Toelichting bij COM(2024)118 - Standpunt EU op de 58e zitting van de commissie van deskundigen betreffende het spoorwegvervoer van gevaarlijke goederen van de Intergouvernementele Organisatie voor het internationale spoorwegvervoer met betrekking tot bepaalde wijzigingen in aanhangsel C van het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel heeft betrekking op het besluit tot vaststelling van het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in de commissie van deskundigen betreffende het spoorwegvervoer van gevaarlijke goederen (RID) van de Organisatie voor het Internationale Spoorwegvervoer (OTIF). Het heeft betrekking op de geplande vaststelling van bepaalde wijzigingen van de technische en administratieve bepalingen in de bijlage bij aanhangsel C van het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (Cotif). Over die wijzigingen moet door de genoemde commissie een besluit worden genomen.

2. Achtergrond van het voorstel


2.1. Het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (Cotif)

Het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer van 9 mei 1980, als gewijzigd bij het Protocol van Vilnius van 3 juni 1999, is een internationale overeenkomst waarbij zowel de Unie als 25 lidstaten partij zijn (alleen Cyprus en Malta zijn geen partij).

De Europese Unie is bij Besluit 2013/103/EU van de Raad van 16 juni 2011 toegetreden tot het Cotif1.


2.2. Het Reglement betreffende het internationaal vervoer van gevaarlijke goederen per spoor (RID)

Krachtens artikel 7 van het Cotif bestrijkt dat verdrag ook de in artikel 6 bedoelde aanhangsels. Eén daarvan, aanhangsel C, is het “Reglement betreffende het internationaal vervoer van gevaarlijke goederen per spoor (RID)”. Het RID is van toepassing voor zover er geen verklaringen worden afgelegd overeenkomstig de betreffende bepalingen van het Cotif2.

Het RID regelt het internationale spoorvervoer van gevaarlijke goederen tussen de OTIF-lidstaten die de RID-regels toepassen (de RID-landen)3.

Richtlijn 2008/68/EG betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over land4 bepaalt dat het RID ook van toepassing is op vervoer binnen de EU-lidstaten.


2.3. De commissie van RID-deskundigen

De commissie van RID-deskundigen is als orgaan opgericht bij artikel 13, lid 1, punt d), van het Cotif. Overeenkomstig artikel 18 van het Cotif beslist de commissie van RID-deskundigen over voorstellen tot wijziging van het verdrag. De commissie bestaat uit vertegenwoordigers van de OTIF-lidstaten die het RID toepassen en vertegenwoordigers van de Europese Unie.

2.4. De beoogde handeling van de commissie van RID-deskundigen

De commissie van RID-deskundigen zal tijdens haar 58e zitting op 23 mei 2024 naar verwachting een reeks wijzigingen vaststellen ter actualisering van de bijlage bij het RID (hierna “de beoogde handeling” genoemd) in het licht van de technische en wetenschappelijke vooruitgang.

De beoogde handeling heeft tot doel veilig en betrouwbaar vervoer van gevaarlijke goederen per spoor te waarborgen door een aantal bepalingen te actualiseren. Het gaat onder meer om de lijst van gevaarlijke goederen die mogen worden vervoerd, de verpakkingsinstructies, de lijst van toepasselijke normen en andere technische voorschriften die van toepassing zijn op de verschillende omsluitingsmiddelen.

De internationale bepalingen inzake het vervoer van gevaarlijke goederen worden vastgesteld in verschillende internationale organisaties, zoals de OTIF. Daartoe behoren de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) en diverse gespecialiseerde organen van de Verenigde Naties, zoals het subcomité van deskundigen inzake het vervoer van gevaarlijke goederen van de Economische en Sociale Raad (ECOSOC). Aangezien de regels onderling verenigbaar moeten zijn, is een complex internationaal systeem ontwikkeld voor de coördinatie en harmonisatie tussen de organisaties die bij die werkzaamheden zijn betrokken. De bepalingen worden om de twee jaar bijgewerkt.

Tijdens de voorbereiding van die wijzigingen is een breed spectrum van deskundigen uit de publieke en particuliere sector geraadpleegd. Ter voorbereiding van deze wijzigingen hebben de volgende technische vergaderingen plaatsgevonden:

1.

- zittingen van het subcomité van deskundigen van de Economische en Sociale Commissie van de VN inzake het vervoer van gevaarlijke goederen:


1) 58e zitting in Genève, 28 juni t.e.m. 2 juli 2021;

2) 59e zitting in Genève, 29 november t.e.m. 8 december 2021;

3) 60e zitting in Genève, 27 juni t.e.m. 6 juli 2022;

4) 61e zitting in Genève, 28 november t.e.m. 6 december 2022;

5) 62e zitting in Genève, 3-7 juli 2023;

2.

- VN/ECE gezamenlijke vergadering van de commissie van RID-deskundigen en de werkgroep vervoer van gevaarlijke goederen:


1) voorjaarszitting 2022 in Bern, 14-18 maart 2022;

2) najaarszitting 2022 in Genève, 12-16 september 2022;

3) voorjaarszitting 2023 in Bern, 20-24 maart 2023;

4) najaarszitting 2023 in Genève, 19-27 september 2023;

5) de geplande zitting van de gezamenlijke vergadering in Bern 25-28 maart 2024;

3.

