’s luidende monetaire activa en passiva worden omgerekend in euro tegen de op 31 december geldende wisselkoersen van de Europese Centrale Bank (ECB).
Overeenkomstig de IPSAS en algemeen aanvaarde boekhoudbeginselen bevatten de financiële staten onvermijdelijk bedragen die steunen op ramingen en veronderstellingen die op basis van de meest betrouwbare beschikbare informatie door het management zijn gedaan. Belangrijke ramingen betreffen onder andere, maar niet uitsluitend: de bedragen voor verplichtingen inzake personeelsbeloningen, financiële risico’s verbonden aan vorderingen en bedragen die in de toelichting bij de financiële instrumenten zijn opgenomen, de voorziening voor bijzondere waardevermindering van financiële activa gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs en voor verplichtingen inzake financiëlegarantiecontracten, toegerekende baten en lasten, voorzieningen, waardeverminderingen van immateriële activa en vaste bedrijfsmiddelen, de realiseerbare nettowaarde van voorraden, voorwaardelijke activa en verplichtingen. De werkelijke bedragen kunnen van deze ramingen afwijken. Veranderingen in ramingen worden weergegeven in de periode waarin zij bekend worden, indien de verandering alleen betrekking heeft op die periode, of in die periode en toekomstige perioden, indien de verandering op beide betrekking heeft.
8. BALANS
Een immaterieel actief is een identificeerbaar, niet-monetair actief zonder fysieke vorm. Een actief is identificeerbaar als het afscheidbaar is (d.w.z. als het kan worden afgescheiden of losgemaakt van de entiteit, bv. door te worden verkocht, overgedragen, in licentie gegeven, verhuurd of geruild, hetzij individueel, hetzij samen met een gerelateerd contract, gerelateerd identificeerbaar actief of gerelateerde identificeerbare verplichting, ongeacht of de entiteit voornemens is dit te doen), of voortvloeit uit contractuele of andere juridische rechten, ongeacht of deze rechten overdraagbaar zijn of afgescheiden kunnen worden van de entiteit of van andere rechten en verplichtingen.
Aangekochte immateriële activa worden gewaardeerd tegen de historische kostprijs verminderd met de cumulatieve afschrijvingen en waardeverminderingsverliezen. Intern ontwikkelde immateriële activa worden op de balans opgenomen als zij aan de relevante criteria van de EU-boekhoudregels voldoen en de kosten uitsluitend betrekking hebben op de ontwikkelingsfase van het actief. De opneembare kosten omvatten alle direct toerekenbare kosten die nodig zijn om het actief te creëren, te produceren en voor te bereiden zodat het kan worden gebruikt op de manier die het management beoogt. De kosten voor onderzoeksactiviteiten en de niet-opneembare kosten voor ontwikkeling en onderhoud worden als uitgaven geboekt wanneer zij zich voordoen.
Immateriële activa worden lineair afgeschreven over hun geraamde nuttige levensduur (drie tot elf jaar). De geraamde nuttige levensduur van immateriële activa hangt af van hun specifieke economische levensduur of van hun juridische levensduur op grond van een overeenkomst.
Alle materiële vaste activa worden gewaardeerd tegen historische kostprijs, verminderd met de cumulatieve afschrijvingen en waardeverminderingsverliezen. De historische kostprijs omvat uitgaven die direct aan de aanschaf, bouw of overdracht van het actief kunnen worden toegerekend.
De daarna gemaakte kosten worden, naargelang het geval, slechts in de boekwaarde van het actief opgenomen of als afzonderlijk actief geboekt wanneer het waarschijnlijk is dat de daaruit in de toekomst voortkomende economische baten of het daaruit voortkomende dienstenpotentieel aan de EU zullen toevloeien en de kosten op betrouwbare wijze kunnen worden bepaald. De herstel- en onderhoudskosten worden in de staat van de financiële resultaten geboekt tijdens de begrotingsperiode waarin ze zich voordoen.
Op terreinen worden geen afschrijvingen toegepast, aangezien ervan wordt uitgegaan dat zij een onbeperkte levensduur hebben. Activa in aanbouw worden niet afgeschreven, aangezien deze activa nog niet beschikbaar zijn voor gebruik. De afschrijvingen op andere activa worden voor de verdeling van de kosten minus de restwaarde over hun geraamde levensduur als volgt berekend volgens de lineaire methode:
Baten en verliezen van vervreemdingen worden bepaald door de opbrengsten verminderd met de verkoopkosten te vergelijken met de boekwaarde van het verkochte actief. Zij worden in de staat van de financiële resultaten opgenomen.
Een leaseovereenkomst is een overeenkomst waarbij de lessor in ruil voor een betaling of een reeks betalingen het gebruiksrecht van een actief voor een overeengekomen periode overdraagt aan de lessee. Leaseovereenkomsten worden geclassificeerd als financiële lease of als operationele lease.
Financiële leases zijn leases waarbij in wezen alle aan eigendom verbonden risico’s en voordelen worden overgedragen aan de lessee. De lessee die een financiële lease aangaat, neemt de verworven activa in de boeken op als activa en de met de lease samenhangende verplichtingen als passiva vanaf het begin van de leaseperiode. De activa en passiva worden opgenomen tegen de reële waarde van het geleasede goed of, indien deze lager is, de contante waarde van de minimale leasebetalingen, beide waarden bepaald bij het aangaan van de lease. Gedurende de leaseperiode worden de via financiële lease verkregen activa afgeschreven over de levensduur van het actief of de leaseperiode, afhankelijk van welke periode het kortst is. De minimale leasebetalingen worden gesplitst in een deel financiële vergoeding (het rentebestanddeel) en een deel aflossing van de uitstaande verplichting (het kapitaalelement). De financiële vergoeding wordt gedurende de leaseperiode toegerekend aan elke termijn zodat een constante periodieke rente op het resterende saldo van de verplichting wordt verkregen; deze wordt naargelang het geval als kortlopend/langlopend opgenomen. Voorwaardelijke leasebetalingen worden als lasten verwerkt in de perioden waarin ze zijn uitgevoerd.
Operationele leases zijn leases waarbij, anders dan bij financiële leases, de verhuurder in wezen alle risico’s en voordelen behoudt die verbonden zijn aan de eigendom van een actief. De lessee die een operationele lease aangaat, neemt de leasebetalingen gedurende de leaseperiode lineair als last op in de resultatenrekening; het geleasede actief noch de leaseverplichtingen worden in de balans opgenomen.
Een waardevermindering is een verlies op de toekomstige economische baten of het dienstenpotentieel van een actief, bovenop de gewone erkenning van het verlies op de toekomstige economische baten of het dienstenpotentieel van het actief door afschrijving. Op activa zonder beperkte levensduur worden geen afschrijvingen/waardeverminderingen toegepast; zij worden jaarlijks op waardevermindering beoordeeld. Activa waarop afschrijving wordt toegepast, worden onderzocht op waardevermindering wanneer er op de verslagdatum aanwijzingen zijn dat de waarde van het actief is verminderd. Een waardeverminderingsverlies is het bedrag waarmee de boekwaarde van een actief zijn realiseerbare (dienst)waarde overtreft. De realiseerbare (dienst)waarde is de reële waarde van een actief verminderd met de verkoopkosten of de gebruikswaarde ervan, afhankelijk van welke waarde het hoogst is.
De restwaarde en de nuttige levensduur van de immateriële activa en de vaste bedrijfsmiddelen worden ten minste éénmaal per jaar beoordeeld en zo nodig aangepast. Indien de gronden voor waardeverminderingen waarmee tijdens de vorige jaren rekening is gehouden, niet langer gelden, worden de waardeverminderingsverliezen dienovereenkomstig teruggeboekt.
Participaties in geassocieerde deelnemingen en gemeenschappelijke ondernemingen
Beleggingen verwerkt volgens de vermogensmutatiemethode worden de eerste keer opgenomen tegen kostprijs, waarbij de initiële boekwaarde vervolgens wordt verhoogd of verlaagd in verhouding tot nieuwe bijdragen, het aandeel van de EU in het overschot of het tekort van de deelneming, en eventuele waardeverminderingen en dividenden. De boekwaarde van de belegging in de financiële staten op balansdatum wordt bepaald door de oorspronkelijke kostprijs plus alle mutaties. Het aandeel van de EU in het overschot of het tekort van de deelneming wordt opgenomen in de staat van de financiële resultaten, en haar aandeel in vermogensmutaties van de deelneming in de reserves onder de nettoactiva. Uitkeringen die op een belegging worden ontvangen, verlagen de boekwaarde van het actief.
Indien het aandeel van de EU in de tekorten van een belegging verwerkt volgens de vermogensmutatiemethode gelijk is aan of groter is dan haar belang in de belegging, neemt de EU haar aandeel in verdere verliezen niet langer op (“verborgen verliezen”). Nadat het belang van de EU tot nul is afgeboekt, worden additionele verliezen voorzien en wordt er een verplichting opgenomen, uitsluitend voor zover de EU wettelijke of feitelijke verplichtingen is aangegaan of betalingen heeft gedaan namens de entiteit.
Indien er aanwijzingen van waardeverminderingen bestaan, moet worden afgeschreven tot de laagst mogelijke realiseerbare waarde. De realiseerbare waarde wordt bepaald zoals beschreven in toelichting 1.5.3. Indien de grond voor waardevermindering later niet meer geldt, wordt het waardeverminderingsverlies teruggeboekt tot de boekwaarde die zou zijn bepaald als er geen waardeverminderingsverlies was geboekt.
Bij participaties van 20 % of meer in een durfkapitaalfonds streeft de EU er niet naar betekenisvolle invloed uit te oefenen. Dergelijke fondsen worden daarom als financiële instrumenten behandeld en als financiële activa gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in overschot of tekort (“FVSD”).
Geassocieerde deelnemingen en gemeenschappelijke ondernemingen ingedeeld als kleine entiteiten (zie toelichting 1.3) worden niet verwerkt volgens de vermogensmutatiemethode. EU-bijdragen aan deze entiteiten worden geboekt als uitgave van de periode.
Classificatie bij eerste opname
De classificatie is afhankelijk van twee criteria:
- Het model voor het beheer van financiële activa. Dit vereist een beoordeling van de wijze waarop de EU de financiële activa beheert om kasstromen te genereren en haar doelstellingen te verwezenlijken, en van de wijze waarop zij de resultaten op financiële activa evalueert.
- De contractuele kasstroomkenmerken van de activa. Dit vereist een beoordeling van de vraag of de contractuele kasstromen uitsluitend aflossingen en rentebetalingen op de uitstaande hoofdsom zijn. De rente is de vergoeding voor de tijdswaarde van geld, het kredietrisico en andere met kredietverlening samenhangende basisrisico’s en -kosten.
Na beoordeling op basis van deze criteria, kunnen de financiële activa worden ingedeeld in drie categorieën: financiële activa gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs (“AC”), financiële activa gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de vorm van nettoactiva/eigen vermogen (“FVNA”) of financiële activa gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in overschot of tekort (“FVSD”).
Financiële activa met contractuele kasstromen die uitsluitend de hoofdsom en rente vertegenwoordigen, worden ingedeeld op basis van het beheersmodel van de entiteit. Indien het beheersmodel erin bestaat de financiële activa aan te houden om contractuele kasstromen te ontvangen, worden de financiële activa geclassificeerd als gewaardeerd tegen AC. Indien het beheersmodel erin bestaat de financiële activa aan te houden om zowel contractuele kasstromen te ontvangen als de financiële activa te verkopen, is de classificatie FVNA. Indien het beheersmodel verschilt van deze twee modellen (bv. de financiële activa worden aangehouden voor handelsdoeleinden of in een portefeuille die wordt beheerd en beoordeeld op basis van de reële waarde), worden de financiële activa als FVSD geclassificeerd.
Financiële activa met contractuele kasstromen die niet alleen de hoofdsom en rente vertegenwoordigen, maar ook leiden tot blootstelling aan andere risico’s en volatiliteit dan bij een basisleningsovereenkomst (bv. veranderingen in aandelenkoersen), worden geclassificeerd als FVSD, ongeacht het beheersmodel.
Bij de eerste opname deelt de EU de financiële activa als volgt in:
i. Financiële activa tegen geamortiseerde kostprijs
De EU deelt in deze categorie in:
- geldmiddelen en kasequivalenten;
- leningen (met inbegrip van termijndeposito’s waarvan de oorspronkelijke looptijd meer dan drie maanden bedraagt);
- vorderingen met tegenprestatie, met uitzondering van de vordering in verband met financiëlegarantiecontracten die zijn ingedeeld als financieel actief gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in overschot of tekort.
Deze niet-afgeleide financiële activa voldoen aan twee voorwaarden: het beheersmodel van de EU bestaat erin deze aan te houden om de contractuele kasstromen te ontvangen. Bovendien zijn er op bepaalde dagen contractuele kasstromen die alleen de hoofdsom en de rente op de uitstaande hoofdsom vertegenwoordigen.
Financiële activa gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs worden opgenomen onder vlottende activa, met uitzondering van de activa met een looptijd van meer dan twaalf maanden na de verslagdatum.
ii. Financiële activa gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de vorm van nettoactiva/eigen vermogen
Deze niet-afgeleide financiële activa hebben contractuele kasstromen die alleen de hoofdsom en de rente op de uitstaande hoofdsom vertegenwoordigen. Daarnaast bestaat het beheersmodel erin de financiële activa aan te houden om zowel contractuele kasstromen te ontvangen als de financiële activa te verkopen.
Activa in deze categorie worden ingedeeld als vlottende activa indien zij naar verwachting binnen twaalf maanden na de verslagdatum zullen worden gerealiseerd.
De EU beschikt op 31 december 2022 niet over dergelijke activa.
iii. Financiële activa gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in overschot/tekort
De EU classificeert de volgende financiële activa als FVSD omdat de contractuele kasstromen niet alleen de hoofdsom en de rente op de hoofdsom vertegenwoordigen:
- derivaten;
- aandelenbeleggingen en beleggingen in geldmarktfondsen of in gepoolde portefeuillefondsen;
- investeringen van het type eigen vermogen (bv. durfkapitaalverrichtingen).
Daarnaast classificeert de EU de schuldbewijzen die zij aanhoudt als FVSD omdat de portefeuilles van schuldbewijzen worden beheerd en geëvalueerd op basis van de reële waarde van de portefeuille (bv. gemeenschappelijk voorzieningsfonds overeenkomstig artikel 212 van het Financieel Reglement).
Activa in deze categorie worden ingedeeld als vlottende activa indien zij naar verwachting binnen twaalf maanden na de verslagdatum zullen worden gerealiseerd.
Aankopen van financiële activa gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de vorm van nettoactiva/eigen vermogen of tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in overschot of tekort, worden opgenomen op de transactiedag, de dag waarop de EU tot de aankoop van het actief overgaat. Kasequivalenten en leningen worden opgenomen wanneer geld wordt gedeponeerd bij een financiële instelling of uitbetaald aan de ontlener.
Financiële activa worden de eerste keer gewaardeerd tegen reële waarde. In het geval van financiële activa die niet worden gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in overschot of tekort, wordt de reële waarde bij de eerste opname vermeerderd met de transactiekosten. In het geval van financiële activa gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in overschot of tekort, worden de transactiekosten opgenomen onder de uitgaven in de staat van de financiële resultaten.
De reële waarde van een financieel actief bij de eerste opname is doorgaans de transactieprijs, tenzij de transactie niet zakelijk is, d.w.z. dat die transactie om redenen van overheidsbeleid niet tegen een vergoeding of tegen een nominale vergoeding wordt verstrekt. In een dergelijk geval is het verschil tussen de reële waarde van het financiële instrument en de transactieprijs een niet-ruilcomponent die als uitgave in de staat van de financiële resultaten wordt opgenomen. In deze situatie wordt de reële waarde van een financieel actief afgeleid uit actuele markttransacties voor een gelijkwaardig instrument. Indien er geen actieve markt voor het instrument bestaat, wordt de reële waarde vastgesteld op basis van een waarderingstechniek waarbij gebruik wordt gemaakt van beschikbare gegevens van waarneembare markten.
Wanneer een langlopende lening renteloos of tegen een rentevoet beneden de marktvoorwaarden wordt verstrekt, kan de reële waarde worden geraamd als de contante waarde van alle toekomstige kasontvangsten, gedisconteerd tegen de geldende marktrente voor een vergelijkbaar instrument met een vergelijkbare kredietrating.
Leningen die worden verstrekt in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en leningen voor financiële bijstand worden bij eerste opname gewaardeerd tegen hun nominale bedrag, waarbij de transactieprijs wordt beschouwd als de reële waarde van de lening. De redenen daarvoor worden hieronder vermeld:
- De “marktomgeving” waarin de EU leningen opneemt, is zeer specifiek en verschilt van de kapitaalmarkt die wordt gebruikt om bedrijfs- of staatsobligaties uit te geven. Omdat de leners op deze markten uit verschillende beleggingen kunnen kiezen, wordt de opportuniteitskost in de marktprijzen verrekend. De EU kan echter niet uit verschillende beleggingen kiezen, omdat zij geen geld mag beleggen op de kapitaalmarkten. Zij neemt alleen leningen op om leningen te verstrekken. Dit betekent dat de EU voor de geleende bedragen niet over alternatieve leningen of beleggingen beschikt. Er is dus geen opportuniteitskost en daarom geen grondslag voor vergelijking met de markttarieven. De leningsoperatie van de EU vormt in feite op zichzelf de markt. Omdat de “optie” van de opportuniteitskost niet van toepassing is, weerspiegelt de marktprijs niet correct het wezen van de leningstransacties van de EU. Daarom is het niet aangewezen om de reële waarde van de leningsactiviteiten van de EU te bepalen door naar bedrijfs- of staatsobligaties te verwijzen.
- Aangezien er geen actieve markt of soortgelijke transacties zijn om mee te vergelijken, moet de rentevoet die de EU moet gebruiken om de reële waarde van haar leningsoperaties te bepalen, de toegepaste rentevoet zijn.
Financiële activa gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs worden vervolgens gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs volgens de effectieverentemethode.
Financiële activa gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de vorm van nettoactiva/eigen vermogen worden vervolgens tegen reële waarde gewaardeerd. Baten en verliezen als gevolg van veranderingen in de reële waarde worden opgenomen in de reëlewaardereserve, met uitzondering van wisselkoersverschillen op monetaire activa, die in de staat van de financiële resultaten worden opgenomen.
Financiële activa gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in overschot of tekort worden vervolgens tegen reële waarde gewaardeerd. Baten en verliezen als gevolg van veranderingen in de reële waarde (waaronder die welke voortvloeien uit de omrekening van vreemde valuta en eventuele rentebaten) worden opgenomen in de staat van de financiële resultaten van de periode waarin zij zich voordoen.
De reële waarde van op actieve markten genoteerde beleggingen is gebaseerd op de actuele biedkoers. Indien de markt voor een financieel actief niet actief is (en voor niet-genoteerde effecten en OTC-derivaten), stelt de EU een reële waarde vast met gebruikmaking van waarderingstechnieken. Daarbij gaat het onder meer om het gebruik van recente, vergelijkbare zakelijke verrichtingen als vergelijkingsbasis, vergelijking met de actuele marktwaarde van een ander instrument dat in wezen hetzelfde is, contantewaardeberekeningen en optiewaarderingsmodellen en andere courant door marktdeelnemers gebruikte waarderingstechnieken.
Investeringen in durfkapitaalfondsen die geen genoteerde marktprijs op een actieve markt hebben, worden gewaardeerd tegen de toerekenbare intrinsieke waarde, die moet worden beschouwd als een equivalent van hun reële waarde.
De EU bepaalt en verantwoordt de bijzondere waardevermindering voor verwachte kredietverliezen op financiële activa die worden gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs en tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de vorm van nettoactiva/eigen vermogen.
De te verwachten kredietverliezen (“expected credit loss” — ECL) zijn de contante waarde van het verschil tussen de contractuele kasstromen en de kasstromen die de EU verwacht te ontvangen. De te verwachten kredietverliezen zijn gebaseerd op redelijke en gefundeerde informatie die zonder ongerechtvaardigde kosten of inspanningen op de verslagdatum beschikbaar is.
De te verwachten kredietverliezen worden bepaald met behulp van een model met drie fasen waarbij rekening wordt gehouden met kansgewogen wanbetalingsgebeurtenissen tijdens de levensduur van het financiële actief en met de ontwikkeling van het kredietrisico sinds de creatie van het financiële actief. Bij leningen is de initiëring de datum van de onherroepelijke leningtoezegging.
Indien er sinds de creatie of de initiëring geen aanzienlijke toename van het kredietrisico heeft plaatsgevonden (“fase 1”), is het waardeverminderingsverlies de te verwachten kredietverliezen die voortvloeien uit mogelijke wanbetalingsgebeurtenissen in de twaalf maanden na de verslagdatum (“binnen twaalf maanden te verwachten kredietverliezen”). Indien er sprake is van een aanzienlijke toename van het kredietrisico sinds de creatie of de initiëring (“fase 2”), of indien er objectief bewijs voorhanden is van een kredietwaardigheidsvermindering (“fase 3”), is het waardeverminderingsverlies gelijk aan de te verwachten kredietverliezen die voortvloeien uit mogelijke wanbetalingsgebeurtenissen gedurende de gehele levensduur van het financiële actief (“tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen”) (zie toelichting 6.5).
In het geval van activa gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs wordt de boekwaarde van het actief verminderd met het bedrag van de bijzondere waardeverminderingen dat in de staat van de financiële resultaten is opgenomen. In het geval van activa gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de vorm van nettoactiva/eigen vermogen wordt de voorziening voor verliezen opgenomen in de nettoactiva/het eigen vermogen en vermindert zij niet de boekwaarde van het financiële actief in de balans. Indien in een volgende periode het bedrag van de bijzondere waardeverminderingen afneemt, wordt de afboeking van het financieel actief teruggeboekt via de staat van de financiële resultaten.
a. Leningen aan overheden
De EU beoordeelt de waardevermindering van leningen in de context van de aard van de financiering van de EU en haar unieke institutionele status.
In het geval van waardevermindering van leningen aan niet-lidstaten berekent de EU de verwachte kredietverliezen aan de hand van externe kredietkwaliteitsgegevens, waarbij zij echter rekening houdt met haar status van preferente crediteur, wat het kredietrisico vermindert. Voor de berekening van de contante waarde is de disconteringsvoet de oorspronkelijke effectieve rentevoet van de lening. Indien een lening een variabele rente draagt, is de disconteringsvoet de actuele effectieve rentevoet bepaald op basis van het contract.
Bij leningen aan lidstaten heeft de EU nooit bijzondere waardeverminderingsverliezen geleden of met wanbetalingen te maken gehad. Bij deze leningen houdt de EU niet alleen rekening met haar status van preferente crediteur, maar ook met de betrekkingen met haar lidstaten. Deze twee elementen garanderen in beginsel de volledige terugbetaling van de leningen aan de lidstaten op de vervaldatum. De EU is daarom van mening dat de te verwachten kredietverliezen op leningen aan lidstaten verwaarloosbaar zijn en dat een statistische benadering voor de berekening van te verwachten kredietverliezen niet geschikt is voor deze leningen. Derhalve worden in de staat van de financiële resultaten voor de leningen aan lidstaten geen te verwachten kredietverliezen opgenomen.
b. Kortlopende vorderingen
De EU bepaalt het waardeverminderingsverlies op het bedrag van de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen aan de hand van praktische oplossingen (bv. voorzieningenmatrix).
c. Geldmiddelen en kasequivalenten
De EU houdt geldmiddelen en kasequivalenten aan op lopende bankrekeningen en termijndeposito’s tot drie maanden. De liquide middelen worden aangehouden bij banken met een zeer hoge kredietrating (zie toelichting 6.5), zodat de kans op wanbetaling zeer klein is. Gezien de korte looptijd en de kleine kans op wanbetaling zijn de te verwachten kredietverliezen op geldmiddelen en kasequivalenten verwaarloosbaar. Bijgevolg wordt er geen voorziening voor bijzondere waardevermindering opgenomen voor kasequivalenten.
Financiële instrumenten worden uitgeboekt wanneer de rechten op kasstromen uit de beleggingen zijn vervallen en de EU in wezen alle aan eigendom verbonden risico’s en voordelen aan een andere partij heeft overgedragen. Verkopen van financiële activa gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de vorm van nettoactiva/eigen vermogen en in overschot of tekort worden op de transactiedatum ervan opgenomen.
Voorraden worden gewaardeerd tegen kostprijs of de realiseerbare nettowaarde, afhankelijk van welke waarde het laagst is. De kostprijs wordt bepaald aan de hand van de FIFO-methode (first in, first out). De kosten van voorraden van gereed product en onderhanden werk omvatten de grondstoffen, directe arbeidskosten, andere directe kosten en gerelateerde indirecte productiekosten (gebaseerd op de normale bedrijfscapaciteit). De realiseerbare nettowaarde is de geraamde verkoopprijs in het gewone zakelijke verkeer, verminderd met de afwerkings- en verkoopkosten. Wanneer de voorraden worden aangehouden voor distributie zonder kosten of tegen een nominaal bedrag, worden ze gewaardeerd tegen kostprijs of actuele vervangingswaarde, afhankelijk van welke waarde het laagst is. De actuele vervangingswaarde is wat de EU zou moeten betalen om het actief op de verslagdatum aan te schaffen.
Voorfinanciering heeft ten doel om de begunstigde te voorzien van een kasvoorschot, dat wil zeggen van contante middelen. Zij kan worden opgesplitst in een aantal betalingen overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer gedurende een periode die in het contract, het besluit, de overeenkomst of de basisrechtshandeling in kwestie is vastgesteld. Het voorschot wordt gebruikt voor het doel waarvoor het gedurende de in de overeenkomst vastgestelde periode is verstrekt of wordt terugbetaald. Indien de begunstigde geen subsidiabele uitgaven doet, moet hij de voorfinanciering aan de EU terugbetalen. Aangezien de EU de zeggenschap over de voorfinanciering behoudt en het niet-subsidiabele gedeelte aan haar wordt teruggestort, worden de bedragen als activa opgevoerd.
Voorfinancieringen worden voor het eerst op de balans opgenomen wanneer kasmiddelen aan de begunstigde worden overgemaakt. Zij worden gewaardeerd tegen het bedrag van de vergoeding. Voorfinanciering wordt in daaropvolgende perioden gewaardeerd tegen het bedrag dat oorspronkelijk is opgenomen op de balans minus subsidiabele uitgaven (inclusief geschatte bedragen waar nodig) gedurende de periode.
Rente op voorfinancieringen wordt opgenomen wanneer deze is verworven volgens de bepalingen van de desbetreffende overeenkomst. Aan het einde van het jaar wordt op basis van de meest betrouwbare informatie een raming van de aan de periode toerekenbare renteopbrengsten gemaakt, die in de balans wordt opgenomen.
Andere voorschotten aan lidstaten die afkomstig zijn van terugbetaling door de EU van de door de lidstaten als voorschot aan hun begunstigden betaalde bedragen (met inbegrip van “financieringsinstrumenten onder gedeeld beheer”) worden opgenomen als activa en in de rubriek voorfinanciering opgevoerd. Andere voorschotten aan de lidstaten worden vervolgens gewaardeerd tegen het bedrag dat oorspronkelijk is opgenomen op de balans, verminderd met een beste raming van de subsidiabele uitgaven die door de eindbegunstigden zijn gedaan, berekend op basis van redelijke en gefundeerde hypothesen.
De bijdragen aan EU-trustfondsen (zoals opgericht bij artikel 234 van het Financieel Reglement) die niet met de Europese Commissie worden geconsolideerd, of aan andere niet-geconsolideerde entiteiten, worden ook ingedeeld als voorfinanciering, aangezien zij tot doel hebben contante middelen te geven aan het trustfonds om specifieke acties te financieren in het kader van de doelstellingen van het trustfonds. De EU-bijdragen aan de trustfondsen worden gewaardeerd tegen het oorspronkelijke bedrag van de EU-bijdrage minus subsidiabele uitgaven, waar nodig inclusief geschatte bedragen, die door het trustfonds zijn gedaan tijdens de verslagperiode en zijn toegerekend aan de EU-bijdrage in overeenstemming met de onderliggende overeenkomst.
De boekhoudregels van de EU vereisen dat ruiltransacties en niet-ruiltransacties afzonderlijk worden weergegeven. Om het onderscheid te maken tussen de twee categorieën, wordt de term “vorderingen” gebruikt voor ruiltransacties en “verhaalbare bedragen” voor niet-ruiltransacties, d.w.z. waarbij de EU van een andere entiteit een waardebedrag ontvangt zonder rechtstreeks een gelijkwaardig bedrag in ruil te geven (bv. op lidstaten verhaalbare bedragen uit hoofde van eigen middelen).
Vorderingen uit ruiltransacties zijn financiële activa gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs, met uitzondering van bepaalde te ontvangen bedragen uit hoofde van financiëlegarantiecontracten die zijn ingedeeld als financieel actief gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in overschot of tekort (zie toelichting 1.5.5).
Verhaalbare bedragen uit niet-ruiltransacties worden gewaardeerd tegen de reële waarde op de verwervingsdatum minus waardeverminderingen. Er wordt een waardevermindering op verhaalbare bedragen uit niet-ruiltransacties geboekt wanneer er objectief bewijs bestaat dat de EU niet alle volgens de oorspronkelijke voorwaarden verschuldigde bedragen zal kunnen innen. De waardevermindering is het verschil tussen de boekwaarde van het actief en het realiseerbare bedrag. De waardevermindering wordt opgenomen in de staat van de financiële resultaten. Daarnaast wordt op basis van vroegere ervaringen een algemene waardevermindering opgenomen voor uitstaande invorderingsopdrachten waarvoor nog geen specifieke waardevermindering is toegepast. Zie toelichting 1.5.14 betreffende de behandeling van aan de periode toerekenbare ontvangsten aan het einde van het jaar. Bedragen weergegeven en opgevoerd als verhaalbare bedragen uit niet-ruiltransacties zijn geen financiële instrumenten omdat zij niet voortvloeien uit een contract waaruit een financiële verplichting of eigenvermogensinstrument ontstaat. In de toelichting bij de financiële staten worden verhaalbare bedragen uit niet-ruiltransacties echter in voorkomend geval samen met vorderingen uit ruiltransacties opgevoerd.
Geldmiddelen en kasequivalenten zijn financiële activa gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs en omvatten liquide middelen, bij banken onmiddellijk of op korte termijn opvraagbare deposito’s en andere kortlopende, zeer liquide beleggingen met een oorspronkelijke looptijd van ten hoogste drie maanden.
De EU biedt haar personeelsleden een aantal prestaties (salarissen en sociale verzekering). Voor boekhoudkundige doeleinden moeten deze worden ingedeeld in kortetermijnbeloningen en vergoedingen na uitdiensttreding.
Kortetermijnpersoneelsbeloningen zijn die welke moeten worden afgewikkeld binnen twaalf maanden na het einde van de verslagperiode waarin personeelsleden de dienst hebben verricht, zoals salarissen, jaarlijks verlof en betaald ziekteverlof, en andere kortetermijnvergoedingen. Kortetermijnpersoneelsbeloningen worden opgenomen als uitgave op het moment waarop de betrokken dienst wordt verricht. Er wordt een verplichting opgenomen voor het bedrag dat naar verwachting zal worden betaald indien de EU een bestaande in rechte afdwingbare of feitelijke betalingsverplichting heeft wegens in het verleden door het personeelslid verrichte diensten en de verplichting betrouwbaar kan worden geraamd.
Personeelsleden van de EU genieten een aantal prestaties na uitdiensttreding, zoals ouderdoms-, invaliditeits- en overlevingspensioenen in het kader van de pensioenregeling van de Europese ambtenaren en vergoeding van ziektekosten in het kader van het gemeenschappelijk stelsel van ziektekostenverzekering (GSZV) (zie toelichting 2.9). Deze prestaties zijn gebaseerd op één enkel plan — uitgesplitst in twee regelingen — en moeten gelijk worden behandeld om een getrouw beeld van de situatie te geven en de economische realiteit te weerspiegelen.
i. Pensioenregeling van de Europese ambtenaren (“de pensioenregeling”): de onder deze notioneel gefinancierde regeling15 toegekende prestaties omvatten ouderdoms-, invaliditeits- en overlevingspensioenen, gezinstoelagen, uitkeringen bij overlijden vóór de pensionering van personeelsleden die werken of hebben gewerkt bij de instellingen, agentschappen en andere organen van de EU of die nabestaanden zijn van overleden ambtenaren of gepensioneerden. Personeelsleden dragen een derde van de verwachte kosten van deze prestaties bij uit hun salaris.
ii. Gemeenschappelijk stelsel van ziektekostenverzekering (GSVZ): via dit stelsel biedt de EU dekking van ziektekosten aan personeelsleden van de Europese Commissie, de instellingen, agentschappen en andere organen van de EU door middel van vergoeding van medische kosten. De prestaties die worden toegekend aan “inactieven” (gepensioneerden, wezen enz.), worden als “personeelsbeloningen na uitdiensttreding” ingedeeld.
De EU biedt ook voordelen na uitdiensttreding aan de leden en voormalige leden van de EU-instellingen via afzonderlijke pensioenregelingen. Deze worden onder de rubriek “Andere pensioenstelsels” opgenomen. De desbetreffende regelingen gelden voor de leden van de Commissie, het Europees Hof van Justitie, de Rekenkamer, de Raad, het Europees Parlement, de Europese Ombudsman en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming. De leden van de EU-instellingen zijn verzekerd tegen medische kosten via het GSZV.
Al deze prestaties na uitdiensttreding vormen voor de EU verplichtingen uit hoofde van toegezegde rechten en worden op elke verslagdatum berekend door middel van raming van het bedrag van de toekomstige rechten die personeelsleden in de lopende en voorgaande perioden hebben verworven, discontering en aftrek van de reële waarde van planactiva. De verplichtingen uit hoofde van toegezegde rechten worden jaarlijks berekend volgens de methode op basis van opgebouwde rechten (“projected unit credit method”). De contante waarde van de verplichtingen wordt bepaald door discontering van de geraamde toekomstige uitgaande kasstromen op basis van de rentevoet van staatsobligaties luidend in de valuta waarin de prestatie zal worden uitbetaald en met een looptijd die vergelijkbaar is met die van de overeenkomstige pensioenverplichting.
De vergoedingen na uitdiensttreding van EU-personeelsleden zijn ondergebracht in één enkel plan dat zowel een pensioenregeling als een ziektekostenverzekering (GSZV) omvat, waarbij het recht op dekking door het GSZV afhankelijk is van het verworven hebben van pensioenrechten. Volgens de planvoorwaarden, zoals bepaald in het Statuut, zijn sommige rechten, zoals het recht op een uitgesteld en verlaagd pensioen overeenkomstig de pensioenregeling, verworven na tien dienstjaren. De rechten die personeelsleden voor de dienstjaren daarna verwerven, zijn wezenlijk hoger dan die oorspronkelijke rechten zoals uit de daaropvolgende jaarlijks opgebouwde pensioenrechten blijkt.
Om de economische realiteit van de onderliggende transactie te weerspiegelen overeenkomstig het kwalitatieve vereiste van getrouwe weergave van de financiële verslaglegging dat zowel in EAR 1 als in het IPSAS Conceptual Framework is neergelegd, worden de kosten derhalve lineair toegerekend voor de hele geraamde actieve periode van het personeelslid, d.w.z. de periode vanaf de datum waarop de dienstverrichting door het personeelslid de eerste planvoordelen oplevert (ongeacht of die voordelen afhankelijk zijn van verdere dienstverrichtingen) tot de datum waarop verdere dienstverrichtingen geen verdere planvoordelen van materiële betekenis, andere dan salarisverhogingen, opleveren. Deze benadering wordt consequent toegepast op de voordelen waarin het enkel plan voorziet.
Herwaarderingen in de nettoverplichtingen uit hoofde van toegezegde rechten omvatten actuariële winsten en verliezen en de opbrengst van planactiva, en worden direct onder de nettoactiva opgenomen.
De EU neemt de netto rentelasten (-baten) en andere kosten in verband met de toegezegdpensioenregelingen op in de staat van de financiële resultaten, onder de post “Personeels- en pensioenkosten”.
Wanneer de toe te kennen vergoedingen worden gewijzigd of gekort, worden de desbetreffende mutatie die verband houdt met verrichtingen van verstreken diensttijd, dan wel de winsten of verliezen van de korting, rechtstreeks opgenomen in de staat van de financiële resultaten. Winsten en verliezen bij afwikkeling worden opgenomen wanneer de afwikkeling plaatsvindt. De kosten van verstreken diensttijd worden onmiddellijk in de staat van de financiële resultaten opgenomen, tenzij personeelsleden gedurende een bepaalde periode in dienst moeten blijven voordat de veranderingen effectief worden.
Voorzieningen worden opgenomen wanneer de EU een bestaande in rechte afdwingbare of feitelijke verplichting tegenover derden heeft als gevolg van gebeurtenissen in het verleden, het zeer waarschijnlijk is dat een uitstroom van middelen nodig zal zijn om de verplichting af te wikkelen en het bedrag op betrouwbare wijze kan worden geraamd. Voor toekomstige exploitatieverliezen worden geen voorzieningen opgenomen. Het bedrag van de voorziening is de beste raming van de uitgaven die naar verwachting nodig zullen zijn om de huidige verplichting op de verslagdatum af te wikkelen. Indien de te waarderen voorziening een groot aantal posten omvat, wordt de verplichting geraamd door alle mogelijke uitkomsten te wegen volgens de waarschijnlijkheid dat ze zich zullen voordoen.
Voorzieningen voor verlieslatende contracten worden gewaardeerd tegen de contante waarde van de verwachte kosten om de overeenkomst te beëindigen of de verwachte nettokosten om de overeenkomst voort te zetten, afhankelijk van welk bedrag het laagst is.
Financiële verplichtingen worden ingedeeld als financiële verplichtingen gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in overschot of tekort, als financiële verplichtingen die tegen geamortiseerde kostprijs gewaardeerd zijn of als verplichtingen uit hoofde van financiëlegarantiecontracten.
Opgenomen leningen omvatten leningen van kredietinstellingen en in een waardepapier belichaamde schulden (EU-obligaties, EU-deposito’s en kortlopend EU-schuldpapier). Zij worden de eerste maal opgenomen tegen reële waarde, zijnde de opbrengsten van de emissie (reële waarde van de ontvangen vergoeding), verminderd met de transactiekosten, en vervolgens gewaardeerd tegen de geamortiseerde kostprijs aan de hand van de effectieverentemethode; verschillen tussen de opbrengsten verminderd met de transactiekosten en de aflossingswaarde worden gedurende de looptijd van de leningen opgenomen in de staat van de financiële resultaten met gebruikmaking van de effectieverentemethode. De transactiekosten van de EU die aan de begunstigde van de lening in rekening worden gebracht, zijn niet materieel en worden direct in de staat van de financiële resultaten opgenomen.
Financiële verplichtingen gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in overschot of tekort omvatten derivaten wanneer de reële waarde negatief is. Zij worden boekhoudkundig op dezelfde manier verwerkt als financiële activa gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in overschot of tekort (zie toelichting 1.5.5).
De EU neemt een verplichting uit hoofde van financiëlegarantiecontracten op wanneer zij een contract afsluit op grond waarvan de EU verplicht is bepaalde betalingen te verrichten om de garantiehouder te compenseren voor een door hem geleden verlies omdat een bepaalde debiteur zijn betalingsverplichting uit hoofde van de oorspronkelijke of herziene voorwaarden van een schuldbewijs niet nakomt. Wanneer de EU op grond van het garantiecontract betalingen moet verrichten naar aanleiding van prijsveranderingen in financiële instrumenten of veranderingen in andere onderliggende waarden, is het garantiecontract een derivaat, d.w.z. een financiële verplichting gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in overschot of tekort. Alle andere garantiecontracten worden geboekt als financiële voorzieningen.
Verplichtingen uit hoofde van financiëlegarantiecontracten worden de eerste keer opgenomen tegen reële waarde. Dit is de netto contante waarde van de te ontvangen premie, indien deze marktconform is. Wanneer geen garantieopslag in rekening wordt gebracht of wanneer de vergoeding niet de reële waarde is, wordt de reële waarde bepaald op basis van de genoteerde prijzen op een actieve markt voor financiëlegarantiecontracten die gelijkwaardig zijn aan het contract waarop de financiële garantieverplichting betrekking heeft, indien beschikbaar, of met behulp van een waarderingstechniek. Indien de reële waarde niet op betrouwbare wijze kan worden bepaald door directe waarneming van een actieve markt of door middel van een andere waarderingstechniek, wordt de verplichting uit hoofde van financiëlegarantiecontracten de eerste keer gewaardeerd tegen het bedrag van de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen.
De waardering na eerste opname hangt af van de ontwikkeling van de blootstelling aan kredietrisico die voortvloeit uit de financiële garantie. Indien er geen aanzienlijke toename van het kredietrisico heeft plaatsgevonden (“fase 1”), worden de financiële garantieverplichtingen gewaardeerd tegen de binnen twaalf maanden te verwachten kredietverliezen of het oorspronkelijk opgenomen bedrag verminderd met, in voorkomend geval, de cumulatieve afschrijving, afhankelijk van welk bedrag het hoogst is. Indien er sprake is van een aanzienlijke toename van het kredietrisico (“fase 2”), worden de financiële garantieverplichtingen gewaardeerd tegen de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen of het oorspronkelijk opgenomen bedrag verminderd met, in voorkomend geval, de cumulatieve afschrijving, afhankelijk van welk bedrag het hoogst is (zie toelichting 6.5).
Financiële verplichtingen worden opgenomen onder de niet-vlottende passiva, tenzij de looptijd binnen twaalf maanden na de balansdatum verstrijkt. Financiëlegarantiecontracten worden opgenomen onder de kortlopende verplichtingen, tenzij de EU een onvoorwaardelijk recht heeft om de afwikkeling van de verplichting uit te stellen tot ten minste twaalf maanden na de verslagdatum.
EU-trustfondsen beschouwd als deel uitmakend van de operationele activiteiten van de Commissie (de trustfondsen Madad en Colombia) worden opgenomen in de boeken van de Commissie en vervolgens geconsolideerd in de jaarrekening van de EU. Bijdragen van andere donoren aan de EU-trustfondsen voldoen derhalve aan de criteria van ontvangsten uit niet-ruiltransacties onder bepaalde voorwaarden en worden vermeld onder de financiële passiva totdat aan de voorwaarden voor de bijdragen is voldaan d.w.z. de subsidiabele uitgaven door het trustfonds zijn gedaan. Trustfondsen zijn opgericht om specifieke projecten te financieren en moeten resterende middelen terugstorten op het moment van afwikkeling. Op de balansdatum worden de uitstaande bijdrageverplichtingen gewaardeerd als de ontvangen bijdragen minus de door het trustfonds gedane uitgaven, inclusief waar nodig geschatte bedragen. Voor verslagleggingsdoeleinden worden de netto-uitgaven toegerekend aan de bijdragen van andere donoren in verhouding tot de nettobijdragen per 31 december. Deze toerekening van bijdragen is louter indicatief. Bij de afwikkeling van het trustfonds wordt over de precieze verdeling van de resterende middelen beslist door de raad van bestuur van het trustfonds.
Dezelfde waarderingsbeginselen zijn van toepassing op de externe bijdragen aan de EU-programma’s ingeval dergelijke bijdragen worden ontvangen met de voorwaarden om de middelen te gebruiken zoals bepaald in de bijdrageovereenkomsten of deze anders terug te geven aan de contribuant.
Een aanzienlijk bedrag van de post crediteuren van de EU betreft onvereffende kostendeclaraties van begunstigden van subsidies of andere vormen van EU-financiering (niet-ruiltransacties). Zij worden opgenomen als crediteuren voor het gevraagde bedrag wanneer de kostendeclaratie wordt ontvangen. Na verificatie en aanvaarding van de subsidiabele kosten worden de crediteuren gewaardeerd op het subsidiabele bedrag.
Te betalen posten die voortvloeien uit de aanschaf van goederen en diensten worden bij ontvangst van de factuur opgenomen voor het oorspronkelijke bedrag, en de overeenkomstige subsidiabele uitgaven worden in de boeken opgenomen wanneer de goederen of diensten worden geleverd en door de EU worden aanvaard.
Transacties en gebeurtenissen worden in de financiële staten opgenomen in de periode waarop zij betrekking hebben. Wanneer er aan het einde van het jaar nog geen factuur is opgesteld, maar de dienst wel is verleend of de goederen wel zijn geleverd door de EU of er een contractuele overeenkomst bestaat (bv. op grond van een verdrag), worden de aan de periode toerekenbare ontvangsten in de financiële staten opgenomen. Bovendien worden, indien er een factuur is opgesteld maar de diensten nog niet zijn verleend of de goederen nog niet zijn geleverd, aan het einde van het jaar de ontvangsten uitgesteld en in de volgende boekhoudkundige periode geboekt.
Ook uitgaven worden geboekt in de periode waarop zij betrekking hebben. Aan het einde van de boekhoudkundige periode worden de toegerekende uitgaven opgenomen tegen het geraamde bedrag van de voor de periode verschuldigde overdracht. De berekening van toegerekende uitgaven gebeurt volgens gedetailleerde operationele en praktische richtsnoeren die zijn gepubliceerd door de Commissie en die tot doel hebben te waarborgen dat de financiële staten een getrouw beeld geven van de economische en andere bijzonderheden die zij willen weergeven. Evenzo wordt de uitgave uitgesteld en in de volgende boekhoudkundige periode geboekt wanneer er een vooruitbetaling heeft plaatsgevonden voor diensten of goederen die nog niet zijn ontvangen.
23. STAAT VAN DE FINANCIËLE RESULTATEN
ONTVANGSTEN UIT NIET-RUILTRANSACTIES
De overgrote meerderheid van de ontvangsten van de EU heeft betrekking op de volgende niet-ruiltransacties:
De ontvangsten worden opgenomen voor de periode waarvoor de Commissie de door de lidstaten bij te dragen bedragen opvraagt. Zij worden gewaardeerd tegen het “opgevraagde bedrag”. Omdat de eigen middelen op basis van btw, bni en kunststof verpakkingsafval zijn gebaseerd op ramingen van de gegevens voor het betrokken begrotingsjaar, zijn zij — totdat de lidstaten de definitieve gegevens verstrekken — voor herziening vatbaar naarmate er veranderingen optreden. Het effect van een verandering in de raming wordt opgenomen wanneer het netto-overschot of -tekort voor de periode waarin de verandering is opgetreden, wordt bepaald.
De vorderingen op niet-ruiltransacties en de daarmee samenhangende ontvangsten worden opgenomen wanneer de desbetreffende maandelijkse A-boekhouding (met de geïnde rechten en verschuldigde bedragen die gewaarborgd en niet betwist zijn) van de lidstaten wordt ontvangen. Op de verslagdatum worden de voor de periode door de lidstaten geïnde ontvangsten die nog niet aan de Commissie zijn gestort, geraamd en opgenomen als toegerekende baten. De driemaandelijkse B-boekhouding (met de rechten die niet geïnd noch gewaarborgd zijn, en de gewaarborgde bedragen die door de schuldenaar worden betwist) die van de lidstaten is ontvangen, wordt als ontvangsten opgenomen verminderd met de inningskosten waarop de lidstaten recht hebben. Bovendien wordt een waardevermindering opgenomen ten bedrage van het geraamde oninbare gedeelte.
Ontvangsten uit geldboeten worden opgenomen wanneer het besluit van de EU om een geldboete op te leggen is vastgesteld en officieel ter kennis van de betrokkene is gebracht. Na de kennisgeving van het besluit waarbij een geldboete is opgelegd, hebben beboete entiteiten twee maanden de tijd om:
a. hetzij het besluit te aanvaarden, waarna zij de geldboete binnen de gestelde termijn moeten betalen en het bedrag definitief wordt geïnd door de EU; of
b. hetzij het besluit niet te aanvaarden, hetgeen betekent dat zij beroep instellen op grond van de EU-wetgeving.
Zelfs indien er beroep is ingesteld, moet de hoofdsom van de geldboete binnen de gestelde termijn van drie maanden worden betaald, want het beroep heeft geen schorsende werking (artikel 278 VWEU). De ontvangen geldsom wordt gebruikt om de vordering af te wikkelen. De onderneming kan met instemming van de rekenplichtige van de Commissie echter een bankgarantie voor het bedrag geven. In dat geval blijft de boete als vordering in de boeken staan. Indien er geen geldsom noch een bankgarantie is ontvangen en er twijfel bestaat omtrent de solvabiliteit van de onderneming, wordt een waardevermindering op het recht opgenomen.
Indien de onderneming in beroep gaat tegen het besluit en de boete reeds provisorisch heeft betaald, wordt het bedrag als voorwaardelijke verplichting opgenomen, of indien de kans bestaat dat het Gerecht van de Europese Unie zich ten nadele van de EU uitspreekt, wordt een voorziening opgenomen die dit risico dekt. Indien een garantie is gegeven, wordt de uitstaande vordering afgeschreven.
De cumulatieve rente die de Commissie ontvangt op de bankrekeningen waarop de ontvangen betalingen worden gestort, wordt als ontvangsten opgenomen en eventuele voorwaardelijke verplichtingen worden evenredig verhoogd.
Sedert 2010 worden alle voorlopig geïnde geldboeten door de Commissie beheerd in een speciaal daartoe opgericht fonds, BUFI genoemd, en belegd in financiële instrumenten.
Ontvangsten uit de verkoop van goederen en diensten worden opgenomen wanneer de beduidende risico’s en voordelen verbonden aan de eigendom van de goederen op de koper zijn overgegaan. Ontvangsten uit een verrichting die de levering van diensten behelst, worden opgenomen in verhouding tot de mate van voltooiing van de verrichting op de verslagdatum.
Rentebaten en -lasten worden in de staat van de financiële resultaten opgenomen volgens de effectieverentemethode. Dit is een methode om de geamortiseerde kostprijs van een financieel actief of een financiële verplichting te berekenen en om de rentebaten of -lasten toe te rekenen aan de periode waarop ze betrekking hebben. Bij de berekening van de effectieve rente raamt de EU de kasstromen waarbij rekening wordt gehouden met alle contractvoorwaarden van het financieel instrument (bv. vooruitbetalingsopties), maar laat zij toekomstige kredietverliezen buiten beschouwing. Alle vergoedingen en rentebedragen betaald of ontvangen door de partijen bij het contract die integraal deel uitmaken van de effectieve rente, transactiekosten en alle andere premies of kortingen, worden in de berekening opgenomen.
Wanneer een financieel actief of een groep verwante financiële activa als activa met verminderde kredietwaardigheid wordt beschouwd (“fase 3”), worden de rentebaten opgenomen, vastgesteld aan de hand van de rentevoet waarmee de toekomstige kasstromen zijn gedisconteerd om het waardeverminderingsverlies te bepalen.
Inkomsten uit dividenden en soortgelijke uitkeringen worden opgenomen wanneer het recht om betaling te ontvangen is vastgesteld.
Baten en lasten uit financiële activa met verwerking van waardeveranderingen in overschot of tekort
Deze post heeft betrekking op de reëlewaardewinsten (baten) en reëlewaardeverliezen (lasten) uit deze financiële activa, met inbegrip van die welke voortvloeien uit de omrekening van vreemde valuta. In het geval van rentedragende financiële activa omvat dit ook rente. Zie ook toelichting 3.9.
De baten uit financiëlegarantiecontracten (garantieopslag) worden opgenomen gedurende de periode waarin de EU bereid is de houder van het financiëlegarantiecontract te compenseren voor het kredietverlies dat hij kan lijden. Bij het toegepaste amortisatieschema wordt rekening gehouden met het tijdsverloop en de omvang van de gegarandeerde blootstelling. Baten uit financiëlegarantiecontracten omvatten ook de amortisatie van financiëlegarantiecontracten wanneer de garantie niet tegen een vergoeding of tegen een nominale vergoeding is verstrekt.
De kosten van niet-ruiltransacties maken het merendeel van de uitgaven van de EU uit. Het gaat om overdrachten aan begunstigden, die van drieërlei aard kunnen zijn: i) rechten, ii) overdrachten bij overeenkomst en subsidies, alsmede iii) bijdragen en giften.
Overdrachten worden als uitgaven opgenomen in de periode waarin de gebeurtenissen die aanleiding geven tot de overdracht zich voordoen, mits de overdracht bij besluit (Financieel Reglement, Statuut of ander besluit) is toegestaan of een overeenkomst is ondertekend waarbij de overdracht wordt toegestaan, de begunstigde heeft voldaan aan eventuele subsidiabiliteitscriteria en van het bedrag een redelijke raming kan worden gemaakt.
Betalingsverzoeken of kostendeclaraties die aan de voorwaarden voor erkenning voldoen, worden als uitgaven opgenomen voor het in aanmerking komende bedrag. Aan het einde van het jaar worden in aanmerking komende bedragen die aan de begunstigden verschuldigd zijn, maar waarvoor nog geen declaratie heeft plaatsgevonden, geraamd en geboekt als toegerekende uitgaven.
De kosten van ruiltransacties die voortvloeien uit de aanschaf van goederen en diensten worden opgenomen wanneer de prestaties zijn geleverd en door de EU zijn aanvaard. Ze worden gewaardeerd tegen het oorspronkelijke factuurbedrag. Voorts worden op de balansdatum de uitgaven voor dienstprestaties gedurende de periode waarvoor nog geen factuur is ontvangen of aanvaard, geraamd en opgenomen in de staat van de financiële resultaten.
26. VOORWAARDELIJKE ACTIVA EN VERPLICHTINGEN
Een voorwaardelijk actief is een mogelijk actief dat voortvloeit uit gebeurtenissen in het verleden en waarvan het bestaan alleen wordt bevestigd door het al dan niet plaatsvinden van een of meer onzekere toekomstige gebeurtenissen waarover de EU niet de volledige controle heeft. Een voorwaardelijk actief wordt opgenomen wanneer een instroom van economische voordelen of dienstenpotentieel waarschijnlijk is.
Een voorwaardelijke verplichting is een mogelijke verplichting die voortvloeit uit gebeurtenissen in het verleden en waarvan het bestaan alleen wordt bevestigd door het al dan niet plaatsvinden van een of meer onzekere toekomstige gebeurtenissen waarover de EU niet de volledige controle heeft, of een bestaande verplichting die voortvloeit uit gebeurtenissen in het verleden, maar die niet is opgenomen omdat het niet waarschijnlijk is dat een uitstroom van middelen die economische voordelen of dienstenpotentieel in zich bergen vereist is om de verplichting af te wikkelen of, in zeldzame omstandigheden, omdat het bedrag van de verplichting onvoldoende betrouwbaar kan worden bepaald. Een voorwaardelijke verplichting wordt opgenomen tenzij een uitstroom van middelen die economische voordelen of dienstenpotentieel in zich bergen zeer onwaarschijnlijk is.
29. KASSTROOMOVERZICHT
Informatie over de kasstroom wordt gebruikt om een basis te verschaffen voor het beoordelen van het vermogen van de EU om geldmiddelen en kasequivalenten te genereren, en van haar behoeften om deze kasstromen te gebruiken.
Voor het opstellen van het kasstroomoverzicht is gebruikgemaakt van de indirecte methode. Dit betekent dat het economisch resultaat voor het begrotingsjaar wordt aangepast om rekening te houden met de gevolgen van transacties van niet-contante aard, latenties of voorzieningen voor reeds of nog te ontvangen of betalen kasstromen uit de operationele activiteiten, en baten of lasten die verband houden met investeringskasstromen.
Kasstromen die voortkomen uit transacties in vreemde valuta worden gepresenteerd in de rapportagevaluta van de EU (de euro) door op het bedrag in de vreemde valuta de wisselkoers toe te passen die op de datum van de kasstroom geldt tussen de euro en de vreemde valuta.
Het kasstroomoverzicht geeft een overzicht van de kasstromen tijdens de periode, ingedeeld volgens operationele, investerings- en financieringsactiviteiten.
Operationele activiteiten zijn de activiteiten van de EU die geen investerings- of financieringsactiviteiten zijn. Het betreft het grootste deel van de activiteiten.
Investeringsactiviteiten zijn de verwerving en vervreemding van immateriële activa en vaste bedrijfsmiddelen en van andere investeringen die niet in kasequivalenten zijn vervat. Investeringsactiviteiten omvatten geen leningen die aan begunstigden zijn verstrekt, aangezien zij deel uitmaken van de algemene doelstellingen en daarmee van de dagelijkse activiteiten van de EU. Het doel is om een overzicht te geven van de echte investeringen van de EU.
Financieringsactiviteiten zijn activiteiten die resulteren in wijzigingen in de omvang en samenstelling van de opgenomen leningen, met uitzondering van leningen die aan begunstigden worden verstrekt op back-to-back-basis of voor de verwerving van vaste bedrijfsmiddelen (die zijn opgenomen onder operationele activiteiten).
30. TOELICHTINGEN BIJ DE BALANS
ACTIVA
31. IMMATERIËLE ACTIVA
Deze bedragen hebben hoofdzakelijk te maken met computersoftware.
32. VASTE BEDRIJFSMIDDELEN
De categorie ruimteobjecten omvat operationele vaste activa met betrekking tot de twee ruimteprogramma’s van de EU: de wereldwijde satellietnavigatiesystemen (GNSS) — Galileo en het European Geostationary Navigation Overlay System (Egnos), en Copernicus, het Europees programma voor aardobservatie. Activa van de ruimtesystemen die nog niet operationeel zijn, zijn opgenomen onder de rubriek “Activa in aanbouw”. De activa in verband met de ruimteprogramma’s van de EU worden gebouwd met assistentie van het Europees Ruimteagentschap (ESA).
Met betrekking tot Galileo zijn twee satellieten die in december 2021 zijn gelanceerd, in maart 2022 operationeel verklaard. De constellatie omvat momenteel 28 satellieten. De voltooide Galileoconstellatie zal 30 satellieten tellen (waarvan 6 reservesatellieten). De operationele vaste activa van Galileo, bestaande uit satellieten en installaties op de grond, werden op 31 december 2022 gewaardeerd op 3 056 miljoen EUR na cumulatieve afschrijvingen (2021: 3 413 miljoen EUR). Het totaal van de resterende activa in aanbouw bedraagt 1 812 miljoen EUR (2021: 1 344 miljoen EUR).
Wat Copernicus betreft, werd na een technisch incident met het SAR-instrument (dat de radargegevens levert) aan boord van Sentinel-1B, en ondanks alle inspanningen om de satelliet opnieuw te activeren, in juli 2022 geconcludeerd dat Sentinel-1B de Sentinel-1-missie niet langer kon ondersteunen. Sentinel-1B is dus volledig afgeboekt (86 miljoen EUR, na cumulatieve afschrijvingen). De totale waarde van de operationele vaste activa van Copernicus bedraagt 634 miljoen EUR (2021: 937 miljoen EUR) na cumulatieve afschrijvingen. Nog eens 2 583 miljoen EUR in verband met Copernicus-satellieten is geboekt als activa in aanbouw (2021: 2 115 miljoen EUR).
De vaste activa in verband met de Egnos-grondinfrastructuur ten belope van 106 miljoen EUR (2021: 130 miljoen EUR) zijn eveneens opgenomen onder de rubriek “Ruimteactiva”. Voorts bedragen de Egnos-activa in aanbouw 292 miljoen EUR (2021: 189 miljoen EUR).
Vaste bedrijfsmiddelen
33. BELEGGINGEN DIE WORDEN VERWERKT VOLGENS DE VERMOGENSMUTATIEMETHODE
Het belang van de EU, vertegenwoordigd door de Commissie, in het Europees Investeringsfonds (EIF) wordt aangemerkt als een geassocieerde deelneming volgens de vermogensmutatiemethode. Het EIF is de financiële instelling van de EU die gespecialiseerd is in het verstrekken van durfkapitaal en garanties aan kleine en middelgrote ondernemingen. Het EIF werkt als publiek-privaat partnerschap, met de Europese Investeringsbank (EIB), de EU en een groep van financiële instellingen als partners.
Op 31 december 2022 had de EU een belang van 30 % in het EIF (2021: 30 %) en 30 % van de stemrechten (2021: 30 %). In de tabel hieronder wordt de mutatie van het belang van de EU in het EIF voor het lopende jaar getoond.
(miljoen EUR) | |
Europees Investeringsfonds | |
Belang op 31.12.2021 | 1 192 |
Bijdragen | - |
Ontvangen dividenden | (4) |
Aandeel van het nettoresultaat | 24 |
Aandeel in de nettoactiva | 102 |
Belang op 31.12.2022 | 1 313 |
(miljoen EUR) | ||
31.12.2022 | 31.12.2021 | |
Totaal EIF | Totaal EIF | |
Activa | 5 504 | 5 187 |
Passiva | (1 127) | (1 213) |
Ontvangsten | 340 | 781 |
Uitgaven | (261) | (217) |
Overschot/(tekort) | 79 | 564 |
De aansluiting van de hierboven samengevatte financiële informatie met de boekwaarde van het belang in het EIF is als volgt:
(miljoen EUR) | ||
31.12.2022 | 31.12.2021 | |
Nettoactiva van de geassocieerde deelneming | 4 377 | 3 974 |
Belang EC in EIF | 30,0 % | 30,0 % |
Boekwaarde | 1 313 | 1 192 |
De EU, vertegenwoordigd door de Commissie, heeft op 31 december 2022 20 % van haar belang in het EIF-kapitaal gestort, en het niet-opgevraagde saldo bedroeg:
(miljoen EUR) | ||
Totaal kapitaal EIF | EU-inschrijving | |
Totaal aandelenkapitaal | 7 300 | 2 190 |
Volgestort | (1 460) | (438) |
Niet-opgevraagd | 5 840 | 1 752 |
34. FINANCIËLE ACTIVA
De nominale waarde van de leningen op 31 december 2022 bedraagt 205 301 miljoen EUR, (2021: 162 394 miljoen EUR), waarvan 160 145 miljoen EUR betrekking heeft op leningen voor financiële bijstand en 45 156 miljoen EUR op de RRF.
De regel “Veranderingen in afwaardering” komt overeen met de herwaardering van de te verwachten kredietverliezen per 31 december 2022. De regel “Veranderingen in boekwaarde” stemt overeen met de veranderingen in de opgelopen rente en de veranderingen in premies/kortingen (nieuwe premies/kortingen en afschrijvingen).
De financiële bijstandsprogramma’s worden uitgevoerd op “back-to-back”-basis. Dit betekent dat de verstrekte leningen worden gefinancierd door gelijkwaardige opgenomen leningen met dezelfde voorwaarden. De looptijden zijn hetzelfde, de uitgiftepremies/kortingen en de kosten worden in rekening gebracht aan de begunstigde van de lening. Op de vervaldatum betaalt de begunstigde van de lening de Commissie terug en betaalt de Commissie de opgenomen lening terug. Voor de RRF-leningen is er geen back-to-backrelatie tussen de voorwaarden van de leningen en de voor NGEU opgenomen leningen (zie toelichting 2.11.1.1 voor de financiering van deze leningen).
De RRF is een tijdelijk instrument om de economieën van de lidstaten te helpen zich te herstellen van de coronapandemie en de groene en de digitale transitie te ondersteunen. In het kader van het EU-herstelinstrument (NGEU) leent de Commissie middelen die de RRF gebruikt om hervormingen en investeringen van de lidstaten te financieren. Deze moeten in overeenstemming zijn met de prioriteiten van de EU en moeten de uitdagingen aanpakken die zijn vastgesteld in de landspecifieke aanbevelingen in het kader van het Europees semester voor de coördinatie van het economisch en sociaal beleid. De financiering kan worden verstrekt in de vorm van een lening (terugbetaalbare steun) of een subsidie (niet-terugvorderbare steun, zie toelichting 2.5). De lidstaten kunnen financiering ontvangen tot een tevoren overeengekomen toewijzing voor leningen en subsidies. Om voor de steun in aanmerking te komen, moeten de lidstaten hun nationale herstel- en veerkrachtplannen indienen bij de Europese Commissie. In elk plan worden de hervormingen en investeringen beschreven die vóór eind 2026 moeten worden uitgevoerd en worden duidelijke mijlpalen en streefdoelen vastgesteld die door de Europese Commissie moeten worden geanalyseerd en door de Europese Raad moeten worden goedgekeurd. De RRF-leningen kunnen tot en met 31 december 2026 worden uitbetaald nadat de overeengekomen mijlpalen en streefdoelen zijn bereikt.
Op 31 december 2022 bedroegen de ondertekende leningsovereenkomsten 153,9 miljard EUR, waarvan 45,2 miljard EUR al was uitbetaald.
SURE is een Europees instrument om mensen aan het werk te houden en banen te behouden die in gevaar zijn gekomen door de coronapandemie. Het instrument stelt de lidstaten in staat financiële bijstand van de EU te vragen voor de financiering van plotse, forse toenamen van de nationale overheidsuitgaven in verband met nationale regelingen voor arbeidstijdverkorting en soortgelijke maatregelen, ook voor zelfstandigen, of met gezondheidsgerelateerde maatregelen, in het bijzonder op de werkplek, in reactie op de crisis. In het kader van SURE kan tot 100 miljard EUR financiële bijstand aan getroffen lidstaten worden verleend in de vorm van leningen.
Op 31 december 2022 had de Raad leningsovereenkomsten voor 98,4 miljard EUR aan financiële bijstand goedgekeurd en had de Commissie deze ondertekend. De beschikbaarheid van het instrument eindigde op 31 december 2022 en er zijn geen lopende uitbetalingen.
Het EFSM maakte het mogelijk financiële bijstand aan een lidstaat te verlenen in geval van moeilijkheden of ernstige dreiging van grote moeilijkheden veroorzaakt door buitengewone gebeurtenissen die deze lidstaat niet kan beheersen. De bijstand zou de vorm kunnen aannemen van een lening of een kredietlijn. Het programma is verlopen, maar wordt aangehouden voor specifieke taken, zoals de verlenging van de looptijd van de leningen. In december 2021 verzocht Portugal om verlenging voor een bedrag van 2,2 miljard EUR van de lening van in totaal 2,7 miljard EUR die in april 2022 kwam te vervallen De Commissie heeft 2,2 miljard EUR geleend voor de lening, die met 4,5 jaar is verlengd. De resterende 0,5 miljard werd terugbetaald.
Dit is een instrument voor financieel beleid dat de lidstaten van de EU die niet voor de euro hebben gekozen, financiële bijstand op middellange termijn biedt. Er kunnen leningen worden verstrekt aan lidstaten die zich voor feitelijke of ernstig dreigende moeilijkheden met betrekking tot hun betalingsbalans of kapitaalverkeer gesteld zien. Het maximale uitstaande bedrag aan in het kader van het instrument toegekende leningen is beperkt tot 50 miljard EUR. Er zijn geen niet-opgevraagde bedragen uit ondertekende leningsovereenkomsten.
MFB is een vorm van financiële bijstand van de EU aan partnerlanden die een betalingsbalanscrisis doormaken. De bijstand wordt verstrekt in de vorm van middellange- of langetermijnleningen of subsidies, of een combinatie daarvan, en dient in het algemeen ter aanvulling van de financiering in het kader van een door het IMF gesteund aanpassings- en hervormingsprogramma.
In 2022 zijn er voor 7,5 miljard EUR aanvullende leningen uitgekeerd, waaronder 7,2 miljard EUR aan nieuwe leningen aan Oekraïne, die zijn verstrekt om de economische stabilisatie van Oekraïne te ondersteunen en de onmiddellijke veerkracht van het land te versterken na de niet-uitgelokte en ongerechtvaardigde aanvalsoorlog van Rusland. De totale nominale waarde van uitstaande MFB-leningen bedroeg aan het einde van het jaar 15 miljard EUR, waarvan 11,6 miljard EUR aan Oekraïne was verstrekt.
MFB-leningen en daarmee verband houdende opgenomen leningen worden gegarandeerd door het GVF en vervolgens, indien nodig, door de EU-begroting. Daarnaast worden de leningen die in het kader van het MFB-programma voor buitengewone financiële bijstand in 2022 aan Oekraïne worden verstrekt en in totaal 6 miljard EUR bedragen, ook gedekt door een systeem van garanties van de lidstaten voor 61 % van de blootstelling, naast de 9 % eerste verliezen die door het GVF worden gedekt. Eind 2022 was 1,6 miljard EUR van deze garanties ondertekend, en op 31 mei 2023 werd voor nog eens 1,6 miljard EUR aan garanties ondertekend. De resterende garanties zijn nog onderworpen aan de administratieve procedures van de lidstaten, die naar verwachting in de loop van 2023 zullen worden afgerond.
Op 31 december 2022 bedraagt de voorziening voor bijzondere waardevermindering van MFB-leningen 2,3 miljard EUR (2021: 293 miljoen EUR), waarvan 2,2 miljard EUR betrekking heeft op de leningen aan Oekraïne. Hoewel alle in 2022 verschuldigde bedragen van Oekraïne op tijd zijn betaald en er op het moment van opstelling van de jaarrekening geen sprake van achterstallige rente op leningen aan Oekraïne is, weerspiegelt de bijzondere waardevermindering de tijdens de looptijd van de EU-leningen aan Oekraïne te verwachten kredietverliezen, die met bijzondere voorzichtigheid zijn geraamd vanwege de grote onzekerheden.
Garanties die door de lidstaten voor de buitengewone MFB worden verstrekt, vormen een kredietverbetering voor de EU-begroting en verminderen derhalve de verwachte kredietverliezen op deze leningen tot 0,3 miljard EUR (van de totale voorziening voor bijzondere waardevermindering van 2,2 miljard EUR, die de totale MFB-leningen aan Oekraïne dekt). Zie ook toelichting 6.5.
Op 31 december 2022 is een bedrag van 285 miljoen EUR uit ondertekende leningsovereenkomsten dat aan voorwaarden onderworpen is, niet opgevraagd (2021: 625 miljoen EUR).
De Europese Gemeenschap voor atoomenergie (Euratom, vertegenwoordigd door de Commissie) verstrekt leningen aan lidstaten en niet-lidstaten, alsook aan entiteiten van beide, voor de financiering van projecten in verband met energie-installaties. Van de totale op 31 december 2022 uitstaande Euratom-leningen heeft 300 miljoen EUR (nominale waarde) betrekking op leningen aan Energoatom, die door Oekraïne worden gegarandeerd. Voor deze leningen is een voorziening voor bijzondere waardevermindering van 95 miljoen EUR opgenomen.
Op 31 december 2022 had de Commissie garanties van derden ontvangen voor een bedrag van 327 miljoen EUR (2021: 350 miljoen EUR) ter dekking van Euratom-leningen. Er zijn geen niet-opgevraagde bedragen uit ondertekende leningsovereenkomsten.
De EU-begroting staat borg voor de door de Commissie opgenomen leningen waarmee de leningen in het kader van de RRF en de programma’s voor financiële bijstand worden gefinancierd. Als in de toekomst leningbedragen niet worden terugbetaald, is het mogelijk dat de daaraan verbonden opgenomen leningbedragen uit de EU-begroting moeten worden terugbetaald.
- Opgenomen leningen in verband met NGEU en leningen in het kader van het ESFM en de betalingsbalans aan lidstaten worden uitsluitend door de EU-begroting gegarandeerd;
- Leningen in verband met SURE worden gedekt door de EU-begroting en geschraagd door garanties van de lidstaten ten belope van 25 miljard EUR; en
- MFB-leningen voor leningen aan derde landen worden eerst gedekt door het GVF (zie toelichting 2.4.2) en vervolgens door de EU-begroting, met uitzondering van de MFB-leningen in het kader van buitengewone financiële bijstand aan Oekraïne voor een bedrag van 6 miljard EUR, dat gedekt wordt door garanties van de lidstaten na de eerste 9 % aan verliezen die door het GVF zijn gedekt;
- Euratom-leningen worden eerst gedekt door garantstellingen van derden en daarna door het GVF (zie toelichting 2.4.2) en daarna door de EU-begroting.
Zie toelichting 6.6 voor meer informatie.
Overeenkomstig artikel 143 van het terugtrekkingsakkoord is het VK jegens de Unie aansprakelijk voor zijn aandeel in de voorwaardelijke financiële verplichtingen in verband met de leningen voor financiële bijstand (EFSM, MFB, betalingsbalans en Euratom) die zijn goedgekeurd/vastgesteld op de terugtrekkingsdatum, 31 januari 2020. Artikel 143 bepaalt dat in geval van wanbetaling op een lening voor financiële bijstand die vóór de terugtrekkingsdatum is goedgekeurd, het VK aansprakelijk zou zijn jegens de Unie voor zijn aandeel in de betalingen die de Unie in het kader van die verrichtingen heeft verricht, tenzij dit kan worden gedekt door het aandeel van het VK in de voorziening in het garantiefondscompartiment voor extern optreden van het GVF, indien dit relevant is (d.w.z. MFB- en Euratom-leningen in derde landen) (zie toelichting 4.1.1).
De uitstaande voorwaardelijke verplichting van de EU met betrekking tot de bovengenoemde leningen voor financiële bijstand bedroeg 53,9 miljoen EUR op de terugtrekkingsdatum. Na aflossingen sinds die datum bedraagt de waarde van deze door de EU-garantie gedekte leningen op 31 december 2022 52,4 miljard EUR; het aandeel van het VK hierin is 6,5 miljard EUR.
Deze omvatten drie soorten leningen:
a. Leningen toegekend uit EU-begrotingsprogramma’s (bv. het MEDA-programma Europees-mediterraan partnerschap en het EU-programma voor werkgelegenheid en sociale innovatie). Deze leningen bedroegen op 31 december 2022 in totaal 79 miljoen EUR (2021: 74 miljoen EUR).
b. Gesubrogeerde leningen: deze leningen zijn verstrekt door de EIB en gegarandeerd door de EFSI- en ELM-programma’s. In geval van leningen in wanbetaling, heeft de Commissie de beroepen op de garantie uitbetaald en beschikt zij over de terugvorderingsrechten. Bijgevolg worden de leningen nu in de EU-balans opgenomen. Op 31 december 2022 bezat de Commissie de terugvorderingsrechten voor 1,0 miljoen EUR aan dergelijke leningen, inclusief opgelopen rente (2021: 855 miljoen EUR). Na inaanmerkingneming van de te verwachten kredietverliezen, bedraagt de op de balans opgenomen boekwaarde echter 126 miljoen EUR (2021: 48 miljoen EUR).
c. Termijndeposito’s van 46 miljoen EUR (2021: termijndeposito’s van 54 miljoen EUR) met een looptijd van meer dan drie maanden die niet onder de definitie van kasequivalenten vallen.
38. Financiële activa gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in overschot of tekort (FVSD)
Schuldbewijzen zijn voornamelijk overheidsobligaties en bedrijfsobligaties. Zij worden aangehouden in de fondsen (portefeuilles) die worden beheerd door de Commissie (voornamelijk GVF, BUFI) of door de EIB namens de EU (voornamelijk H2020, Innovatiefonds). De prestaties van de portefeuilles worden beoordeeld op basis van de reële waarde marktwaarde).
Geldmarktfondsen (MMF’s) zijn beleggingsfondsen die beleggen in kortlopende schuldbewijzen (bv. het Unitair Fonds van de EIB). Indexfondsen (ETF’s) zijn beleggingsfondsen die worden verhandeld op effectenbeurzen. Ze volgen indices en houden activa aan zoals aandelen, obligaties, valuta’s en termijncontracten. Beleggingen in gepoolde portefeuilles zijn EU-middelen van de CEF- en H2020-programma’s die worden gecombineerd met de middelen van de lidstaten uit het NER300-programma. Zij worden gebruikt om garanties te verstrekken voor de financierings- en investeringsverrichtingen van de EIB.
De “Andere beleggingen in aandelen” hebben voornamelijk betrekking op het beleggen van EU-begrotingsmiddelen — via uitvoerende partners — in durfkapitaal of andere soorten beleggingsfondsen om EU-beleidsdoelstellingen na te streven: bijvoorbeeld verbetering van de toegang tot financiering voor startende kmo’s, onderzoek en innovatie, en infrastructuur zowel binnen als buiten de EU.
Het Innovatiefonds is opgericht bij Richtlijn (EU) 2018/410 en stelt een systeem in voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie. Het doel is om de ontvangsten te gebruiken om innovatie in koolstofarme technologieën en processen in bepaalde economische sectoren te ondersteunen. Het Innovatiefonds ontvangt zijn middelen uit de opbrengsten van de geleidelijke tegeldemaking van 450 miljoen emissierechten en van eventuele niet-bestede middelen uit de 300 miljoen emissierechten die beschikbaar zijn voor het NER300-programma (zie toelichting 3.8). De EIB beheert de gelden totdat ze worden gebruikt voor het beoogde doel en belegt ze in schuldbewijzen.
De Commissie heeft het Fonds voor geldboeten (BUFI) opgericht om de gelden te beheren die zij voorlopig ontvangt voor mededingingsboeten waartegen beroep is ingesteld. Tot de definitieve rechterlijke beslissing belegt de Commissie het geld in schuldinstrumenten. In 2022 heeft een ontvanger van een boete voorlopig 0,9 miljard EUR betaald, dat in dit fonds werd belegd — dit is de belangrijkste reden voor de stijging hier.
Het EGKS-Verdrag is op 23 juli 2002 vervallen, en alle bestanddelen van het EGKS-vermogen werden overgedragen aan de Europese Unie en bestemd voor onderzoek in de sectoren die verband houden met de kolen- en staalindustrie, zoals baanbrekende technologieën die leiden tot staalproductie met bijna-nulemissie. De Commissie belegt de gelden in schuldbewijzen totdat zij worden toegekend voor onderzoek.
De EU heeft een financiële deelneming in het kapitaal van de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBWO) die op 31 december 2022 bestond uit 90 044 aandelen (2021: 90 044 aandelen), oftewel 3 % van het totale geplaatste aandelenkapitaal. De EU heeft ingeschreven voor een totaalbedrag van 900 miljoen EUR, waarvan tot op heden 713 miljoen EUR niet is opgevraagd. Overeenkomstig de oprichtingsovereenkomst van de EBWO gelden voor de aandeelhouders enkele contractuele beperkingen: zo zijn de aandelen niet overdraagbaar en is de terugbetaling beperkt tot de oorspronkelijke aanschaffingskosten. De EU waardeert haar belang in de EBWO tegen de reële waarde. De oorspronkelijke aanschaffingskosten worden beschouwd als de beste raming van de reële waarde, met name gelet op de contractuele beperkingen waarnaar hierboven is verwezen. Hoewel de EBWO-aandelen op geen enkele aandelenbeurs genoteerd zijn, zijn er recentelijk transacties geweest (uitgifte van aandelen a pari) die aantonen dat de aanschaffingskosten de beste raming van de reële waarde opleveren in deze omstandigheden.
De EU garandeert de investeringen in eigen vermogen en leningen van uitvoerende partners aan overheden en ondernemingen. Om de beroepen op garanties die voortvloeien uit wanbetalingen of andere verliezen te betalen, wordt in de EU-begroting, overeenkomstig de rechtshandelingen, stapsgewijs geld opzijgezet om een kapitaalbuffer (het GVF) op te bouwen. Het GVF dekt ook leningen die de Commissie verstrekt om MFB- en Euratom-leningen aan niet-lidstaten te financieren.
Overeenkomstig het Financieel Reglement heeft de Commissie het GVF opgezet voor het beheer van de kapitaalbuffer (“voorziening”) voor alle begrotingsgaranties en leningen voor financiële bijstand aan derde landen, in één gemeenschappelijke portefeuille. Naast de voorziening uit de EU-begroting ontvangt het GVF terugvorderingen in verband met verrichtingen in wanbetaling, het rendement van zijn beleggingen en vergoedingen voor de begrotingsgaranties van de EU. Het GVF kan ook vrijwillige bijdragen ontvangen van lidstaten en andere contribuanten die op deze wijze de beschikbare EU–begrotingsgaranties verhogen.
Het GVF wijst de ontvangen bijdragen toe aan compartimenten naargelang van het bijdragende programma. In de rechtshandelingen van de programma’s zijn de noodzakelijke voorzieningen voor de verstrekte garanties vastgesteld. De EU-begroting bundelt deze afzonderlijk aangelegde fondsen in het GVF om zo het vermogensbeheer te optimaliseren.
Op 31 december 2022 bedroegen de activa van het GVF 14,4 miljard EUR, waarvan 14,1 miljard EUR was belegd in financiële activa gewaardeerd tegen FVSD niet-derivaten (schuldbewijzen).
Bij de EU-verordening tot vaststelling van Horizon 2020 — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) — zijn nieuwe financieringsinstrumenten ingesteld ter verbetering van de toegang tot financiering voor entiteiten die aan onderzoek en innovatie (O&I) doen. Deze instrumenten zijn:
- de InnovFin Leningen- en garantiedienst voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie waarmee de Commissie een deel van de financiële risico’s die verbonden zijn aan een portefeuille nieuwe, door de EIB aangegane financieringsoperaties op zich neemt;
- de InnovFin-garantieregeling voor kmo’s, met inbegrip van het instrument voor onbeperkte garantie in het kader van het kmo-initiatief (SIUGI) — door het EIF beheerde faciliteiten voor het verstrekken van garanties en tegengaranties aan financiële intermediairs voor nieuwe portefeuilles leningen (via SIUGI deelt de Commissie het financiële risico verbonden aan de garantie met de lidstaten, het EIF en de EIB);
- de InnovFin-eigenvermogensfaciliteit voor onderzoek en innovatie, die belegt in risicokapitaalfondsen en wordt beheerd door het EIF; en
- het EIC-fonds (fonds van de Europese Innovatieraad), dat eigenvermogensfinanciering verstrekt om de innovatie en het naar de markt brengen te versnellen. Het EIC-fonds wordt gefinancierd uit de Horizon Europa- en H2020-programma’s. Tot nu toe hebben de investeringen voornamelijk betrekking op het H2020-programma.
Zoals Verordening (EU) nr. 1316/2013 bepaalt, is het doel van de Connecting Europe Facility (CEF) het vinden van financiering voor infrastructuurprojecten in de sectoren vervoer, telecommunicatie en energie te vergemakkelijken. De faciliteit wordt beheerd door de EIB op grond van een overeenkomst met de EU. Zij biedt risicodeling voor schuldfinanciering aan in de vorm van niet-achtergestelde en achtergestelde schulden of garanties, evenals ondersteuning van door de EU gegarandeerde projectobligaties.
Dit betreft eigenvermogensinstrumenten die worden gefinancierd door de programma’s Cosme, CIP en MAP en het initiatief voor groei en werkgelegenheid, administratief beheerd door het EIF, ter ondersteuning van de oprichting en financiering van kleine en middelgrote ondernemingen in de EU in de begin- (start-up) en groeifase door middel van investeringen in geschikte gespecialiseerde durfkapitaalfondsen.
In de verslagperiode hebben er geen overdrachten tussen niveau 1 en niveau 2 van de reëlewaardehiërarchie plaatsgevonden.
Aansluiting van niet-afgeleide financiële activa gewaardeerd aan de hand van waarderingstechnieken met niet op waarneembare marktgegevens gebaseerde input (niveau 3)
Het nettoverlies voor aan het einde van 2022 aangehouden niet-afgeleide activa van niveau 3 bedroeg 87 miljoen EUR (2021: nettowinst van 295 miljoen EUR). Het resultaat wordt als financiële bate opgenomen onder “Winsten op financiële activa of passiva gewaardeerd tegen FVSD niet-derivaten” (zie toelichting 3.9) of als financiële last onder “Verliezen op financiële activa of passiva gewaardeerd tegen FVSD niet-derivaten” (zie toelichting 3.15).
Financiële activa en passiva gewaardeerd tegen FVSD derivaten, per soort
De EU sluit valutatermijncontracten af ter afdekking van het valutarisico verbonden aan schuldtitels in USD in het EFSI-garantiefonds. Overeenkomstig de valutatermijncontracten levert de EU het contractueel overeengekomen notionele bedrag in vreemde valuta (“pay leg”), zoals weergegeven in de bovenstaande tabel, en ontvangt zij het notionele bedrag in EUR (“receive leg”) op de vervaldatum. Deze derivatencontracten worden gewaardeerd tegen reële waarde op de balansdatum en ingedeeld als financiële activa of financiële verplichtingen tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in overschot of tekort al naargelang hun reële waarde positief of negatief uitvalt.
De rubriek “Garantie op de aandelenportefeuille” omvat garanties van de EU aan financiële instellingen op portefeuilles eigenvermogensinvesteringen. Deze garanties worden ingedeeld als afgeleid financieel instrument en geboekt als financieel actief of financiële verplichting tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in overschot of tekort omdat zij niet aan de definitie van financiële verplichting in verband met een garantie voldoen (zie toelichting 1.5.12). De financiële verplichting voor de EU is gewaardeerd op basis van de waarde van de onderliggende investeringen.
Het totaal bestaat voornamelijk uit EFSI-garanties van de EU aan de EIB-groep voor onderliggende eigenvermogensinvesteringen van de EIB en het EIF ten bedrage van 3,5 miljard EUR (2021: 3,1 miljard EUR). De reële waarde van de EU-garantie op de EFSI-eigenvermogensportefeuilles bedroeg in totaal 967 miljoen EUR (2021: 763 miljoen EUR).
De EU garandeert het valutarisico in het kader van de EFDO-garantie, waarbij zij swap- en termijncontracten die gericht zijn op het afdekken van valutarisico’s voor investeringen in opkomende markten garandeert. De EU dekt eveneens de devaluatie van de vreemde munt (UAH) in verband met leningen van financiële instellingen aan kmo’s in Oekraïne in het kader van de mkb-financieringsfaciliteit voor het Oostelijk Partnerschap.
In de verslagperiode hebben er geen overdrachten tussen niveau 1 en niveau 2 plaatsgevonden. Derivaten in reëlewaardeniveau 3 omvatten voornamelijk garanties op aandelenportefeuilles.
Aansluiting van afgeleide financiële activa en verplichtingen gewaardeerd aan de hand van waarderingstechnieken met niet op waarneembare marktgegevens gebaseerde input (niveau 3)
De nettowinst voor aan het einde van 2022 aangehouden afgeleide activa van niveau 3 bedroeg 181 miljoen EUR (2021: nettowinst van 777 miljoen EUR). Dit bedrag is opgenomen onder “Winsten op financiële activa of passiva gewaardeerd tegen FVSD derivaten” (zie toelichting 3.9).
41. VOORFINANCIERING
Het niveau van de voorfinancieringen in de verschillende programma’s moet toereikend zijn om de begunstigden te kunnen voorzien van de middelen die zij nodig hebben om hun projecten te kunnen opstarten, maar tegelijkertijd moeten de financiële belangen van de EU worden gevrijwaard en moet er rekening worden gehouden met juridische en operationele beperkingen en overwegingen in verband met kosteneffectiviteit.
Bij voorfinanciering wordt geld uitbetaald, wat betekent dat er betalingskredieten worden gebruikt. Zoals wordt verduidelijkt in toelichting 1.5.7, betreft het voorschotten die nog niet als uitgave worden geboekt. Voorfinancieringen verminderen dus de nog betaalbaar te stellen vastleggingen (RAL — zie toelichting 5.1), maar vertegenwoordigen in de staat van de financiële resultaten nog te erkennen uitgaven.
Wat gedeeld beheer betreft, hebben nagenoeg alle voorfinancieringen betrekking op de programmeringsperiode 2014-2020. Er zijn nieuwe voorfinancieringsbetalingen gedaan op het gebied van cohesie, voornamelijk in verband met React-EU (3,5 miljard EUR) en de programmeringsperiode 2021-2027 (5,4 miljard EUR).
Voor de periode 2014-2020 is er een eerste voorfinanciering die alleen kan worden vereffend (d.w.z. opgenomen in de staat van de financiële resultaten) tegen het einde van de programmeringsperiode en die wordt geboekt als langlopende voorfinanciering. Aangezien we het einde van de uitvoeringsperiode van dit vorige MFK naderen en er binnen twaalf maanden meer bedragen verschuldigd worden, wordt deze eerste voorfinanciering geleidelijk geherclassificeerd als kortlopende voorfinanciering en is de verrekening ervan ook begonnen. Deze situatie is de belangrijkste reden voor de afname van de langlopende voorfinanciering en een grote factor in de toename van het kortlopende bedrag.
Voor direct beheer zijn de grootste bedragen aan voorfinanciering die welke verband houden met de niet-terugvorderbare steun in het kader van het RRF-instrument, dat in 2021 van start is gegaan, ten bedrage van netto 23 miljard EUR aan het einde van het jaar (2021: 30,8 miljard EUR). Deze bedragen zijn gedaald naarmate de mijlpalen door de lidstaten in 2022 werden bereikt. De andere belangrijke bedragen van in totaal 13 miljard EUR (2021: 8,5 miljard EUR) hebben betrekking op het beleidsterrein onderzoek (voornamelijk Horizon 2020 en Horizon Europa, uitgevoerd door de uitvoerende agentschappen van de EU en de Commissie); nu het nieuwe MFK op gang komt, zijn er meer subsidies toegekend en is er dus meer voorfinanciering betaald.
Voor indirect beheer heeft de voorfinanciering voornamelijk betrekking op interne beleidsprogramma’s zoals Galileo en Egnos (ruimteprogramma’s), maar ook op instrumenten die verband houden met Europa als wereldspeler (met inbegrip van instrumenten voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking). De meest opvallende toename van de voorfinanciering in deze rubriek, 1,1 miljard EUR, houdt verband met het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking en de voorlopers daarvan. Net als bij de voorfinanciering onder direct beheer, heeft de stijging hier voornamelijk betrekking op de nieuwe betalingen die worden gedaan in het kader van de programmeringsperiode 2021-2027 naarmate deze op gang komt.
Dit zijn garanties die de Commissie in bepaalde gevallen verlangt bij de betaling van voorschotten (voorfinanciering) aan begunstigden die geen lidstaat zijn. Voor dit soort garantie moeten twee waarden worden opgenomen: de “nominale waarde” en de “lopende waarde”. Voor de nominale waarde hangt het ontstaansfeit samen met het bestaan van de waarborg. Voor de lopende waarde is het ontstaansfeit voor de waarborg de betaling van voorfinanciering tegen waarborg, verminderd met latere verrekeningen. Op 31 december 2022 beliep de nominale waarde van de ontvangen garanties in verband met voorfinanciering 518 miljoen EUR en de lopende waarde van die garanties 464 miljoen EUR (in 2021: respectievelijk 433 miljoen EUR en 383 miljoen EUR).
Bepaalde voorfinancieringen die in het kader van het zevende kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling (KP7) en in het kader van de programma’s Horizon 2020 en Horizon Europa worden betaald, worden effectief gedekt door het onderlingeverzekeringsmechanisme (MIM), voorheen bekend als het Garantiefonds voor deelnemers (PGF). Het MIM is een instrument voor onderlinge verzekering dat is opgezet om de risico’s te dekken met betrekking tot bedragen die niet worden betaald door deelnemers tijdens de uitvoering van indirecte maatregelen in het kader van die programma’s. Alle deelnemers aan indirecte maatregelen die een subsidie van de EU ontvangen, dragen 5 % van de maximale EU-bijdrage bij aan het kapitaal van het MIM, dat door de Commissie op de financiële markten wordt belegd om rente voort te brengen. De rente kan worden gebruikt ter dekking van schulden die een in gebreke gebleven deelnemer niet aan de Unie heeft voldaan. Aan het einde van de indirecte maatregel worden de bijdragen aan de deelnemers terugbetaald. De EU (vertegenwoordigd door de Commissie) treedt op als uitvoerend orgaan van de deelnemers van het MIM, maar het fonds is eigendom van de deelnemers. Het MIM is dus een afzonderlijke entiteit die niet in deze jaarrekening van de EU is geconsolideerd.
Op 31 december 2022 bedroegen de door het MIM gedekte voorfinancieringen in totaal 2,7 miljard EUR (2021: 2,4 miljard EUR). De totale activa van het MIM, met inbegrip van de door de Commissie beheerde financiële activa, bedroegen 2,6 miljard EUR (2021: 2,5 miljard EUR).
In het kader van de Europese Structuur- en Investeringsfondsen (ESIF) is het mogelijk om uit de EU-begroting voorschotten te betalen aan de lidstaten om hen in staat te stellen bij te dragen aan financieringsinstrumenten (d.w.z. leningen, eigen vermogen of garanties). Deze financieringsinstrumenten worden opgezet en beheerd onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten, niet van de Commissie. Bedragen die aan het einde van het jaar niet door deze instrumenten zijn gebruikt, zijn evenwel eigendom van de EU (zoals bij alle voorfinanciering) en worden daarom als actief in de balans van de EU opgenomen.
Met betrekking tot het cohesiebeleid 2014-2020 wordt geschat dat van het uitbetaalde bedrag van 17 181 miljoen EUR er op 31 december 2022 3 303 miljoen EUR niet was gebruikt. Dit omvat de bijdrage van de lidstaten aan het initiatief voor kleine en middelgrote ondernemingen, dat is opgezet om de kredietverstrekking door de banksector aan het mkb aan te zwengelen (1 449 miljoen EUR uitbetaald, exclusief voorfinancieringen, waarvan naar schatting 292 miljoen EUR ongebruikt is).
Voor plattelandsontwikkeling bleef per jaareinde 86 miljoen EUR nog ongebruikt.
Net als de bedragen hierboven worden de terugbetaalde bedragen die overeenkomen met de door de lidstaten voor de diverse steunregelingen (staatssteun, marktmaatregelen van het ELGF of investeringsmaatregelen van het Elfpo) betaalde voorschotten die aan het einde van het jaar niet zijn gebruikt, als activa (voorschotten) opgenomen in de balans van de EU De Commissie heeft de waarde van die voorschotten gebaseerd op informatie die door de lidstaten is verstrekt: de daaruit voortvloeiende bedragen zijn opgenomen onder de subrubriek steunregelingen hierboven.
Voor het MFK 2014-2020 werden de ultimo het jaar ongebruikte bedragen geraamd op 1 198 miljoen EUR voor het cohesiebeleid en 1 670 miljoen EUR voor het landbouwbeleid en plattelandsontwikkeling.
44. VORDERINGEN MET TEGENPRESTATIE EN VERHAALBARE BEDRAGEN ZONDER TEGENPRESTATIE
De door de lidstaten verschuldigde langlopende bedragen houden verband met niet-uitgevoerde besluiten tot goedkeuring van de rekeningen voor het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo). De desbetreffende bedragen worden in jaarlijkse tranches teruggevorderd.
“A-boekhouding” is de term die wordt gebruikt voor de maandelijkse overzichten waarin de lidstaten de vastgestelde traditionele eigen middelen (TEM) meedelen. De tabel bevat de bedragen uit de “A-boekhouding” die nog niet aan de Commissie zijn betaald. De TEM zijn hoofdzakelijk douanerechten, geïnd door de lidstaten namens de Commissie.
De “A-boekhouding” staat gewoonlijk op 3 à 4 miljard EUR per jaareinde. In 2021 waren de bedragen echter aanzienlijk hoger, omdat ze TEM-bedragen omvatten die verband hielden met gevallen van onderwaardering. De ontwikkeling in 2022 wordt voornamelijk verklaard door de ontvangen betalingen in verband met deze gevallen en door aanpassingen van de schulden na een uitspraak van het Hof.
Op 8 maart 2022 heeft het Hof in de inbreukzaak tegen het VK (Inbreuk nr. 2018/2008) het desbetreffende arrest gewezen en bevestigd dat het VK zijn verplichtingen om de Unie-begroting te beschermen niet is nagekomen. De zaak vond haar oorsprong in een verslag van OLAF uit 2017, waarin werd vastgesteld dat importeurs in het VK een groot bedrag aan douanerechten hadden ontdoken met behulp van fictieve en valse facturen en onjuiste aangiften inzake de douanewaarde op het moment van invoer. Volgens een door OLAF en het JRC ontwikkelde methode en op basis van de beschikbare informatie heeft de Commissie geraamd dat de EU-begroting als gevolg van de inbreuk door het VK in de periode van november 2011 tot en met oktober 2017 2,1 miljard EUR aan inkomsten is misgelopen (netto, d.w.z. na aftrek van inningskosten van 20 % die het VK mag inhouden op het brutobedrag van 2,7 miljard EUR). Het Hof steunde in zijn arrest in grote lijnen de vordering van de Commissie, maar verzocht de Commissie het verschuldigde bedrag opnieuw te berekenen en rekening te houden met aanvullende elementen voor de kwantificering van de gederfde douanerechten. In juni 2022 betaalde het VK een voorlopig bedrag aan de Commissie.
De Commissie heeft het arrest en met name de opmerkingen van het Hof over de vaststelling van de verschuldigde bedragen beoordeeld. Na een gedetailleerde analyse werd de uiteindelijke hoofdsom vastgesteld op 1,6 miljard EUR (nettobedrag na aftrek van 20 % inningskosten). Het VK heeft het uitstaande bedrag in januari 2023 betaald. Bijgevolg werd ook de achterstandsrente herberekend en vastgesteld op een bedrag van 1,4 miljard EUR, dat door het VK in februari 2023 werd betaald. Beide betalingen werden gedaan na aftrek van het aandeel van het VK uit hoofde van de bepalingen van het terugtrekkingsakkoord (zie toelichting 2.6.1.2).
Na deze betalingen heeft de Commissie de inbreukprocedure op 15 februari 2023 afgesloten.
Door dezelfde parameters toe te passen voor de herberekening van de geraamde TEM-verliezen die de 27 lidstaten verschuldigd zijn voor textiel en schoeisel dat tegen sterk ondergewaardeerde waarde uit China is ingevoerd, is een negatieve aanpassing van 0,6 miljard EUR toegepast op de vorderingen per 31 december 2022. Verdere verduidelijkingen met de lidstaten om de uiteindelijk verschuldigde bedragen vast te stellen, zijn lopende. De vertragingsrente die in verband met deze gevallen is verschuldigd, wordt momenteel op 0,6 miljard EUR geraamd.
“Specifieke boekhouding” is de term die wordt gebruikt voor de vastgestelde rechten die niet in de “A-boekhouding” zijn opgenomen, omdat zij nog niet zijn ingevorderd door de lidstaten en er geen zekerheid (garantie) voor is gesteld (of waarvoor wel zekerheid is gesteld, maar de bedragen worden betwist). Op deze rechten wordt een afwaardering toegepast op basis van informatie die jaarlijks door de lidstaten wordt verstrekt. De afwaarderingsbedragen vertegenwoordigen over het algemeen een vergelijkbaar percentage van de hoofdsom aan het einde van elk jaar.
Deze post betreft voornamelijk de bedragen die op 31 december 2022 verschuldigd zijn door de lidstaten, zoals die op 15 oktober 2022 door de lidstaten zijn ingediend en gecertificeerd. Er is een raming gemaakt van de te ontvangen bedragen die zijn ontstaan in de periode gaande van de indiening tot 31 december 2022. De Commissie raamt ook een afschrijving voor de bedragen die begunstigden verschuldigd zijn en die zij waarschijnlijk niet zal kunnen innen. Dat een dergelijke aanpassing wordt gedaan, betekent niet dat de Commissie afziet van een toekomstige inning van de betrokken bedragen. In de aanpassing is ook een vermindering van 20 % opgenomen, die overeenstemt met het bedrag dat de lidstaten mogen inhouden om de administratieve kosten te dekken.
In het “Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie” (ref. 2019/C 384 I/01) (het “terugtrekkingsakkoord” of “TA”), dat is ondertekend tussen de EU en het VK, worden aan beide partijen verschillende financiële verplichtingen opgelegd. Op 31 december 2022 bedroeg de nettovordering op het VK op basis van deze verplichtingen 23 871 miljoen EUR (2021: 41 753 miljard EUR), waarvan 9 061 miljoen EUR binnen twaalf maanden na de verslagdatum moet worden betaald (2021: 10 913 miljoen EUR):
Overeenkomstig artikel 139 is het aandeel van het Verenigd Koninkrijk in de uit het terugtrekkingsakkoord voortvloeiende financiële verplichtingen een percentage dat wordt berekend als de verhouding tussen de eigen middelen die het Verenigd Koninkrijk in de jaren 2014 tot en met 2020 ter beschikking heeft gesteld en de eigen middelen die alle lidstaten en het Verenigd Koninkrijk in diezelfde periode ter beschikking hebben gesteld, aangepast met het bedrag dat de lidstaten vóór 1 februari 2022 is meegedeeld. Het uiteindelijke aandeel van het VK is berekend op 12,431681219587700 %.
Het betalingsmechanisme dat moet worden toegepast op de verplichtingen tussen de twee partijen is vastgelegd in artikel 148. Samengevat factureert de EU de door het VK verschuldigde nettobedragen in april en september van elk jaar en betaalt het VK deze maandelijks. De in april van een bepaald jaar gerapporteerde bedragen moeten in vier gelijke maandelijkse termijnen worden betaald van juni tot en met september van dat jaar. De in september gerapporteerde bedragen moeten in acht gelijke maandelijkse termijnen worden betaald van oktober van dat jaar tot en met mei van het volgende jaar. Aangezien sommige gerapporteerde bedragen noodzakelijkerwijs gebaseerd zijn op prognoses en ramingen, wordt de verslaglegging elk jaar bijgewerkt op basis van werkelijke cijfers.
In 2022 bedroeg het op grond van artikel 136 en de artikelen 140 tot en met 147 aan het VK gerapporteerde totaalbedrag 9 815 miljoen EUR (2021: 11 930 miljoen EUR), waarvan 3 418 miljoen EUR in april 2022 en 6 397 miljoen EUR in september 2022 (2021: respectievelijk 3 763 miljoen EUR en 8 166 miljoen EUR).
De in 2022 totale ontvangen betalingen bedroegen 10 921 miljoen EUR (2021: 6 826 miljoen EUR). Van dit bedrag had 5 104 miljoen EUR betrekking op het resterende deel van het verslag van september 2021 (betaald in vijf gelijke termijnen in de periode van januari tot en met mei 2022) (2021: nihil), 3 418 miljoen EUR op het verslag van april 2022 (betaald in vier gelijke maandelijkse termijnen in de periode van juni tot en met september 2022 (2021: 3 763 miljoen EUR), en 2 399 miljoen EUR op het verslag van september 2022 (betaald in drie gelijke termijnen in de periode van oktober tot en met december (2021: 3 062 miljoen EUR).
Het resterende saldo van de factuur van september 2022 aan het einde van het jaar, ten bedrage van 3 998 miljoen EUR, werd in vijf gelijke maandelijkse termijnen betaald in de periode januari tot en met mei 2023 (2022: 5 104 miljoen EUR).
Artikel 140 — Nog betaalbaar te stellen vastleggingen
Het VK heeft zich ertoe verbonden zijn aandeel in de nog betaalbaar te stellen begrotingsvastleggingen per 31 december 2020 (de zogeheten “brexit-RAL”) aan de EU te zullen betalen, aangepast overeenkomstig de vereisten van artikel 140. Op 31 december 2022 bedroeg het totale als vordering opgenomen bedrag 17 029 miljoen EUR (2021: 28 620 miljoen EUR), waarvan 8 563 miljoen EUR moet worden betaald binnen twaalf maanden na het einde van het jaar. De volgende tabel geeft de belangrijkste mutaties weer tussen het totaalbedrag dat op 31 december 2021 als vordering is opgenomen en het totaalbedrag dat op 31 december 2022 als vordering is opgenomen:
De daling op jaarbasis van het totale als vordering opgenomen bedrag bedroeg 11 591 miljoen EUR en was voornamelijk toe te schrijven aan de betalingen die in 2022 van het VK werden ontvangen (11 556 miljoen EUR).
De totale aftrek voor financiële nettocorrecties met betrekking tot 2014-2020 of voorgaande programmeringsperioden, ten bedrage van 123,5 miljoen EUR, omvat de in september 2022 gefactureerde bedragen die nog niet in de jaarrekening 2021 waren opgenomen (39,1 miljoen EUR, die van januari tot en met mei 2023 moeten worden betaald) en de in september 2023 te factureren bedragen die van oktober 2023 tot en met mei 2024 moeten worden betaald (84,4 miljoen EUR).
De totale aftrek voor TEM met betrekking tot 2020 die in 2022 ter beschikking van de Unie zijn gesteld bedroeg nul, omdat er geen aanpassingen van de reeds gefactureerde bedragen waren en er voor zover bekend geen bedragen in de factuur van april 2023 of september hoefden te worden opgenomen.
Het binnen twaalf maanden na de verslagdatum te betalen bedrag (8 563 miljoen EUR) omvat het resterende saldo van de factuur van september 2022 (4 061 miljoen EUR), het in april 2023 te factureren bedrag (2 647 miljoen EUR) en het in september 2023 te factureren bedrag dat in de periode oktober tot en met december 2023 moet worden betaald (1 855 miljoen EUR). Het in april 2022 gefactureerde bedrag bestaat uit 2 515 miljoen EUR in verband met het aandeel van het VK in de geraamde uitvoering van de RAL in 2023 en 132 miljoen EUR met betrekking tot de aanpassing van het aandeel van het VK in de RAL als gevolg van de uitvoering in 2022. Het in september 2023 te factureren bedrag dat in de periode oktober tot en met december 2023 moet worden betaald, bestaat uit 1 887 miljoen EUR in verband met het aandeel van het VK in de geraamde uitvoering van de RAL in 2023 en 32 miljoen EUR met betrekking tot de verminderingen voor financiële nettocorrecties.
De geraamde niet-uitvoering is aangepast met 88 miljoen EUR om de werkelijke vrijmakingen in 2021 en 2022 weer te geven, evenals de geschatte vrijmakingen van de resterende brexit-RAL aan het einde van 2022.
Artikel 142 — Verplichtingen van de Unie eind 2020
Het VK heeft zich ertoe verbonden zijn aandeel in de verplichtingen van de Unie eind 2020 aan de EU te zullen betalen, met uitzondering van verplichtingen: a) waar activa tegenover staan en b) in verband met de werking van de begroting en het beheer van de eigen middelen (met inbegrip van de bedragen die reeds gedekt zijn door de nog betaalbaar te stellen vastleggingen; zie artikel 140 hierboven). Het belangrijkste bedrag hier betreft de op 31 december 2020 bestaande verplichtingen uit hoofde van voordelen na uitdiensttreding (pensioenen en ziektekostenverzekering) in de EU.
Uitstaande verplichtingen van 2020 uit hoofde van artikel 142, lid 6
Volgens de standaardwijze van betaling van artikel 142, lid 6, draagt het VK jaarlijks bij in de nettobetalingen uit de begroting van de Unie in het voorgaande jaar aan elke begunstigde van de pensioenregeling voor Europese ambtenaren (EU-pensioenregeling) en in de daarmee samenhangende bijdrage uit de begroting van de Unie aan het gemeenschappelijk stelsel van ziektekostenverzekering (GSZV) voor elke begunstigde of persoon die via een begunstigde is begunstigd. De bijdragen moeten in vier maandelijkse termijnen worden betaald van juni tot en met september van het desbetreffende jaar.
Het Britse aandeel in de nettobetalingen uit de begroting van de Unie in 2022 aan de begunstigden van de EU-pensioenregeling en aan het GSZV bedroeg respectievelijk 250 miljoen EUR en 9 miljoen EUR. Deze bedragen zijn aan het VK meegedeeld als onderdeel van de factuur van april 2023 (en moeten dus in vier gelijke maandelijkse termijnen worden betaald in de periode juni tot en met september 2023).
Bovendien bedroegen de op 31 december 2022 uitstaande verplichtingen van het VK voor 2020 uit hoofde van artikel 142, lid 6, in verband met de pensioenregeling van de Europese ambtenaren (EU-pensioenregeling) en het gemeenschappelijk stelsel van ziektekostenverzekering (GSZV) respectievelijk 8 434 miljoen EUR en 642 miljoen EUR (2021: 13 032 miljoen EUR en 1 203 miljoen EUR). De daling voor de EU-pensioenregeling en het GSZV was toe te schrijven aan de actuariële winst die voortvloeit uit wijzigingen in de financiële veronderstellingen (zie toelichting 2.9 voor meer details). Er zij op gewezen dat de actuariële winst (of het actuariële verlies) als gevolg van wijzigingen in financiële veronderstellingen weliswaar van invloed is op de contante waarde van de uitstaande verplichtingen van 2020 berekend op basis van IPSAS 39/EAR 12, maar dat dit geen wijziging brengt in het bedrag aan uitkeringen dat door de EU daadwerkelijk moet worden betaald, noch, impliciet, in de bijdragen van het VK in deze betalingen die verschuldigd zijn op grond van het standaardafwikkelingsmechanisme van artikel 142, lid 6.
Per 31 december 2022 heeft het VK geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot vervroegde afwikkeling die voorziet in betaling van de uitstaande verplichtingen van 2020 voor de EU-pensioenregeling en het GSZV, berekend op basis van actuariële waarderingen overeenkomstig IPSAS 39/EAR 12, in vijf gelijke termijnen volgens de procedure van artikel 142, lid 6, laatste alinea.
Uitstaande verplichtingen van 2020 uit hoofde van artikel 142, lid 5
Overeenkomstig artikel 142, lid 5, draagt het VK bij in de verplichtingen in verband met andere pensioenstelsels zoals opgenomen in de geconsolideerde rekeningen van de Unie voor het begrotingsjaar 2020, in tien tranches, te beginnen op 31 oktober 2021 (waarbij elke jaarlijkse tranche in acht maandelijkse termijnen moet worden betaald van oktober tot en met mei van het volgende jaar). Deze verplichtingen in de geconsolideerde jaarrekeningen van de Unie voor het begrotingsjaar 2020 bedroegen 2 344 miljard EUR, hetgeen resulteerde in een aangepast aandeel van het VK op 31 december 2020 van 291 miljoen EUR. Rekening houdend met de bedragen die in 2022 van het VK zijn ontvangen (in totaal 40 miljoen EUR), is het uitstaande aandeel van het VK in de andere pensioenstelsels op 31 december 2022 gedaald tot 251 miljoen EUR, waarvan 29 miljoen EUR binnen twaalf maanden na het einde van het jaar moet worden betaald.
Voor meer informatie over de regelingen voor personeelsbeloningen, zie de toelichtingen 1.5.10 en 2.9.
Artikel 136 — Bepalingen die van toepassing zijn op de eigen middelen
Artikel 136 bevat de bepalingen die na 31 december 2020 van toepassing zijn op de eigen middelen. Het VK is gerechtigd tot ontvangst of verplicht tot betaling, al naargelang het geval, van zijn deel wanneer de eigen middelen met betrekking tot de begrotingsjaren tot en met 2020 ter beschikking moeten worden gesteld of moeten worden gecorrigeerd of aangepast na 31 december 2020. Het VK is dus onderworpen aan aanpassingen van de btw- en bni-middelen die betrekking hebben op de begrotingsjaren tot en met 2020. Deze btw- en bni-aanpassingen zullen echter alleen worden doorgevoerd als hiertoe uiterlijk op 31 december 2028 wordt besloten. Ook moet rekening worden gehouden met de actualiseringen van de Britse correcties voor 2018-2019.
Het VK is bovendien verplicht tot betaling van de traditionele eigen middelen die het na 28 februari 2021 int, maar die betrekking hebben op de jaren 2020 en eerder. Het aandeel van het VK in het totaal dat ter beschikking is gesteld, moet van dit bedrag worden afgetrokken. De afzonderlijke rekening van de traditionele eigen middelen wordt op 31 december 2025 volledig vereffend.
Tussen januari en februari 2023 heeft het Verenigd Koninkrijk een uitstaande schuld betaald die zijn oorsprong vindt in een zaak waarin importeurs in het Verenigd Koninkrijk een groot bedrag aan douanerechten hadden ontdoken met behulp van fictieve en valse facturen en onjuiste aangiften inzake de douanewaarde bij invoer. De hoofdsom en de bijbehorende achterstandsrente bedroegen respectievelijk 1,6 miljard EUR en 1,4 miljard EUR (zie toelichting 2.6.1.1). Het aandeel van het VK zoals gedefinieerd in artikel 139 van het terugtrekkingsakkoord bedroeg 370 miljoen EUR en werd verrekend met de betalingen die in 2023 van het VK werden ontvangen.
Het door de EU aan het VK verschuldigde uitstaande nettobedrag op 31 december 2022 bedraagt 678 miljoen EUR, in verband waarmee 699 miljoen EUR door het VK moet worden betaald binnen twaalf maanden na het einde van het jaar en 1 377 miljoen EUR achteraf door de EU aan het VK moet worden betaald:
Het bedrag van 699 miljoen EUR dat het VK binnen de komende twaalf maanden na het einde van het jaar moet betalen, omvat de aftrek van 370 miljoen EUR in verband met de hierboven vermelde douanezaak. Aangezien dit bedrag afzonderlijk en buiten het factuurmechanisme werd vereffend, werd het niet opgenomen in de factuur van april 2023.
Artikel 141 — Geldboeten
Het VK heeft recht op zijn deel van de geldboeten waartoe vóór 31 december 2020 is besloten en die welke na 31 december 2020 door de Unie zijn vastgesteld in het kader van een procedure als bedoeld in artikel 92, lid 1, wanneer deze definitief worden. Het bedrag van de voor het VK relevante boeten die op 31 december 2022 nog openstonden, bedraagt 12,4 miljard EUR (2020: 13,8 miljard EUR). De daling van 1,4 miljard EUR is voornamelijk toe te schrijven aan de nettodaling van de boeten met 1,3 miljard EUR (0,2 miljard EUR aan boeten die in 2022 zijn opgelegd minus 1,5 miljard EUR aan boeten die in de loop van 2022 zijn bevestigd en betaald, verlaagd of geannuleerd door rechterlijke beslissingen) en de stijging van de bijzondere waardevermindering van boeten van 0,1 miljard EUR. Het aandeel van het VK in de voor het VK relevante boeten die op 31 december 2022 uitstonden, bedraagt 1,5 miljard EUR (2021: 1,7 miljard EUR), waarvan een bedrag van 5,4 miljoen EUR in de factuur van september 2023 zal worden opgenomen en in de periode oktober 2023 tot en met mei 2024 aan het VK zal worden betaald. Daarnaast heeft het VK recht op zijn aandeel in de definitieve boeten die op 31 december 2022 niet meer uitstonden (7,5 miljoen EUR), dat ook moet worden opgenomen in de factuur van september 2023 en aan het VK moet worden betaald in de periode oktober 2023 tot mei 2024), en zijn aandeel van de definitieve boeten die in september 2022 zijn gefactureerd, maar aan het einde van het jaar nog niet waren betaald (93,7 miljoen EUR, aan het VK betaald in de periode januari tot mei 2023). Het totale aandeel van het VK in de boeten bedraagt dus 1,6 miljard EUR (2021: 1,8 miljard EUR), waarvan 98,6 miljoen EUR binnen twaalf maanden na de verslagdatum moet worden betaald (2021: 90,2 miljoen EUR).
Artikel 143 — Voorwaardelijke financiële verplichtingen: leningen voor financiële bijstand, EFSI, EFDO & ELM
Op grond van dit artikel is het VK aansprakelijk voor de financiering van zijn aandeel in de voorwaardelijke verplichtingen van de EU die voortvloeien uit haar lening- en garantieactiviteiten, mochten deze zich manifesteren en niet gedekt worden door de bestaande garantiefondsen (zie toelichting 4.1 voor de desbetreffende voorwaardelijke verplichtingen). De EU zal aan het VK bedragen terugbetalen die het VK reeds aan garantiefondsen heeft bijgedragen en die niet langer nodig zijn. Het VK heeft ook recht op terugvloeiende middelen uit activiteiten waarvoor het de aansprakelijkheid deelt. Op 31 december 2022 bedraagt het binnen de komende twaalf maanden aan het VK te betalen bedrag 313 miljoen EUR (2021: 163 miljoen EUR). Dit bedrag omvat het aandeel van het VK in de in 2022 geïnde terugvorderingen en netto-inkomsten (79,5 miljoen EUR), het overschot aan voorzieningen (216,2 miljoen EUR), de impact van de aanpassing als gevolg van de gewijzigde behandeling van verliezen uit activabeheer (16,9 miljoen EUR), evenals een andere aanpassing voor bedragen die in 2021 voor ELM werden teruggevorderd, die tijdens de overeengekomen controleprocedures werden geïdentificeerd (7 011 EUR).
Artikel 144 — Financiële instrumenten
Op grond van dit artikel heeft de EU zich ertoe verbonden het VK zijn deel terug te betalen van de terugvloeiende middelen die afkomstig zijn van financiële verrichtingen die op de terugtrekkingsdatum waren goedgekeurd, alsook zijn deel van de uitbetalingen voor financiële verrichtingen die na de terugtrekkingsdatum zijn goedgekeurd. Op 31 december 2022 bedraagt het binnen de komende twaalf maanden aan het VK te betalen bedrag 54 miljoen EUR (2021: 73 miljoen EUR). Dit bedrag omvat de aftrek van 215 EUR, als gevolg van een wisselkoerscorrectie met betrekking tot 2021.
Artikel 145 — Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal in liquidatie (EGKS in liquidatie)
Het VK heeft recht op zijn deel van de nettoactiva van de EGKS in liquidatie op 31 december 2020, te betalen in vijf tranches op 30 juni van elk jaar, te beginnen in 2021. De nettoactiva van de EGKS in liquidatie bedroegen op 31 december 2020 1,5 miljard EUR, waarvan het Britse aandeel 184 miljoen EUR bedraagt). Na de betaling van de tweede tranche van 37 miljoen EUR in 2022 bedraagt het uitstaande bedrag op 31 december 2022 111 miljoen EUR (2021: 148 miljoen EUR), waarvan 37 miljoen EUR moet worden betaald binnen twaalf maanden na de verslagdatum.
Artikel 146 — Investering in het Europees Investeringsfonds (EIF)
Het VK heeft recht op zijn deel van de EU-investering in het volgestorte aandelenkapitaal van het EIF op 31 december 2020, dat op 30 juni van elk jaar, te beginnen in 2021, in vijf tranches moet worden terugbetaald. De EU-investering in het volgestorte aandelenkapitaal van het EIF bedroeg op 31 december 2020 267 miljoen EUR, waarin het VK een aandeel heeft van 33 miljoen EUR. Na de betaling van de tweede tranche van 7 miljoen EUR bedraagt het uitstaande bedrag op 31 december 2022 20 miljoen EUR (2021: 27 miljoen EUR), waarvan 7 miljoen EUR moet worden betaald binnen twaalf maanden na de verslagdatum.
Artikel 147 – Rechtszaken
Het VK heeft zich ertoe verbonden zijn aandeel bij te dragen in de uit rechtszaken betreffende de financiële belangen van de Unie voortvloeiende EU-betalingen die opeisbaar worden, op voorwaarde dat de feiten waarop die zaken betrekking hebben zich uiterlijk op 31 december 2020 hebben voorgedaan. Rekening houdend met de voorzieningen en overlopende posten aan het einde van het jaar en met de daadwerkelijke betalingen van de EU voor rechtszaken in 2022, bedraagt het geraamde bedrag dat het VK zal moeten betalen 68 miljoen EUR (2021: 53 miljoen EUR), waarvan 18 miljoen EUR moet worden betaald binnen twaalf maanden na de verslagdatum.
(miljoen EUR) | ||
31.12.2022 | 31.12.2021 | |
Verhaalbaar brutobedrag uit geldboeten | 13 635 | 14 922 |
Voorlopige betalingen | (2 980) | (2 100) |
Afwaardering | (1 235) | (1 125) |
Totaal | 9 420 | 11 698 |
Langlopend | – | – |
Kortlopend | 9 420 | 11 698 |
Beboete ondernemingen die bezwaar hebben aangetekend of voornemens zijn dat te doen, kunnen ofwel een voorlopige betaling doen, ofwel een bankgarantie aan de Commissie verstrekken. Voor de totale uitstaande geldboeten aan het einde van het jaar is 2 980 miljoen EUR (2021: 2 100 miljoen EUR) ontvangen als voorlopige betalingen, terwijl 9 066 miljoen EUR (2021: 11 067 miljoen EUR) aan garanties is ontvangen.
De wegens afwaardering afgeschreven bedragen weerspiegelen het oordeel van de Commissie over elke niet-geïnde of niet door een garantie gedekte boete die zij als oninbaar beschouwt.
Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om voorlopig betaalde bedragen te kunnen terugbetalen aan de beboete ondernemingen (zie toelichting 4.2.1).
(miljoen EUR) | ||
31.12.2022 | 31.12.2021 | |
Toegerekende baten | 1 936 | 2 313 |
Uitgestelde lasten in verband met niet-ruiltransacties | 315 | 340 |
Totaal | 2 250 | 2 653 |
Langlopend | 1 011 | 1 556 |
Kortlopend | 1 239 | 1 097 |
De toegerekende baten omvatten 1,8 miljard EUR (2021: 2 miljard EUR) die de Commissie op het gebied van cohesie verwacht te zullen terugvorderen naar aanleiding van het onderzoek en de goedkeuring van de door de lidstaten ingediende jaarrekeningen. Het grootste deel van dit bedrag (1 miljard EUR) zal naar verwachting pas bij de afsluiting van de onderliggende programma’s worden teruggevorderd (als gevolg van de maatregelen in het kader van het investeringsinitiatief Coronavirusrespons) en wordt daarom ingedeeld als langlopend.
De achterstandsrente heeft voornamelijk betrekking op eigenmiddelenzaken en opgebouwde rente op door beboete ondernemingen verstrekte garanties. De daling van de achterstandsrente houdt voornamelijk verband met de herberekeningen die plaatsvonden na de uitspraak van het Hof in de in toelichting 2.6.1.1 vermelde onderwaarderingszaak. Het bedrag dat betrekking heeft op het VK in deze onderwaarderingszaak is geboekt als een kortlopende vordering (1,4 miljard EUR), terwijl het langlopende bedrag van de achterstandsrente (0,6 miljard EUR) uitsluitend betrekking heeft op lidstaten.
De vorderingen in verband met financiëlegarantiecontracten (FGC) vertegenwoordigen de toekomstige vergoeding die de EU verwacht te ontvangen voor verstrekte garanties. De meeste EU-garanties worden niet vergoed of zijn onder het markttarief geprijsd. Daarom is de FGC-vordering aanzienlijk lager dan de FGC-verplichting (zie toelichting 2.11.2). Van het totale bedrag van 2 201 miljoen EUR van de FGC-vordering per 31 december 2022 wordt 2 198 miljoen EUR geclassificeerd als financiële activa gewaardeerd tegen FVSD (reëlewaardeniveau 3). In vergelijking met het beginsaldo per 1 januari 2022 van 3 115 miljoen EUR is de FGC-vordering in totaal gedaald met 914 miljoen EUR, waarvan 344 miljoen EUR als gevolg van in 2022 ontvangen garantiepremies en 571 miljoen EUR als gevolg van lager dan verwachte toekomstige premies.
51. VOORRADEN
(miljoen EUR) | ||
31.12.2022 | 31.12.2021 | |
Wetenschappelijk materieel | 54 | 58 |
Overige | 28 | 26 |
Totaal | 82 | 84 |
52. GELDMIDDELEN EN KASEQUIVALENTEN
Deze rubriek omvat de middelen van de Commissie op haar rekeningen in de lidstaten en de EVA-landen (bij de schatkist of de centrale bank), op zichtrekeningen bij commerciële banken, haar gelden ter goede rekening en kleine kassen. Het kassaldo per jaareinde 2022 is hoofdzakelijk te wijten aan de volgende factoren:
- een bedrag van 10,9 miljard EUR aan niet-uitgevoerde begrotingskredieten aan het einde van het jaar, waarvan 8 miljard EUR betrekking heeft op bestemmingsontvangsten, 0,6 miljard EUR op NGEU-kredieten en 2,3 miljard EUR op betalingskredieten (waaronder 0,6 miljard EUR van het ELGF);
- een bedrag van 3,2 miljard EUR aan door de Commissie beheerde financiële middelen van de agentschappen dat aan het einde van het jaar niet is uitgegeven;
- een bedrag van 5,2 miljard EUR aan ontvangen aanvullende traditionele eigen middelen die niet in de begroting zijn opgenomen; en
- een bedrag van 0,5 miljard EUR aan definitieve geldboeten die nog niet in de begroting zijn opgenomen.
NGEU houdt contanten aan op een bankrekening bij de Europese Centrale Bank (ECB). Bij de uitvoering van de gediversifieerde financieringsstrategie in het kader van het NGEU-instrument (zie toelichting 2.11) is het kassaldo van het NGEU-instrument aanzienlijk. Per 31 december 2022 bedroeg het saldo 19,9 miljard EUR (2021: 18 miljard EUR). Het hoge kassaldo wordt aangehouden om ervoor te zorgen dat de bedragen op de bankrekening van NGEU toereikend zijn om aan alle nieuwe uitbetalingsbehoeften te voldoen en om een bepaalde veiligheidsbuffer aan te houden en tegelijkertijd overtollige saldi te vermijden.
De bedragen in deze rubriek betreffen voornamelijk kasequivalenten die namens de Commissie door fiduciaires worden beheerd voor de uitvoering van bepaalde programma’s met financieringsinstrumenten die uit de EU-begroting worden gefinancierd: 1,9 miljard EUR per 31 december 2022, waarvan 0,6 miljard EUR betrekking heeft op de Cosme-garantiefaciliteit (Cosme-LGF) (zie toelichting 4.1.2). In deze rubriek is ook 0,3 miljard EUR opgenomen aan in het GVF aangehouden geldmiddelen en kasequivalenten die aan het einde van het jaar nog niet in effecten zijn belegd, en 0,4 miljard EUR aan kasequivalenten (kortlopende commercial papers) die toebehoren aan het door de EIB beheerde Innovatiefonds (zie toelichting 2.4.2.1). Deze rubriek omvat niet de aan het GVF gerelateerde liquiditeitsbuffer (0,3 miljard EUR per 31 december 2022), die op de centrale kasrekening van de Commissie wordt aangehouden. De tot financieringsinstrumenten behorende kasmiddelen kunnen alleen worden gebruikt door het betrokken programma.
Dit zijn geldmiddelen die worden ontvangen uit door de Commissie opgelegde geldboeten in nog niet afgesloten zaken. Deze bedragen staan op speciaal daarvoor bestemde rekeningen die niet voor andere activiteiten worden gebruikt. Wanneer beroep is ingesteld of wanneer niet bekend is of de beboete onderneming beroep zal aantekenen, wordt het onderliggende bedrag als voorwaardelijke verplichting vermeld in toelichting 4.2.1. Sinds 2010 worden alle voorlopig geïnde geldboeten door de Commissie beheerd in het BUFI-fonds en belegd in financiële instrumenten die worden ingedeeld als financiële activa gewaardeerd tegen FVSD niet-derivaten (zie toelichting 2.4.2). De afname van de geldmiddelen met betrekking tot boeten aan het einde van 2022 is te wijten aan de terugbetaling aan Intel van zijn voorlopig betaalde boete van 1 060 miljoen EUR in februari 2022 na het arrest van het Gerecht van de EU in de zaak Intel Corporation/Commissie.
PASSIVA
57. PENSIOENEN EN ANDERE PERSONEELSBELONINGEN
De grote afname van de totale verplichtingen voor personeelsbeloningen is vooral toe te schrijven aan de daling van de nettoverplichtingen voor de belangrijkste regeling, de pensioenregeling voor Europese ambtenaren. Deze pensioenverplichtingen zijn vooral afgenomen wegens actuariële winsten als gevolg van veranderingen in de onderliggende financiële aannamen (zie toelichting 2.9.4). Dit werd gestimuleerd door een sterke stijging van de reële disconteringsvoet in het jaar, die weer positief werd na drie opeenvolgende jaren negatief te zijn geweest. Er zij echter op gewezen dat een stijging of daling van de reële disconteringsvoet weliswaar van invloed is op de omvang van de verplichting aan het eind van het jaar, maar dat dit niets verandert aan het bedrag van de voordelen die in de komende jaren daadwerkelijk uit de EU-begroting aan de begunstigden zullen moeten worden betaald.
De resulterende afname van de verplichting werd gedeeltelijk gecompenseerd door een toename als gevolg van het feit dat de rechten die tijdens het jaar zijn opgebouwd wegens dienstprestaties groter zijn dan de uitbetalingen. Ook is er een toename als gevolg van de jaarlijkse rentelasten (actualisering van de verplichting).
Deze verplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten is de contante waarde van de verwachte toekomstige betalingen die de EU moet verrichten om de pensioenverplichtingen af te wikkelen die voortvloeien uit het dienstverband van werknemers in de lopende periode en in voorgaande perioden. Omdat de regeling doorlopend is, worden alle uit hoofde ervan in een gegeven jaar te verrichten betalingen in de EU-jaarbegroting opgenomen.
Zoals artikel 83 van het ambtenarenstatuut bepaalt, komen de uitkeringen krachtens de pensioenregeling ten laste van de begroting van de EU. Voor deze regeling is er geen kapitaaldekking, en de lidstaten waarborgen gezamenlijk de betaling. Op het basissalaris van actieve personeelsleden wordt een verplichte pensioenbijdrage ingehouden die momenteel 10,1 % bedraagt. Deze bijdragen worden behandeld als begrotingsontvangsten van het jaar en dragen bij aan de financiering van de EU-uitgaven in het algemeen (zie ook toelichting 3.8).
De verplichtingen van de pensioenregeling werden geëvalueerd op basis van het aantal begunstigden van de regeling (actieve personeelsleden, gepensioneerden, voormalige personeelsleden op invaliditeit en nabestaanden van overleden personeelsleden) op 31 december 2022 en de regels van het op die datum van toepassing zijnde statuut. Deze waardering werd uitgevoerd overeenkomstig de boekhoudkundige bepalingen van IPSAS 39 (en dus ook EU-boekhoudregel 12).
Dit betreft de opgenomen verplichting betreffende de pensioenverplichtingen voor de leden en voormalige leden van de Commissie, het Europees Hof van Justitie, de Rekenkamer, de Raad, de Europese Ombudsman en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming. In deze rubriek zijn ook de verplichtingen in verband met de pensioenen van de leden van het Europees Parlement opgenomen.
Niet alleen voor de pensioenstelsels, maar ook voor het gemeenschappelijk stelsel van ziektekostenverzekering (GSZV) wordt een waardering gemaakt van de geraamde verplichting van de EU met betrekking tot de medische kosten van personeelsleden die niet meer in actieve dienst zijn (na aftrek van hun bijdragen). Zoals opgemerkt in toelichting 1.5.10, wordt voor de berekening van deze verplichting rekening gehouden met de volledige periode in actieve dienst, waarbij het gehele vergoedingsplan voor personeelsleden na uitdiensttreding (zowel de pensioenregeling als de ziektekostenverzekering) consequent in aanmerking wordt genomen.
Gelet op het vereiste van zowel de EAR als de IPSAS om een getrouw beeld te geven van de economische realiteit van de onderliggende situatie, hebben wij de IPSAS 39 niet in engere zin geïnterpreteerd bij de toerekening van de vergoedingen aan de dienstperioden. De volledige toerekening van de kosten van het GSZV over een periode van tien jaar voor alle ambtenaren, in plaats van de periode van actieve dienst van het personeelslid, zou met zich meebrengen dat de verplichting uit hoofde van toegezegde rechten per jaareinde 1,2 miljard EUR hoger uitvalt. Deze engere benadering zou evenwel, zoals eerder aangegeven, niet sporen met het kwalitatieve kenmerk van een getrouw beeld en bijgevolg niet worden geacht betrouwbare informatie te verstrekken zoals voorgeschreven door EAR 1 en het IPSAS Conceptual Framework. Deze raming is heel erg afhankelijk van de ontwikkeling van de administratieve status van het huidige personeel (in het bijzonder het aantal personeelsleden met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd dat in de toekomst vaste ambtenaar zou worden).
59. Mutatie in de contante waarde van de brutoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten
De contante waarde van de brutoverplichting uit hoofde van toegezegde rechten is de verdisconteerde waarde van verwachte toekomstige betalingen die vereist zijn om de verplichting die resulteert uit werknemersprestaties in de lopende periode en in voorgaande perioden af te wikkelen.
De mutatie voor het lopende jaar van de brutoverplichting uit hoofde van toegezegde rechten is als volgt:
De aan het dienstjaar toegerekende kosten vertegenwoordigen de toename van de contante waarde van de verplichting uit hoofde van toegezegde rechten van de huidige leden in het lopende jaar.
Rentelasten verwijst naar de toename van de contante waarde van de brutoverplichting uit hoofde van toegezegde rechten omdat de vergoedingen één periode dichter bij de afwikkeling liggen.
Actuariële winsten en verliezen uit ervaringsaanpassingen betreffen de gevolgen van verschillen tussen de verwachtingen op basis van de actuariële veronderstellingen van vorig jaar voor 2022 en wat er daadwerkelijk heeft plaatsgevonden in 2022.
Actuariële winsten en verliezen uit veranderingen in de waarden van de actuariële veronderstellingen (demografische variabelen zoals personeelsverloop en sterfte, en financiële variabelen zoals disconteringsvoeten en verwachte loonsverhogingen) doen zich voor wanneer de veronderstellingen worden geactualiseerd ter weerspiegeling van veranderingen in de onderliggende omstandigheden.
Uitkeringen (bv. pensioenen of vergoeding van medische kosten) vinden plaats gedurende het jaar volgens de regels van het stelsel. Deze betaalde uitkeringen leiden tot een afname van de verplichting uit hoofde van toegezegde rechten.
De belangrijkste actuariële veronderstellingen die zijn gebruikt bij de waardering van de twee belangrijkste regelingen van de EU worden weergegeven in de volgende tabel:
Sterftecijfers voor 2022 gebaseerd op de EU Civil Servants Life Table – EULT 2018, met een dynamische trend over een tijdshorizon van 20 jaar.
De nominale disconteringsvoet wordt bepaald aan de hand van de waarde van de nulcouponobligaties in euro (met een looptijd van 18 jaar, in december 2022, voor de pensioenregeling voor Europese ambtenaren en een looptijd van 20 jaar voor het gemeenschappelijk stelsel van ziektekostenverzekering). Het gebruikte inflatiepercentage is de verwachte inflatie in de overeenkomstige periode. Deze moet empirisch worden vastgesteld, gebaseerd op de voorspelde waarde zoals deze tot uiting komt in aan een index gekoppelde obligaties op de Europese financiële markten. De reële disconteringsvoet wordt berekend aan de hand van de nominale disconteringsvoet en het verwachte inflatiepercentage op lange termijn.
De sterke stijging van de nominale rentevoeten vertaalde zich in 2022 in een aanzienlijke stijging van de reële disconteringsvoet, waardoor de eerder waargenomen negatieve trend werd omgekeerd en werd bijgedragen tot aanzienlijke actuariële winsten in verband met de financiële veronderstellingen.
De gevoeligheidsanalyse berust op simulaties waarbij — ceteris paribus — de waarde van de betrokken veronderstellingen wordt gewijzigd.
Een verandering van tien basispunten (0,1 %) in de veronderstelde disconteringsvoet zou het volgende effect hebben:
(miljoen EUR) | ||||
2022 | 2021 | |||
Stijging met 0,1 % | Daling met 0,1 % | Stijging met 0,1 % | Daling met 0,1 % | |
Verplichting uit hoofde van toegezegde rechten | (1 316) | 1 352 | (2 464) | 2 544 |
Een verandering van tien basispunten (0,1 %) in de verwachte loonsverhogingen zou het volgende effect hebben:
(miljoen EUR) | ||||
2022 | 2021 | |||
Stijging met 0,1 % | Daling met 0,1 % | Stijging met 0,1 % | Daling met 0,1 % | |
Verplichting uit hoofde van toegezegde rechten | 1 312 | (1 280) | 2 414 | (2 345) |
Een verandering van één jaar in de veronderstelde pensioenleeftijd zou het volgende effect hebben:
(miljoen EUR) | ||||
2022 | 2021 | |||
Verhoging met één jaar | Verlaging met één jaar | Verhoging met één jaar | Verlaging met één jaar | |
Verplichting uit hoofde van toegezegde rechten | (727) | 988 | (1 155) | 1 527 |
Een verandering van tien basispunten in de veronderstelde procentuele ontwikkeling van de kosten voor medische zorg zou het volgende effect hebben:
Een verandering van tien basispunten (0,1 %) in de veronderstelde disconteringsvoet zou het volgende effect hebben:
(miljoen EUR) | ||||
2022 | 2021 | |||
Stijging met 0,1 % | Daling met 0,1 % | Stijging met 0,1 % | Daling met 0,1 % | |
Verplichting uit hoofde van toegezegde rechten | (118) | 121 | (265) | 274 |
Een verandering van tien basispunten (0,1 %) in de verwachte loonsverhogingen zou het volgende effect hebben:
(miljoen EUR) | ||||
2022 | 2021 | |||
Stijging met 0,1 % | Daling met 0,1 % | Stijging met 0,1 % | Daling met 0,1 % | |
Verplichting uit hoofde van toegezegde rechten | (23) | 22 | (42) | 41 |
Een verandering van één jaar in de veronderstelde pensioenleeftijd zou het volgende effect hebben:
(miljoen EUR) | ||||
2022 | 2021 | |||
Verhoging met één jaar | Verlaging met één jaar | Verhoging met één jaar | Verlaging met één jaar | |
Verplichting uit hoofde van toegezegde rechten | (173) | 184 | (317) | 334 |
63. VOORZIENINGEN
Voorzieningen zijn betrouwbaar geraamde bedragen die voortvloeien uit gebeurtenissen in het verleden en die waarschijnlijk in de toekomst uit de EU-begroting zullen moeten worden betaald.
Dit is de raming van de bedragen die waarschijnlijk aan het einde van het jaar moeten worden betaald in verband met een aantal lopende rechtszaken. De bedragen onder “Landbouw” betreffen gerechtelijke procedures van lidstaten tegen conformiteitsgoedkeuringsbesluiten voor het ELGF en het Elfpo.
In 2017 is het uitgangspunt voor de voorziening geactualiseerd in de bijgewerkte JRC-strategie inzake ontmanteling en afvalbeheer (“D&WMP — Updated in 2017”). De herziening van de strategie, alsmede van de budgettaire en personele behoeften, is uitgevoerd in samenwerking met de onafhankelijke D&WMP-groep van deskundigen. Het is de best beschikbare raming van de budgettaire en personele behoeften voor de voltooiing van de ontmanteling van de JRC-sites van Ispra, Geel, Karlsruhe en Petten.
In overeenstemming met de boekhoudregels van de EU is deze voorziening voor inflatie geïndexeerd en vervolgens omgerekend naar de netto contante waarde ervan (met behulp van de swapcurve van de euro). Op 31 december 2022 resulteerde dat in een voorziening van 1 745 miljoen EUR, gesplitst in het bedrag dat naar verwachting in 2023 zal worden betaald (35 miljoen EUR) en het bedrag dat daarna zal worden betaald (1 710 miljoen EUR). De daling ten opzichte van 2021 is voornamelijk het gevolg van de sterke stijging van de disconteringsvoeten die op de geraamde toekomstige kosten wordt toegepast.
Er zij op gewezen dat belangrijke onzekere factoren die inherent zijn aan de langetermijnplanning van de ontmanteling van kerninstallaties een effect kunnen hebben op deze raming, die in de toekomst aanzienlijk zou kunnen toenemen. De belangrijkste bronnen van onzekerheid betreffen de eindtoestand van de ontmantelde site, de nucleaire materialen, de aspecten afvalbeheer en verwijdering, de onvolledigheid van de nationale regelgevingskaders, de complexe en tijdrovende vergunningsprocedures en de toekomstige ontwikkeling van de markt voor ontmanteling van nucleaire installaties.
64. FINANCIËLE VERPLICHTINGEN
Opgenomen leningen omvatten voornamelijk langlopende obligaties, behalve voor NGEU, waarvoor EU-schuldpapier met korte looptijden voor 17 miljard EUR zijn uitgegeven (2021: 20 miljard EUR). Afgezien van de NGEU-leningen, zie hieronder, zijn alle leningen back-to-back, wat betekent dat er overeenkomstige gelijkwaardige leningen zijn (dezelfde voorwaarden, rentevoeten, looptijden enz.) (zie toelichting 2.4.1.1).
Opgenomen leningen in het kader van NGEU financieren de verstrekte leningen voor de herstel- en veerkrachtfaciliteit, niet-terugbetaalbare steun in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere MFK-programma’s. Er bestaat een halfjaarlijks leningsplan op basis van de verwachte uitstromen voor leningen en niet-terugbetaalbare steun. De Commissie volgt een gediversifieerde financieringsstrategie en gebruikt verschillende financieringsinstrumenten met lange en korte looptijden, waardoor zij de begunstigde lidstaten langetermijnleningen tegen aantrekkelijke voorwaarden kan aanbieden. De financieringskosten worden vervolgens — volgens een uniforme aanpak — toegewezen aan de begunstigden van de leningen en aan de EU-begroting (voor de niet-terugbetaalbare steun).
In het kader van de gediversifieerde financieringsstrategie van de NGEU geeft de Commissie verhandelbaar papier (“notes”) over korte termijn uit (3 of 6 maanden), die in hetzelfde of het volgende jaar kunnen worden terugbetaald. De 53,4 miljard EUR in de regel “Aflossingen” onder de RRF verwijst naar dergelijke kortetermijnleningen. De netto aanvullende leningen voor NGEU bedroegen in 2022 96,9 miljard EUR.
De regel “Veranderingen in boekwaarde” stemt overeen met de veranderingen in de opgelopen rente en de veranderingen in premies/kortingen (nieuwe premies/kortingen en afschrijvingen).
Voor NGEU verwijst de regel “Veranderingen in boekwaarde” voornamelijk naar kortingen op de obligatie-uitgiften van 2022. Wanneer de couponrente lager is dan de marktrente, ontvangt de kredietnemer minder dan de nominale waarde van de opgenomen leningen. Het verschil maakt het kortingsbedrag uit. Dit wordt geleidelijk afgeschreven als financieringskosten en maakt deel uit van de berekening van de effectieve rentevoet van de lening.
De terugbetaling van de bovenstaande leningen wordt in laatste instantie gegarandeerd door de EU-begroting (zie toelichting 2.4.1.1), en bij uitbreiding door elke lidstaat.
De bovenstaande bedragen voor leasing en gebouwen zijn te financieren uit toekomstige begrotingen.
De EU past de brutomethode van de financiëlegarantiecontracten toe, waarbij de inkomsten die nog uit hoofde van de garantie moeten worden ontvangen, worden opgenomen als vorderingen in verband met financiële garanties (gepresenteerd onder de rubriek ontvangsten uit ruiltransacties — zie toelichting 2.6.2) en een verplichting in verband met financiële garanties wordt opgenomen die de EU-verplichting weergeeft ter dekking van de toekomstige garantievorderingen.
De EFSI-garantie en de ELM-garantie blijven de financieel belangrijkste van de financiële garantieprogramma’s, met een garantieverplichting van respectievelijk 2 178 miljoen EUR en 2 358 miljoen EUR. Hoewel de EU in ruil voor de EFSI-garantie recht heeft op een verwachte vergoeding van 2 039 miljoen EUR die als een financiëlegarantiecontract wordt opgenomen — die in hoge mate de verplichting dekt — bedraagt de verwachte vordering voor de ELM-garantie 47 miljoen EUR, waarmee slechts een klein deel van de garantie wordt gedekt. Dit is toe te schrijven aan een groot deel van de EU-subsidiëring van het ELM. In 2022 werden nieuwe garantieovereenkomsten ondertekend in het kader van de programma’s InvestEU en NDICI, wat leidde tot de opname van nieuwe financiële garantieverplichtingen (zie ook toelichting 4.1.1).
De meeste van de resterende EU-garantieprogramma’s, met name die welke voorzien in financiering met een hoger risico voor kmo’s of de innovatiesector, worden niet vergoed. Zie toelichting 2.4.2.1 voor meer informatie over garanties in het kader van het H2020-programma en toelichting 4.1.2 met betrekking tot Cosme.
69. CREDITEUREN
De post Crediteuren omvat per jaareinde ontvangen, maar nog niet betaalde kostendeclaraties en facturen. Zij worden voor het eerst opgenomen voor de gevraagde bedragen wanneer de facturen/kostendeclaraties worden ontvangen. De post wordt vervolgens aangepast om enkel de bedragen weer te geven die zijn aanvaard na een onderzoek van de kosten en de geraamde, subsidiabele bedragen. De niet-subsidiabel geachte bedragen worden opgenomen in de kolom “Aanpassingen”. De grootste bedragen betreffen de structurele maatregelen.
De aanzienlijke stijging ten opzichte van het einde van het voorgaande jaar wordt voornamelijk veroorzaakt door het instrument voor herstel en veerkracht (NGEU), dat in 2021 van start ging en waarvoor op 31 december 2022 in totaal 24,6 miljard EUR aan schulden uitstond. Deze bedragen vertegenwoordigen de betalingsverzoeken die tegen het einde van het jaar waren ontvangen en waarvoor de beoordeling van de mijlpalen en doelstellingen nog gaande was.
Voor de programmeringsperiode 2014-2020 voorziet de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen 2013/1303 (VGB) die van toepassing is op de structuurfondsen (EFRO en ESF), het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV) in bescherming van de EU-begroting door middel van een systematische inhouding van 10 % op de tussentijdse betalingen. Tegen februari volgend op het einde van het VGB-boekjaar (1 juli-30 juni) is de controlecyclus voltooid, zowel via beheersverificaties door de beheersautoriteiten als via audits door de controle-autoriteiten. De Commissie onderzoekt de opdrachtdocumentatie en rekeningen die door de betreffende autoriteiten in de lidstaten worden ingediend. De betaling/invordering van het eindsaldo wordt pas verricht nadat deze beoordeling is afgerond en de rekeningen zijn aanvaard. Het volgens de regels ingehouden bedrag bedroeg per jaareinde 2022 8,8 miljard EUR. Een deel van dit bedrag (1,3 miljard EUR) is als niet-subsidiabel beoordeeld op basis van informatie afkomstig van de rekeningen van de lidstaten en eveneens opgenomen in de kolom “Aanpassingen”.
In aanvulling op de bovenstaande bedragen, is eind 2022 voor 3 miljard EUR aan verzoeken om voorfinanciering ontvangen die nog niet waren betaald aan het einde van het jaar. Overeenkomstig de boekhoudregels van de EU zijn deze bedragen niet als schulden geboekt.
Schulden uit eigen middelen hebben betrekking op de aan het einde van het jaar terug te storten bijdragen van de lidstaten aan de EU-begroting. Gewijzigde begrotingen worden uitgevoerd overeenkomstig artikel 10, lid 3, van Verordening nr. 609/2014. Het grote bedrag per 31 december 2022 was het gevolg van de goedkeuring van gewijzigde begroting nr. 5/2022 op 23 november 2022. Overeenkomstig de bovenvermelde bepaling zijn de betrokken bedragen aan de lidstaten teruggestort op de eerste werkdag van januari 2023.
70. OVERLOPENDE POSTEN
(miljoen EUR) | ||
31.12.2022 | 31.12.2021 | |
Toegerekende lasten | 85 870 | 77 819 |
Uitgestelde baten | 127 | 126 |
Overige | 167 | 123 |
Totaal | 86 164 | 78 068 |
De toegerekende lasten zijn als volgt verdeeld:
Toegerekende lasten betreffen geboekte uitgaven waarvoor de Unie nog kostendeclaraties moet ontvangen. Voor het cohesiebeleid houdt de daling voornamelijk verband met het feit dat de periode 2014-2020 zich in de afsluitingsfase bevindt. Bovendien verloopt de uitvoering voor de huidige programmeringsperiode vrij traag, als gevolg waarvan er geen toegerekende lasten zijn opgenomen voor de periode 2021-2027. Anderzijds is er een stijging van de toegerekende lasten voor het RRF-instrument naarmate de lidstaten vooruitgang boeken met de uitvoering van hervormingen en investeringen en mijlpalen worden bereikt.
NETTOACTIVA
71. RESERVES
(miljoen EUR) | |||
Toelichting | 31.12.2022 | 31.12.2021 | |
Overige reserves | 1 312 | 1 325 | |
Totaal | 1 312 | 1 325 |
Het bedrag heeft in hoofdzaak betrekking op de reserves van de EGKS in liquidatie (865 miljoen EUR) voor de activa van het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal, die zijn gecreëerd in de context van de opheffing van de EGKS, en op het reservefonds van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (293 miljoen EUR).
72. BIJ DE LIDSTATEN OP TE VRAGEN BEDRAGEN
Dit bedrag vertegenwoordigt dat deel van de uitgaven dat de EU op 31 december heeft opgelopen en dat ten laste komt van toekomstige begrotingen. Veel uitgaven worden volgens de boekhoudregels op transactiebasis aan jaar n toegerekend, hoewel zij effectief pas in jaar n+1 (of later) zullen worden betaald en daarom met de begroting van jaar n+1 (of later) zullen worden betaald. De boeking van de betrokken uitgaven bij deze passiva heeft, in combinatie met het feit dat de overeenkomstige bedragen uit toekomstige begrotingen worden gefinancierd, tot gevolg dat de passiva aan het einde van het jaar veel hoger zijn dan de activa. De belangrijkste bedragen die naar voren moeten worden gehaald, betreffen de leningen die zijn opgenomen in verband met niet-terugvorderbare steun die is opgenomen in het kader van NGEU, ELGF-activiteiten en verplichtingen inzake personeelsbeloningen.
Opgemerkt zij dat het effect daarvan op het begrotingsresultaat nihil is: de begrotingsontvangsten moeten altijd gelijk zijn aan of hoger zijn dan de begrotingsuitgaven, en eventuele overschotten op de ontvangsten moeten aan de lidstaten worden terugbetaald.
De herwaarderingen in de verplichtingen voor personeelsbeloningen hebben betrekking op actuariële winsten en verliezen als gevolg van de actuariële waardering van deze verplichtingen.
De aanzienlijke stijging van de bij de lidstaten op te vragen bedragen in de afgelopen twee jaar is voornamelijk toe te schrijven aan de leningen in verband met niet-terugbetaalbare steun die in periode in het kader van NGEU is opgenomen.
73. TOELICHTINGEN BIJ DE STAAT VAN DE FINANCIËLE RESULTATEN
ONTVANGSTEN
ONTVANGSTEN UIT NIET-RUILTRANSACTIES:
EIGEN MIDDELEN
74. BNI-MIDDELEN
De ontvangsten uit eigen middelen vormen het hoofdelement van de beleidsontvangsten van de EU. De bni-ontvangsten (bni: bruto nationaal inkomen) bedragen 103 880 miljoen EUR voor 2022 (2021: 115 955 miljoen EUR) en vormen de belangrijkste van de vier categorieën eigen middelen. Een uniform percentage wordt geheven op het bni van elke lidstaat. De bni-middelen brengen de ontvangsten en uitgaven van de begroting in evenwicht, d.w.z. financieren dat deel van de begroting dat niet door andere bronnen van ontvangsten wordt gedekt. De daling van de bni-ontvangsten in 2022 ten opzichte van 2021 wordt verklaard aan de hand van verschillende factoren: de opneming in de begroting van een hoger overschot van 1,5 miljard EUR, de geraamde stijging van de douanerechten met 6,4 miljard EUR, een met 1,8 miljard EUR gestegen btw-bijdrage en een grotere bijdrage van het Verenigd Koninkrijk in verband met het terugtrekkingsakkoord (3,9 miljard EUR).
75. TRADITIONELE EIGEN MIDDELEN
De traditionele eigen middelen hebben voornamelijk betrekking op douanerechten, waarbij de lidstaten 25 % van de bedragen inhouden als inningskosten; bovenstaande cijfers zijn na aftrek van deze vermindering. De geïnde douanerechtenzijn aanzienlijk gestegen als gevolg van het economische herstel.
76. BTW-MIDDELEN
De eigen middelen uit de btw worden berekend op basis van de btw-grondslagen van de lidstaten, die daartoe overeenkomstig EU-regels zijn geharmoniseerd. Een uniform afdrachtpercentage van 0,30 % is van toepassing op het totale bedrag van de door elke lidstaat geïnde btw-ontvangsten voor alle belastbare leveringen, gedeeld door het gewogen gemiddelde btw-tarief. De btw-grondslag wordt afgetopt op 50 % van het bni van elke lidstaat.
77. EIGEN MIDDELEN UIT KUNSTSTOF VERPAKKINGSAFVAL
Op het gewicht van niet-gerecycled kunststof verpakkingsafval dat in elke lidstaat wordt geproduceerd, wordt een uniform afdrachtpercentage van 0,80 EUR per kilogram toegepast. Het kunststof verpakkingsafval dat in een bepaald jaar niet is gerecycled, wordt berekend als het verschil tussen het geproduceerde kunststof verpakkingsafval en het kunststof verpakkingsafval dat in dat jaar in een lidstaat is gerecycled. Bulgarije, Tsjechië, Estland, Griekenland, Spanje, Kroatië, Italië, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië en Slowakije hebben recht op specifieke jaarlijkse forfaitaire verlagingen van hun respectieve bijdragen aan de eigen middelen uit kunststof verpakkingsafval. Dit is een relatief nieuwe eigenmiddelenbron die in 2021 is ingevoerd met de inwerkingtreding van het nieuwe Eigenmiddelenbesluit 2020/2053.
ONTVANGSTEN UIT NIET-RUILTRANSACTIES:
TRANSFERS
78. GELDBOETEN
Ontvangsten ten bedrage van 915 miljoen EUR (2021: 1 990 miljoen EUR) hebben voornamelijk betrekking op geldboeten die door de Commissie aan de lidstaten zijn opgelegd voor inbreuken op het EU-recht (640 miljoen EUR) en geldboeten die zijn opgelegd aan bedrijven voor inbreuken op de EU-mededingingsregels (272 miljoen EUR).
79. TERUGGEVORDERDE UITGAVEN
In miljoen EUR | ||
2022 | 2021 | |
Gedeeld beheer | 1 110 | 1 682 |
Direct beheer | 90 | 61 |
Indirect beheer | 19 | 51 |
Totaal | 1 219 | 1 794 |
Deze rubriek omvat voornamelijk de door de Commissie afgegeven invorderingsopdrachten die worden geïnd of verrekend met (d.w.z. afgetrokken van) latere betalingen die in het boekhoudsysteem van de Commissie zijn opgenomen. De invorderingsopdrachten worden afgegeven om uitgaven terug te vorderen die eerder uit de EU-begroting zijn betaald. De terugvorderingen zijn het resultaat van controles, audits en subsidiabiliteitsonderzoeken en beschermen de EU-begroting bijgevolg tegen onrechtmatige betalingen.
De invorderingsopdrachten die door lidstaten zijn afgegeven tegen begunstigden van uitgaven van het ELGF, evenals de wijziging van de ramingen van de toegerekende baten vanaf het einde van vorig jaar tot het einde van dit jaar, zijn ook meegenomen.
De bedragen in de bovenstaande tabel vertegenwoordigen ontvangsten uit de afgifte van invorderingsopdrachten. Om deze reden tonen deze cijfers niet de volledige omvang van maatregelen die zijn genomen om de EU-begroting te beschermen en kunnen zij die ook niet tonen, met name voor het cohesiebeleid, waarin specifieke mechanismen van kracht zijn die ervoor zorgen dat niet-subsidiabele uitgaven worden gecorrigeerd, doorgaans zonder dat een invorderingsopdracht hoeft te worden opgesteld. De EU-begroting wordt ook beschermd door inhouding van uitgaven en terugvorderingen van voorfinanciering.
Terugvorderingen onder gedeeld beheer maken het leeuwendeel van het totaal uit:
In het kader van het ELGF en het Elfpo zijn de bedragen die in deze rubriek als ontvangsten van het jaar zijn geboekt, financiële correcties van het jaar en terugbetalingen die de lidstaten hebben gedeclareerd en tijdens het jaar hebben geïnd, evenals de nettostijging van de uitstaande bedragen betreffende fraude en onregelmatigheden die aan het einde van het jaar voor terugvordering door de lidstaten zijn gedeclareerd.
De grootste bedragen met betrekking tot het cohesiebeleid zijn bedragen die de Commissie verwacht te zullen terugvorderen van de lidstaten. De terugvordering zal plaatsvinden na het onderzoek en de goedkeuring van de door de lidstaten begin 2023 ingediende jaarrekeningen. De terug te vorderen bedragen vertegenwoordigen in wezen het verschil tussen de bedragen die aanvankelijk tijdens het boekjaar subsidiabel waren verklaard en de bedragen die in de jaarrekeningen van de lidstaten als subsidiabel zijn aangemerkt. Een laag bedrag betekent dat de controles op het niveau van de lidstaten de opsporing van niet-subsidiabele bedragen in een vroeg stadium van het proces mogelijk hebben gemaakt.
80. TERUGTREKKINGSAKKOORD VK
Deze ontvangsten hebben betrekking op de nettobedragen die het VK verschuldigd is uit hoofde van het terugtrekkingsakkoord dat is ondertekend na het vertrek uit de Unie in 2020 (zie toelichting 2.6.1.2), jaarlijks aangepast in overeenstemming met de vereisten van het terugtrekkingsakkoord. De ontvangsten zijn nihil voor 2022, en in plaats daarvan zijn uitgaven opgenomen – dit is hoofdzakelijk toe te schrijven aan de grote daling van de uitstaande vordering op het VK met betrekking tot pensioenen en andere personeelsbeloningen (artikel 142) alsook aanvullende bedragen die aan het VK moeten worden betaald in verband met eigen middelen (artikel 136).
81. OVERIGE ONTVANGSTEN UIT NIET-RUILTRANSACTIES
Bijdragen van de lidstaten voor het Innovatiefonds zijn voornamelijk ontvangsten uit de verkoop van emissierechten, te gebruiken ter ondersteuning van innovatie op het gebied van koolstofarme technologieën.
De ontvangsten uit belastingen en bijdragen van het personeel betreffen voornamelijk inhoudingen op de salarissen van het personeel. Pensioenbijdragen en de inkomstenbelasting vormen de grootste bedragen binnen de categorie.
Bijdragen van derde landen zijn voornamelijk bijdragen van EVA-landen (646 miljoen EUR) en financiële bijdragen van derde landen aan Horizon Europa (427 miljoen EUR) en aan Erasmus+ (145 miljoen EUR).
De bijdragen van de lidstaten komen voornamelijk neer op 165 miljoen EUR voor de financiering van de Faciliteit voor vluchtelingen in Turkije.
De begrotingsaanpassingen vertegenwoordigen voornamelijk het begrotingsoverschot van het voorgaande jaar, dat 3 227 miljoen EUR (2021: 1 769 miljoen EUR) bedroeg.
De stijging van de ontvangsten in verband met voorzieningen is voornamelijk toe te schrijven aan de daling van de voorziening betreffende de ontmanteling van kerninstallaties (zie toelichting 2.10).
De overige ontvangsten uit niet-ruiltransacties omvatten bijdragen van het ITER-gastland en de lidstaten voor Fusion for Energy, de Europese gemeenschappelijke onderneming ITER en de ontwikkeling van fusie-energie (155,5 miljoen EUR) en een aanpassing van de waardevermindering van verhaalbare bedragen aan traditionele eigen middelen (189 miljoen EUR).
ONTVANGSTEN UIT RUILTRANSACTIES
82. FINANCIËLE BATEN
Rentebaten uit te late betalingen betreffen voornamelijk verschuldigde geldboeten en eigenmiddelenbijdragen die niet op tijd zijn betaald. Het negatieve bedrag wordt verklaard door de aanzienlijke vermindering van de aan de periode toerekenbare ontvangsten uit achterstandsrente voor het in toelichting 2.6.1.1 bedoelde geval van onderwaardering van 1,4 miljard EUR in 2021 naar 0,4 miljard EUR in 2022. Deze vermindering met 1 miljard EUR is een gevolg van het arrest van het Hof van maart 2022 en wordt derhalve opgenomen in het begrotingsjaar 2022.
De rente op leningen heeft voornamelijk betrekking op het EFSM (0,8 miljard EUR), waarbij de uitstaande bedragen voornamelijk een hoge effectieve rente opleveren. Nog eens 0,2 miljard EUR heeft betrekking op de RRF-leningen waarbij de nieuwe uitbetalingen in 2022 een hogere effectieve rente opleverden dan vorig jaar. De rente op SURE-leningen is laag (0,2 miljard EUR) vergeleken met het uitstaande bedrag aan leningen. Dat is omdat een aanzienlijk deel van de transacties in het verleden een lagere of negatieve rente opleverden. Zie ook toelichting 2.4.1.
Rentebaten uit opgenomen leningen hebben voornamelijk betrekking op NGEU en SURE en zijn toe te schrijven aan de negatieve effectieve rentetarieven voor bepaalde transacties.
De opbrengsten van financiëlegarantiecontracten hebben voornamelijk betrekking op de afschrijving van verplichtingen uit hoofde van de financiële garantie. Dit kan worden geïnterpreteerd als een ontheffing van de garantieverplichtingen van de EU voor de periode waarin de EU klaar was om de houders van de garanties te compenseren voor hun kredietverliezen. De opname van opbrengsten voor financiële garanties weerspiegelt dus het tijdsverloop en het gegarandeerde volume. De aflossingen zijn van toepassing op beide soorten garanties, die welke worden vergoed en die waarvoor de EU geen of een nominale vergoeding aanrekent (zie toelichting 2.11.2). Van de garanties tegen vergoeding is de belangrijkste de EFSI-garantie die aan de EIB is verstrekt voor de schuldportefeuille van het venster infrastructuur en innovatie (IIW), in combinatie met de schuldportefeuilles van InvestEU vanaf 2022 (zie toelichting 4.1.1). In 2022 bedroegen de inkomsten uit de EFSI-garantie met betrekking tot deze gecombineerde schuldportefeuilles 313 miljoen EUR.
De inkomsten uit financiëlegarantiecontracten ten belope van 1 282 miljoen EUR worden gecompenseerd door bijzondere waardeverminderingsverliezen voor verplichtingen in verband met financiële garanties ten bedrage van 362 miljoen EUR met betrekking tot beroepen op garanties exclusief terugvorderingen van 360 miljoen EUR) en niet-gerealiseerde waardeverminderingsverliezen van 1 miljoen EUR (zie toelichtingen 3.15 en 6.5). Daarnaast heeft de EG financiële garantieprogramma’s (514 miljoen EUR) gesubsidieerd door geen of minder marktconforme garantiepremies in rekening te brengen (toelichting 3.15). In totaal is het nettoresultaat van de financiële garantieprogramma’s een overschot van 406 miljoen EUR.
83. OVERIGE ONTVANGSTEN UIT RUILTRANSACTIES
Ontvangen vergoedingen voor verstrekte diensten omvatten voornamelijk vergoedingen voor het verkrijgen van vergunningen voor het in de handel brengen die door het Europees Geneesmiddelenagentschap in rekening worden gebracht en merktaksen van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie.
UITGAVEN
84. GEDEELD BEHEER
De overgang van de vorige MFK-periode 2014-2020 naar het huidige MFK 2021-2027 verklaart de daling van de uitgaven op het gebied van het cohesiebeleid (EFRO, CF, ESF): de gedeclareerde kosten voor de vorige periode nemen af, terwijl de kosten voor de huidige periode laag zijn, voornamelijk vanwege de trage start van de uitvoering ervan.
Overige uitgaven hebben hoofdzakelijk betrekking op het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (0,8 miljard EUR), het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (0,9 miljard EUR), de Reserve voor aanpassing aan de brexit (0,4 miljard EUR), het Fonds voor asiel en migratie (0,6 miljard EUR), het Fonds voor interne veiligheid (0,4 miljard EUR) en het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen (0,4 miljard EUR).
85. DIRECT BEHEER
De stijging van de uitgaven onder direct beheer uitgevoerd door de Commissie heeft voornamelijk betrekking op de uitvoering van de RRF, het onderzoeksbeleid en het extern optreden. De belangrijkste uitgaven hebben betrekking op de RRF (69,5 miljard EUR), die ten opzichte van vorig jaar aanzienlijk zijn gestegen, aangezien de lidstaten de verstrekte middelen gebruiken en er mijlpalen zijn bereikt. De resterende bedragen onder direct beheer hebben voornamelijk betrekking op de uitvoering van het onderzoeksbeleid (7,4 miljard EUR) en het extern optreden, waaronder het Instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking en de voorlopers daarvan (3,7 miljard EUR), alsook humanitaire hulpoperaties (1 miljard EUR).
Nog eens 3,1 miljard EUR heeft betrekking op de Connecting Europe Facility, het gemeenschappelijk infrastructuurfonds voor de uitrol van slimme netwerken op het gebied van vervoer, energie en telecommunicatie.
86. INDIRECT BEHEER
Van de uitgaven onder indirect beheer heeft 6 miljard EUR betrekking op extern beleid (voornamelijk op het gebied van pretoetreding, humanitaire hulp, internationale samenwerking en nabuurschap). Nog eens 3,5 miljard EUR betreft het versterken van het Europese concurrentievermogen (bv. op het gebied van onderzoek, ruimtevaartprogramma’s en onderwijs).
87. PERSONEELS- EN PENSIOENKOSTEN
In miljoen EUR | ||
2022 | 2021 | |
Personeelskosten | 7 957 | 7 377 |
Pensioenkosten | 6 251 | 5 040 |
Totaal | 14 209 | 12 417 |
De pensioenkosten zijn onderdelen van de met de actuariële waardering van de verplichtingen voor personeelsbeloningen, andere dan die welke onder de nettoactiva zijn opgenomen. Het gaat niet om de werkelijke pensioenbetalingen van het jaar, die beduidend lager zijn (2,2 miljard EUR).
88. FINANCIERINGSKOSTEN
De rentelasten uit opgenomen leningen komen voornamelijk uit het EFSM (0,8 miljard EUR), NGEU (0,9 miljard EUR) en SURE (0,2 miljard EUR). De rente op uit SURE opgenomen leningen zijn aanzienlijk lager dan voor de andere programma’s omdat een significant deel ervan lagere of negatieve rentevoeten opleveren. De negatieve effectieve rentevoeten voor bepaalde SURE-transacties in het verleden verklaren ook de rentelasten op leningen (“back-to-backleningen” met negatieve rentevoeten).
Zie toelichting 3.9 voor meer informatie over uitgaven in verband met financiële garanties.
Nettowaardeverminderingsverliezen op leningen en kortlopende vorderingen hebben grotendeels betrekking op de aanvullende waardevermindering van 2,1 miljard EUR op MFB- en Euratom-leningen aan Oekraïne die in 2022 is opgenomen (zie toelichtingen 2.4.1.1 en 6.5).
Het grootste verlies op financiële activa of verplichtingen gewaardeerd tegen FVSD niet-derivaten is afkomstig van de schuldbewijzen van het GVF (1,1 miljard EUR) en het Innovatiefonds (0,5 miljard EUR). In 2022 daalden de prijzen op de obligatiemarkten als gevolg van renteverhogingen. Dit had negatieve effecten op de reële waarde van de obligaties die werden aangehouden in de portefeuilles van de EU, met als gevolg dat een grotendeels niet-gerealiseerd reëlewaardeverlies werd opgenomen.
89. OVERIGE UITGAVEN
Het in de bovenstaande regel “Vermindering van geldboeten bij gerechtelijke beslissing” vermelde bedrag omvat 997 miljoen EUR in verband met de intrekking van een boete die in januari 2018 aan Qualcomm werd opgelegd wegens misbruik van zijn dominante positie op de markt. In juni 2022 verklaarde het Gerecht van de Europese Unie de boete nietig, waarna de Commissie geen hogere voorziening heeft ingesteld, hetgeen leidde tot een afschrijving van de boete die als tegoed in de jaarrekening van 2022 is opgenomen.
Het totaalbedrag van de uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling die in 2022 als uitgave zijn opgenomen, is als volgt:
In miljoen EUR | ||
2022 | 2021 | |
Kosten voor onderzoek | 430 | 401 |
Niet-gekapitaliseerde kosten voor ontwikkeling | 133 | 122 |
Totaal | 563 | 523 |
90. GESEGMENTEERDE INFORMATIE PER RUBRIEK VAN HET MEERJARIG FINANCIEEL KADER (MFK)
De weergave van de ontvangsten en uitgaven per MFK-rubriek is gebaseerd op een schatting, omdat niet alle vastleggingen aan een MFK-rubriek zijn gekoppeld.
91. VOORWAARDELIJKE VERPLICHTINGEN EN ACTIVA
Voorwaardelijke verplichtingen zijn mogelijke toekomstige betalingsverplichtingen voor de EU die voortvloeien uit gebeurtenissen in het verleden of uit aangegane juridische verbintenissen waarvan de realisatie afhangt van toekomstige gebeurtenissen waarover de EU niet de volledige controle heeft. Het betreft voornamelijk financiële garanties en juridische risico’s. Alle voorwaardelijke verplichtingen, met uitzondering van die betreffende boetes, garanties en financieringsinstrumenten voor zover gedekt door fondsen (zie toelichting 2.4.2.1), zouden, indien zij verschuldigd zouden worden, worden gefinancierd uit de EU-begroting (en dus door de lidstaten van de EU) in de komende jaren.
Zie toelichtingen 2.4.1.1 en 2.11.1.1 voor informatie over garanties uit de EU-begroting ter dekking van leningen in het kader van NGEU en financiële bijstand. Deze informatie is al eerder vermeld in deze rubriek, maar aangezien elk beroep op deze garanties afhankelijk is van wanbetaling met betrekking tot de verstrekte leningen, die nader worden toegelicht in toelichting 2.4.1.1, wordt het relevanter geacht om deze informatie daar te vermelden.
92. Door de EU-begroting verstrekte garanties
93. Garanties in het kader van de EU-begrotingsgarantieprogramma’s (nominaal)
De bovenstaande tabellen tonen de mate van blootstelling van de EU-begroting aan mogelijke toekomstige betalingen in verband met aan de EIB-groep of andere financiële instellingen gegeven garanties. Uitbetaalde bedragen zijn de bedragen die effectief reeds aan eindbegunstigden zijn uitgekeerd, terwijl de ondertekende bedragen de reeds uitbetaalde sommen en de met begunstigden of financiële intermediairs gesloten overeenkomsten waarvoor aan het einde van het jaar nog geen sommen zijn uitbetaald, omvatten (19 440 miljoen EUR). Het maximum is het totale bedrag aan garanties waarvoor de EU-begroting, en dus de lidstaten, verplichtingen zijn aangegaan, aangezien om de maximale blootstelling van de EU per 31 december 2022 openbaar te maken, verrichtingen die zijn goedgekeurd maar nog niet zijn ondertekend (43 510 miljoen EUR), moeten worden opgenomen.
Begrotingsgarantieprogramma’s worden ondersteund door voorzieningen die geleidelijk uit de begroting worden opgebouwd en in het gemeenschappelijk voorzieningsfonds (“GVF”) worden gehouden als liquiditeitsbuffer om toekomstige beroepen op garanties te dekken (zie toelichting 2.4.2.1). Op 31 december 2022 bedroegen de voorzieningen 14 798 miljoen EUR (2021: 12 098 miljoen EUR). Zie toelichting 6.2 voor de maatregelen die zijn genomen om ervoor te zorgen dat de voorziening toereikend is om het beroep op de garantie op middellange termijn te dekken. Eventuele verliezen in het kader van de begrotingsgarantieprogramma’s, boven de gereserveerde voorziening, moeten in elk geval door toekomstige begrotingen worden gedekt.
De EU-begroting staat borg voor leningen die door de EIB uit eigen middelen aan derde landen worden verstrekt. Op 31 december 2022 stond in totaal 20 909 miljoen EUR aan door een EU-garantie gedekte leningen uit. De EU-begroting staat borg voor:
- 20 482 miljoen EUR via het Garantiefonds voor extern optreden van het GVF, en
- 427 miljoen EUR rechtstreeks voor leningen verstrekt aan lidstaten voorafgaand aan de toetreding.
Inbegrepen in de garanties op 31 december 2022 is 2,1 miljard EUR aan ondertekende maar niet-uitbetaalde leningen waarvoor toekomstige uitbetalingen eerst door de EU moeten worden goedgekeurd.
De EU-garantie in het kader van het ELM is voor leningen van de EIB begrensd tot 65 % van de uitstaande saldi voor overeenkomsten die na 2007 zijn ondertekend (mandaten 2007-2013 en 2014-2021). Voor overeenkomsten van vóór 2007 is de EU-garantie begrensd tot een percentage van het maximum van de toegestane kredietlijnen, in de meeste gevallen 65 %, maar ook 70 %, 75 % of 100 %. Indien het maximum niet is bereikt, geldt de EU-garantie voor het hele uitstaande bedrag.
Bij Besluit (EU) 2018/412 is een mandaat voor leningen aan de particuliere sector vastgesteld voor projecten die gericht zijn op de economische veerkracht op lange termijn van vluchtelingen, migranten, gast- en doorreisgemeenschappen in het kader van het EIB-weerbaarheidsinitiatief (“ERI”). De begroting van de Unie wordt vergoed voor het risico dat wordt genomen in verband met garanties die zijn verleend voor EIB-financieringsverrichtingen in het kader van het particulier mandaat van ERI, wat verklaart welke premie voor de ELM-garantie kan worden ontvangen, die anders een garantie zonder vergoeding is (zie toelichting 2.11.2).
Het ELM voor 2014-2020, dat in 2021 afliep, was het laatste mandaat in het kader van het Garantiefonds. Het nieuwe EIB-mandaat valt onder de garantie voor extern optreden dat is ingesteld bij de NDICI-verordening.
Garantie-uitkeringen door de EU worden gedaan door het Garantiefonds voor externe acties van het GVF: in 2022 is 190 miljoen EUR aan beroepen op garanties exclusief terugvorderingen uitbetaald (2021: 93 miljoen EUR).
Het EFSI is een initiatief ter vergroting van de risicodragende capaciteit van de EIB-groep waardoor de EIB haar investeringen in de EU kan opvoeren. Het doel van het EFSI is om extra investeringen in de EU en de toegang tot financiering voor kleine ondernemingen te ondersteunen. Uit de EU-begroting wordt een garantie tot 26 miljard EUR (“de EFSI-EU-garantie”) verstrekt op basis van een overeenkomst tussen de EU en de EIB, hierna “de EFSI-overeenkomst” genoemd, om de EIB in te dekken tegen potentiële verliezen op haar financieringen en investeringen.
Het EFSI opereert in twee “vensters”: het venster infrastructuur en innovatie (IIW), uitgevoerd door de EIB (EFSI-EU-garantie van 19 250 miljoen EUR) en het mkb-venster (SMEW), uitgevoerd door het EIF (EFSI-EU-garantie van 6 750 miljoen EUR); beide vensters hebben een schuldportefeuille en een aandelenportefeuille. Het EIF opereert op grond van een overeenkomst met de EIB en op basis van een garantie van de EIB, die op haar beurt weer wordt gegarandeerd door de EFSI-EU-garantie op basis van de EFSI-overeenkomst. Om de doeltreffendheid van de EU-garantie te verbeteren en de risicodragende capaciteit ervan te vergroten, werd een combinatie van twee EFSI-schuldportefeuilles met InvestEU van kracht in 2022. Alle beroepen op garanties, terugvorderingen en [...] worden verdeeld over het EFSI en de InvestEU-garantie op basis van daadwerkelijk gegarandeerde toewijzingen.
De EU en de EIB hebben binnen het EFSI elk een andere rol. Het EFSI is opgericht in de schoot van de EIB, die de operaties (met schuld- en eigenvermogensinstrumenten) financiert met op de kapitaalmarkten geleende middelen. De EIB-groep neemt de investeringsbesluiten onafhankelijk en beheert de operaties overeenkomstig haar regels en procedures. De EU stelt zich garant voor deze operaties en dekt de verliezen die de EIB lijdt tot het maximale garantiebedrag.
Om erop toe te zien dat de investeringen in het kader van het EFSI gericht blijven op de specifieke doelstelling om marktfalen dat investeringen in de EU belemmert te verhelpen, en dat zij in aanmerking komen voor de bescherming van de EU-garantie, is een specifieke governancestructuur opgezet die bestaat uit een investeringscomité van onafhankelijke deskundigen dat voor elk door de EIB in het kader van het IIW voorgesteld project onderzoekt of het in aanmerking komt voor de EU-dekking en een EFSI-stuurgroep die toezicht houdt op het programma.
Omdat de controlecriteria en de boekhoudkundige vereisten voor consolidatie overeenkomstig de boekhoudregels van de EU (en de IPSAS) niet zijn vervuld, worden de daarmee verband houdende activa niet opgenomen in de geconsolideerde jaarrekening van de EU.
De EFSI-EU-garantie aan de EIB-Groep wordt geboekt als financiële verplichting in verband met garanties met betrekking tot de IIW-schuldportefeuille en de SMEW-schuldportefeuille (zie toelichting 2.11.2), en als derivaat (financiële activa gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in overschot/tekort) voor beide aandelenportefeuilles (zie toelichting 2.4.2.2). De EFSI-garantie omvat verrichtingen van de programma’s Cosme, H2020, CCS LGF en EaSI voor het gedeelte dat is gedekt door de EFSI-EU-garantie op de SMEW-schuldportefeuille.
In 2022 is 21 miljoen EUR aan uitbetalingen uit het EFSI-garantiefondscompartiment van het GVF verricht in verband met aangesproken netto-garanties (2021: nihil).
Het Europees Fonds voor duurzame ontwikkeling, opgericht bij de EFDO-verordening, is een initiatief om investeringen in Afrika en het Europese nabuurschap te ondersteunen en op die manier bij te dragen tot het verwezenlijken van duurzame ontwikkeling en het aanpakken van specifieke sociaal-economische grondoorzaken van migratie. Overeenkomstig de EFDO-verordening werd de EU gemachtigd om garanties ten belope van 1,5 miljard EUR ter beschikking te stellen (aan te vullen met externe bijdragen) aan uitvoerende partners voor hun investerings- en financieringsoperaties om hun investeringsrisico’s te beperken. De EFDO-garantie wordt gedekt door het GVF (zie toelichting 2.4.2.1). Op 31 december 2022 waren zeventien EFDO-garantieovereenkomsten van kracht, met een totaal garantieplafond van 1 176 miljoen EUR, terwijl de door de tegenpartijen ondertekende en door de EU in het kader van die overeenkomsten gegarandeerde uitstaande verrichtingen in totaal 522 miljoen EUR bedroegen. Voor een van de EFDO-garantieovereenkomsten (met een garantieplafond van 145 miljoen EUR), waarbij de EU de kapitaaltoereikendheid van een fonds ter afdekking van het valutarisico garandeert, heeft de EU in geval van een beroep op een garantie een restitutierecht om delen van het fonds ter waarde van het betaalde bedrag terug te ontvangen.
Bij Verordening (EU) 2021/947 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juni 2021 is het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking — Europa als wereldspeler (“het instrument”), met inbegrip van het Europees Fonds voor duurzame ontwikkeling Plus (het “EFDO+”) en de garantie voor extern optreden, vastgesteld voor de periode van het MFK 2021-2027. De NDICI-verordening heeft tot doel de samenhang en doeltreffendheid van het externe optreden van de EU te vergroten en zo de uitvoering van de verschillende beleidsmaatregelen op het gebied van extern optreden te verbeteren.
De garantie voor extern optreden ondersteunt de EFDO+-verrichtingen die worden gedekt door begrotingsgaranties, macrofinanciële bijstand en leningen aan derde landen. De garantie wordt gedekt door het GVF – zie toelichting 2.4.2.1.
Op 31 december 2022 waren zes overeenkomsten inzake begrotingsgaranties ondertekend en nog uitstaand, voor een totaalbedrag van 27,0 miljard EUR, met inbegrip van een garantieovereenkomst (de opvolger van het ELM-programma) die in april 2022 met de EIB is ondertekend voor een totaalbedrag van maximaal 26,7 miljard EUR. Op 31 december 2022 waren uit hoofde van deze overeenkomst verrichtingen ter waarde van 4,5 miljard EUR ondertekend, waarvan 156 miljoen EUR was uitbetaald.
De InvestEU-verordening (Verordening (EU) 2021/523) stelt de Commissie in staat om maximaal 26,2 miljard EUR in garanties te verstrekken ter ondersteuning van de financiering en investeringen van financiële instellingen. Het doel is om te helpen de doelstellingen van het interne beleid van de Unie op vier beleidsterreinen te verwezenlijken: duurzame infrastructuur, onderzoek, innovatie en digitalisering, kleine en middelgrote ondernemingen, en sociale investeringen en vaardigheden. De Commissie zet geleidelijk middelen (“voorzieningen”) uit de InvestEU-begroting opzij in het GVF om een kapitaalbuffer te creëren voor beroepen op garanties. In de InvestEU-verordening is het voorzieningspercentage vastgesteld op 40 % van de EU-garantie op 31 december 2022.
In maart 2022 ondertekende de Commissie een eerste InvestEU-garantieovereenkomst met de EIB-groep voor een totaalbedrag van 19,6 miljard EUR, dat nog verder werd verhoogd met 0,3 miljard EUR afkomstig uit verschillende EU-programma’s in combinatie met de InvestEU-garantie (blendingverrichtingen). Op 31 december 2022 dekte de EU-garantie ondertekende verrichtingen voor een totaalbedrag van 2,1 miljard EUR, waarvan 324 miljoen EUR was uitbetaald. Voorts zijn vijf garantieovereenkomsten met andere uitvoerende partners ondertekend voor een totaalbedrag van 1,4 miljard EUR, waarvoor nog geen gegarandeerde verrichtingen bestonden.
In aanvulling op de EU-begroting kunnen de lidstaten en EER-landen aan het InvestEU-programma bijdragen vanuit hun middelen uit hoofde van het cohesiebeleid, de RRF of hun nationale fondsen. Dit is een extra bedrag van de EU-garantie met een voorzieningspercentage dat per geval wordt vastgesteld. De Commissie ondertekend eerst een bijdrageovereenkomst met de lidstaat of het EER-land en vervolgens een garantieovereenkomst met een uitvoerende partner. Op 31 december 2022 had de Commissie bijdrageovereenkomsten met vijf lidstaten ondertekend ter waarde van 1,7 miljard EUR (waarvan 0,3 miljard EUR aan back-to-backgaranties), maar zij heeft nog geen garantieovereenkomsten met uitvoerende partners ondertekend.
Overeenkomstig artikel 143 van het terugtrekkingsakkoord is het VK jegens de Unie aansprakelijk voor zijn aandeel in de voorwaardelijke financiële verplichtingen in verband met het EFSI, het EFDO en het EIB-mandaat voor externe leningen die uiterlijk op de terugtrekkingsdatum, 31 januari 2020, zijn goedgekeurd. Artikel 143 bepaalt dat in geval van een beroep op een garantie voor een financiële verrichting die vóór de terugtrekkingsdatum is goedgekeurd, het VK jegens de Unie aansprakelijk zou zijn voor zijn aandeel in de betalingen die de Unie in het kader van die verrichtingen heeft verricht, tenzij dit kan worden gedekt door het Britse aandeel in de voorziening in het garantiefonds, indien relevant.
Voor leningen in het kader van het EIB-mandaat voor externe leningen (ELM) bedroeg de waarde van de EU-begrotingsgarantie op de terugtrekkingsdatum voor de op de terugtrekkingsdatum goedgekeurde verrichtingen 33,7 miljard EUR. Op 31 december 2022 was dit veranderd in 24,6 miljard EUR (2021: 27,6 miljard EUR). Het aandeel van het VK in deze voorwaardelijke verplichting op 31 december 2022 bedraagt dus 3,1 miljard EUR (31 december 2021: 3,4 miljard EUR). Zoals hierboven vermeld, wordt elke wanbetaling met betrekking tot deze leningen echter eerst gedekt door het compartiment van het Garantiefonds voor extern optreden van het GVF en worden bedragen slechts bij het Verenigd Koninkrijk opgevraagd indien de voorziening van het Verenigd Koninkrijk voor dit fonds, van 305 miljoen EUR per 31 december 2022, niet toereikend is.
Met betrekking tot EFSI-verrichtingen bedroeg de waarde van de EU-begrotingsgarantie op de terugtrekkingsdatum voor de op de terugtrekkingsdatum goedgekeurde verrichtingen 23,5 miljard EUR. Op 31 december 2022 was dit veranderd in 18,6 miljard EUR (2021: 18,8 miljard EUR). Het aandeel van het VK in deze voorwaardelijke verplichting op 31 december 2022 bedraagt derhalve 2,3 miljard EUR. Verzoeken om garanties in het kader van het EFSI worden eerst gedekt door het EFSI-garantiefondscompartiment van het GVF, en bedragen worden alleen bij het VK afgeroepen als de voorziening van het VK voor dit fonds, van 1,0 miljard EUR per 31 december 2022, niet toereikend is.
Aangezien de uitvoerende partners vóór de terugtrekkingsdatum geen verrichtingen met betrekking tot de EFDO-garantie hadden goedgekeurd, heeft het VK hier geen verplichtingen.
Het aandeel van het VK in de betalingen die in 2022 zijn gedaan voor de verrichtingen die op of na de terugtrekkingsdatum en tot en met 31 december 2022 zijn goedgekeurd, bedroeg 51 miljoen EUR (34 miljoen EUR voor het EFSI en 17 miljoen EUR voor ELM), waardoor de voorziening van het VK dienovereenkomstig werd verlaagd. Het in 2023 aan het Verenigd Koninkrijk verschuldigde bedrag bedraagt 313 miljoen EUR (zie toelichting 2.6.1.2).
94. Garanties in het kader van EU-programma’s voor financieringsinstrumenten (nominaal)
In miljoen EUR | ||
31.12.2022 | 31.12.2021 | |
Horizon 2020 | 2 649 | 2 590 |
Connecting Europe Facility | 648 | 568 |
Cosme | 674 | 782 |
Overige | 604 | 653 |
Totaal | 4 576 | 4 593 |
De bedragen in de bovenstaande tabel zijn de uitstaande nominale bedragen van de garanties die worden verstrekt in het kader van de EU-programma’s voor financieringsinstrumenten.
Overeenkomstig artikel 210, lid 1, FR mogen de begrotingsuitgaven voor een financieringsinstrument en de financiële aansprakelijkheid van de Unie in geen geval het bedrag van de vastlegging die daarvoor in de begroting is gedaan overschrijden, teneinde voorwaardelijke verplichtingen voor de begroting uit te sluiten. In de praktijk betekent dit dat deze verplichtingen een tegenhanger hebben aan de actiefzijde van de balans of worden gedekt door uitstaande begrotingsvastleggingen die nog niet als uitgave zijn geboekt.
De leninggarantiefaciliteit van Cosme (LGF) bestaat voornamelijk uit gemaximeerde garanties voor portefeuilles van schuldfinanciering met een hoger risico (voornamelijk leningen) die door financiële intermediairs aan kmo’s worden aangeboden. De leninggarantiefaciliteit van Cosme wordt namens de EU uitgevoerd door het EIF.
Zie ook toelichting 2.4.2.1 voor meer informatie over Horizon 2020 en de Connecting Europe Facility.
Wat betreft de voorwaardelijke verplichtingen van de EU voor bedragen die op de terugtrekkingsdatum zijn goedgekeurd met betrekking tot financiële instrumenten van de EU, met inbegrip van de hierboven genoemde, zullen deze voorwaardelijke verplichtingen worden gedekt door de EU-begroting met behulp van middelen op trustrekeningen. In principe zullen dus geen andere bedragen bij het VK worden opgevraagd dan zijn aandeel in de budgettaire RAL, zoals bepaald in artikel 140 van het terugtrekkingsakkoord (zie toelichting 2.6.1.2).
95. Voorwaardelijke verplichtingen in verband met rechtszaken
Op 31 december 2022 bedroegen de voorwaardelijke verplichtingen in verband met geldboeten 2 990 miljoen EUR (2021: 2 111 miljoen EUR). Deze bedragen betreffen voornamelijk door de Commissie opgelegde geldboeten voor inbreuken op de mededingingsregels die voorlopig zijn betaald door de beboete ondernemingen en waartegen beroep is aangetekend, of waarvan niet bekend is of er beroep tegen zal worden aangetekend. De voorwaardelijke verplichting wordt gehandhaafd tot in de zaak definitief uitspraak is gedaan door het Hof van Justitie of tot het einde van de beroepstermijn. De rente op voorlopige betalingen wordt opgenomen in het economisch resultaat van het jaar en tevens als een voorwaardelijk passief vanwege de onzekerheid of de Commissie recht heeft op deze bedragen.
Mocht de EU in een of meerdere van de zaken in het ongelijk worden gesteld, dan zullen de voorlopig geïnde bedragen worden terugbetaald aan de betrokken ondernemingen zonder gevolgen voor de begroting. De boetebedragen worden alleen als ontvangsten in de begroting opgenomen wanneer zij definitief zijn (artikel 107 FR).
De stijging van 1,2 miljard EUR is voornamelijk het gevolg van het ontvangen van een voorlopige betaling van een beboete onderneming (0,9 miljard EUR) die zijn garantie in 2022 introk om deze te vervangen door een betaling in contanten.
In miljoen EUR | ||
31.12.2022 | 31.12.2021 | |
Landbouw | 194 | 79 |
Cohesie | – | 210 |
Overige | 2 909 | 1 153 |
Totaal | 3 103 | 1 443 |
Dit zijn voorwaardelijke verplichtingen tegenover de lidstaten in verband met de conformiteitsbesluiten voor het ELGF en plattelandsontwikkeling, waarover het Hof van Justitie nog geen uitspraak heeft gedaan. De vaststelling van het definitieve bedrag van de verplichting, alsook het jaar waarin het effect van een succesvol beroep ten laste van de begroting zal komen, zijn afhankelijk van de duur van de procedure voor het Hof van Justitie.
Dit zijn voorwaardelijke verplichtingen tegenover de lidstaten in verband met acties in het kader van het cohesiebeleid, waarover het Hof van Justitie nog geen uitspraak heeft gedaan of waarvoor het nog een hoorzitting moet vaststellen.
Deze rubriek heeft betrekking op twee schadevergoedingszaken die momenteel tegen de EU zijn ingeleid, andere rechtsgeschillen en de geraamde gerechtskosten. Opgemerkt zij dat de eiser in een schadevordering krachtens artikel 340, VWEU, moet aantonen dat de instelling een rechtsregel waarbij aan particulieren rechten worden verleend, op voldoende ernstige wijze heeft geschonden dat hij zelf reële schade heeft geleden en dat er een rechtstreeks causaal verband bestaat tussen de onwettige handeling en de schade. De aanzienlijke stijging ten opzichte van het einde van het voorgaande jaar heeft voornamelijk betrekking op het beroep dat is ingesteld tegen de afwijzing van een schadevordering tegen de Commissie wegens een besluit waarbij een concentratie werd verboden en waarvoor, bij gebrek aan een betrouwbare schatting, het opgegeven bedrag het bedrag van de vordering is.
Overeenkomstig artikel 147 van het terugtrekkingsakkoord is het VK aansprakelijk voor zijn aandeel in de ter voldoening van de voorwaardelijke verplichtingen van de Unie te verrichten betalingen die verschuldigd zijn in verband met rechtszaken betreffende de financiële belangen van de Unie, voor zover de feiten die het voorwerp van dergelijke zaken uitmaken zich uiterlijk op 31 december 2020 voordoen. De geschatte maximale blootstelling van het VK bedraagt 384 miljoen EUR (2021: 179 miljoen EUR). Voor rechtszaken waarin betaling van bedragen uit de EU-begroting waarschijnlijk wordt geacht (zie toelichting 2.10), is het aandeel van het VK opgenomen in het algemene bedrag dat het VK verschuldigd is (zie details in toelichting 2.6.1.2).
98. VOORWAARDELIJKE ACTIVA
In miljoen EUR | ||
31.12.2022 | 31.12.2021 | |
Ontvangen garanties: | ||
Uitvoeringsgaranties | 282 | 287 |
Overige garanties | 6 | 8 |
Overige voorwaardelijke activa | 19 | 98 |
Totaal | 307 | 393 |
Uitvoeringsgaranties worden verlangd om ervoor te zorgen dat de begunstigden van middelen van de EU voldoen aan de verplichtingen van hun contract met de EU.
99. VASTLEGGINGEN IN DE BEGROTING EN JURIDISCHE VERBINTENISSEN
Deze toelichting verschaft informatie over de begrotingsprocedure en de toekomstige financieringsbehoeften, niet over de verplichtingen per 31 december 2022.
Het door de lidstaten goedgekeurde meerjarig financieel kader (MFK) stelt de programma’s vast en bepaalt de maximumbedragen (“plafonds”) per rubriek voor vastleggingskredieten en de totale betalingskredieten waarvoor de EU vastleggingen in de begroting kan doen en juridische verbintenissen kan aangaan, en uiteindelijk betalingen kan verrichten, voor een periode van zeven jaar (zie tabel 1.1 van de toelichtingen bij de verslagen over de uitvoering van de begroting).
Juridische verbintenissen hebben betrekking op programma’s, projecten, overeenkomsten of ondertekende contracten die juridisch bindend zijn voor de EU. Het aangaan van een juridische verbintenis is de handeling waarbij de ordonnateur een verplichting (voor de EU) doet ontstaan of constateert die tot een last leidt (artikel 2, punt 37, FR).
De vastlegging in de begroting vindt in beginsel plaats vóór de juridische verbintenis, maar voor bepaalde meerjarige programma’s/projecten is het andersom en worden de desbetreffende vastleggingen in jaartranches gedaan, gespreid over meerdere jaren, wanneer het basisbesluit daarin voorziet. Voor cohesie bijvoorbeeld, bepaalt artikel 86 van de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen (VGB — Verordening (EU) nr. 2021/1060) dat het besluit van de Commissie tot vaststelling van een programma een juridische verbintenis vormt in de zin van het Financieel Reglement, maar dat de vastleggingen in de begroting van de Unie voor elk programma gedurende de periode van 1 januari 2021 tot 31 december 2027 geschieden in jaarlijkse tranches voor elk fonds. Andere rechtsgrondslagen kunnen soortgelijke bepalingen bevatten. Om deze reden kan er sprake zijn van bedragen die de EU wettelijk verplicht is te betalen, maar waarvoor de begrotingsvastlegging nog niet is gedaan — zie toelichting 5.2.
Verbintenissen waarvoor de vastlegging in de begroting is gedaan maar die vervolgens nog niet betaalbaar zijn gesteld, worden de “reste à liquider” (RAL) genoemd. Het kan gaan om, vaak meerjarige, ondertekende programma’s of projecten waarvoor betalingen pas in latere jaren zullen worden verricht. Deze vormen betalingsverplichtingen voor de volgende jaren. Omdat de financiële staten op transactiebasis worden opgesteld en de begrotingsuitvoeringsverslagen op kasbasis, is een deel van de totale nog betaalbaar te stellen vastlegging (RAL) reeds geboekt als uitgave en als verplichting opgenomen op de balans (zie toelichtingen 2.12 en 2.13). De berekening van deze uitgaven is gebeurd hetzij op basis van ontvangen kostendeclaraties/facturen, hetzij van de geraamde stand van uitvoering van een programma of project wanneer nog geen declaraties bij de EU zijn ingediend. Zodra de betalingen in verband met de RAL worden gedaan, wordt de verplichting van de balans verwijderd. Het deel van de RAL dat nog niet als uitgave is opgenomen, is niet onder de verplichtingen opgenomen, maar wordt hieronder vermeld — zie toelichting 5.1.
De onderstaande vermeldingen betreffen dus bedragen per 31 december 2022 tot de betaling waarvan de EU zich heeft verbonden mits aan de contractuele voorwaarden wordt voldaan en die worden gefinancierd uit toekomstige begrotingen van de EU.
In miljoen EUR | |||
Toelichting | 31.12.2022 | 31.12.2021 | |
Nog betaalbaar te stellen begrotingsvastleggingen | 5.1 | 364 503 | 266 526 |
Significante juridische verbintenissen | 5.2 | 406 284 | 135 181 |
Totaal | 770 787 | 401 707 |
100. NOG BETAALBAAR TE STELLEN BEGROTINGSVASTLEGGINGEN
In miljoen EUR | ||
31.12.2022 | 31.12.2021 | |
Nog betaalbaar te stellen begrotingsvastleggingen | 364 503 | 266 526 |
Dit bedrag bestaat uit de budgettaire RAL (“reste à liquider”) van 452 821 miljoen EUR (zie tabel 6.4 in de verslagen over de uitvoering van de begroting), minus de daarmee verband houdende bedragen die op de balans zijn opgenomen als verplichtingen en in de staat van de financiële resultaten als uitgaven. De budgettaire RAL is een bedrag dat de openstaande vastleggingen vertegenwoordigt waarvoor nog geen betalingen en/of vrijmakingen zijn gedaan. Dit is het normale gevolg van het bestaan van meerjarenprogramma’s. De aanzienlijke stijging ten opzichte van 2021 houdt verband met de laatste begrotingsvastleggingen in het kader van de RRF (zie ook 5.2 hieronder).
Per 31 december 2022 bedroegen de uitstaande voorschotten in het kader van voorfinanciering in totaal 100,5 miljard EUR — zie toelichting 2.5. Het gaat om vastleggingen in de begroting waarvoor betalingen zijn gedaan, die de RAL derhalve verminderen, maar waarbij de uitbetaalde bedragen worden geacht nog steeds aan de EU toe te behoren en niet aan de begunstigde, totdat de desbetreffende contractuele verplichtingen zijn vervuld. Daarom zijn zij, zoals de hierboven vermelde RAL, nog niet als uitgave geboekt.
101. SIGNIFICANTE JURIDISCHE VERBINTENISSEN
Deze bedragen omvatten de juridische verbintenissen op lange termijn die niet door vastleggingskredieten in de begroting zijn gedekt per jaareinde. Deze bindende verplichtingen zullen de komende jaren worden gebudgetteerd en betaalbaar gesteld.
Sommige belangrijke programma’s (zie hieronder) kunnen worden uitgevoerd door middel van jaarlijkse tranches, overeenkomstig artikel 112, lid 2, FR. Zo kan de EU juridische verbintenissen aangaan (subsidieovereenkomsten, delegatieovereenkomsten en contracten voor opdrachten afsluiten) voor meer dan de beschikbare vastleggingskredieten van een bepaald jaar. Bijgevolg kan het zijn dat een aanzienlijk deel van de totale toewijzing voor het huidige MFK reeds is vastgelegd. Dit geldt met name voor de volgende programma’s:
Dit zijn juridische verplichtingen tot betaling waartoe de EU zich heeft verbonden bij de vaststelling van de operationele programma’s onder gedeeld beheer. Het besluit van de Commissie tot vaststelling van een operationeel programma vormt een financieringsbesluit in de zin van artikel 110 FR en vormt na kennisgeving aan de betrokken lidstaat een juridische verbintenis in de zin van dat reglement.
Artikel 86, lid 2, van de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen (VGB) voor fondsen in gedeeld beheer bepaalt het volgende:
“De vastleggingen in de begroting van de Unie voor elk programma worden in de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027 verricht door de Commissie, in jaarlijkse tranches voor elk fonds”.
De bedragen op de eerste drie regels van de bovenstaande tabel houden verband met rubriek 2A (Economische, sociale en territoriale cohesie), rubriek 3 (Natuurlijke hulpbronnen en milieu) en rubriek 4 (Migratie en grensbeheer) van het MFK 2021-2027. Zij vertegenwoordigen de uitstaande bedragen waarvoor de EU een vastlegging in de begroting zal doen en betaalbaar zal stellen na 31 december 2022.
De herstel- en veerkrachtfaciliteit is een kernprogramma van NGEU, het EU-herstelinstrument. De faciliteit is opgericht bij Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 en financiert hervormingen en investeringen in de lidstaten vanaf het begin van de coronapandemie in februari 2020 tot 2026. Artikel 23 van Verordening (EU) 2021/241 staat het gebruik van jaarlijkse tranches toe. De juridische verbintenissen die in het kader van dit programma zijn aangegaan tot en met 31 december 2022 vertegenwoordigen ongeveer 70 % van het totale bedrag voor de niet-terugbetaalbare steun van de RRF, overeenkomstig artikel 11 van de verordening. Zij worden volledig gedekt door begrotingsvastleggingen op 31 december 2022.
De vastleggingen dienen ter dekking van de toekomstige financieringsbehoeften van de ITER-faciliteiten tot 2027. De bijdrage van de EU (Euratom) aan ITER International wordt gegeven via het agentschap Fusion for Energy, en omvat ook de bijdragen van de lidstaten en van Zwitserland. Het bedrag weerspiegelt de prospectieve financiering in het MFK 2021-2027 zoals vastgesteld bij Besluit (Euratom) 2021/281 van de Raad van 22 februari 2021 houdende wijziging van Besluit 2007/198/Euratom tot oprichting van de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie, waarin toestemming is gegeven voor het gebruik van jaarlijkse tranches. ITER is opgericht om de ITER-faciliteiten te beheren, de exploitatie van de ITER-faciliteiten aan te moedigen, de kennis over fusie-energie van het grote publiek alsook de aanvaarding ervan te bevorderen en alle andere activiteiten te verrichten die nodig zijn om het doel van ITER te bereiken. Bij ITER zijn de EU en diverse andere landen betrokken.
Ruimtevaartprogramma’s
Het ruimtevaartprogramma omvat de volgende onderdelen: Galileo, Egnos, Copernicus, Govsatcom en SSA. De belangrijkste programma’s zijn Galileo, dat het Europees wereldwijd satellietnavigatiesysteem ontwikkelt, en Copernicus, dat verband houdt met de Europese aardobservatie. De vastleggingen gelden voor de periode tot en met 2027. Op grond van Verordening (EU) 2021/696 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 (PB L 170/69 van 12 mei 2021) heeft de Commissie bijdrageovereenkomsten ondertekend met het Europees Ruimteagentschap (ESA), Eumetsat, Mercator en het Europees Centrum voor weersvoorspellingen op middellange termijn. Artikel 11, lid 6, van Verordening (EU) 2021/696 staat het gebruik van jaarlijkse tranches toe.
Dit zijn verbintenissen met derde landen voor activiteiten op grond van internationale visserijovereenkomsten tot 2026. De gedane toezeggingen zijn gebaseerd op besluiten van de Raad voor elk derde land (bv. de overeenkomst tussen de EU en de Republiek der Seychellen en het bijbehorende uitvoeringsprotocol; PB L 60 van 28.2.2020, blz. 3) en worden beschouwd als specifieke internationale verdragen met meerjarige rechten en verplichtingen.
Dit zijn bedragen die voor het programma Horizon Europa zijn vastgelegd voor upstream- en downstreamactiviteiten voor de verschillende ruimtecomponenten. De vastleggingen gelden voor de periode tot en met 2027. Op grond van Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 (PB L 170 van 12.5.2021, blz. 1) heeft de Commissie een bijdrageovereenkomst met ESA ondertekend. Artikel 12, lid 8, van Verordening (EU) 2021/695 staat het gebruik van jaarlijkse tranches toe.
Euratom is een programma dat is gebaseerd op Verordening (Euratom) 2021/765 van de Raad van 10 mei 2021 tot vaststelling van het programma voor onderzoek en opleiding van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie voor de periode 2021-2025 ter aanvulling van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, en tot intrekking van Verordening (Euratom) 2018/1563 (PB L 167I van 12.5.2021, blz. 81). Artikel 4 van de verordening staat het gebruik van jaarlijkse tranches toe.
De algemene doelstelling van het programma bestaat erin om onderzoeks- en opleidingsactiviteiten op het gebied van kernenergie uit te voeren, met nadruk op de voortdurende verbetering van de nucleaire veiligheid, beveiliging en stralingsbescherming, alsmede op ondersteuning van de verwezenlijking van de doelstellingen van Horizon Europa, onder meer in het kader van de energietransitie. Het programma Euratom voorziet in onderzoekssubsidies door middel van competitieve oproepen tot het indienen van voorstellen en voor genoemde begunstigden.
De reserve voor aanpassing aan de brexit (BAR) is bedoeld om de economische en sociale gevolgen van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie (EU) in februari 2020 tegen te gaan. De BAR is ingesteld bij Verordening (EU) 2021/1755 van het Europees Parlement en de Raad van 6 oktober 2021. Het vermelde bedrag vertegenwoordigt de juridische verbintenissen die nog moeten worden uitgevoerd in het kader van de door de BAR ondersteunde maatregelen. Alleen het deel van de juridische verbintenissen dat nog niet onder vastleggingen in de begroting valt, wordt hier vermeld.
Het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (SFEU) is opgericht om hulp te bieden bij grote natuurrampen en om Europese solidariteit te betuigen aan door rampen getroffen Europese regio’s. Het SFEU is opgericht bij Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad van 11 november 2002 en gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 661/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 en Verordening (EU) nr. 461/2020 van het Europees Parlement en de Raad van 30 maart 2020. Het vermelde bedrag vertegenwoordigt de juridische verbintenissen die nog niet zijn gedekt door vastleggingen in de begroting.
De CEF2 verstrekt financiële steun aan trans-Europese netwerken voor projecten van gemeenschappelijk belang in de sectoren vervoer, telecommunicatie en energie-infrastructuur. De juridische verbintenissen voor het CEF-programma bestrijken een uitvoeringsperiode die loopt van 2021 tot en met 2027 voor CEF-Energie (met de mogelijkheid tot verlenging). De rechtsgrondslag van deze verbintenissen is Verordening (EU) 2021/1153 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot vaststelling van de Connecting Europe Facility en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1316/2013 en (EU) nr. 283/2014 (Voor de EER relevante tekst), waarvan artikel 4, lid 5, het volgende bepaalt: “Vastleggingen in de begroting voor acties waarvan de uitvoering zich over meer dan één begrotingsjaar uitstrekt, mogen over een periode van twee of meer jaar in jaartranches worden verdeeld”.
De volgende minimumbedragen zijn vastgelegd voor betaling overeenkomstig de onderliggende contracten tijdens de verdere looptijd van deze leasecontracten:
In miljoen EUR | ||||
Minimale leasebetalingen | ||||
< 1 jaar | 1-5 jaar | > 5 jaar | Totaal | |
Gebouwen | 449 | 1 040 | 1 005 | 2 493 |
IT-materiaal en overige uitrusting | 12 | 27 | 7 | 46 |
Totaal | 461 | 1 067 | 1 012 | 2 539 |
Naar aanleiding van de kennisgeving door het Verenigd Koninkrijk van zijn voornemen om zich terug te trekken uit de EU, en als gevolg van Verordening (EU) 2018/1718 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 726/2004, is de zetel van het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) in maart 2019 verhuisd van Londen naar Amsterdam. Op 2 juli 2019 bereikte het bureau een akkoord met de eigenaar van het gebouw, dat daarna is onderverhuurd tegen voorwaarden die overeenkomen met die van de hoofdhuur, onder andere wat betreft de looptijd. Deze loopt tot het verstrijken van de hoofdhuur van het EMA in juni 2039.
De bedragen in de bovenstaande tabel omvatten 366 miljoen EUR die nog verschuldigd zijn uit hoofde van de hoofdhuurovereenkomst. Eenzelfde bedrag wordt verwacht aan ontvangsten van de onderhuurder op grond van de niet-opzegbare onderverhuurovereenkomst.
De opgegeven bedragen stemmen overeen met bedragen waarvoor verbintenissen zijn aangegaan die nog in de loop van de contracten moeten worden betaald. Het belangrijkste hier vermelde bedrag heeft betrekking op een bouwcontract (JMO2) van de Commissie in Luxemburg (505 miljoen EUR).
102. FINANCIEEL RISICOBEHEER
De hieronder verschafte informatie met betrekking tot het beheer van de financiële risico’s van de EU heeft betrekking op:
- opgenomen en verstrekte leningen voor financiële bijstand van de Commissie via acties in het kader van NGEU, EFSM, BB, MFB, SURE en Euratom;
- de kasverrichtingen die door de Commissie zijn gedaan om de EU-begroting uit te voeren, met inbegrip van het ontvangen van geldboeten;
- de activa van het gemeenschappelijk voorzieningsfonds voor begrotingsgaranties, van de EGKS in liquidatie en van de BUFI-portefeuille;
- financieringsinstrumenten die uit de EU-begroting worden gefinancierd, en
- EU-begrotingsgarantieprogramma’s.
103. SOORTEN FINANCIËLE RISICO’S
De EU wordt blootgesteld aan en beheert de volgende belangrijke financiële risico’s die voortvloeien uit haar financieringsinstrumenten:
Marktrisico is het risico dat de reële waarde of toekomstige kasstromen van een financieel instrument zullen schommelen als gevolg van variaties in de marktprijzen. Marktrisico bestaat niet alleen uit potentieel verlies, maar ook uit potentiële baten. Het omvat het valutarisico, het renterisico en overige prijsrisico’s (zoals aandelenrisico’s):
- Valutarisico is het risico dat de verrichtingen van de EU of de waarde van haar investeringen beïnvloed zullen worden door veranderingen in de wisselkoers. Dit risico vloeit voort uit de koerswijziging van de ene valuta ten opzichte van de andere;
- Renterisico is de mogelijkheid dat de waarde van een effect, en dan vooral een obligatie, vermindert door een stijging van de rentevoet. In het algemeen zullen hogere rentetarieven leiden tot lagere prijzen van vastrentende obligaties, en omgekeerd, en
- Overig prijsrisico is het risico dat de reële waarde of toekomstige kasstromen van een financieel instrument zullen schommelen als gevolg van andere veranderingen in marktprijzen dan die welke voortvloeien uit het renterisico of valutarisico, ongeacht of deze veranderingen worden veroorzaakt door factoren die specifiek zijn voor het individuele financiële instrument of de emittent ervan dan wel door factoren die alle soortgelijke op de markt verhandelde financiële instrumenten beïnvloeden.
Kredietrisico is het risico op verlies doordat een schuldenaar/leningnemer een lening of een andere kredietlijn (hoofdsom of rente of beide) niet betaalt of op een andere manier zijn contractuele verplichtingen niet nakomt. Daarbij kan het gaan om laattijdige terugbetalingen, herstructurering van de aflossingen van de leningnemer en faillissement.
Liquiditeitsrisico is het risico dat een entiteit moeilijkheden ondervindt bij het nakomen van verplichtingen die verband houden met de afwikkeling van financiële verplichtingen door middel van de levering van geldmiddelen of een ander financieel actief.
104. RISICOBEHEERBELEID
De volgende categorieën van financiële activa en verplichtingen worden niet gewaardeerd tegen reële waarde: geldmiddelen en kasequivalenten, verstrekte leningen, vorderingen uit ruiltransacties die geen vorderingen uit hoofde van financiëlegarantiecontracten zijn indien geclassificeerd in financiële activa tegen FVSD, opgenomen leningen, financiëlegarantiecontracten en andere financiële verplichtingen gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs. De boekwaarde van die financiële activa en passiva wordt beschouwd als een redelijke schatting van de reële waarde ervan.
De leningtransacties worden door de EU verricht overeenkomstig de respectieve verordeningen van de Raad en besluiten van de Raad en het Europees Parlement en, indien van toepassing, op basis van interne richtsnoeren. Voor specifieke gebieden, zoals opgenomen leningen en verstrekte leningen, zijn schriftelijke procedurehandleidingen opgesteld die door de betrokken operationele eenheden worden gebruikt. Financiële en operationele risico’s worden vastgesteld en beoordeeld en de naleving van de interne richtsnoeren en procedures wordt periodiek gecontroleerd.
Verstrekte leningen, anders dan in het kader van NGEU, worden door middel van opgenomen back-to-backleningen gefinancierd, waardoor er geen open rente- of valutaposities ontstaan. De in het kader van NGEU verstrekte leningen volgen geen back-to-backbenadering, zoals het geval is voor de andere instrumenten voor financiële bijstand. In plaats daarvan is voor NGEU een gediversifieerde financieringsstrategie ontwikkeld, waarin een breed scala aan financieringsinstrumenten wordt gecombineerd. De gediversifieerde financieringsstrategie vereist de ontwikkeling en uitvoering van efficiënte richtsnoeren en procedures voor risicobeheer voor het NGEU-instrument waarmee de gerelateerde risico’s dagelijks actief worden aangepakt.
Bij de start van NGEU in 2021 heeft de Commissie een Chief Risk Officer benoemd, een passende governancestructuur opgericht en een risico- en compliancebeleid op hoog niveau (“RCBHN”) opgezet voor het opnemen van leningen, schuldbeheer en het verstrekken van leningen in het kader van NGEU (“NGEU-verrichtingen”). Het RCBHN omvat een passend kader voor risicobeheer en naleving voor het toezicht op de risico’s en kwesties met betrekking tot naleving die voortvloeien uit het opnemen van leningen, schuldbeheer en het verstrekken van leningen in het kader van NGEU16. Het voorziet in een overkoepelend kader voor de richtsnoeren inzake risicobeheer die van toepassing zijn op de NGEU-verrichtingen door alle materiële risico’s die voortvloeien uit de uitvoering van de NGEU-verrichtingen in kaart te brengen. De werkingssfeer van het RCBHN is beperkt tot het toezicht op de risico’s en nalevingskwesties met betrekking tot alleen de uitvoering van NGEU-verrichtingen.
In Besluit (2021) 2502 is de rol van de Chief Risk Officer en van het risico- en nalevingscomité (“Risk and Compliance Committee” (RCC)) vastgesteld. Zowel de rol van de CRO als die van het RCC wordt in het RCBHN nader toegelicht. Het RCBHN vormt een aanvulling op het NGEU-governancekader zoals uiteengezet in Besluit C(2021)250217 en bevat een verdere toelichting van de belangrijkste taken en verantwoordelijkheden in verband met het kader voor risicobeheer en naleving van de NGEU-verrichtingen.
De CRO heeft tot taak om ervoor te zorgen dat de systemen en processen die voor de uitvoering van NGEU-verrichtingen worden gebruikt, zo worden opgezet dat zij de financiële belangen van de Unie en het goede financiële beheer van de verrichtingen beschermen. De CRO ontwerpt het RCBHN op een zodanige wijze dat risico’s in verband met NGEU-verrichtingen naar behoren worden vastgesteld, beheerd en beperkt, en gaat na of het RCBHN op alomvattende en consistente wijze wordt uitgevoerd.
De CRO, ondersteund door het RNC, rolt het kader voor risicobeheer uit door middel van interne beleidslijnen en procedures voor risicobeheer. Het RCC is een intern comité van de Commissie dat tot taak heeft de CRO te ondersteunen bij de uitvoering van zijn verantwoordelijkheden. Het RCC neemt standpunten in over kwesties in verband met het kader voor risicobeheer voor NGEU-verrichtingen.
Ten slotte brengt de CRO verslag uit aan het lid van het College dat verantwoordelijk is voor de begroting met betrekking tot de verantwoordelijkheden in hoofdstuk 4 van Besluit C(2022) 9700. De CRO vervult zijn rol onafhankelijk en is autonoom in het uitvoeren van de aan hem toegewezen taken en verantwoordelijkheden.
Met betrekking tot de NGEU-verrichtingen werd het beginsel van de “drie verdedigingslinies” voor risicobeheer toegepast om: i) de passende scheiding van bevoegdheden en taken te waarborgen; ii) gezagslijnen duidelijk te definiëren; en iii) aparte taken en verantwoordelijkheden voor het beheren en beperken van risico’s te waarborgen.
De voorschriften en beginselen voor het beheer van de kasverrichtingen van de Commissie zijn vastgelegd in Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 van de Raad (zoals gewijzigd bij Verordening (EU, Euratom) 2016/804 van de Raad) en in het Financieel Reglement.
Als gevolg van bovenvermelde regelgeving zijn de volgende hoofdbeginselen van toepassing:
- de eigen middelen worden door de lidstaten betaald op rekeningen die daartoe op naam van de Commissie zijn geopend bij de schatkist van elke lidstaat of bij de centrale bank van de lidstaat. De Commissie mag slechts geld van die rekeningen afhalen om aan haar behoeften aan kasmiddelen te voldoen;
- de eigen middelen worden door de lidstaten betaald in hun eigen nationale munt, terwijl de betalingen door de Commissie meestal in euro luiden;
- bankrekeningen die zijn geopend in naam van de Commissie mogen niet worden overschreden. Deze beperking geldt niet voor de eigenmiddelenrekeningen van de Commissie in geval van wanbetaling met betrekking tot leningen die overeenkomstig de verordeningen en besluiten van de Raad van de EU zijn gesloten of gewaarborgd en, onder bepaalde voorwaarden, wanneer de kasmiddelenbehoeften de op die rekeningen aangehouden kasmiddelen overtreffen; en
- het saldo van rekeningen die luiden in andere munten dan de euro wordt ofwel gebruikt voor betalingen in dezelfde munt, ofwel periodiek omgezet in euro.
Naast de eigenmiddelenrekeningen heeft de Commissie nog andere bankrekeningen geopend bij centrale banken en commerciële banken om andere betalingen te verrichten en te ontvangen dan de bijdragen van de lidstaten aan de begroting.
De kasverrichtingen en de betalingen zijn sterk geautomatiseerd en maken gebruik van moderne informaticasystemen. Om de veiligheid van het systeem te waarborgen en een scheiding van taken te waarborgen overeenkomstig het Financieel Reglement, de internecontrolenormen van de Commissie en de auditbeginselen, worden specifieke procedures toegepast.
Een op schrift gestelde reeks richtsnoeren en procedures regelt het beheer van de kasverrichtingen en betalingen van de Commissie met als doel het operationele en financiële risico te beperken en een gepast controleniveau te waarborgen. Die richtsnoeren en procedures betreffen verschillende werkingsgebieden (bijvoorbeeld: uitvoering van betalingen en beheer van de liquide middelen, prognoses van de kasmiddelen, bedrijfscontinuïteit enz.), en de naleving van de richtsnoeren en procedures wordt periodiek gecontroleerd.
De beperking van de verschillende risico’s in verband met activiteiten op het gebied van activabeheer is gebaseerd op speciale governance- en werkprocedures die zijn vastgesteld na benchmarking met de hoogste normen die door vergelijkbare internationale instellingen zijn vastgesteld. Deze procedures, die aan verschillende interne en externe audits zijn onderworpen, zorgen ervoor dat een goed activabeheer wordt bereikt.
De Commissie heeft gezorgd voor een passende governance van de evaluatie en goedkeuring van technische en strategische besluiten in verband met het beheer van activa. Het activabeheer wordt gecontroleerd door twee comités: het risicocomité, dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van DG BUDG, en de raad voor activabeheer, die is samengesteld uit vertegenwoordigers van DG BUDG, DG ECFIN en DG FISMA. Technische besluiten worden besproken en goedgekeurd in het risicocomité, terwijl strategische besluiten worden bekrachtigd door het risicocomité en de raad voor activabeheer alvorens te worden goedgekeurd door de directeur-generaal van DG BUDG, in overeenstemming met de rekenplichtige.
De governance van het activabeheer garandeert een duidelijke delegatieregeling voor de besluitvorming en de verantwoordingslijnen, een adequate scheiding van taken tussen front office, risicobeheer en back office, duidelijk omschreven rollen en welbepaalde en gedocumenteerde procedures en processen, alsmede controles en waarborgen op alle niveaus. De nalevingsprocedures vormen het kader voor passende gedragscodes voor het beheren van potentiële persoonlijke belangenconflicten en regels inzake het beheren van risico’s op handel met voorkennis.
De richtsnoeren inzake activabeheer en de interne beleggingsbeperkingen bieden een degelijk kader voor interne controle om de bescherming van activa te waarborgen. Met name activa in de vorm van effecten worden overeenkomstig de beste marktpraktijken bij onze bewaarnemer bewaard, terwijl kasmiddelen en deposito’s worden ondergebracht bij financiële instellingen met een hoge rating. De bescherming van financiële activa wordt ook gegarandeerd door de scheiding van taken tussen het team dat verantwoordelijk is voor het aangaan van overeenkomsten voor de verhandeling van effecten en het back office-team dat verantwoordelijk is voor de afwikkeling en de afstemmingscontrole op de bankrekeningen daarvan. Een extra controlelaag wordt gevormd door het boekhoudteam tijdens het maandelijkse afsluitende afstemmingsproces, wanneer de effectenportefeuille wordt afgestemd op de verklaring van de effectenbewaarder. Eventuele discrepanties in de afwikkeling en te late betalingen die worden veroorzaakt door tegenpartijen worden dagelijks gemonitord door het back office-team voor afstemmingscontrole op de bankrekeningen. Voor het toezicht op de naleving van het controlekader wordt periodiek een uitgebreide reeks prestatie- en risicomaatstaven voor de beheerde activa gerapporteerd aan de belanghebbenden.
De richtsnoeren voor het beheer van de activa en de risico- en beleggingsstrategieën stellen bepaalde limieten en restricties in om de blootstelling van de portefeuille aan het kredietrisico, dat beperkt is tot de rating “beleggingswaardig” (“investment grade”), behalve voor de blootstelling op EU-lidstaten.
Bij Besluit C(2020)1896 van de Commissie van 25 maart 2020 inzake de richtsnoeren voor het beheer van de activa van het gemeenschappelijk voorzieningsfonds, zijn de verantwoordelijkheden en taken van de financieel beheerder van het gemeenschappelijk voorzieningsfonds gedelegeerd aan de directeur-generaal van het directoraat-generaal Begroting (DG BUDG). Het gemeenschappelijk voorzieningsfonds wordt gescheiden gehouden van de andere portefeuilles die door DG BUDG worden beheerd. Het fonds bestaat niet als een afzonderlijke juridische entiteit.
Het gemeenschappelijk voorzieningsfonds wordt beheerd volgens de richtsnoeren voor het beheer van de activa. Het doel is om te zorgen voor de nodige liquiditeit om volledig en snel te voldoen aan alle vereiste uitstromen, zoals een beroep op een garantie, en om het kapitaal gedurende de beleggingshorizon van het fonds veilig te stellen, met een hoog vertrouwensniveau.
Om de hierboven beschreven algemene doelstelling te bereiken, beheert de financieel beheerder van het gemeenschappelijk voorzieningsfonds de activa overeenkomstig de prudentiële regels en de beginselen van goed financieel beheer en de door de rekenplichtige van de Commissie vastgestelde regels en procedures. Voor specifieke gebieden, zoals het beheer van kasmiddelen, zijn procedurehandleidingen opgesteld die worden gebruikt door de betrokken operationele eenheden. Financiële en operationele risico’s worden geïdentificeerd en geëvalueerd en de naleving van interne richtsnoeren en procedures wordt regelmatig gecontroleerd.
De portefeuille van het gemeenschappelijk voorzieningsfonds wordt zodanig samengesteld dat een hoge mate van diversificatie tussen in aanmerking komende activaklassen, geografische gebieden, emittenten en looptijden wordt gewaarborgd, zodat schommelingen in de waarde kunnen worden beheerd.
Omdat de Banque de France per 31 december 2022 de enige tegenpartij is voor alle uitstaande valutatermijncontracten, zijn er vanaf deze datum geen kredietverbeteringen, zoals onderpand, schuldvergelijkingsovereenkomsten of garanties. De maximale blootstelling aan kredietrisico voor valutaderivaten met een positieve reële waarde aan het einde van de verslagperiode is gelijk aan de boekwaarde op de balans.
Voorlopig geïnde geldboeten: deposito’s
Vóór 2010 ontvangen bedragen blijven staan op bankrekeningen bij banken die specifiek zijn geselecteerd voor het deponeren van voorlopig geïnde geldboeten. De selectie van banken vindt plaats volgens de in het Financieel Reglement vastgestelde aanbestedingsprocedures. De plaatsing van middelen bij specifieke banken wordt bepaald op grond van het intern risicobeheerbeleid, waarin bepaalde eisen zijn vastgesteld inzake de kredietrating en het bedrag van de middelen die kunnen worden geplaatst in verhouding tot het vermogen van de tegenpartij. Financiële en operationele risico’s worden vastgesteld en beoordeeld, en de naleving van het interne beleid en de interne procedures wordt periodiek gecontroleerd.
Met ingang van 2010 worden voorlopig geïnde geldboeten gestort in een speciaal daartoe gecreëerde portefeuille, BUFI genoemd. De belangrijkste doelstellingen van de portefeuille zijn vermindering van de risico’s die aan de financiële markten zijn verbonden en gelijke behandeling van alle entiteiten waaraan een geldboete is opgelegd door een op dezelfde grondslag berekend gewaarborgd rendement toe te passen op het nominale boetebedrag. Voor het gewaarborgd rendement toegepast op entiteiten waaraan vóór de inwerkingtreding van het nieuwe Financieel Reglement in augustus 2018 een boete is opgelegd, geldt evenwel een bodemrente van nul. De Commissie verricht het activabeheer voor voorlopig geïnde geldboeten overeenkomstig interne richtsnoeren inzake activabeheer. Voor specifieke gebieden, zoals het beheer van kasmiddelen, zijn procedurehandleidingen opgesteld die door de betrokken operationele eenheden worden gebruikt. Financiële en operationele risico’s worden vastgesteld en beoordeeld, en de naleving van de interne richtsnoeren en procedures wordt periodiek gecontroleerd.
Het activabeheer is erop gericht om de aan de Commissie voorlopig betaalde boeten op zodanige wijze te beleggen dat:
- gemakkelijk over het geld kan worden beschikt wanneer dat nodig is, en
- het in normale omstandigheden een rendement oplevert dat gemiddeld gelijk is aan het rendement van de BUFI-referentiebelegging minus gemaakte kosten, waarbij het nominale bedrag van de boeten dient te worden beschermd.
Beleggingen blijven in beginsel beperkt tot de volgende categorieën: termijndeposito’s bij de centrale banken van de lidstaten, de agentschappen voor de schuld van de landen van de eurozone, banken die volledig in handen van de overheid zijn of onder staatswaarborg werken, of supranationale instellingen, en obligaties, depositocertificaten en ander papier uitgegeven door ofwel nationale ofwel supranationale instellingen.
Er zijn voor aanzienlijke bedragen garanties van financiële instellingen verstrekt aan de Commissie in verband met de geldboeten die zij oplegt aan bedrijven die de EU-mededingingsregels niet naleven – zie toelichting 2.6.1.3. De bedrijven die een geldboete moeten betalen, verstrekken deze garanties als een alternatief voor voorlopige betalingen. De garanties worden beheerd overeenkomstig het interne risicobeheerbeleid. Financiële en operationele risico’s worden vastgesteld en beoordeeld, en de naleving van het interne beleid en de interne procedures wordt periodiek gecontroleerd.
EU-begrotingsgarantieprogramma’s
In titel X van het Financieel Reglement zijn verschillende waarborgen opgenomen om de EU-begroting te beschermen tegen de financiële risico’s die voortvloeien uit het gebruik van begrotingsgaranties. Die waarborgen kunnen worden ingedeeld in vier hoofdcategorieën:
Ten eerste is de omvang van de EU-garantie in de regel op een duidelijk omschreven wijze gemaximeerd. In het Financieel Reglement is bepaald dat de financiële verplichting en de totale nettobetalingen uit de begroting niet hoger mogen zijn dan het bedrag van de begrotingsgarantie die bij het basisbesluit is toegestaan. De voorwaardelijke verplichting uit hoofde van een begrotingsgarantie kan alleen hoger zijn dan de financiële activa die ter dekking van de financiële verplichting van de EU worden verstrekt indien de onderliggende basishandeling hierin voorziet en onder de specifieke voorwaarden die daarin zijn vastgesteld.
Ten tweede wordt het gewenste risicoprofiel van de door de EU gegarandeerde verrichtingen/financiële producten zo veel mogelijk vooraf bepaald, d.w.z. vóór de ondertekening van de garantieovereenkomsten.
Begrotingsgarantieprogramma’s worden uitgevoerd met betrouwbare partners die een pijlerbeoordeling hebben ondergaan. Dit garandeert de betrouwbaarheid van onder meer de boekhoud-, financiële en risicobeheersystemen van deze uitvoerende partners. Bovendien moeten deze uitvoerende partners eigen middelen vastleggen waarmee de belangen naar behoren worden afgestemd op die van de Unie.
3. Maatregelen om te zorgen voor adequate ex-antebegrotingscapaciteit voor het absorberen van beroepen op garanties
Begrotingsgarantieprogramma’s worden ondersteund door activa waarvoor voorzieningen zijn getroffen en die in het GVF worden aangehouden. Het voorzieningspercentage wordt in de basishandeling van elk programma op een zodanig niveau vastgesteld dat de programmering van de begrotingskredieten een voorziening kan vormen die het mogelijk maakt om verliezen op te vangen zonder budgettaire verstoringen. De voorziening is derhalve voldoende om de verwachte en tot op zekere hoogte ook de onverwachte verliezen van deze begrotingsgaranties te ondervangen.
Vervolgens zal de Commissie er (jaarlijks) voor zorgen dat het voorzieningspercentage zoals vastgesteld in de basishandeling toereikend is en in overeenstemming is met de beginselen van het Financieel Reglement en met de financiële programmering.
4. Maatregelen om het hoofd te bieden aan gerealiseerde verliezen die hoger zijn dan de raming vooraf
Het Financieel Reglement voert twee drempels voor vroegtijdige waarschuwing in (d.w.z. wanneer 50 % en 30 % van het voorzieningspercentage beschikbaar blijft). Deze waarschuwingsdrempels stellen de Commissie in staat om te anticiperen op een mogelijke uitputting van de voorziening vóór de beëindiging van de begrotingsgarantie en te beoordelen of zij aanvullende voorzieningen moet voorstellen.
Indien tijdelijk aanvullende liquiditeit nodig is, bestaan er procedures zoals overdrachten tussen GVF-compartimenten en het gebruik van kasmiddelen bij centrale banken, alsook het gebruik van beschikbare begrotingsruimte (vastleggings- en betalingskredieten).
Voorts is in 2020 onder het gezag van de commissaris voor Begroting een stuurgroep voor uit begrotingsgaranties voortvloeiende voorwaardelijke verplichtingen opgericht. Deze stuurgroep treedt op in aangelegenheden die betrekking hebben op begrotingsgaranties en financiële bijstand en die leiden tot voorwaardelijke verplichtingen ten opzichte van de begroting als gevolg van de uitvoering van titel X van het Financieel Reglement, met inbegrip van de bepalingen van de interne voorschriften voor het uitvoeren van de algemene begroting van de Unie. Dit omvat het kader voor risicobeheer, relevante gemeenschappelijke horizontale bepalingen van de standaardovereenkomsten en geïntegreerde rapportage om bedrijfsvereisten voor het duurzaam beheer van voorwaardelijke verplichtingen vast te stellen.
Programma’s voor financieringsinstrumenten
De uitvoering van de EU-begroting steunt al vele jaren op het gebruik van programma’s van financieringsinstrumenten. Zie toelichting 2.4.2 voor meer informatie over de betrokken bedragen.
Voor de meeste financieringsinstrumenten geldt dat de uitvoering ofwel aan de EIB-groep (inclusief het EIF), ofwel aan andere financiële instellingen wordt gedelegeerd op basis van een overeenkomst tussen de Europese Commissie en de financiële instelling. Overeenkomsten met deze financiële instellingen omvatten strikte voorwaarden en verplichtingen voor de intermediairs om ervoor te zorgen dat de EU-middelen naar behoren worden beheerd en gerapporteerd. Zodra een financiële bijdrage aan een van de instrumenten is toegewezen, worden de middelen naar een speciaal hiervoor door de financiële instelling op haar naam, maar namens de Commissie geopende bankrekening (d.w.z. een fiduciaire rekening) van de financiële instelling overgeboekt. Afhankelijk van het instrument in kwestie kan de financiële instelling de middelen op deze fiduciaire rekening gebruiken om leningen te verstrekken, schuldinstrumenten uit te geven, te beleggen in vermogensinstrumenten, of aanspraken op garanties te honoreren. De opbrengsten van financieringsinstrumenten moeten, als algemene regel, aan de EU-begroting worden teruggestort.
Het risico ten aanzien van deze financieringsinstrumenten is doorgaans begrensd tot het maximum dat in de onderliggende overeenkomsten is vastgesteld en dat overeenkomt met het in de begroting opgenomen bedrag dat voor het instrument is voorzien. Omdat de Commissie vaak het eerste verlies draagt, en omdat de instrumenten bedoeld zijn om risicovollere begunstigen te financieren (die moeilijkheden ondervinden om middelen van commerciële kredietverstrekkers te verkrijgen), ligt het in de lijn der verwachting dat de EU-begroting met enige verliezen te maken zal krijgen.
105. VALUTARISICO
Valutarisico voor de financiële instrumenten van de EU aan het einde van het jaar — nettopositie
In miljoen EUR | |||||||
31.12.2021 | |||||||
USD | GBP | PLN | SEK | Overige | EUR | Totaal | |
Financiële activa | |||||||
Financiële activa tegen AC* | 63 | 18 | – | – | 7 | 88 | 176 |
Financiële activa gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in overschot/tekort | |||||||
Niet-derivaten | 934 | 51 | – | 23 | 75 | 23 141 | 24 223 |
Derivaten | (646) | – | – | – | – | 1 474 | 828 |
Vorderingen** | 109 | 98 | 108 | 4 | 88 | 7 372 | 7 780 |
Geldmiddelen en kasequivalenten | 85 | 24 | 1 014 | 591 | 1 692 | 41 455 | 44 860 |
545 | 192 | 1 121 | 618 | 1 862 | 73 529 | 77 866 | |
Financiële verplichtingen | |||||||
Financiële verplichtingen in verband met garanties | (1 047) | (0) | (62) | (19) | (248) | (6 418) | (7 794) |
Financiële verplichtingen tegen reële waarde gewaardeerd met verwerking van waardeveranderingen in overschot/tekort | (1) | – | – | – | (4) | – | (5) |
(1 048) | (0) | (62) | (19) | (251) | (6 418) | (7 798) | |
Totaal | (503) | 192 | 1 059 | 599 | 1 611 | 67 111 | 70 068 |
** Exclusief uitgestelde lasten.
Indien de euro ten opzichte van andere munteenheden met 10 % zou zijn toegenomen of gedaald, zou dit het volgende effect op het economische resultaat hebben:
In miljoen EUR | ||||
Stijging van de wisselkoerss (+)/ Daling van de wisselkoers (-) | 2022 | |||
USD | GBP | PLN | SEK | |
+10 % | 16 | (14) | (92) | (44) |
-10 % | (20) | 17 | 112 | 54 |
In miljoen EUR | ||||
Stijging van de wisselkoers (+)/ Daling van de wisselkoers (-) | 2021 | |||
USD | GBP | PLN | SEK | |
+10 % | 46 | (17) | (96) | (54) |
-10 % | (56) | 21 | 118 | 67 |
De financiële activa en verplichtingen luiden thans enkel in euro, zodat de EU geen valutarisico loopt.
De eigen middelen die door de lidstaten in andere valuta’s dan de euro worden betaald, worden overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 (zoals gewijzigd bij Verordening (EU, Euratom) 2016/804) aangehouden op de eigenmiddelenrekeningen. Zij worden in euro omgezet wanneer dat nodig is om betalingen uit te voeren. De procedures die voor het beheer van deze middelen moeten worden gevolgd, zijn in bovengenoemde verordening vastgesteld. In een beperkt aantal gevallen worden zij onmiddellijk gebruikt voor betalingen die in dezelfde valuta worden uitgevoerd.
De Commissie houdt bij commerciële banken een aantal rekeningen aan in andere Europese munten dan in euro, met inbegrip van Amerikaanse dollar, Britse pond en Zwitserse frank, om betalingen in deze valuta’s te verrichten. Deze rekeningen worden aangevuld naargelang het bedrag van de te verrichten betalingen, en zodat hun posities geen blootstelling aan valutarisico’s inhouden.
Wanneer diverse bedragen (behalve eigen middelen) in andere munten dan de euro worden ontvangen, worden zij ofwel overgeschreven naar andere rekeningen van de Commissie in dezelfde valuta, wanneer dat nodig is om de uitvoering van betalingen te dekken, ofwel omgezet in euro en overgeschreven naar andere rekeningen in euro. Gelden ter goede rekeningen in andere munten dan de euro worden aangevuld naargelang de verwachte behoefte aan plaatselijke betalingen op korte termijn in dezelfde munten. De saldi op deze rekeningen worden onder hun respectieve bovengrenzen gehouden.
Aangezien alle boeten worden opgelegd, betaald of voorlopig geïnd in euro, is er geen valutarisico wanneer zij in het BUFI-fonds worden aangehouden.
Begrotingsgaranties worden in de regel verlengd met een maximum dat is vastgesteld in EUR. Sommige onderliggende verrichtingen kunnen echter in andere valuta’s (USD of andere lokale valuta) luiden.
Bij het bepalen van de voorzieningsbehoeften moet rekening worden gehouden met het valutarisico.
Het gemeenschappelijk voorzieningsfonds is momenteel zowel in EUR als in USD actief. Het valutarisico wordt beheerst door het aangaan van derivaatcontracten (valutatermijncontracten) ter afdekking van de marktwaarde van de beleggingsportefeuille in USD. De limiet voor niet-afgedekte valutarisico’s is vastgesteld op 1 % van de totale waarde van de portefeuille, binnen de benchmark en de toewijzingen van de strategie voor het jaar. Bijgevolg zouden opwaartse of neerwaartse bewegingen van de marktwaarde van de beleggingen in USD boven of onder de limiet van 1 % leiden tot een herbalanceringstransactie (een nieuw termijncontract in dezelfde of in tegenovergestelde richting) om de afgedekte positie te corrigeren of om te keren.
De leningen waarvoor subrogatie door de EU heeft plaatsgevonden door een beroep te doen op het fonds na wanbetalingen door de ontvanger van een lening (zie toelichting 2.4.1.2), worden in de oorspronkelijke munteenheid verricht en daarom wordt de EU aan valutarisico blootgesteld. Voor gesubrogeerde leningen zijn er geen afdekkingsactiviteiten (“hedging”) om valutaschommelingen te compenseren vanwege de onzekerheid over de timing van de terugbetaling van leningen.
106. RENTERISICO
De onderstaande tabel toont de rentegevoeligheid van schuldbewijzen en ETF’s en toont het effect dat een wijziging in de rentevoet met +/- 100 basispunten (1 %) zou hebben op het economische resultaat van de EU.
De rentegevoeligheid van een bepaalde portefeuille van obligaties neemt toe met de looptijd. De looptijden van de belangrijkste door de Commissie beheerde activaportefeuilles worden hieronder toegelicht.
Gezien de aard van de opgenomen en verstrekte leningen heeft de EU aanzienlijke rentedragende activa en passiva. Voor de instrumenten voor financiële bijstand, met uitzondering van NGEU, is er echter geen renterisico, aangezien tegenover de opgenomen leningen gelijkwaardige verstrekte leningen met dezelfde voorwaarden staan (“back-to-back”-leningen).
Het NGEU-instrument hanteert geen back-to-backbenadering, en daarom moet het renterisico worden gedekt door de toepassing van procedures en mechanismen die het renterisico beperken. Het onderliggende beginsel van de gediversifieerde financieringsstrategie van NGEU is dat de financieringskosten en alle andere kosten in verband met NGEU op transparante wijze worden toegewezen aan begunstigden (voor leningen) en aan de EU-begroting (voor niet-betaalbare steun). Het NGEU-programma is gebaseerd op de beginselen van volledige kostendekking en non-profitactiviteiten. Daarom verstrekt de EU de financiering die zij op de markt verkrijgt op de meest kosteneffectieve en billijke wijze op basis van dagelijkse renteberekeningen. Dit zorgt ervoor dat de lidstaten alle kosten die verband houden met de door de Unie opgenomen en verstrekte leningen dragen.
NGEU houdt contant geld aan om een vastgestelde veiligheidsbuffer in stand te houden, als onderdeel van een gediversifieerde financieringsstrategie, en tegelijkertijd overtollige saldi te vermijden. Het contant geld van NGEU wordt aangehouden bij de Europese Centrale Bank. Sinds 4 april 2022 is de rentevoet voor kortlopende leningen op de eurogeldmarkt van toepassing op alle uitstaande kassaldi. Eerder was op het uitstaande kassaldo een rente op de depositofaciliteit van de ECB van -0,5 % van toepassing. Op basis van een onderlinge overeenkomst waren alleen uitstaande kassaldi van meer dan 20 miljard EUR onderworpen aan een negatieve rente van de ECB. Op basis van de NGEU-kostentoerekeningsmethode wordt rente die niet is toegerekend aan leningen of niet-terugvorderbare steun gefactureerd aan de begunstigden van leningen en de EU-begroting in de vorm van kosten voor liquiditeitsbeheer, die positief of negatief kunnen zijn, afhankelijk van de ontwikkeling van de rentevoeten die op kassaldi worden toegepast.
Met uitzondering van de leningen in verband met het NGEU-programma neemt de Commissie geen lening op om haar operationele uitgaven te financieren. Behalve het renterisico voor NGEU wordt de rente berekend op saldi die op verschillende bankrekeningen worden aangehouden. De Commissie heeft daarom maatregelen getroffen om ervoor te zorgen dat de verkregen (positieve of negatieve) rente overeenstemt met de marktrente en de mogelijke schommelingen daarvan.
Rekeningen geopend bij schatkisten van lidstaten leveren geen rente op en zijn vrij van kosten. Voor rekeningen bij nationale centrale banken (eigen middelen en andere) kan een vergoeding worden ontvangen volgens de door elke instantie gehanteerde officiële tarieven. In de periode dat er sprake was van een negatieve renteomgeving (tot september 2022) waren sommige van de vergoedingen die op deze rekeningen worden toegepast negatief. De procedures voor kasmiddelenbeheer worden aangepast aan de hand van de marktrentevoorwaarden om de op deze rekeningen aangehouden saldi tot een minimum te beperken wanneer negatieve rentevoeten worden toegepast, en er worden passende plafonds in acht genomen overeenkomstig de voorwaarden van de banken. De eigenmiddelenrekeningen worden beschermd tegen de gevolgen van negatieve rente overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 van de Raad, zoals gewijzigd bij Verordening (EU, Euratom) 2016/804 van de Raad.
Overnightsaldi op rekeningen die bij commerciële banken worden aangehouden, leveren dagelijks rente op. Deze is gebaseerd op de variabele marktrente waarop een contractuele marge (positief of negatief) wordt toegepast. De tarieven die door commerciële banken worden toegepast, kennen over het algemeen een bodemrente van nul voor operationele saldi tot een bepaald maximumbedrag.
De voorlopig geïnde geldboeten worden belegd in een portefeuille van langlopende obligaties met een gemiddelde portefeuillelooptijd van 1,33 jaar.
De middelen van het gemeenschappelijk voorzieningsfonds worden belegd in een portefeuille van langlopende obligaties en bedrijfs-ETF’s met een totale gemiddelde portefeuillelooptijd van 3,17 jaar.
De middelen van de EGKS in liquidatie worden belegd in een portefeuille van langlopende obligaties met een gemiddelde portefeuillelooptijd van 3,17 jaar.
107. KREDIETRISICO
Bovendien wordt de EU indirect blootgesteld aan het kredietrisico door middel van haar investeringen in MMF’s, bedrijfs-ETF’s en gepoolde portefeuilles van schuldbewijzen (zie toelichting 2.4.2.1), die gevolgen kunnen hebben voor de prijzen ervan (zie toelichting 6.7).
De vier hierboven vermelde risicocategorieën zijn in beginsel gebaseerd op de ratingcategorieën van externe ratingbureaus en hebben betrekking op:
- Beste en uitstekende rating: Moody’s P-1, Aaa – Aa3; S&P A1+, A1, AAA – AA-; Fitch F1+, F1, AAA – AA- en gelijkwaardig
- Rating hoge middenklasse: Moody’s P-2, A1 – A3; S&P A2, A+ – A-; Fitch F2, A+ – A- en gelijkwaardig
- Rating lage middenklasse: Moody’s P-3, Baa1 – Baa3, S&P A-3, BBB+ - BBB-; Fitch F3, BBB+ - BBB- en gelijkwaardig
- Niet-beleggingswaardig: Moody’s not prime, Ba1 – C; S&P B, C, D, BB+ – D; Fitch B, C, D, BB+ – D en gelijkwaardig
- De EU gebruikt deze categorieën van externe ratingagentschappen voornamelijk als referentie voor financiële instrumenten en commerciële banken, maar kan de bedragen na haar eigen analyse van individuele gevallen ook in een van de bovengenoemde risicocategorieën houden, ook al heeft een van de bovengenoemde ratingbureaus de rating van de desbetreffende tegenpartij verlaagd.
Leningen die niet-beleggingswaardig zijn, zijn voornamelijk financiëlebijstandsleningen aan partnerlanden in financiële moeilijkheden of aan sommige lidstaten met een rating die tegen de bovengrens van deze rating ligt. Alle leningen aan lidstaten bevinden zich in fase 1. Fase 2 omvat 11,9 miljard EUR aan MFB- en Euratom-leningen aan Oekraïne. De POCI-leningen zijn de gesubrogeerde leningen van de EFSI- en ELM-programma’s.
Blootstelling aan kredietrisico wordt beheerd door het verkrijgen van staatsgaranties in het geval van Euratom (zie toelichting 2.4.1.1).
Leningen die aan Oekraïne zijn verstrekt in het kader van het unieke MFB-programma (6 miljard EUR uitbetaald in 2022) worden allereerst gedekt door hun compartiment in het GVF, en vervolgens ook door aanvullende garanties van de lidstaten.
De leningen die in het kader van het SURE-instrument aan de lidstaten worden verstrekt, worden ondersteund door een systeem van vrijwillige garanties van de lidstaten ten belope van 25 % van het maximumbedrag dat beschikbaar is voor de desbetreffende financiële bijstand.
In geval van wanbetaling van de debiteuren en om de daarmee verband houdende schulden af te lossen, kan de Commissie een beroep doen op de activa van het gemeenschappelijk voorzieningsfonds (voor MFB- en Euratom-leningen aan derde landen) en op de lidstaten, met inachtneming van de maxima van de eigen middelen (zie toelichting 6.6).
De aanvullende voorziening voor bijzondere waardeverminderingsverliezen voor leningen in fase 2 heeft voornamelijk betrekking op MFB- en Euratom-leningen aan Oekraïne (zie toelichting 2.4.1.1).
Zoals vermeld in de belangrijke grondslagen voor financiële verslaggeving, hangt de voorziening voor bijzondere waardevermindering voor de financiële activa tegen geamortiseerde kostprijs die geen vorderingen zijn, af van de fase waarin een financieel actief is geclassificeerd.
De toewijzing aan fasen hangt voornamelijk af van de rating van de tegenpartij. Het faseringsmodel berust op een relatieve beoordeling van het kredietrisico, dat wil zeggen dat de EU verschillende leningen met dezelfde tegenpartij in verschillende fasen kan hebben, afhankelijk van het kredietrisico van de tegenpartij bij de initiëring. De EU heeft een unieke institutionele status en leent geld aan haar lidstaten of aan landen die in moeilijkheden verkeren. Als gevolg daarvan past de EU ook een kwalitatieve beoordeling van het kredietrisico toe op basis van toezicht op de economische situatie van kredietnemers in moeilijkheden.
Fase 1 – Geen significante toename van het kredietrisico
Leningen aan tegenpartijen met een rating “beleggingswaardig” (d.w.z. tussen AAA (Aaa) en BBB- (Baa3) op de ratingschaal van S&P/Fitch (Moody’s) of een gelijkwaardige externe of interne rating) op de verslagdatum, worden beschouwd als leningen met een laag kredietrisico en worden daarom in fase 1 aangehouden, tenzij zij meer dan 30 dagen achterstallig zijn (zie fase 2). Bovendien worden leningen waarvoor geen significante toename van het kredietrisico heeft plaatsgevonden, zoals hieronder omschreven, ingedeeld in fase 1. Voor de financiële activa in fase 1 wordt de voorziening voor bijzondere waardevermindering gewaardeerd op het niveau van de binnen twaalf maanden te verwachten kredietverliezen (“te verwachten kredietverliezen”).
Fase 2 – Significante toename van het kredietrisico
Om te bepalen of het kredietrisico sinds de initiëring aanzienlijk is toegenomen en of de overgang naar fase 2 derhalve van toepassing is, past de EU een combinatie van kwantitatieve en kwalitatieve beoordelingen toe.
Alle leningen waarvoor de contractuele betalingen tussen 31 en 90 dagen achterstallig zijn, worden verplaatst naar fase 2.
Voor tegenpartijen met ratings tussen AAA (Aaa) en BB- (Ba3) op de datum van eerste opname: Tenzij het lage risico (boven in fase 1) van toepassing is, wordt de verslechtering als significant beschouwd indien het verschil tussen de rating bij initiëring en die op de rapportagedatum gelijk is aan of groter is dan 3 gradaties.
Voor tegenpartijen met een rating van B+ (B1) of B (B2) op de datum van eerste opname: de verslechtering wordt als significant beschouwd als het verschil tussen de initiële rating en de huidige rating gelijk is aan of groter is dan 2 gradaties.
Voor tegenpartijen met kredietratings B- (B3) of lager (in CCC/Caa bereik): de verslechtering wordt als significant beschouwd indien het verschil tussen de initiële rating en de huidige rating op de verslagdatum gelijk is aan of groter is dan 1 gradatie.
Leningen die zijn geïnitieerd vóór de overgang naar herziene EAR 11 ( op 1 januari 2021), waarvoor geen informatie over het kredietrisico bij eerste opname beschikbaar is zonder onevenredige kosten en inspanningen, worden ingedeeld in fase 2.
Voor leningen in fase 2 wordt de voorziening voor bijzondere waardevermindering gewaardeerd op het niveau van de in de loop van de looptijd te verwachten kredietverliezen.
Fase 3 – Leningen met verminderde kredietwaardigheid
Leningen worden in fase 3 ingedeeld als zij 90 dagen achterstallig zijn of wanneer zich na de initiëring van de lening een of meer gebeurtenissen voordoen die een nadelig effect hebben op de geschatte toekomstige kasstromen van dat financiële actief. Een lening wordt bijvoorbeeld ingedeeld in fase 3, indien:
- het waarschijnlijk is dat een kredietnemer failliet zal gaan of een andere financiële reorganisatie zal doorvoeren;
- de kredietnemer een door een extern ratingbureau gepubliceerde ratingklasse D heeft, en
- de kredietnemer in gebreke is ten aanzien van de EU of, in het geval van leningen voor financiële bijstand, de kredietnemer in gebreke blijft bij een andere internationale organisatie die het programma financiert.
Voor leningen in fase 3 wordt de voorziening voor bijzondere waardevermindering gewaardeerd op het niveau van de in de loop van de looptijd te verwachten kredietverliezen.
Gekocht of geïnitieerd als met verminderde kredietwaardigheid (“POCI”)
De EU houdt ook “gekochte of geïnitieerde leningen met verminderde kredietwaardigheid” (purchased or originated as credit impaired (“POCI”)) aan. Dit zijn noodlijdende leningen waarbij de EU heeft voldaan aan een beroep op de garantie door de uitvoerende partner. Voor deze leningen zijn alle rechten gesubrogeerd aan de EU. De EU neemt deze op haar balans op tegen reële waarde bij eerste opname. De EU classificeert deze leningen als POCI-leningen en berekent een voorziening voor bijzondere waardevermindering op basis van tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen. Volgens de desbetreffende overeenkomsten tussen de EU en de uitvoerende partners worden namens de EU invorderingsprocedures ingeleid om alle verschuldigde sommen terug te vorderen.
De waardering van te verwachten kredietverliezen is een kansgewogen schatting van het verschil tussen de contractuele kasstromen en de verwachte kasstromen. Voor deze raming maakt de EU gebruik van de volgende kredietrisicoparameters:
- Kans op wanbetaling (probability of default — PD);
- Verlies bij wanbetaling (loss given default – LGD); en
- Blootstelling bij wanbetaling (exposure at default — EAD).
De PD is een percentage en geeft de waarschijnlijkheid weer dat een tegenpartij in gebreke blijft ten aanzien van haar financiële verplichting, hetzij in de komende 12 maanden (gebruikt voor de “binnen de twaalf maanden te verwachten kredietverliezen”), hetzij gedurende de resterende looptijd van de verplichting (gebruikt voor de “tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen”).
Het LGD is een percentage dat het verwachte kastekort weergeeft, d.w.z. het deel van de blootstelling dat naar verwachting verloren zal gaan na een wanbetaling, rekening houdend met terugvorderingen en zekerheden. Om het LGD voor blootstellingen aan staatsschulden te ramen, houdt de EU rekening met haar feitelijke status van preferente crediteur.
De EAD is de uitstaande blootstelling (bedrag) op het moment van een wanbetaling.
De geschatte kasstromen tijdens de verwachte looptijd van het financiële actief worden gedisconteerd tegen de effectieve rentevoet.
De EU houdt rekening met redelijke en gerechtvaardigde toekomstgerichte informatie die zonder onnodige kosten en inspanningen beschikbaar is, en past de modelparameters zo nodig aan.
De bedragen aan geldmiddelen en kasequivalenten in de bovenstaande tabel hebben voornamelijk betrekking op de kasmiddelen die door de thesaurie van de Commissie worden beheerd. De meeste kasmiddelen van de Commissie worden overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 van de Raad (als gewijzigd bij Verordening (EU, Euratom) 2016/804 van de Raad) aangehouden op eigenmiddelenrekeningen die door de lidstaten zijn geopend voor de betaling van hun bijdragen aan de eigen middelen (voornamelijk bni, btw en TEM). Al deze rekeningen worden aangehouden bij de schatkist of de nationale centrale banken van de lidstaten. Deze instellingen houden voor de Commissie zo goed als geen krediet- of tegenpartijrisico in, aangezien het risico bij de lidstaten ligt. Voor het deel van de kasmiddelen van de Commissie dat wordt aangehouden bij commerciële banken ter dekking van betalingen, worden de rekeningen precies op tijd aangevuld. Dit gebeurt automatisch door het kasmiddelenbeheersysteem van de afdeling thesaurie. Op elke rekening wordt het laagst mogelijk saldo aangehouden, rekening houdend met het gemiddelde bedrag van de betalingen die dagelijks vanaf die rekening worden verricht. Daarom is het totale bedrag dat overnight op deze rekeningen staat, voortdurend zeer laag (gemiddeld minder dan 54 miljoen EUR, gespreid over 25 rekeningen) en loopt de Commissie slechts een beperkt risico. Deze bedragen moeten worden gezien in het licht van de dagelijkse totale kassaldi, die in 2022 schommelden tussen 7 miljard EUR en 38 miljard EUR, en van een totaalbedrag aan betalingen op bankrekeningen van de Commissie in 2022 dat meer dan 175 miljard EUR bedroeg.
Bovendien worden specifieke richtsnoeren toegepast voor de selectie van de commerciële banken om het tegenpartijrisico waaraan de Commissie is blootgesteld nog verder te minimaliseren:
- Alle commerciële banken worden via openbare aanbestedingen geselecteerd. Om toegelaten te worden tot de aanbestedingsprocedures, moeten de banken minimaal over een langetermijnrating van S&P A- of gelijkwaardig beschikken. In bepaalde, naar behoren gerechtvaardigde, omstandigheden volstaat een lagere rating;
- Het door de tegenpartij gehanteerde risicobeheerbeleid gaat verder dan de eisen inzake een minimale kredietrating in de aanbestedingen en schrijft voor dat er toezicht wordt gehouden op de ratings, waarbij voor elke financiële instelling een maximale blootstelling wordt vastgesteld. Bij de berekening van dit plafond, de maximale totale blootstelling in geldmiddelen, deposito’s en financiële garanties per tegenpartij, wordt rekening gehouden met de kredietwaardigheid (langetermijnrating) en de kapitalisatie van de entiteit van de financiële sector. De tegenpartijrisico’s voor de Commissie worden gemonitord en regelmatig gerapporteerd; en
- In delegaties buiten de EU worden gelden ter goede rekening aangehouden bij lokale banken die geselecteerd worden met behulp van een vereenvoudigde aanbestedingsprocedure. De vereiste ratings zijn afhankelijk van de plaatselijke situatie en kunnen aanzienlijk verschillen van land tot land. Om de blootstelling aan kredietrisico te beperken, worden de saldi op deze rekeningen zo laag mogelijk gehouden (waarbij rekening wordt gehouden met de operationele behoeften), worden deze rekeningen periodiek aangevuld en worden de toegepaste bovengrenzen jaarlijks herzien.
Instrumenten voor het verstrekken en opnemen van leningen voor financiële bijstand houden in het algemeen geen uitstaande kassaldi aan als gevolg van het onderliggende back-to-backbeginsel van de financiëlebijstandsleningen. In het kader van de uitvoering van een gediversifieerde financieringsstrategie voor het NGEU-instrument houdt NGEU echter contanten aan om ervoor te zorgen dat de bedragen op de bankrekening van NGEU toereikend zijn om aan alle nieuwe uitbetalingsbehoeften te voldoen en om een bepaalde veiligheidsbuffer aan te houden en tegelijkertijd overtollige saldi te vermijden. De contanten worden op een bankrekening bij de ECB geplaatst, waardoor het kredietrisico zeer laag is.
Voorlopig geïnde geldboeten: deposito’s
Deposito’s die bij commerciële banken worden aangehouden in verband met vóór 2010 ontvangen voorlopig geïnde geldboeten zijn in 2022 sterk afgenomen. Deze deposito’s worden geselecteerd in een aanbestedingsprocedure, en het hierboven beschreven beleid inzake tegenpartijrisico wordt toegepast.
Financiële activa gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in overschot of tekort – schuldbewijzen: kredietkwaliteit
Gemeenschappelijk voorzieningsfonds
De gewogen gemiddelde kredietrating van de portefeuille van het gemeenschappelijk voorzieningsfonds is A- (S&P of gelijkwaardig).
Voor de beleggingen in staatsschuldinstrumenten uit voorlopig geïnde boeten vanaf 2010 neemt de Commissie het kredietrisico over. De gewogen gemiddelde kredietrating van de portefeuille is AA- (S&P of gelijkwaardig).
Ontvangen financiële garanties
Het risicobeheersingsbeleid voor het aanvaarden van dergelijke garanties staat borg voor een hoge kredietkwaliteit voor de Commissie. In het kader van dat beleid wordt een maximale kredietblootstelling per entiteit van de financiële sector vastgesteld op basis van de rating en het kapitaalniveau van de entiteit zoals opgenomen in haar financiële staten volgens de IFRS. Op gezette tijden wordt nagegaan of de uitstaande garanties voldoen aan de geldende eisen van het beleid.
EGKS in liquidatie
De gewogen gemiddelde rating van de portefeuille is A (S&P, of gelijkwaardig).
Financiële activa tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in overschot/tekort – derivaten: kredietkwaliteit
De afgeleide activa hebben voornamelijk betrekking op de garanties op aandelenportefeuilles en op valutatermijncontracten. Het kredietrisico is derhalve beperkt tot het tegenpartijrisico. De garantie voor eigen vermogen zal worden vereffend met de uitvoerende partner van de EU, de EIB-groep, die een AAA-rating heeft. De Banque de France is per 31 december 2022 de enige tegenpartij voor alle uitstaande valutatermijncontracten, zodat er vanaf deze datum geen kredietverbeteringen, zoals onderpand, schuldvergelijkingsovereenkomsten of garanties zijn.
De belangrijkste risico-indicator voor de toewijzing van FGC aan fasen is de kredietrating van de gegarandeerde schuld. In het faseringsmodel wordt de rating bij de initiëring vergeleken met de rating op de rapportagedatum. Voor portefeuillegaranties wordt de gewogen gemiddelde kredietrating van de gegarandeerde portefeuille in aanmerking genomen.
Fase 1 – Geen significante toename van het kredietrisico
FGC met ratings van beleggingswaardig (d.w.z. tussen AAA (Aaa) en BBB- (Baa3) op de ratingschaal van S&P/Fitch (Moody’s) of een gelijkwaardige externe of interne rating) op de verslagdatum, worden als laag kredietrisico beschouwd, onafhankelijk van de oorspronkelijke rating, en worden in fase 1 aangehouden. Bovendien worden FGC waarvoor geen significante toename van het kredietrisico heeft plaatsgevonden, zoals hieronder omschreven, ingedeeld in fase 1. Voor de FGC in fase 1 wordt de voorziening voor bijzondere waardevermindering gemeten op het niveau van de te verwachten kredietverliezen binnen 12 maanden.
Fase 2 – Significante toename van het kredietrisico
De volgende verslechtering van de kredietrating wordt als significant beschouwd en leidt tot een herindeling van een FGC naar fase 2:
- voor garanties met een rating tussen AAA (Aa1) en BB- (Ba3) op de ratingschaal van S&P/Fitch (Moody’s) of een gelijkwaardige externe of interne rating bij eerste opname, wordt een verslechtering van de rating als significant beschouwd indien het verschil tussen de initiële rating en de rating op de verslagdatum gelijk is aan of groter is dan drie gradaties voor garanties met betrekking tot één enkel schuldinstrument en twee gradaties voor garanties met betrekking tot een schuldportefeuille;
- voor garanties met een rating tussen B+ (B1) of B (B2) bij eerste opname wordt een verslechtering van de rating als significant beschouwd indien het verschil tussen de initiële rating en de rating op de verslagdatum gelijk is aan of groter is dan twee gradaties voor garanties met betrekking tot één enkel schuldinstrument en één gradatie voor garanties met betrekking tot een schuldportefeuille, en
- voor garanties met een rating tussen B- (B3) of lager bij eerste opname wordt een verslechtering van de rating als significant beschouwd indien het verschil tussen de initiële rating en de rating op de verslagdatum gelijk is aan of groter is dan één gradatie (één enkel schuldinstrument en portefeuille).
Indien er geen informatie over de rating beschikbaar is, maar wel een raming van de verwachte jaarlijkse vorderingen bij de initiële opname, wordt het feitelijke niveau van de claims in vergelijking met de oorspronkelijke planning ook beschouwd als een redelijke risico-indicator voor de beoordeling van de significante toename van het kredietrisico (SICR).
Naast de bovenstaande criteria kan de EU een kwalitatieve beoordeling van de SICR toepassen op basis van aanvullende, redelijke en gerechtvaardigde beschikbare informatie.
FGC van vóór de overgang naar de herziene EAR 11 (d.w.z. vóór 1 januari 2021), waarvoor geen informatie over het kredietrisico bij eerste opname beschikbaar is zonder onnodige kosten en inspanningen, worden ingedeeld in fase 2.
Voor FGC in fase 2 wordt de bijzonderewaardeverminderingsvoorziening gemeten op het niveau van de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen.
Indeling in fase 3 en POCI is niet van toepassing op FGC.
In 2022 werd 2,8 miljard EUR aan EFSI-garanties verplaatst van fase 2 naar fase 1 omdat het gemiddelde kredietrisico van de gegarandeerde portefeuille (ook rekening houdend met de gevolgen van de fusie met de InvestEU-schuldportefeuilles – zie toelichting 4.1.1) is afgenomen. Dit leidde tot een herwaarderingseffect en een verlaging van de te verwachten kredietverliezen voor de EFSI-garanties, aangezien de voorziening voor bijzondere waardevermindering wordt gewaardeerd op het niveau van de binnen twaalf maanden te verwachten kredietverliezen aan het einde van 2022 vergeleken met de te verwachten kredietverliezen gedurende de looptijd aan het einde van 2021. Van de herwaardering van 1,1 miljard EUR die leidde tot lagere te verwachten kredietverliezen voor garanties in fase 2, heeft 0,6 miljard EUR betrekking op het mkb-venster van het EFSI. Van de uitstaande te verwachten kredietverliezen voor garanties in fase 2 van 3,1 miljard EUR op 31 december 2022, heeft 2,4 miljard EUR betrekking op de ELM-garanties (zie toelichting 4.1.1). Dit is met inbegrip van 1,1 miljard EUR aan te verwachten kredietverliezen gedurende de looptijd voor de blootstelling van de EIB in Oekraïne (4,1 miljard EUR, waarvan 0,5 miljard EUR aan leningen nog niet is uitbetaald), gegarandeerd door de EU.
De Unie is voornamelijk blootgesteld aan kredietrisico als gevolg van de activiteiten die zij garandeert. Wanneer de kredietkwaliteit van de onderliggende transacties verslechtert, worden wanbetalingsgebeurtenissen waarschijnlijker, en daardoor ook een beroep op EU-garanties.
Om dit risico te monitoren en te beheren, baseert de Commissie zich op een kredietrisicomodel voor het beoordelen van potentiële verliezen, onder meer aan de hand van de input van de uitvoerende partners. De output van deze modellen wordt geïnterpreteerd en gecombineerd met het oordeel van deskundigen om een risicobeoordeling af te leiden die in overeenstemming is met de inhoud van de transactie en de relevante economische omstandigheden.
108. LIQUIDITEITSRISICO
Looptijdanalyse van niet-afgeleide financiële verplichtingen per resterende contractuele looptijd
Looptijdanalyse van financiëlegarantiecontracten die zijn uitgegeven in de vroegste periode waarin de garantie kan worden opgevraagd
In miljoen EUR | |||||
Maximumbedrag van de zekerheid | Boekwaarde | ||||
< 1 jaar | 1-5 jaar | > 5 jaar | Totaal | ||
FGC’s op 31.12.2022 | (65 109) | (13 332) | (4 902) | (83 343) | (6 456) |
FGC’s op 31.12.2021 | (55 381) | (878) | (1) | (56 259) | (7 794) |
Voor de aflossing van opgenomen leningen voor financiële bijstand zijn in eerste instantie de tijdige inning van de bijbehorende financiële bijstand en de aflossingen van de leningen in het kader van NGEU belangrijk. In geval van wanbetalingen of betalingsachterstanden van kredietnemers kunnen echter aanvullende waarborgen worden toegepast .
Voor MFB- en Euratom-leningen aan derde landen voorziet het Garantiefonds voor extern optreden van het gemeenschappelijk voorzieningsfonds in een liquiditeitsreserve. Daarom zouden de beschikbare activa van dit fonds eerst worden gebruikt om de daarmee verband houdende leningen terug te betalen (maar pas na een eerste beroep op garanties van derden voor Euratom – zie toelichting 6.4). Indien de beschikbare activa op enig moment ontoereikend blijken om de werkelijke verliezen te dekken, zal de Commissie maatregelen nemen om in extra middelen te voorzien (bv. een tijdelijk gebruik van kasmiddelen van de Commissie, tijdelijke overdrachten en/of extra uitgaven uit de EU-begroting). Leningen die in het kader van het unieke MFB-programma aan Oekraïne zijn verstrekt (6 miljard EUR uitbetaald in 2022) worden niet alleen gedekt door hun compartiment in het GVF, maar ook door aanvullende garanties van de lidstaten voor het geval het bedrag in het GVF niet toereikend zou zijn (zie toelichting 2.4.1.1).
Voor NGEU kan de Commissie ook actief liquiditeitsbeheer en kortetermijnleningen toepassen om EU-schulden af te lossen.
Voor alle opgenomen leningen voor financiële bijstand en voor de leningen in het kader van NGEU kan de Commissie middelen opvragen tot de beschikbare marge van eigen middelen om de EU-schulden af te lossen. In de eigenmiddelenwetgeving is het maximum voor eigen middelen ter dekking van de jaarlijkse betalingskredieten vastgesteld op 1,40 % van het bni van de lidstaten, plus een aanvullende tijdelijke verhoging van 0,6 procentpunt voor NGEU. De begroting 2022 omvatte in totaal eigen middelen ter financiering van de uitgaven ten belope van 1,01 % van het bni. Dit betekent dat er op 31 december 2022 een marge van 0,99 % beschikbaar was om haar verplichtingen te dekken. Hiervoor mag de EU een beroep doen op de lidstaten om ervoor te zorgen dat de juridische verbintenis van de EU ten opzichte van haar leners kan worden nageleefd.
Tot slot worden leningen die in het kader van het SURE-instrument aan lidstaten worden verstrekt, geschraagd door een systeem van vrijwillige garanties van de lidstaten, ten belope van 25 % van het maximumbedrag dat beschikbaar is voor de desbetreffende financiële bijstand. Alvorens een beroep te doen op de door de lidstaten verstrekte garanties, wordt van de Commissie verwacht dat zij de mogelijkheden onderzoekt om gebruik te maken van de beschikbare marge onder het maximum van de eigen middelen voor betalingskredieten, voor zover deze door de Commissie houdbaar wordt geacht, onder meer rekening houdend met de totale voorwaardelijke verplichtingen van de Unie en de houdbaarheid van de algemene begroting van de Unie. Dit onderzoek laat het onherroepelijke, onvoorwaardelijke en op aanvraag gebaseerde karakter van de verstrekte garanties onverlet.
De begrotingsbeginselen van de EU garanderen dat de totale kasmiddelen voor het jaar te allen tijde volstaan om alle betalingen uit te voeren. De totale bijdragen van de lidstaten en de diverse ontvangsten zijn in feite gelijk aan het bedrag van de betalingskredieten van het begrotingsjaar. De bijdragen van de lidstaten worden echter in de loop van het jaar ontvangen in twaalf maandelijkse tranches en zijn gebaseerd op de goedgekeurde begroting, terwijl de betalingen afhankelijk zijn van de operationele behoeften. Voorts worden, overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 van de Raad (betreffende de regels en procedures voor de terbeschikkingstelling van de eigen middelen, gewijzigd bij Verordening (EU, Euratom) 2016/804 van de Raad), de bijdragen van de lidstaten met betrekking tot gewijzigde begrotingen die in een bepaalde maand (N) zijn goedgekeurd, ofwel pas op de eerste werkdag van maand N+1 (indien goedgekeurd vóór de 16e van die maand), ofwel op de eerste werkdag van maand N+2 (indien goedgekeurd op of na de 16e van die maand) ter beschikking gesteld, terwijl de daarmee verband houdende betalingskredieten onmiddellijk beschikbaar zijn.
Om ervoor te zorgen dat de beschikbare kasmiddelen altijd toereikend zijn om de in een bepaalde maand uit te voeren betalingen te dekken, worden er procedures gevolgd om periodiek een prognose van de kasmiddelen te maken. Eigen middelen of aanvullende financiering kunnen indien nodig vroegtijdig bij de lidstaten worden opgevraagd, tot bepaalde grenzen en onder bepaalde voorwaarden waarin is voorzien bij Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 van de Raad zoals gewijzigd bij Verordening (EU, Euratom) 2016/804 van de Raad. In verband met de operationele behoeften en de globale budgettaire beperkingen van de voorbije jaren moet het tempo van de betalingen in de loop van het jaar nauwlettender worden gevolgd. Daarnaast zorgen automatische instrumenten voor kasmiddelenbeheer ervoor dat er dagelijks op elke bankrekening van de Commissie voldoende liquiditeit is om de dagelijkse verrichtingen te kunnen doen.
Het BUFI-fonds waarin de voorlopig betaalde geldboeten worden belegd, wordt beheerd volgens het beginsel dat de activa voldoende liquide moeten zijn om voor de betrokken verbintenissen te kunnen worden gebruikt. De portefeuille bestaat hoofdzakelijk uit zeer liquide effecten die te gelde kunnen worden gemaakt om kortetermijnuitstromen van kasmiddelen op te vangen. Daarnaast maken geldmiddelen en kasequivalenten en effecten met een looptijd korter dan 1 jaar 56 % uit.
De looptijdanalyse voor financiële garanties wordt gepresenteerd aan de hand van de behoedzame benadering, waarbij het maximumbedrag van de verstrekte garantie wordt toegerekend aan de vroegste periode waarin de garantie kan worden opgevraagd. Aangezien de meeste EU-garanties garanties op eerste verzoek zijn, wordt hiervoor een aanzienlijk bedrag toegewezen. De kans dat de EU in het kader van alle garanties in de eerste periode voor het volledige bedrag zal worden aangesproken, is echter gering. Bovendien is het bedrag dat de EU verwacht te verliezen vaak veel lager dan het garantiebedrag, zodat het bedrag van het liquiditeitsrisico moet worden gezien in samenhang met de boekwaarde van de garantieverplichtingen.
Een belangrijke doelstelling van het kader voor risicobeheer van voorwaardelijke verplichtingen is ervoor te zorgen dat de EU-begroting te allen tijde aan haar verplichtingen kan voldoen zonder de normale uitvoering van de begroting te verstoren. Dit houdt ook in dat het liquiditeitsrisico in verband met begrotingsgaranties moet worden beperkt, d.w.z. het risico dat de Unie onvoldoende middelen zou hebben om tijdig te kunnen voldoen aan al haar betalingsverplichtingen in verband met garanties (wat dan bijvoorbeeld zou kunnen leiden tot verdringing van andere uitgaven en uitstel van betalingen naar de volgende begrotingsjaren).
In dit verband wordt elke begrotingsgarantie gedekt door een toereikende voorziening in het gemeenschappelijk voorzieningsfonds om ervoor te zorgen dat er altijd voldoende liquiditeit is om tijdig een beroep op de garantie te kunnen doen.
De EU houdt op regelmatige basis toezicht op de toereikendheid van het voorzieningspercentage van elk begrotingsgarantieprogramma en brengt elk jaar verslag uit18 over haar ramingen met betrekking tot de vraag of deze bedragen toereikend zijn om het risico voor de komende vijf jaar met een bepaald niveau van zekerheid te dekken.
Voorts zijn er aanvullende vrijwaringsprocedures (tijdelijke overdrachten tussen compartimenten van het gemeenschappelijk voorzieningsfonds en het gebruik van kasmiddelen bij centrale banken) om te waarborgen dat er voldoende liquiditeit beschikbaar is.
Het GVF wordt beheerd volgens het beginsel dat de activa voldoende liquide moeten zijn om voor de betrokken verbintenissen te kunnen worden gebruikt. De portefeuille bestaat uit liquide activa die te gelde kunnen worden gemaakt om eventuele uitstromen van kasmiddelen op korte termijn op te vangen. Daarnaast maken geldmiddelen en kasequivalenten en effecten met een looptijd korter dan één jaar 18 % uit.
De afwikkeling van derivatencontracten gebeurt bruto en op basis van de contractuele looptijd. Verplichtingen worden nagekomen via verkoop van activa in USD en/of een swap, wat aanleiding kan geven tot een uitstroom van kasmiddelen als gevolg van wisselkoersverschillen. Er is geen liquiditeitenbeheer nodig ten aanzien van onderpand- of marginvereisten, aangezien de afdekkende tegenpartij samenwerking met de Commissie aanvaardt zonder eisen inzake zekerheden/margestortingen.
109. OVERIGE PRIJSRISICO’S
Op 31 december 2022 was de EU blootgesteld aan overige prijsrisico’s (aandelenrisico) die voortvloeien uit beleggingen in niet-beursgenoteerde aandelen (zoals durfkapitaal en andere beleggingsfondsen), geldmarktfondsen (zoals het EIB Unitary Fund) en beleggingen in gepoolde portefeuilles (zie toelichting 2.4.2.1), alsook via garanties ter dekking van niet-beursgenoteerde aandelen- en quasi-aandelenbeleggingen, die worden behandeld als derivaten gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in overschot of tekort (zie toelichting 2.4.2.2).
Het aandelenkoersrisico is het risico dat de reële waarde van deelname in het aandelenkapitaal verandert als gevolg van de schommelingen in het niveau van de aandelenkoersen en/de waarde van de gegarandeerde aandeleninvesteringen. Het effect op het overschot of tekort van een waardestijging of -daling met 10 % van de bovengenoemde instrumenten zou als volgt zijn:
De EU belegt in of garandeert niet-beursgenoteerde activa waarvan de waarden niet openbaar zijn. De meeste van deze financiële instrumenten worden uitgevoerd door de met de uitvoering belaste entiteiten, die deskundigen in de sector zijn en deze activa regelmatig beoordelen en controleren.
110. INFORMATIEVERSCHAFFING OVER VERBONDEN PARTIJEN
111. VERBONDEN PARTIJEN
De verbonden partijen van de EU zijn de geconsolideerde EU-entiteiten, de geassocieerde deelnemingen en de leidinggevenden van die entiteiten. Verrichtingen tussen deze entiteiten maken deel uit van de normale verrichtingen van de EU, en daarom gelden er overeenkomstig de boekhoudregels van de EU geen specifieke verplichtingen tot informatieverschaffing voor deze verrichtingen.
112. RECHTEN VAN LEIDINGGEVENDEN
Voor de informatieverschaffing over verrichtingen met verbonden partijen met betrekking tot de leidinggevenden van de EU, zijn deze onderverdeeld in vijf categorieën:
Categorie 1: de voorzitter van de Europese Raad, de voorzitter van de Commissie en de president van het Hof van Justitie.
Categorie 2: de vicevoorzitter van de Commissie en hoge vertegenwoordiger van de EU voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de andere vicevoorzitters van de Commissie.
Categorie 3: de secretaris-generaal van de Raad, de leden van de Commissie, de rechters en de advocaten-generaal van het Hof van Justitie, de voorzitter en de leden van het Gerecht, de Ombudsman en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming.
Categorie 4: de voorzitter en de leden van de Europese Rekenkamer.
Categorie 5: de topambtenaren van de instellingen en agentschappen.
Overige informatie kan ook worden gevonden in het Statuut dat bekendgemaakt is op de Europa-website. Het Statuut is het officiële document waarin de rechten en plichten van alle ambtenaren van de EU zijn neergelegd. Leidinggevenden hebben geen preferentiële leningen van de EU ontvangen.
GELDELIJKE RECHTEN VAN LEIDINGGEVENDEN
113. GEBEURTENISSEN NA DE BALANSDATUM
Op de datum van aftekening van deze jaarrekening zijn er geen relevante punten onder de aandacht gekomen van de rekenplichtige van de Commissie die een afzonderlijke vermelding in deze rubriek zouden vereisen. Evenmin waren dergelijke punten bij hem gemeld. Bij het opstellen van de rekeningen en de bijbehorende toelichtingen is gebruikgemaakt van de recentste beschikbare gegevens; dit komt tot uiting in de opgenomen informatie.
114. CONSOLIDATIEBEREIK
De volgende entiteiten zijn niet geconsolideerd volgens de vermogensmutatiemethode in de geconsolideerde jaarrekening 2022 van de EU wegens immaterialiteit:
KLEINE ENTITEITEN (8)
Gemeenschappelijke Onderneming “Een circulair biogebaseerd Europa” (CBE JU)
Gemeenschappelijke Onderneming “Schone Luchtvaart” (CAJU)
Gemeenschappelijke Onderneming “Schone Waterstof” (Clean H2 JU)
Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” (EU-RAIL JU)
Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg” (IHI JU)
Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën” (KDT JU)
Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim” (SESAR 3 JU)
Gemeenschappelijke Onderneming Europese high performance computing (EuroHPC)
De jaarrekening van bovengenoemde entiteiten is voor het publiek toegankelijk op hun respectieve websites.
BEGROTINGSJAAR 2022
VERSLAGEN OVER DE UITVOERING VAN DE BEGROTING EN TOELICHTINGEN
Doordat de cijfers afgerond zijn tot miljoen euro, kan het lijken alsof sommige financiële gegevens in de tabellen hieronder niet correct zijn opgeteld.
INHOUDSOPGAVE
1. EU-BEGROTINGSRESULTAAT 157
2. VERGELIJKENDE STATEN VAN DE BEGROTING EN DE WERKELIJKE BEDRAGEN 158
3. TOELICHTING BIJ DE VERSLAGEN OVER DE UITVOERING VAN DE BEGROTING 161
3.1. HET EU-BEGROTINGSKADER 161
3.2. MEERJARIG FINANCIEEL KADER 2021-2027 161
3.3. GEDETAILLEERDE MFK-RUBRIEKEN (PROGRAMMA’S) 165
3.4. NextGenerationEU 165
3.5. JAARLIJKSE BEGROTING 166
3.6. ONTVANGSTEN 168
3.7. BEREKENING VAN HET BEGROTINGSRESULTAAT 169
3.8. AANSLUITING VAN HET ECONOMISCH RESULTAAT MET HET BEGROTINGSRESULTAAT 171
4. UITVOERING VAN DE EU-BEGROTING 2022 173
5. UITVOERING VAN DE ONTVANGSTENZIJDE VAN DE EU-BEGROTING 174
5.1. OVERZICHT VAN DE UITVOERING VAN DE ONTVANGSTENZIJDE VAN DE EU-BEGROTING 174
6. UITVOERING VAN DE UITGAVENZIJDE VAN DE EU-BEGROTING 175
6.1. MFK: SAMENSTELLING EN ONTWIKKELING VAN DE VASTLEGGINGS- EN BETALINGSKREDIETEN 175
6.2. MFK: BESTEDING VAN DE VASTLEGGINGSKREDIETEN 177
6.3. MFK: BESTEDING VAN DE BETALINGSKREDIETEN 178
6.4. MFK: ONTWIKKELING VAN DE NOG BETAALBAAR TE STELLEN VASTLEGGINGEN (RAL) 179
6.5. MFK: RAL NAAR JAAR VAN OORSPRONG 180
6.6. MFK: NOG BETAALBAAR TE STELLEN VASTLEGGINGEN PER SOORT KREDIETEN 181
6.7. MFK IN DETAIL: SAMENSTELLING EN ONTWIKKELING VAN DE VASTLEGGINGS- EN BETALINGSKREDIETEN 182
6.8. MFK IN DETAIL: BESTEDING VAN DE VASTLEGGINGSKREDIETEN 189
6.9. MFK IN DETAIL: BESTEDING VAN DE BETALINGSKREDIETEN 196
6.10. MFK IN DETAIL: ONTWIKKELING VAN DE NOG BETAALBAAR TE STELLEN VASTLEGGINGEN (RAL) 204
6.11. MFK IN DETAIL: RAL NAAR JAAR VAN OORSPRONG 211
6.12. MFK IN DETAIL: NOG BETAALBAAR TE STELLEN VASTLEGGINGEN PER SOORT KREDIETEN 215
7. UITVOERING VAN DE BEGROTING PER INSTELLING 221
7.1. UITVOERING VAN DE ONTVANGSTENZIJDE VAN DE BEGROTING 221
7.2. BESTEDING VAN DE VASTLEGGINGSKREDIETEN 222
7.3. BESTEDING VAN DE BETALINGSKREDIETEN 223
8. UITVOERING VAN DE BEGROTING VAN DE AGENTSCHAPPEN 224
8.1. BEGROTINGSONTVANGSTEN 224
8.2. VASTLEGGINGS- EN BETALINGSKREDIETEN PER AGENTSCHAP 225
1. EU-BEGROTINGSRESULTAAT
Het begrotingsresultaat van de EU wordt in de loop van 2023 aan de lidstaten terugbetaald door het in mindering te brengen op de bedragen die zij verschuldigd zijn. Het begrotingsresultaat wordt berekend overeenkomstig artikel 1, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) nr. 608/2014 van de Raad tot vaststelling van uitvoeringsmaatregelen voor het stelsel van eigen middelen. Nadere informatie is te vinden onder 3.7 “Berekening van het begrotingsresultaat”.
a. Ontvangsten van het begrotingsjaar: tabel 5.1 “Overzicht van de uitvoering van de ontvangstenzijde van de EU-begroting”, kolom 8 “Totaal ontvangsten”.
b. Betalingen uit de kredieten van het lopende jaar: tabel 6.3 “MFK: Besteding van de betalingskredieten”, kolom 2 “Betalingen van definitief goedgekeurde begroting” en kolom 4 “Betalingen van bestemmingsontvangsten”.
c. Naar jaar n+1 overgedragen betalingskredieten: tabel 6.3 “MFK: Besteding van de betalingskredieten”, kolom 7 “Automatische overdrachten” en kolom 8 “Overdrachten bij besluit”.
d. Annulering van niet-bestede betalingskredieten overgedragen uit jaar n–1: omvat het bedrag aan overgedragen betalingskredieten (automatisch en bij besluit) op het einde van vorig jaar en de “Betalingen van overdrachten” van het lopende jaar in kolom 3 van tabel 6.3 “MFK: Besteding van de betalingskredieten”.
e. Ontwikkeling van de totale kredieten uit bestemmingsontvangsten per jaareinde: berekening van het verschil tussen de kredieten uit bestemmingsontvangsten aan het einde van het vorige jaar (plus) en aan het einde van het lopende jaar (zoals opgenomen in kolom 9 van tabel 6.3 “MFK: Besteding van de betalingskredieten” — minus) om de nettovariatie van de bestemmingsontvangsten in het lopende jaar te verkrijgen.
f. Wisselkoersverschillen omvatten de gerealiseerde en niet-gerealiseerde wisselkoersverschillen.
2. VERGELIJKENDE STATEN VAN DE BEGROTING EN DE WERKELIJKE BEDRAGEN
Begrotingsontvangsten
Begrotingsuitgaven: vastleggingen per rubriek van het meerjarig financieel kader (MFK)
Begrotingsuitgaven: betalingen per rubriek van het meerjarig financieel kader (MFK)
Begrotingsuitgaven: nog betaalbaar te stellen vastleggingen per rubriek van het meerjarig financieel (MFK)
3. TOELICHTING BIJ DE VERSLAGEN OVER DE UITVOERING VAN DE BEGROTING
1. HET EU-BEGROTINGSKADER
De begrotingsboekhouding wordt gevoerd overeenkomstig het Financieel Reglement (FR). De algemene begroting is het besluit waarbij de ontvangsten en uitgaven van de Unie elk jaar binnen de grenzen van de maxima en andere bepalingen die in het MFK zijn in overeenstemming met de wetgevingsbesluiten betreffende meerjarenprogramma’s die volgens dit kader zijn vastgesteld.
2. MEERJARIG FINANCIEEL KADER 2021-2027
Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 is op 17 december 2020 vastgesteld19. In bovenstaande tabel zijn de MFK-maxima in lopende prijzen weergegeven20, overeenkomstig de in artikel 4, lid 2, van de MFK-verordening vastgestelde vaste jaarlijkse deflator van 2 %. Zoals bepaald in Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027, worden de bedragen voor vastleggingskredieten verdeeld per rubriek; voor betalingskredieten zijn de maxima alleen in de vorm van totalen van toepassing. 2022 was het tweede begrotingsjaar van het MFK 2021-2027.
Op 7 juni 2021 heeft de Commissie een mededeling aangenomen over de technische aanpassing van het MFK voor het jaar 202221. De programmaspecifieke aanpassing (overeenkomstig artikel 5, lid 2, van de MFK-verordening)) is uitgevoerd met de extra toewijzingen voor de in bijlage II bij de MFK-verordening bedoelde specifieke programma’s en de daaruit voortvloeiende opwaartse aanpassingen van de maxima voor vastleggings- en betalingskredieten. De in de begroting van 2020 opgenomen geldboeten die zijn opgelegd uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad22 en Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad23 lagen onder de in het artikel vastgestelde minimumdrempel van 1,5 miljard EUR in prijzen van 2018. Daarom vormde de minimumdrempel het totale volume van de aanpassing voor 2022 in prijzen van 2018. De aanpassing in lopende prijzen bedroeg 1 624 miljard EUR. De belangrijkste gevolgen in 2022 waren voor rubriek 1 (0,59 miljard EUR), rubriek 2b (0,89 miljard EUR) en rubriek 4 (0,15 miljard EUR).
De herprogrammering van niet-gebruikte vastleggingskredieten van 2021 voor programma’s in gedeeld beheer overeenkomstig artikel 7 van de MFK-verordening is uitgevoerd door middel van een specifieke aanpassing van het MFK zoals voorzien in de mededeling van de Commissie van 28 januari 202224, met een aanpassing van de MFK-maxima en een daarmee verband houdende gewijzigde begroting voor 2022. De toewijzingen die in 2021 niet zijn gebruikt en niet zijn overgedragen, zijn in gelijke delen overgedragen naar de jaren 2022 tot en met 2025. De totale overdracht uit 2021 ten bedrage van 49 miljard EUR vloeide voort uit belangrijke gevolgen in 2022 voor rubriek 2a (46,4 miljard EUR), rubriek 3 (1,8 miljard EUR), rubriek 4 (0,7 miljard EUR) en rubriek 5 (0,1 miljard EUR). De belangrijkste gevolgen in 2022 waren voor rubriek 2a (11,6 miljard EUR), rubriek 3 (0,4 miljard EUR, rubriek 4 (0,2 miljard EUR) en rubriek 5 (0,02 miljard EUR).
Het totale maximum voor de vastleggingskredieten voor 2022 bedroeg 179 765 miljoen EUR, en het overeenkomstige maximum voor betalingskredieten bedroeg 170 558 miljoen EUR.
Overeenkomstig artikel 312, lid 3, VWEU worden in het MFK de bedragen van de jaarlijkse maxima voor vastleggingskredieten per uitgavencategorie (“rubrieken”) en van de jaarlijkse maxima voor betalingskredieten vastgesteld. De rubrieken van het MFK komen overeen met de belangrijkste activiteitensectoren van de Unie. Hieronder wordt een toelichting gegeven bij de verschillende rubrieken van het MFK 2021-2027.
Het MFK 2021-2027 bedraagt 1 211 miljard EUR (1 074 miljard EUR in prijzen van 2018), met inbegrip van het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF). Daarnaast voorziet NextGenerationEU in een extra bedrag van 806,9 miljard EUR (750 miljard EUR in prijzen van 2018) tot 2023 voor vastleggingen en tot 2026 voor betalingskredieten.
Voor de jaarlijkse begrotingsprocedure wordt de begrotingsnomenclatuur verder gestructureerd door beleidsclusters, die meer duidelijkheid verschaffen over de wijze waarop afzonderlijke uitgavenprogramma’s bijdragen tot de beleidsdoelstellingen van de Unie.
Rubriek 1 – Eengemaakte markt, innovatie en digitaal beleid
Deze rubriek omvat belangrijke EU-programma’s ter ondersteuning van onderzoek en innovatie, digitale transformatie, strategische infrastructuur, versterking van de eengemaakte markt en strategische ruimtevaartprojecten. De programma’s onder deze rubriek omvatten Horizon Europa, het InvestEU-fonds, de Connecting Europe Facility, het programma voor de eengemaakte markt en het Europees ruimtevaartprogramma.
Programma’s die bijdragen ontvangen uit NGEU (externe bestemmingsontvangsten) in deze rubriek: Horizon Europa en het InvestEU-fonds.
Rubriek 2 – Duurzame groei: natuurlijke hulpbronnen
Deze rubriek is onderverdeeld in twee subrubrieken: Economische, sociale en territoriale cohesie (2a) en veerkracht en waarden (2b).
De uitgaven in het kader van deze rubriek zijn gericht op het versterken van de veerkracht en cohesie tussen de EU-lidstaten. De financiering helpt de verschillen in en tussen EU-regio’s en binnen en tussen de lidstaten te verkleinen en duurzame territoriale ontwikkeling te bevorderen (Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, Cohesiefonds, Europees Sociaal Fonds Plus). Zij ondersteunt ook de solidariteit en samenwerking van de Unie op het gebied van paraatheid en respons bij rampen (Uniemechanisme voor civiele bescherming en rescEU). Daarnaast zijn de programma’s onder deze rubriek erop gericht om de EU veerkrachtiger te maken jegens de huidige en toekomstige uitdagingen door te investeren in de groene en digitale transitie, jongeren (Erasmus), gezondheid (EU4Health) en maatregelen om de waarden van de EU (justitie, rechten en waarden) te beschermen, en door culturele diversiteit te bevorderen (Creatief Europa).
Deze rubriek omvat de herstel- en veerkrachtfaciliteit, waaraan het merendeel van de middelen van NGEU wordt uitgegeven in de periode 2021-2023. Andere programma’s die bijdragen ontvangen van NGEU (externe bestemmingsontvangsten) in deze rubriek: React-EU, Uniemechanisme voor civiele bescherming (rescEU). Voor een uitgebreider overzicht van de RRF-activiteiten, zie de punten over NGEU 2.2 en 2.3 van de markante feiten betreffende het begrotingsjaar.
Rubriek 3 – Natuurlijke hulpbronnen en milieu
De uitgaven in het kader van deze rubriek vormen investeringen in duurzame landbouw (gemeenschappelijk landbouwbeleid) en visserij- en maritiem beleid (Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur), alsook in programma’s voor milieubescherming en klimaatactie (LIFE-programma, Fonds voor een rechtvaardige transitie).
Programma’s die bijdragen ontvangen uit NGEU (externe bestemmingsontvangsten) in deze rubriek: plattelandsontwikkeling, Fonds voor een rechtvaardige transitie.
Rubriek 4 – Migratie en grensbeheer
De programma’s (Fonds voor asiel, migratie en integratie, Fonds voor geïntegreerd grensbeheer) en de gedecentraliseerde agentschappen (zoals het Europees Grens- en kustwachtagentschap (Frontex) en het Asielagentschap van de Europese Unie) die in het kader van deze rubriek worden gefinancierd, hebben tot doel de uitdagingen in verband met migratie en het beheer van de buitengrenzen van de EU aan te pakken en het asielstelsel binnen de EU te beschermen.
Rubriek 5 – Veiligheid en defensie
Deze rubriek weerspiegelt de toegenomen behoefte aan samenwerking op het niveau van de Unie om veiligheidsdreigingen aan te pakken en de strategische autonomie van de Unie te vergroten. Deze rubriek omvat programma’s die tot taak hebben de beveiliging en veiligheid van de Europese burgers te verbeteren (Fonds voor interne veiligheid), de defensievermogens van Europa te versterken (Europees Defensiefonds) en de instrumenten ter beschikking te stellen die nodig zijn om het hoofd te bieden aan interne en externe veiligheidsuitdagingen.
Rubriek 6 – Nabuurschap en internationaal beleid
De programma’s in deze rubriek versterken de sociaal-economische impact van de EU in haar nabuurschap, in ontwikkelingslanden en in de rest van de wereld. In het nieuwe instrument NDICI — Europa als wereldspeler zijn verschillende vroegere externe financieringsinstrumenten van de EU samengevoegd, waaronder die voor de samenwerking met landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS), die voorheen door het Europees Ontwikkelingsfonds werden gefinancierd. De rubriek omvat ook bijstand aan landen die zich voorbereiden op toetreding tot de EU (pretoetredingssteun) en het programma voor humanitaire hulp van de Unie.
Rubriek 7 – Europees openbaar bestuur
Deze rubriek heeft betrekking op de administratieve uitgaven voor alle instellingen, de pensioenen en de Europese Scholen.
Flexibiliteitsmechanismen in de EU-begroting stellen de EU in staat de nodige middelen vrij te maken om te reageren op onvoorziene gebeurtenissen zoals crises, natuurrampen en noodsituaties. Het toepassingsgebied, de financiële toewijzing en de uitvoeringsmodaliteiten ervan zijn vastgelegd in de MFK-verordening en in het Interinstitutioneel Akkoord. Zij zorgen ervoor dat de begrotingsmiddelen kunnen inspelen op veranderende prioriteiten, zodat elke euro wordt gebruikt waar deze het hardst nodig is.
In de jaarlijkse begrotingsnomenclatuur en -uitvoering worden zij vermeld als speciale instrumenten (“S”), aangezien zij kunnen worden ingezet voor zowel vastleggingskredieten als betalingskredieten boven de uitgavenplafonds van het MFK.
3. GEDETAILLEERDE MFK-RUBRIEKEN (PROGRAMMA’S)
De MFK-rubrieken worden verder onderverdeeld in meer gedetailleerde subrubrieken die overeenkomen met de grote uitgavenprogramma’s (zoals Horizon 2020, Erasmus+ enz.). De rechtsgrondslagen voor de uitvoering van de begroting worden vastgesteld op dit programmaniveau. De verslaglegging over de begrotingsuitvoering en de resultaten vindt doorgaans ook plaats op het niveau van het programma. Tabellen per programma zijn opgenomen in de verslagen over de begrotingsuitvoering (zie tabellen 6.7-6.12 hieronder).
4. NextGenerationEU
Met een budget van 421,1 miljard EUR voor niet-terugvorderbare steun (subsidies) heeft NGEU een grote impact op de totale jaarlijkse begrotingen van de EU voor 2021 tot en met 2026 en op de uitvoering ervan. In 2021 is dit bedrag volledig opgenomen als kredieten uit bestemmingsontvangsten. Alle vastleggingen voor de niet-terugvorderbare steun worden uiterlijk op 31 december 2023 aangegaan en zullen uiterlijk op 31 december 2026 door middel van betalingen worden nagekomen, overeenkomstig artikel 3, lid 4, en artikel 3, lid 9, van de EURI-verordening25.
Voor een uitgebreid overzicht van de NGEU-activiteiten, zie de punten 2.2 en 2.3 van de markante feiten betreffende het begrotingsjaar.
5. JAARLIJKSE BEGROTING
De procedure voor de vaststelling van de begroting is vastgelegd in artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. In het onderstaande diagram worden de termijnen en de stappen van de vaststelling van de begroting weergegeven.
1. In de praktijk streven de drie instellingen ernaar hun respectieve documenten eerder in het jaar te presenteren om het proces vlot te laten verlopen.
2. Het bemiddelingscomité bestaat uit de leden van de Raad of hun vertegenwoordigers en een gelijk aantal leden die het Europees Parlement vertegenwoordigen. De Commissie neemt aan de werkzaamheden van het bemiddelingscomité deel en stelt alles in het werk om de standpunten van het Europees Parlement en de Raad nader tot elkaar te brengen.
3. Het Europees Parlement keurt de gemeenschappelijke tekst goed en besluit vervolgens (met een meerderheid van zijn leden en 3/5 van de uitgebrachte stemmen), binnen 14 dagen na de verwerping door de Raad, om alle of een deel van de amendementen te bevestigen.
De begrotingsstructuur voor de Commissie bestaat uit administratieve en beleidskredieten. De overige instellingen hebben alleen administratieve kredieten. De begroting onderscheidt nog twee soorten kredieten: niet-gesplitste en gesplitste. Niet-gesplitste kredieten zijn bestemd voor de financiering van verrichtingen die beperkt zijn tot het jaar (en voldoen aan het jaarperiodiciteitsbeginsel). Gesplitste kredieten worden gebruikt om het jaarperiodiciteitsbeginsel te verzoenen met de financiering van meerjarenacties. De gesplitste kredieten bestaan uit vastleggingskredieten en betalingskredieten:
- vastleggingskredieten: dekken de totale kosten van de juridische verbintenissen die in het begrotingsjaar zijn aangegaan voor maatregelen waarvan de uitvoering zich over verschillende jaren uitstrekt. De begrotingsvastleggingen voor acties die zich over meer dan één begrotingsjaar uitstrekken, mogen echter door middel van jaartranches over verschillende jaren worden gespreid wanneer het basisbesluit daarin voorziet;
- betalingskredieten: dekken de uitgaven die voortvloeien uit de nakoming van de verplichtingen die in het begrotingsjaar en/of in vorige begrotingsjaren zijn aangegaan.
In de jaarrekening worden de financieringsbronnen ingedeeld in twee hoofdcategorieën:
- definitief goedgekeurde begrotingskredieten en
- aanvullende kredieten uit:
- overdrachten van het voorgaande jaar (het Financieel Reglement staat voor een beperkt aantal gevallen toe dat niet-bestede bedragen van het voorgaande jaar naar het lopende jaar worden overgedragen); en
- bestemmingsontvangsten die voortvloeien uit terugbetalingen, bijdragen van derden/landen aan EU-programma’s en werkzaamheden voor derden; deze worden rechtstreeks toegewezen aan de betrokken op de begroting voorziene uitgaven en vormen de derde pijler van de financiering.
Alle soorten financiering vormen samen de beschikbare kredieten.
6. ONTVANGSTEN
De overgrote meerderheid van de ontvangsten bestaat uit eigen middelen, die kunnen worden ingedeeld in de volgende categorieën:
1. traditionele eigen middelen (TEM): waren in 2022 goed voor ongeveer 16 % van de ontvangsten uit eigen middelen;
2. middelen op basis van de belasting over de toegevoegde waarde (btw): waren in 2022 goed voor ongeveer 13 % van de ontvangsten uit eigen middelen;
3. middelen op basis van niet-gerecycled kunststof verpakkingsafval: waren in 2022 goed voor ongeveer 4 % van de ontvangsten uit eigen middelen;
4. middelen op basis van het bruto nationaal inkomen (bni): waren in 2022 goed voor ongeveer 67 % van de ontvangsten uit eigen middelen;
In Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 van de Raad van 14 december 2020 betreffende het stelsel van eigen middelen van de EU (eigenmiddelenbesluit 2020) zijn de categorieën eigen middelen en de methoden voor de berekening ervan vastgesteld. Dit besluit is op 1 juni 2021 in werking getreden en geldt met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2021.
In het eigenmiddelenbesluit 2020 is bepaald dat het totale bedrag van de aan de Unie ter dekking van de jaarlijkse betalingskredieten toegewezen eigen middelen niet hoger mag zijn dan 1,40 % van de som van de bni’s van alle lidstaten. Daarnaast machtigt het besluit de Commissie bij wijze van uitzondering om namens de Unie tijdelijk maximaal 750 miljard EUR in prijzen van 2018 op de kapitaalmarkten te lenen om de gevolgen van de COVID-19-pandemie aan te pakken via het herstelinstrument NextGenerationEU. Het maximum van de eigen middelen voor betalingskredieten zal tijdelijk met 0,6 procentpunt worden verhoogd om alle uit deze leningen voortvloeiende verplichtingen te dekken.
Vanaf 2021 omvatten de “overige ontvangsten” van de EU-begroting de financiële bijdragen van het Verenigd Koninkrijk die voortvloeien uit de financiële regeling in het kader van het terugtrekkingsakkoord VK.
Traditionele eigen middelen (TEM) zijn douanerechten die worden geheven op invoer uit derde landen en die door de lidstaten namens de EU worden geïnd. De lidstaten mogen evenwel 25 % inhouden om hun inningskosten te dekken. Elk vastgesteld bedrag aan traditionele eigen middelen moet in één van de volgende door de bevoegde autoriteiten gevoerde boekhoudingen worden opgenomen:
- in de “normale” boekhouding als bedoeld in artikel 6, lid 3, van Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014: elk geïnd of gewaarborgd bedrag;
- in de specifieke boekhouding zoals bedoeld in bovengenoemd artikel: elk nog niet geïnd en/of niet gegarandeerd bedrag; gegarandeerde, maar betwiste bedragen kunnen ook in deze boekhouding worden opgenomen.
Traditionele eigen middelen moeten uiterlijk op de eerste werkdag na de negentiende dag van de tweede maand die volgt op de maand waarin het recht is vastgesteld (of geïnd in het geval van de specifieke boekhouding), door de lidstaat worden geboekt op de rekening van de Commissie bij de schatkist of de centrale bank van het land.
De eigen middelen uit de btw worden berekend op basis van de btw-grondslagen van de lidstaten, die daartoe in overeenstemming met de EU-regels zijn geharmoniseerd. Een uniform afdrachtpercentage van 0,30 % is van toepassing op het totale bedrag van de door elke lidstaat geïnde btw-ontvangsten voor alle belastbare leveringen, gedeeld door het gewogen gemiddelde btw-tarief. De btw-grondslag wordt afgetopt op 50 % van het bni van elke lidstaat.
Er wordt een uniform afdrachtpercentage van 0,80 EUR per kilogram toegepast op het gewicht van niet-gerecycled kunststof verpakkingsafval dat in elke lidstaat wordt geproduceerd. Het kunststof verpakkingsafval dat in een bepaald jaar niet is gerecycled, wordt berekend als het verschil tussen het geproduceerde kunststof verpakkingsafval en het kunststof verpakkingsafval dat in dat jaar in een lidstaat is gerecycled. Bulgarije, Tsjechië, Estland, Griekenland, Spanje, Kroatië, Italië, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië en Slowakije hebben recht op specifieke jaarlijkse forfaitaire verlagingen van hun respectieve bijdragen aan de eigen middelen uit kunststof verpakkingsafval.
De middelen op basis van het bruto nationaal inkomen (bni) dienen om dat deel van de begroting te financieren dat niet wordt gedekt door andere bronnen van ontvangsten. Op het bni van elke lidstaat wordt een uniform percentage geheven, dat wordt vastgesteld volgens de regels van de EU.
Voor de periode 2021-2027 genieten de volgende lidstaten een brutovermindering van hun jaarlijkse bni-bijdragen; 565 miljoen EUR voor Oostenrijk, 377 miljoen EUR voor Denemarken, 3 671 miljoen EUR voor Duitsland, 1 921 miljoen EUR voor Nederland en 1 069 miljoen EUR voor Zweden. Deze brutoverminderingen worden gemeten in prijzen van 2020 en worden gefinancierd door alle lidstaten.
De btw- en bni-middelen worden vastgesteld op basis van ramingen van de respectieve grondslagen bij de opstelling van de ontwerpbegroting. Deze ramingen worden vervolgens tijdens het betrokken begrotingsjaar herzien en bijgewerkt via een gewijzigde begroting. De positieve of negatieve verschillen tussen de bedragen die de lidstaten verschuldigd zijn op grond van de werkelijke grondslagen en de bedragen die zij daadwerkelijk hebben betaald op grond van de (herziene) ramingen, worden door de Commissie bij de lidstaten opgevraagd voor de eerste werkdag in maart van het derde jaar dat volgt op het betrokken begrotingsjaar. Gedurende de volgende vier jaar kunnen nog correcties worden aangebracht op de werkelijke btw- en bni-grondslagen, tenzij er voorbehoud is gemaakt. Deze punten van voorbehoud moeten worden beschouwd als mogelijke vorderingen op de lidstaten voor onzekere bedragen, aangezien de financiële impact ervan niet precies kan worden geraamd. Wanneer het precieze bedrag kan worden vastgesteld, worden de overeenstemmende btw- en bni-middelen afgeroepen, hetzij in het kader van btw- en bni-saldoaanzuiveringen of via afzonderlijke afroepingen van middelen. De prognose van de eigen middelen op basis van kunststof wordt op vergelijkbare wijze aangepast. De positieve of negatieve verschillen tussen de bedragen die de lidstaten volgens hun jaarrekening met de begrotingsresultaten verschuldigd zijn en de bedragen die zij daadwerkelijk hebben betaald op grond van de (herziene) ramingen, worden door de Commissie bij de lidstaten opgevraagd voor de eerste werkdag in juni van het derde jaar dat volgt op het betrokken begrotingsjaar. Gedurende de volgende vijf jaar kunnen nog correcties worden aangebracht op de werkelijke grondslagen, tenzij er voorbehoud is gemaakt.
7. BEREKENING VAN HET BEGROTINGSRESULTAAT
Het begrotingsresultaat van de EU wordt in de loop van het volgende jaar terugbetaald aan de lidstaten door een vermindering van de bedragen die zij voor dat jaar zijn verschuldigd.
De eigen middelen worden geboekt op basis van de bedragen waarmee de door de lidstaten voor de Commissie geopende rekeningen in de loop van het jaar worden gecrediteerd. In het geval van een overschot omvatten de ontvangsten ook het begrotingsresultaat van het vorige begrotingsjaar. De overige ontvangsten worden geboekt op basis van de in de loop van het jaar werkelijk geïnde bedragen.
Voor de berekening van het begrotingsresultaat van het jaar worden onder uitgaven verstaan de betalingen uit de kredieten van het jaar, vermeerderd met de kredieten van hetzelfde jaar die naar het volgende jaar zijn overgedragen. De betalingen uit de kredieten van het jaar zijn die welke uiterlijk op 31 december van dat begrotingsjaar door de rekenplichtige worden verricht. Voor het ELGF worden als betalingen die betalingen geboekt die de lidstaten tussen 16 oktober n-1 en 15 oktober hebben verricht, voor zover de vastlegging en de betalingsopdracht uiterlijk op 31 januari n+1 door de rekenplichtige zijn ontvangen. Ten aanzien van de uitgaven van het ELGF kan een later conformiteitsbesluit worden genomen, nadat in de lidstaten controles zijn verricht.
Het begrotingsresultaat bestaat uit twee delen: het resultaat van de EU en het resultaat van de deelneming van de EVA-landen die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER). Overeenkomstig artikel 1, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) nr. 608/2014 betreffende de eigen middelen weerspiegelt dit resultaat het verschil tussen:
- de totale begrotingsontvangsten van het begrotingsjaar en
- het bedrag van de betalingen uit de kredieten van het begrotingsjaar, vermeerderd met de kredieten van hetzelfde jaar die naar het volgende jaar zijn overgedragen.
Dit verschil wordt vermeerderd of verminderd met:
- het nettobedrag dat voortvloeit uit de annulering van uit vorige jaren overgedragen betalingskredieten en de bij de betalingen door veranderingen van de wisselkoersen van de euro opgetreden overschrijdingen van de niet-gesplitste kredieten die van het vorige jaar zijn overgedragen;
- de ontwikkeling van bestemmingsontvangsten; en
- de gedurende het jaar geboekte netto wisselkoerswinsten en -verliezen.
Van het vorige begrotingsjaar overgedragen kredieten die betrekking hebben op bijdragen van en werkzaamheden voor derden worden per definitie nooit geannuleerd en worden opgenomen als aanvullende kredieten voor het begrotingsjaar. Dit verklaart het verschil tussen de van het voorafgaande jaar overgedragen kredieten in de verslagen over de uitvoering van de begroting N en de naar het volgende jaar overgedragen kredieten in de verslagen over de uitvoering van de begroting N-1. Wederopgevoerde vastleggingskredieten na terugstorting van vooruitbetalingen maken geen deel uit van het resultaat van het begrotingsjaar.
De overgedragen betalingskredieten omvatten automatische overdrachten en overdrachten bij besluit. De annulering van niet-bestede betalingskredieten die van het vorige jaar zijn overgedragen omvat de annuleringen van kredieten die van rechtswege zijn overgedragen en kredieten die bij besluit zijn overgedragen.
8. AANSLUITING VAN HET ECONOMISCH RESULTAAT MET HET BEGROTINGSRESULTAAT
In overeenstemming met het Financieel Reglement wordt het economisch resultaat van het jaar berekend op transactiebasis en op basis van de EU-boekhoudregels, terwijl het begrotingsresultaat wordt gebaseerd op het gewijzigdekasbeginsel. Aangezien het economisch resultaat en het begrotingsresultaat het gevolg zijn van dezelfde onderliggende verrichtingen, met uitzondering van de overige (niet-budgettaire) ontvangstenbronnen en de uitgaven van de agentschappen en de EGKS in liquidatie, die uitsluitend in het economisch resultaat worden opgenomen, is het aansluiten van het economisch resultaat voor het jaar met het begrotingsresultaat voor het jaar een nuttige consistentiecontrole.
Afstemmingsposten – ontvangsten
De werkelijke begrotingsontvangsten van een begrotingsjaar zijn gelijk aan de bedragen die worden geïnd van in de loop van het jaar vastgestelde rechten, en de bedragen die worden geïnd van rechten die in vorige jaren zijn vastgesteld. Daarom moeten de rechten die in het lopende jaar zijn vastgesteld maar nog niet zijn geïnd, ten behoeve van de afstemming van het economisch resultaat worden afgetrokken, aangezien ze geen deel uitmaken van de begrotingsontvangsten. Daarentegen moeten de rechten die in vorige jaren zijn vastgesteld en in het lopende jaar zijn geïnd, ten behoeve van de afstemming bij het economisch resultaat worden opgeteld.
De toegerekende baten bestaan hoofdzakelijk uit bedragen in verband met financiële correcties, eigen middelen, en rente en dividenden. Alleen het netto-effect, d.w.z. de toegerekende baten voor het lopende jaar verminderd met de teruggeboekte toegerekende baten van vorig jaar, wordt in aanmerking genomen.
Afstemmingsposten – uitgaven
De toegerekende uitgaven bestaan hoofdzakelijk uit uitgaven die toegerekend zijn met het oog op de afsluiting aan het einde van het jaar, d.w.z. subsidiabele uitgaven die begunstigden van EU-middelen hebben gedaan, maar nog niet aan de Commissie hebben gedeclareerd. Alleen het netto-effect, d.w.z. de toegerekende uitgaven voor het lopende jaar verminderd met de teruggeboekte toegerekende baten van vorig jaar, wordt in aanmerking genomen. Betalingen tijdens het lopende jaar betreffende in voorgaande jaren ingeschreven facturen maken deel uit van de uitgaven van het lopende begrotingsjaar en moeten derhalve met het oog op de aansluiting bij het economisch resultaat worden opgeteld.
Het netto-effect van voorfinanciering is de combinatie van 1) de nieuwe voorfinancieringsbedragen die in het lopende jaar zijn betaald en als begrotingsuitgaven van het jaar geboekt zijn, en 2) de verrekening van voorfinanciering via de aanvaarding van subsidiabele kosten in het lopende jaar. De laatste zijn wel toegerekende uitgaven, maar geen uitgaven in de begrotingsboekhouding, aangezien de aanvankelijke voorfinanciering reeds als een begrotingsuitgave werd beschouwd op het ogenblik van de betaling.
Naast de betalingen die verricht zijn uit de kredieten van het jaar, dienen de kredieten voor dat jaar die naar het volgende jaar worden overgedragen, ook in aanmerking te worden genomen voor de berekening van het begrotingsresultaat van het jaar (overeenkomstig artikel 1, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) nr. 608/2014). Hetzelfde geldt voor begrotingsbetalingen die in het lopende jaar zijn gedaan uit van voorgaande jaren overgedragen kredieten en de annulering van niet-bestede betalingskredieten.
De mutatie in de voorzieningen heeft betrekking op ramingen die aan het einde van het jaar in de financiële staten zijn gedaan (hoofdzakelijk personeelsbeloningen) die geen invloed hebben op de begrotingsboekhouding. Andere afstemmingsbedragen omvatten verschillende elementen zoals de afschrijving/waardevermindering van activa, de verwerving van activa, financiëleleaseverplichtingen en financiële deelnemingen, waarvan de behandeling in de begrotingsboekhouding en in de boekhouding op transactiebasis verschilt.
Sluitpost – Economisch resultaat agentschappen en EGKS in liquidatie
Het begrotingsresultaat voor het jaar is een niet-geconsolideerd cijfer en omvat niet de overige (niet-budgettaire) ontvangstenbronnen en de uitgaven van de geconsolideerde agentschappen en de EGKS in liquidatie (zie toelichting 6). Voor de aansluiting van het economisch resultaat voor het jaar – een geconsolideerd cijfer waarin die bedragen wel zijn opgenomen – met het begrotingsresultaat voor het jaar wordt het volledig geconsolideerde economisch resultaat voor het jaar van de agentschappen en de EGKS i.l. weergegeven als sluitpost.
4. UITVOERING VAN DE EU-BEGROTING 2022
Zie punt 3 “Overzicht van de uitvoering van de begroting” in de markante feiten betreffende het begrotingsjaar voor een toelichting bij de uitvoering van de begroting 2022 voor ontvangsten en uitgaven, nog betaalbaar te stellen vastleggingen en begrotingsresultaten.
5. UITVOERING VAN DE ONTVANGSTENZIJDE VAN DE EU-BEGROTING
1. OVERZICHT VAN DE UITVOERING VAN DE ONTVANGSTENZIJDE VAN DE EU-BEGROTING
6. UITVOERING VAN DE UITGAVENZIJDE VAN DE EU-BEGROTING
1. MFK: SAMENSTELLING EN ONTWIKKELING VAN DE VASTLEGGINGS- EN BETALINGSKREDIETEN
3. MFK: BESTEDING VAN DE BETALINGSKREDIETEN
4. MFK: ONTWIKKELING VAN DE NOG BETAALBAAR TE STELLEN VASTLEGGINGEN (RAL)
5. MFK: RAL NAAR JAAR VAN OORSPRONG
De inrichting van de nieuwe Commissie ging gepaard met een interne reorganisatie van de diensten. De reallocatie van de overeenkomstige transacties leidde tot een verschuiving van het uitstaande bedrag tussen jaren. Het totale bedrag van de nog betaalbaar te stellen vastleggingen bleef ongewijzigd.
6. MFK: NOG BETAALBAAR TE STELLEN VASTLEGGINGEN PER SOORT KREDIETEN
7. MFK IN DETAIL: SAMENSTELLING EN ONTWIKKELING VAN DE VASTLEGGINGS- EN BETALINGSKREDIETEN
11. MFK IN DETAIL: RAL NAAR JAAR VAN OORSPRONG
De inrichting van de nieuwe Commissie ging gepaard met een interne reorganisatie van de diensten. De reallocatie van de overeenkomstige transacties leidde tot een verschuiving van het uitstaande bedrag tussen jaren. Het totale bedrag van de nog betaalbaar te stellen vastleggingen bleef ongewijzigd.
12. MFK IN DETAIL: NOG BETAALBAAR TE STELLEN VASTLEGGINGEN PER SOORT KREDIETEN
1. UITVOERING VAN DE BEGROTING PER INSTELLING
1. UITVOERING VAN DE ONTVANGSTENZIJDE VAN DE BEGROTING
Net als in de voorbije jaren is de uitvoering van de begroting van alle instellingen opgenomen in de geconsolideerde verslagen over de uitvoering van de algemene begroting van de EU, aangezien binnen de EU-begroting een afzonderlijke begroting voor iedere instelling is vastgesteld.
De begroting van de agentschappen en de uitvoering ervan zijn niet geconsolideerd in de EU-begroting en zijn niet opgenomen in de begrotingsverslaglegging van de EU. De subsidie die de Commissie aan de agentschappen betaalt, maakt evenwel deel uit van de EU-begroting. In dit begrotingsgedeelte van de jaarrekening wordt enkel de subsidie die uit de begroting van de Commissie aan de agentschappen wordt betaald in aanmerking genomen.
Wat de EDEO betreft, zij erop gewezen dat deze naast zijn eigen begroting ook bijdragen van de Commissie ten belope van 221,7 miljoen EUR ontvangt (2021: 193,6 miljoen EUR) en uit de EOF-erfenis en de trustfondsen van 19,6 miljoen EUR (2021: 18,7 miljoen EUR). Deze bijdragen dekken de in het kader van het EOF en de trustfondsen gefinancierde kosten van het personeel van de Commissie bij de delegaties en omvatten in het jaar door deze bijdragen voortgebrachte bestemmingsontvangsten.
2. BESTEDING VAN DE VASTLEGGINGSKREDIETEN
3. BESTEDING VAN DE BETALINGSKREDIETEN
8. UITVOERING VAN DE BEGROTING VAN DE AGENTSCHAPPEN
De ontvangsten en uitgaven van de agentschappen, zoals hieronder weergegeven in de verslagen 8.1 en 8.2, worden niet geconsolideerd in de EU-begroting. In dit begrotingsgedeelte van de jaarrekening wordt enkel de subsidie die uit de begroting van de Commissie aan de agentschappen wordt betaald in aanmerking genomen.
In de begrotingsuitvoeringsverslagen van de EU zijn de eventuele subsidies die uit de EU-begroting aan de agentschappen zijn betaald, opgenomen als vastleggings- en betalingskredieten.
De onderstaande verslagen voor de agentschappen geven een overzicht van alle agentschappen, zowel gedecentraliseerde (of “klassieke”) als uitvoerende agentschappen, en van hun ontvangsten (8.1) en uitgaven (8.2).
Andere bronnen van inkomsten en daarmee verrichte uitgaven worden niet in de begrotingsrekeningen van de EU opgenomen. Elk agentschap presenteert zijn eigen stel jaarrekeningen.
1. BEGROTINGSONTVANGSTEN
In miljoen EUR | |||
Soort ontvangsten van de agentschappen | Ontvangen bedragen | ||
Subsidie van de Commissie | 3 133 | ||
Inkomsten uit heffingen | 867 | ||
Overige inkomsten | 2 316 | ||
Totaal | 6 316 |
2. VASTLEGGINGS- EN BETALINGSKREDIETEN PER AGENTSCHAP
VERKLARENDE BEGRIPPENLIJST
Hypothesen gebruikt voor de berekening van de kosten van toekomstige gebeurtenissen die van invloed zijn op de pensioenverplichtingen.
Voor pensioenregelingen op basis van toegezegde uitkeringen, de wijzigingen in actuariële tekorten of overschotten. Deze ontstaan als gevolg van verschillen tussen de eerdere actuariële veronderstellingen en daadwerkelijke gebeurtenissen en als gevolg van de effecten van wijzigingen in actuariële veronderstellingen.
Administratieve kredieten dienen ter dekking van de huishoudelijke uitgaven van de instellingen en entiteiten (personeel, gebouwen, kantoorapparatuur).
De ontwerpbegroting wordt de goedgekeurde begroting zodra deze is goedgekeurd door de begrotingsautoriteit en definitief is goedgekeurd door de voorzitter van het Europees Parlement.
Tijdens het begrotingsjaar genomen besluit tot wijziging (verhoging, verlaging, overschrijving) van onderdelen van de goedgekeurde begroting van dat jaar.
Tijdens de verslagperiode gedane uitgaven die moeten worden gefinancierd uit toekomstige begrotingen, d.w.z. door de EU-lidstaten. Dit is een gevolg van het naast elkaar bestaan van een boekhouding op transactiebasis en een begroting op kasbasis.
De jaarlijkse activiteitenverslagen bevatten onder andere de met de activiteiten bereikte resultaten in het licht van de gestelde doelen, de daaraan verbonden risico’s en het internecontrolekader. Met ingang van het begrotingsjaar 2001 wat de Europese Commissie betreft, en vanaf 2003 voor alle andere EU-instellingen, moet de “gedelegeerd ordonnateur” aan zijn instelling verantwoording afleggen over de uitoefening van zijn taken in de vorm van een jaarlijks activiteitenverslag met gegevens over de financiën en het beheer.
De begrotingsmiddelen. De begroting is een prognose van zowel vastleggingen als betalingen (contante of girale betalingen aan de begunstigden). Er is vaak een verschil tussen de kredieten voor vastleggingen en die voor betalingen (de “gesplitste” kredieten) omdat de middelen voor meerjarige programma’s en projecten gewoonlijk volledig worden vastgelegd in het jaar waarin de desbetreffende besluiten worden genomen en de betalingen worden gespreid over een aantal jaren, in het tempo waarin programma’s en projecten worden uitgevoerd. Niet-gesplitste kredieten betreffen administratieve uitgaven, ondersteuning van de landbouwmarkten en rechtstreekse betalingen; vastleggingskredieten en betalingskredieten zijn in dat geval gelijk.
Specifieke ontvangsten bestemd voor de financiering van welbepaalde uitgaven. De belangrijkste externe bestemmingsontvangsten zijn de financiële bijdragen van derde landen aan programma’s die door de Unie worden gefinancierd. De belangrijkste interne bestemmingsontvangsten zijn de van derden ontvangen betalingen voor goederen, diensten en werkzaamheden die op hun verzoek zijn geleverd; ontvangsten uit de terugbetaling van onverschuldigd betaalde bedragen en de opbrengsten van de verkoop van publicaties en films.
Alle financiële activa of passiva die volgens de internationale boekhoudnormen voor de overheidssector tegen reële waarde worden gewaardeerd en waarvan de veranderingen in reële waarde als overschot of tekort voor de periode moeten worden geboekt (bv. derivaten).
De begroting is gestructureerd in ontvangsten en uitgaven die worden weergegeven overeenkomstig een bindende nomenclatuur die de door de begrotingsautoriteit vastgestelde aard en het doel van elk onderdeel weerspiegelt. De afzonderlijke rubrieken (titel, hoofdstuk, artikel of post) vormen een formele beschrijving van de nomenclatuur.
Ongebruikte kredieten die niet meer mogen worden gebruikt.
Uitzondering op het beginsel van jaarperiodiciteit, waarbij kredieten die in een bepaald begrotingsjaar niet konden worden gebruikt, bij wijze van uitzondering en onder strikte voorwaarden worden overgedragen voor gebruik in het volgende jaar.
Juridische verbintenissen om financiële middelen te verstrekken mits bepaalde voorwaarden worden nageleefd. De EU verbindt zich ertoe haar aandeel in de kosten van een door de EU gefinancierd project te dragen. De vastleggingen van vandaag geven aanleiding tot de betalingen van morgen. De betalingen van vandaag vinden hun oorsprong in vastleggingen uit het verleden.
Vastleggingskredieten dekken de totale kosten van juridische verplichtingen (contracten, subsidieovereenkomsten en besluiten) die kunnen worden aangegaan in het lopende begrotingsjaar.
De toename van de verplichtingen die voortvloeien uit de regeling in het lopende begrotingsjaar.
Een handeling waarbij een eerdere vastlegging (of een deel daarvan) wordt geschrapt.
Een pensioen- of andere uittredingsregeling waarbij de pensioenuitkering in het kader van regeling wordt toegezegd onafhankelijk van de te betalen premies en de uitkeringen niet rechtstreeks gekoppeld zijn aan de beleggingen van de regeling. De regeling kan met of zonder kapitaaldekking zijn.
Financieel instrument waarvan de waarde gekoppeld is aan de ontwikkeling van de waarde van een ander financieel instrument, een index of een goed. In tegenstelling tot de houder van een primair financieel instrument (bijvoorbeeld een overheidsobligatie), die een onvoorwaardelijk recht heeft om geldmiddelen (of andere economische voordelen) te ontvangen in de toekomst, heeft de houder van een derivaat slechts een beperkt recht op een dergelijk voordeel. Een voorbeeld van een derivaat is een valutatermijncontract.
Wijze van uitvoering van de begroting. Bij direct beheer geschiedt de uitvoering van de begroting rechtstreeks door de diensten van de Commissie, uitvoerende agentschappen of trustfondsen.
Percentage toegepast om rekening te houden met de tijdswaarde van geld. Discontering is een techniek die wordt gebruikt om kosten en baten te vergelijken die zich in verschillende perioden voordoen.
De rentevoet waarmee de geraamde toekomstige contante ontvangsten of betalingen tijdens de verwachte looptijd van het financiële actief of de financiële verplichting wordt gedisconteerd tot de nettoboekwaarde van het actief of de verplichting.
Financiële activa en verplichtingen tegen geamortiseerde kostprijs
Alle financiële activa en verplichtingen die volgens de internationale boekhoudnormen voor de overheidssector tegen geamortiseerde kostprijs worden gewaardeerd.
Financiële activa of passiva gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in overschot of tekort
Alle financiële activa (met uitzondering van derivaten) die volgens de internationale boekhoudnormen voor de overheidssector tegen reële waarde worden gewaardeerd en waarvan de veranderingen in reële waarde in een reserve onder de nettoactiva moeten worden opgenomen tot de verwijdering (of afwaardering).
Financiële correcties dienen om de EU-begroting te beschermen tegen onregelmatige uitgaven. Voor uitgaven onder gedeeld beheer ligt de verantwoordelijkheid voor het terugvorderen van onregelmatige betalingen in de eerste plaats bij de lidstaat.
Een “bevestigde” financiële correctie is een correctie die door de betrokken lidstaat is aanvaard. Een “vastgestelde” financiële correctie is bij besluit van de Commissie goedgekeurd en is altijd een nettocorrectie, d.w.z. dat de lidstaat verplicht is de onregelmatige sommen aan de EU-begroting terug te storten en de aan de betrokken lidstaat toegewezen middelen definitief worden gekort. Bevestigde en vastgestelde financiële correcties worden in dit verslag als één categorie beschouwd.
De financiële correctie is “uitgevoerd” wanneer de vastgestelde onregelmatigheid is rechtgezet.
Wijze van uitvoering van de begroting. Bij indirect beheer vertrouwt de Commissie taken tot uitvoering van de begroting toe aan organen van EU- of nationaal recht.
Indien de Commissie op basis van haar eigen werkzaamheden of van door de controle-autoriteiten verstrekte informatie constateert dat een lidstaat heeft nagelaten om ernstige gebreken van de beheers- en controlesystemen te verhelpen en/of onregelmatige maar gedeclareerde en gecertificeerde uitgaven te corrigeren, kan zij de betalingen onderbreken of opschorten.
Een onregelmatigheid is een handeling die niet in overeenstemming is met de toepasselijke EU- of nationale regels en die mogelijk negatieve gevolgen heeft voor de financiële belangen van de EU. Onregelmatigheden kunnen het gevolg zijn van het gedrag van begunstigden die geldmiddelen aanvragen of van de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de betalingen. Het begrip onregelmatigheid is ruimer dan het begrip fraude, dat verwijst naar gedrag dat als strafbaar feit kan worden aangemerkt.
Ongebruikte kredieten die op het einde van het begrotingsjaar worden geannuleerd. Vervallen betekent de volledige of gedeeltelijke intrekking van de autorisatie om uitgaven te doen en/of verplichtingen aan te gaan, belichaamd door een krediet. Enkel voor gemeenschappelijke ondernemingen (GO’s) kunnen ongebruikte kredieten overeenkomstig hun financiële regels worden opgenomen in de raming van ontvangsten en uitgaven van de volgende drie begrotingsjaren (de zogeheten “n+3”-regel). Vervallen kredieten voor GO’s kunnen met andere woorden tot begrotingsjaar “n+3” opnieuw worden opgevoerd.
Ook wel reste à liquider (RAL) genoemd: de bedragen waarvoor een vastlegging in de begroting is gedaan, maar vervolgens nog geen betaling is verricht. Zij vormen betalingsverplichtingen voor de EU voor de komende jaren en zijn het directe gevolg van de spreiding van programma’s over meerdere jaren en de splitsing in vastleggings- en betalingskredieten.
De belangrijkste bron van inkomsten voor de EU-begroting. De verschillende eigen middelen zijn opgenomen in het toepasselijke eigenmiddelenbesluit (Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 van de Raad) en bestaan uit traditionele eigen middelen, btw-middelen, op het bni gebaseerde middelen en eigen middelen op basis van niet-gerecycled kunststof verpakkingsafval.
Betalingskredieten dekken uitgaven die in het lopende jaar moeten worden gedaan uit hoofde van juridische verplichtingen van het lopende en/of eerdere jaren.
Voor
financiering
Voorfinanciering heeft ten doel de begunstigde te voorzien van een kasvoorschot, dus van contante middelen. Voorfinanciering kan worden opgesplitst in een aantal termijnen gedurende een periode die in het desbetreffende contract, besluit, overeenkomst of basisrechtshandeling is vastgesteld. Het voorschot wordt gebruikt voor het doel waarvoor het gedurende de in de overeenkomst vastgestelde periode is verstrekt of wordt terugbetaald.
Preventieve maatregelen, die ter beschikking van de Commissie staan ter bescherming van de EU-begroting wanneer zij weet heeft van mogelijke tekortkomingen, omvatten opschortingen en onderbrekingen van betalingen uit de EU-begroting aan operationele programma’s.
Reste à liquider (RAL – nog betaalbaar te stellen vastleggingen)
De bedragen waarvoor een vastlegging in de begroting is gedaan, maar vervolgens nog geen betaling is verricht. Zij vormen betalingsverplichtingen voor de EU voor de komende jaren en zijn het directe gevolg van de spreiding van programma’s over meerdere jaren en de splitsing in vastleggings- en betalingskredieten.
Wijze van uitvoering van de begroting. Bij gedeeld beheer worden bepaalde taken tot uitvoering van de begroting aan de lidstaten gedelegeerd. Ongeveer driekwart van de EU-uitgaven valt onder deze uitvoeringswijze.
Traditionele eigen middelen zijn gedefinieerd in het toepasselijke eigenmiddelenbesluit (Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 van de Raad) en omvatten douanerechten en suikerheffingen.
Overschrijvingen zijn verplaatsingen van kredieten van het ene begrotingsonderdeel naar het andere in de loop van het begrotingsjaar en vormen dus een uitzondering op het specialiteitsbeginsel van de begroting. Overschrijvingen zijn echter uitdrukkelijk toegestaan bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, overeenkomstig de voorwaarden die zijn vastgelegd in het Financieel Reglement (FR). Het FR kent verschillende soorten overschrijvingen, al naargelang zij tussen of binnen begrotingstitels, hoofdstukken, artikelen en posten plaatsvinden en verschillende niveaus van goedkeuring vereisen.
LIJST VAN AFKORTINGEN
AAR | Jaarlijks activiteitenverslag |
AC | Geamortiseerde kostprijs |
VVB | Beschikbaar voor verkoop |
AMIF | Fonds voor asiel, migratie en integratie |
AOD | Gedelegeerd ordonnateur |
ATM | Luchtverkeersbeheer |
BB | Betalingsbalans |
BUFI-fonds | Fonds voor geldboeten |
GLB | Gemeenschappelijk landbouwbeleid |
CCS LGF | Garantiefaciliteit voor de culturele en creatieve sectoren |
CEF2 | Connecting Europe Facility |
CEF DI | Schuldinstrument van de Connecting Europe Facility |
CF | Cohesiefonds |
CIP | Kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie |
Commissie | Europese Commissie |
Cosme | Programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en voor kmo’s |
COSO | Committee of Sponsoring Organizations of the Treadway Commission |
GVF | Gemeenschappelijk voorzieningsfonds |
GB-verordening CRII+ | Verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen Investeringsinitiatief coronavirusrespons plus |
D&WM | Ontmanteling en beheer van kernafval |
EAD | Blootstelling bij wanbetaling |
Elfpo | Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling |
ELGF | Europees Landbouwgarantiefonds |
EAR | Boekhoudregel van de Europese Unie |
EaSI | Werkgelegenheid en sociale innovatie |
EBWO | Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling |
ERK | Europese Rekenkamer |
ECB | Europese Centrale Bank |
ECL | Te verwachten kredietverliezen |
Ecofin | Raad Economische en Financiële Zaken |
EGKS i.l. | Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal in liquidatie |
EOF | Europees Ontwikkelingsfonds |
EDIF | Garantiefaciliteit voor de Westelijke Balkan |
EER | Europese Economische Ruimte |
EDEO | Europese Dienst voor extern optreden |
EFDO | Europees Fonds voor duurzame ontwikkeling |
EFSE | Europees Fonds voor Zuidoost-Europa |
EFSF | Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit |
EFSI | Europees Fonds voor strategische investeringen |
EFSM | Europees financieel stabilisatiemechanisme |
EVA | Europese Vrijhandelsassociatie |
EGNOS | European Geostationary Navigation Overlay System (Europees overlaysysteem voor geostationaire navigatie) |
EIB | Europese Investeringsbank |
EIF | Europees Investeringsfonds |
ElectriFI | Elektrificatiefinancieringsinitiatief |
ELM EMFF | Mandaat voor externe leningen Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij |
EMU | Economische en monetaire unie |
ENEF | Fonds voor bedrijfsuitbreiding |
ENIF | Fonds voor bedrijfsinnovatie |
ENPI | Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument |
EP | Europees Parlement |
EFRO | Europees Fonds voor regionale ontwikkeling |
ERI ESA | Initiatief voor economische veerkracht van de EIB Europees Ruimteagentschap |
ESF | Europees Sociaal Fonds |
ESIF | Europese structuur- en investeringsfondsen |
ESM | Europees Stabiliteitsmechanisme |
ETF | Indexfond |
EU | Europese Unie |
Eumetsat | Europese Organisatie voor de Exploitatie van Meteorologische Satellieten |
Euratom | Europese Gemeenschap voor Atoomenergie |
FGC | Financieelgarantiecontract |
FIFO | First in, first out |
FP7 | Zevende kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling |
FR | Financieel Reglement van de EU |
FSDA | Financiële staten — Bespreking en analyse |
FVNA | Reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in nettoactiva/eigen vermogen (Fair Value through Net Assets/Equity) |
FVSD | Reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in overschot of tekort (Fair Value through Surplus or Deficit) |
Bbp | Bruto binnenlands product |
Bni | Bruto nationaal inkomen |
GNSS | Wereldwijde satellietnavigatiesystemen |
H2020 | Horizon 2020 |
RCBHN | Risico- en compliancebeleid op hoog niveau |
IIW | Venster infrastructuur en innovatie |
IMF | Internationaal Monetair Fonds |
IPSAS | Internationale boekhoudnormen voor de overheidssector (International Public Sector Accounting Standards) |
IF | Innovatiefonds |
IT | Informatietechnologie |
ITER | Internationale thermonucleaire experimentele reactor |
JRC | Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek |
GO | Gemeenschappelijke Onderneming |
LGD | Loss given Default Rate (verlies bij wanbetaling) |
LGF | Leninggarantiefaciliteit |
LGTT | Garantie-instrument voor leningen voor TEN-T-projecten |
MAP | Meerjarenprogramma voor ondernemingen en ondernemerschap |
EP-lid | Lid van het Europees Parlement |
MFB | Macrofinanciële bijstand |
MFK | Meerjarig financieel kader |
GMF | Geldmarktfonds |
MKMO | Micro-, kleine of middelgrote onderneming |
NDICI | Instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking |
NGEU | NextGenerationEU |
EMB | Eigenmiddelenbesluit |
PBI | Initiatief inzake projectobligaties |
PD | Kans op wanbetaling |
PF4EE | Particuliere financiering voor energie-efficiëntie |
PGF | Deelnemersgarantiefonds |
PPP | Publiek-privaat partnerschap |
PSEO | Pensioenregeling voor Europese ambtenaren |
RAL | “Reste à liquider” (nog betaalbaar te stellen vastleggingen) |
RSFF | Financieringsfaciliteit met risicodeling |
RRF | Herstel- en veerkrachtfaciliteit |
OTO | Onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie |
S&P | Standard & Poor’s Financial Services LLC |
Sanad | MENA-fonds voor micro-, kleine en middelgrote ondernemingen |
Sapard | Speciaal toetredingsprogramma voor landbouw en plattelandsontwikkeling. |
SEMED | Programma voor financiële inclusie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen in het zuidelijke en oostelijke Middellandse Zeegebied |
SICR | Significante toename van het kredietrisico |
SIUGI | Instrument voor onbeperkte garantie in het kader van het KMO-initiatief |
KMO | Kleine en middelgrote onderneming/Midden- en kleinbedrijf |
KMO/MKB | Kleine en middelgrote onderneming/Midden- en kleinbedrijf SMEW Kmo-venster |
SURE | Support to mitigate Unemployment Risks in an Emergency (steun om het risico op werkloosheid in noodsituaties te beperken) |
VWEU | Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie |
TEM | Traditionele eigen middelen |
TRDI | Tijdelijk instrument voor plattelandsontwikkeling |
Btw | Belasting over de toegevoegde waarde |
1 Uitvoeringsbesluit C(2021) 9336 final van de Commissie.
2 Maximale financiële bijdrage berekend voor elke lidstaat na de actualisering van 30 juni 2022 overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) 2021/241 (vóór aftrek van de ondersteunende uitgaven), zie
https://commission.europa.eu/document/c22c182c-f53e-453f-b45a-dacdcf2d69dd_en.
3 Voor een uitgebreid overzicht van de NextGenerationEU (NGEU), zie ook de punten 2.2 en 2.3 hierboven.
4Het goedgekeurde bedrag voor NGEU in 2022 betrof de steun voor 2022 in de vorm van niet-terugvorderbare steun aan de lidstaten in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (RRF), de herstelbijstand voor cohesie en de regio’s van Europa (React-EU) en de extra financiering voor andere Europese programma’s of fondsen (namelijk Plattelandsontwikkeling, InvestEU-fonds, Fonds voor een rechtvaardige transitie, Horizon Europa en RescEU). De EURI-verordening stelt de wettelijke termijnen voor de juridische verbintenissen vast, terwijl de verdeling van de programmering wordt vastgesteld op basis van het geplande tijdschema voor de jaarlijkse vastleggingen die specifiek worden genoemd in de rechtsgrondslagen van de betrokken programma’s.
5Verordening (EU) 2020/2094 van de Raad van 14 december 2020 tot vaststelling van een herstelinstrument van de Europese Unie (EURI) ter ondersteuning van het herstel na de COVID-19-crisis.
6Artikel 212 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018.
7 Besluit (EU) 2022/313 van het Europees Parlement en de Raad ten belope van 1,2 miljard EUR tot toekenning van macrofinanciële bijstand aan Oekraïne, Besluit (EU) 2022/1201 van het Europees Parlement en de Raad ten belope van 1,0 miljard EUR tot toekenning van buitengewone macrofinanciële bijstand aan Oekraïne, Besluit (EU) 2022/1628 van het Europees Parlement en de Raad ten belope van 5,0 miljard EUR tot toekenning van buitengewone macrofinanciële bijstand aan Oekraïne.
8Krachtens het subsidiariteitsbeginsel treedt de Unie slechts op indien en voor zover de doelstellingen van het overwogen optreden onvoldoende door de lidstaten, maar vanwege de schaal of de impact beter door de Unie kunnen worden bereikt. Krachtens het evenredigheidsbeginsel gaan de inhoud en de vorm van het optreden van de Unie niet verder dan wat nodig is om de doelstellingen van de Verdragen te verwezenlijken (artikel 5 VEU).
9 Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30 juli 2018, blz. 1).
10 Zie artikel 317 VWEU.
11 C(2020) 4240 van 24.6.2020.
12De term “de Europese Commissie” wordt daarom gebruikt ter aanduiding van zowel de instelling — het College — die wordt gevormd door de leden van de Commissie als de administratie die wordt geleid door de directeuren-generaal van de diensten (en de hoofden van andere administratieve structuren zoals diensten, bureaus en uitvoerende agentschappen).
13Sinds medio 2019 is (overeenkomstig het herziene artikel 12 van de interne regels) het beheer van het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) gedeeld gedelegeerd aan vijf diensten (INTPA (DEVCO), ECHO, EAC, EACEA en JRC).
14 https://ec.europa.eu/info/publications/integrated-financial-and-accountability-reporting_nl.
15De pensioenregeling is een notioneel (virtueel) fonds met toegezegde uitkeringen, waarbij de toekomstige pensioenen worden gefinancierd uit de bijdragen van personeelsleden. Alhoewel de bijdragen niet in een echt fonds worden belegd, wordt verondersteld dat het bedrag dat in een dergelijk fonds zou zijn ingebracht, is belegd in langlopende obligaties van de lidstaten en wordt dat bedrag vertaald in de pensioenverplichting opgenomen in de jaarrekening van de Europese Unie. De lidstaten garanderen gezamenlijk de betaling van de prestaties overeenkomstig artikel 83 van het Statuut en artikel 4, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (zie COM(2018) 829 voor een gedetailleerde beschrijving van het stelsel).
16 https://commission.europa.eu/system/files/2022-01/high_level_risk_and_compliance_policy_hlrcp_formatted.pdf
17 Besluit C(2021) 2502 is ingetrokken en vervangen door Besluit C(2022) 9700.
18Bijvoorbeeld in werkdocument XI bij de ontwerpbegroting, waarin de uitvoering van de begrotingsgaranties, het gemeenschappelijk voorzieningsfonds en de beoordeling van de houdbaarheid van de voorwaardelijke verplichtingen die voortvloeien uit begrotingsgaranties en financiële bijstand overeenkomstig artikel 41, lid 5, van het Financieel Reglement worden gepresenteerd.
19Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (PB L 433I van 22.12.2020, blz. 11).
20Technische aanpassing van het meerjarig financieel kader voor 2023 overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EU, Euratom) 2021/365 van de Raad tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027, COM(2022) 266 final van 7 juni 2022.
21Technische aanpassing van het meerjarig financieel kader voor 2022 overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EU, Euratom) 2021/365 van de Raad tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027, COM(2021) 365 final van 7 juni 2021.
22 Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag, PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1.
23 Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen, PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1.
24Aanpassing van het meerjarig financieel kader overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EU, Euratom) 2021/2093 van de Raad tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027, COM(2022) 80 final van 28 februari 2022.
25Verordening (EU) 2020/2094 van de Raad van 14 december 2020 tot vaststelling van een herstelinstrument van de Europese Unie ter ondersteuning van het herstel na de COVID-19-crisis.
NL NL