- zittingen van de permanente werkgroep van de commissie van RID-deskundigen:


1) 15e zitting in Bern, 23-24 november 2022;

2) 16e zitting in Londen, 20-23 november 2023.

Tijdens deze vergaderingen zijn de afzonderlijke wijzigingsvoorstellen geanalyseerd en verwerkt door de deskundigen van de voornoemde commissies. In de meeste gevallen geniet de aanbevolen maatregel unanieme steun. Voor bepaalde voorstellen worden de aanbevelingen gesteund door een meerderheid van de deskundigen.

Overeenkomstig artikel 35 van het Cotif treden de wijzigingen, zodra de commissie van RID-deskundigen er een besluit over heeft genomen, voor alle verdragsluitende partijen in werking op de eerste dag van de zesde maand na die waarin de secretaris-generaal de verdragsluitende partijen van deze wijzigingen in kennis heeft gesteld. Een verdragsluitende partij kan bezwaar maken binnen een termijn van vier maanden na de datum van de kennisgeving. Wanneer een vierde van de verdragsluitende partijen bezwaar aantekent, treedt de wijziging niet in werking.

In artikel 38 van het Cotif is bepaald dat een regionale organisatie voor economische integratie zoals de Europese Unie met het oog op de uitoefening van het stemrecht en het recht van bezwaar, als bedoeld in artikel 35, lid 4, een aantal stemmen heeft dat gelijk is aan die van haar leden die ook lidstaten van de organisatie zijn.

Tenzij een voldoende aantal partijen bezwaar maakt, treden de in dit voorstel bedoelde wijzigingen op 1 januari 2025 in werking en worden zij bindend voor de Unie en de lidstaten. Zij vormen dan een integrerend deel van het acquis van de Unie.

3. Standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen


3.1. Exclusieve bevoegdheid van de EU

De Unie is een volwaardige verdragsluitende partij bij het Cotif.

Bovendien is in artikel 1 van Richtlijn 2008/68/EG bepaald dat de bijlage bij het RID van toepassing is op het vervoer van gevaarlijke goederen per spoor in of tussen de lidstaten, met uitzondering van de lidstaten die geen spoorwegnet hebben. In artikel 4 van Richtlijn 2008/68/EG (derde landen) is bepaald dat “vervoer van gevaarlijke goederen tussen lidstaten en derde landen wordt toegestaan indien wordt voldaan aan de ADR1, het RID of de ADN2, tenzij in de bijlagen anders is vermeld”.

Derhalve is de Commissie overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 2008/68/EG gemachtigd om bijlage II, deel II.1, bij die richtlijn door middel van een gedelegeerde handeling te wijzigen.

Er zij ook op gewezen dat Richtlijn 2008/68/EG betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over land3 is opgenomen in de lijst van instrumenten van de Unie waarmee de Unie haar bevoegdheid heeft uitgeoefend en die van kracht waren ten tijde van de sluiting van de overeenkomst tussen de EU en de OTIF4.


3.2. In te nemen standpunt

De wijzigingen van het RID vallen volledig onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie en het is noodzakelijk om een standpunt van de Unie vast te stellen.

De voorgestelde wijzigingen worden geschikt geacht voor het veilig vervoer van gevaarlijke goederen op een kosteneffectieve wijze, rekening houdend met de technologische vooruitgang, en kunnen daarom worden ondersteund.

4. Rechtsgrondslag


4.1. Procedurele rechtsgrondslag

4.1.1. Beginselen

Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat tevens handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt”1.

4.1.2. Toepassing op het onderhavige geval

De door de commissie van RID-deskundigen vast te stellen handeling is een handeling met rechtsgevolgen. De beoogde handeling zal overeenkomstig het internationaal recht voor de Unie bindend zijn overeenkomstig artikel 6 van het RID, waarin bepaald is dat de bijlage die moet worden gewijzigd, integrerend deel uitmaakt van het reglement.

Bovendien is in artikel 1 van Richtlijn 2008/68/EG bepaald dat de bijlage bij het RID van toepassing is op het vervoer van gevaarlijke goederen per spoor in of tussen de lidstaten, met uitzondering van de lidstaten die geen spoorwegnet hebben. In artikel 4 van Richtlijn 2008/68/EG (derde landen) is bepaald dat “vervoer van gevaarlijke goederen tussen lidstaten en derde landen wordt toegestaan indien wordt voldaan aan de ADR, het RID of de ADN, tenzij in de bijlagen anders is vermeld”.

De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.


4.2. Materiële rechtsgrondslag

4.2.1. Beginselen

De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt wordt ingenomen.

4.2.2. Toepassing op het onderhavige geval

Het hoofddoel en de inhoud van het voorgestelde besluit hebben betrekking op het vervoer van gevaarlijke goederen per spoor.

De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 91, VWEU.


4.3. Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 91, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.

5. Publicatie van de geplande handeling


Aangezien het voorgestelde besluit van de commissie van RID-deskundigen in een wijziging van de bijlage bij het RID voorziet, moet de informatie over het resultaat van de bijeenkomst na de vaststelling van dat besluit worden gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie.