Toelichting bij COM(2024)147 -

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2024)147 - .
bron COM(2024)147
datum 28-03-2024
1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Context en doel van het voorstel

In haar politieke beleidslijnen van 20191 heeft Commissievoorzitter Von der Leyen zich ertoe verbonden de Europese onderwijsruimte (EOR)2 tegen 2025 tot stand te brengen. Het doel is een ruimte te creëren waar iedereen de kans heeft om in het buitenland te leren of te studeren.

Het hoger onderwijs speelt een sleutelrol voor de toekomst van Europa, zijn burgers, samenlevingen en economieën. Wij moeten transnationale samenwerking en leermobiliteit in het hoger onderwijs (d.w.z. naar het buitenland voor een universitaire studie) blijven aanmoedigen, zoals benadrukt in de Europese strategie voor universiteiten3 van 2022.

Het doel van kwaliteitsborgingssystemen is ervoor te zorgen dat het hoger onderwijs voldoet aan de behoeften en verwachtingen van studenten, werkgevers, de samenleving en andere belanghebbenden. Ze leggen de basis voor vertrouwen tussen onderwijsstelsels, wat de voorwaarde is voor de automatische erkenning van kwalificaties en uiteindelijk voor leermobiliteit. Volgens een onderzoek4 controleert een derde van de instellingen de kwaliteitsborgingsprocessen van andere instellingen wanneer zij een besluit nemen over de erkenning van een kwalificatie.

Kwaliteitsborging verwijst naar de processen die worden uitgevoerd door een instelling voor hoger onderwijs (intern) of een instantie voor kwaliteitsborging (extern) om de kwaliteit van een instelling voor hoger onderwijs te waarborgen. Kwaliteitsborgingsactiviteiten hebben een tweeledig doel:

- verantwoording: het waarborgen van de kwaliteit van de activiteiten van de instelling voor hoger onderwijs en de naleving van een reeks normen; en

- verbetering: het doen van aanbevelingen over hoe instellingen voor hoger onderwijs hun prestaties kunnen verbeteren.

Samen vormen verantwoording en verbetering de basis van vertrouwen. In de meeste gevallen maakt kwaliteitsborging deel uit van het proces waarbij de nationale hogeronderwijsstelsels universiteiten het recht verlenen om studenten in te schrijven, diploma’s toe te kennen of overheidsmiddelen te gebruiken.

1.

Externe kwaliteitsborging kan verschillende vormen aannemen:


- een institutionele benadering houdt in dat de instelling alleen op institutioneel niveau een periodieke externe kwaliteitsbeoordeling ondergaat. Het stelt de instelling in staat programma’s te ontwikkelen en aan te bieden zonder een aanvullende externe kwaliteitsbeoordeling;
- een programmabenadering houdt in dat elk afzonderlijk programma (of een groep programma’s) van een of meer instellingen voor hoger onderwijs een periodieke externe kwaliteitsbeoordeling moet ondergaan;
- een gecombineerde benadering heeft betrekking op een situatie waarin een hogeronderwijsstelsel zowel gebruikmaakt van een institutionele als van een programmabenadering. Dit is de in de EU meest gebruikte benadering5.

Automatische erkenning is het recht van een houder van een door een lidstaat afgegeven kwalificatie (bv. een bachelordiploma) om zonder afzonderlijke erkenningsprocedure deel te nemen aan een hogeronderwijsprogramma van het volgende niveau (bv. een masterdiploma) in een andere lidstaat6.

Het doel van dit voorstel is ervoor te zorgen dat de systemen voor kwaliteitsborging en erkenning in het hoger onderwijs transparantie, mobiliteit en transnationale samenwerking ondersteunen, en dat hoge kwaliteit en wederzijds vertrouwen worden gehandhaafd. Dit zou ten goede komen aan de studenten die gebruikmaken van de mogelijkheden van leermobiliteit en aan de instellingen voor hoger onderwijs waar zij studeren.

Voortbouwend op de ervaringen met allianties van Europese universiteiten7 zal dit initiatief partnerschappen tussen instellingen voor hoger onderwijs vergemakkelijken en bijdragen tot de ontwikkeling van meer gezamenlijke programma’s en andere gezamenlijke onderwijsvoorzieningen, met als doel tot een Europees diploma te komen8.

De evaluatie van de kwaliteitsborging op EU-niveau komt op een goed moment, aangezien de aanbeveling van de Raad en het Europees Parlement over verdere Europese samenwerking op het gebied van kwaliteitsborging in het hoger onderwijs9 dateert van 2006. Hoewel dat initiatief vooruitgang heeft opgeleverd (met name het opzetten van het Europees register van instanties voor kwaliteitsborging, waardoor de lidstaten kunnen kiezen welke instantie zij gebruikten), blijven er verschillen in de uitvoering10. Sinds 2006 is het hoger onderwijs veranderd, met name door de oprichting van allianties van Europese universiteiten en de ontwikkeling van meer gezamenlijke programma’s en microcredentials.

Er zijn sterke argumenten voor vereenvoudiging. Europese universiteiten en andere allianties van instellingen voor hoger onderwijs ondervinden belemmeringen bij de ontwikkeling van de gezamenlijk onderwijsvoorzieningen. De kwaliteitsborgingsprocedures verschillen van lidstaat tot lidstaat (verschillen in regelgeving) of zijn lang en complex (dezelfde regelgeving, maar verschillen in administratieve benaderingen).

Kwaliteitsborgingssystemen kunnen beoordelen in hoeverre hogeronderwijsstelsels inspelen op maatschappelijke en economische ontwikkelingen. De belanghebbenden zijn voorstander van meer aandacht op dit gebied met betrekking tot de autonomie van het hoger onderwijs en de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor hun eigen stelsels11.

Een herziening van de kwaliteitsborging biedt de gelegenheid om deze beter te koppelen aan de erkenning van kwalificaties en leerperioden in het buitenland, elementen die tot nu toe volledig gescheiden zijn geweest. Het uitvoeringsverslag van de aanbeveling van de Raad van 2018 betreffende de bevordering van automatische wederzijdse erkenning van kwalificaties van hoger onderwijs en hoger secundair onderwijs en opleiding en de resultaten van leerperioden in het buitenland12 laat zien dat er ruimte is voor verbetering.

Het intergouvernementele Bolognaproces13, waarbij 49 landen, waaronder alle EU-lidstaten, betrokken zijn, heeft vooruitgang geboekt op het gebied van kwaliteitsborging en erkenning in het hoger onderwijs. De instrumenten die hierbij zijn ontwikkeld, omvatten de normen en richtsnoeren voor kwaliteitsborging in de Europese ruimte voor hoger onderwijs14 en de Europese benadering voor kwaliteitsborging van gezamenlijke programma’s15, die tot doel hebben accreditatie te vergemakkelijken en dubbel werk te voorkomen. Dit laatste instrument is niet op grote schaal gebruikt vanwege een gebrek aan faciliterende kaders op nationaal en regionaal niveau. Dit initiatief bouwt voort op bestaande instrumenten en moedigt de volledige benutting daarvan aan. Ondanks deze vooruitgang is de visie van de Europese onderwijsruimte ambitieuzer.

Dit initiatief maakt deel uit van een pakket dat is aangekondigd in het werkprogramma van de Commissie voor 202416 in het kader van “Bevordering van onze Europese levenswijze”. Het pakket omvat een mededeling over een blauwdruk voor een Europees diploma en een aanbeveling van de Raad over aantrekkelijke en duurzame loopbanen in het hoger onderwijs. De twee aanbevelingen van de Raad ondersteunen de mededeling, maar hebben op meer betrekking dan alleen de ontwikkeling van een Europees diploma.

Structurele en operationele kwesties waarop de voorgestelde aanbeveling van de Raad betrekking heeft

2.

Het initiatief is gebaseerd op raadplegingen van belanghebbenden en de lidstaten. Het is de bedoeling de volgende kwesties aan te pakken:


- Onzekerheid en omslachtige en langdurige procedures voor de erkenning van kwalificaties en leerperioden in het buitenland ontmoedigen studenten om onderwijs te volgen in een ander land.
- De huidige regelingen voor kwaliteitsborging zijn complex en kunnen de administratieve lasten verhogen. Het ongelijke gebruik van bestaande instrumenten, zoals de Europese benadering, vormt een belemmering voor transnationale samenwerking, aangezien het niet toestaan van het gebruik daarvan door één lidstaat een onevenredige impact kan hebben op de samenwerking binnen een alliantie.

- Kwaliteitsborging is soms te veel gericht op formele vereisten in plaats van dat er advies wordt gegeven over de verbetering van de onderwijsvoorzieningen, bijvoorbeeld door middel van thematische evaluaties van de wijze waarop instellingen voor hoger onderwijs horizontale kwesties zoals de groene en de digitale transitie, academische vrijheid of sociale inclusie integreren.

Daarom wordt in het initiatief voorgesteld om:

- waar mogelijk de procedures te vereenvoudigen om de Europese onderwijsruimte te helpen verwezenlijken, met name met gezamenlijke programma’s die zijn ontwikkeld door allianties van Europese universiteiten, gezamenlijke masteropleidingen van Erasmus Mundus, gezamenlijke doctoraatsprogramma’s van Marie Skłodowska-Curie (MSCA), programma’s met het EIT-label (Europees Instituut voor innovatie en technologie) en gespecialiseerde onderwijsprogramma’s die worden gefinancierd via het programma Digitaal Europa17;
- specifieke, op verrijking gerichte en thematische evaluaties te ontwikkelen om de kwaliteit van leren en onderwijs te verbeteren, met volledige inachtneming van de institutionele autonomie. Een goede follow-up van de aanbevelingen die instellingen voor hoger onderwijs in deze evaluaties hebben gedaan, kan ook de geschiktheid van het kwaliteitsborgingsproces voor het beoogde doel verbeteren;
- over te stappen naar een institutionele benadering van externe kwaliteitsborging. De aanbeveling zou helpen het probleem van bureaucratische, langdurige en dure procedures aan te pakken. Bovendien zou het bieden van kwaliteitsborging van allianties, zoals allianties van Europese universiteiten, de samenwerking vergemakkelijken en het mogelijk maken sneller te reageren op snel veranderende behoeften;
- de erkenningsprocedures te automatiseren. Dit hangt af van geloofwaardige en betrouwbare kwaliteitsborging. Dit initiatief voorziet in een nieuwe, geïntegreerde benadering, waarbij erkenning en kwaliteitsborging beter aan elkaar worden gekoppeld.

Doelstellingen van de voorgestelde aanbeveling van de Raad

In dit initiatief worden de lidstaten en hun instellingen voor hoger onderwijs uitgenodigd om de bestaande instrumenten en praktijken te onderzoeken om deze geschikt te maken voor het beoogde doel.

Wat externe kwaliteitsborging betreft, zouden gezamenlijke transnationale programma’s er baat bij hebben om over te stappen van programmabenaderingen op externe kwaliteitsborging, om meervoudige (nationale) kwaliteitsborgingsprocedures te voorkomen. Een efficiëntere oplossing zou zijn dat de nationale kwaliteitsborgingsprocedures in plaats daarvan één enkele kwaliteitsborgingsprocedure gebruiken. Dit zou de administratieve rompslomp verminderen, dubbel werk voorkomen en het hoofd bieden aan de uitdagingen van meer internationale samenwerking. Voor de landen die nog steeds een programmabenadering hanteren, wordt in de aanbeveling echter voorgesteld optimaal gebruik te maken van de Europese benadering voor kwaliteitsborging van gezamenlijke programma’s.

Ter ondersteuning van de overgang naar een institutionele benadering beoogt het voorstel instellingen voor hoger onderwijs de mogelijkheid te bieden de betrouwbaarheid van hun interne kwaliteitsborgingsregelingen aan te tonen door middel van een institutionele externe kwaliteitsborging. Dit zou hun vervolgens de mogelijkheid geven om programma’s zelf te accrediteren, in overeenstemming met de normen en richtsnoeren inzake kwaliteitsborging, en te worden vrijgesteld van (externe) accreditatie van hun programma’s.

Op de middellange tot lange termijn moeten allianties zoals Europese universiteiten, zodra deze over een goed opgezet gemeenschappelijk/gezamenlijk intern systeem voor kwaliteitsborging beschikken, het kwaliteitsborgingssysteem extern op interinstitutioneel niveau in een Europees kader betreffende hun gezamenlijke onderwijsvoorzieningen moeten kunnen evalueren. Dit zou een grote stap voorwaarts betekenen op het gebied van vereenvoudiging en een belangrijke stimulans om meer gezamenlijke programma’s te ontwikkelen en te komen tot een Europees diploma. In bijlage I bij dit voorstel worden de voorgestelde bouwstenen van dit Europese kader uiteengezet als een eerste stap in de richting van de gezamenlijke totstandbrenging (cocreatie) van een gemeenschappelijk kader tussen de Commissie, de lidstaten, de autoriteiten voor kwaliteitsborging en erkenning, en belanghebbenden uit het hoger onderwijs. De Commissie is voornemens een beleidslaboratorium voor het Europese diploma op te zetten als platform voor dit cocreatieproces.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Dit voorstel is een belangrijk te behalen resultaat van de Europese strategie voor universiteiten. Het bouwt voort op de aanbeveling van de Raad over bruggen bouwen voor doeltreffende Europese samenwerking in het hoger onderwijs18, waarin werd opgeroepen tot versterking van het “wederzijds vertrouwen […] door externe kwaliteitsborging en de accreditatie van gezamenlijke onderwijsprogramma’s en andere vormen van gezamenlijke onderwijsmogelijkheden die zijn ontwikkeld door institutionele transnationale samenwerkingsmodellen, waaronder “Europese Universiteiten””. In de aanbeveling van de Raad betreffende de bevordering van automatische wederzijdse erkenning van kwalificaties van hoger onderwijs, hoger secundair onderwijs en opleiding en de resultaten van leerperioden in het buitenland19 wordt er daarnaast voor gepleit de systemen voor kwaliteitsborging op basis van vertrouwen te versterken.

In de conclusies van de Raad over verdere stappen om automatische wederzijdse erkenning op het gebied van onderwijs en opleiding te bewerkstelligen20, worden de lidstaten opgeroepen hun inspanningen voor automatische wederzijdse erkenning van kwalificaties op te voeren en wordt gewezen op de sleutelrol die kwaliteitsborging speelt bij het opbouwen van vertrouwen door de nadruk te leggen op methoden en de transparantie te verbeteren.

Het voorstel steunt ook het voorstel van de Commissie voor een aanbeveling van de Raad “Europa in beweging” — mogelijkheden voor leermobiliteit voor iedereen21.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

Deze aanbeveling bevordert doeltreffende transnationale samenwerking en ondersteunt instellingen voor hoger onderwijs bij de uitvoering van de Europese Green Deal22, het digitale decennium23 en de Europese vaardighedenagenda voor duurzaam concurrentievermogen, sociale rechtvaardigheid en veerkracht24 door procedures voor kwaliteitsborging voor deze aspecten en het pakket Vaardigheden en talentmobiliteit25 te bevorderen door automatische erkenning te stimuleren.

Als onderdeel van Global Gateway ondersteunt de EU partnerlanden bij de ontwikkeling van een geharmoniseerd systeem voor kwaliteitsborging en accreditatie op institutioneel, nationaal, regionaal en continentaal niveau, bijvoorbeeld met het initiatief voor de harmonisatie van de kwaliteit en accreditatie van het Afrikaanse hoger onderwijs.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De voorgestelde aanbeveling van de Raad is gebaseerd op artikel 165, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Volgens artikel 165, lid 1, VWEU draagt de EU bij “tot de ontwikkeling van onderwijs van hoog gehalte door samenwerking tussen de lidstaten aan te moedigen en zo nodig door hun activiteiten te ondersteunen en aan te vullen, met volledige eerbiediging van de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de inhoud van het onderwijs en de opzet van het onderwijsstelsel […]”. Artikel 165, lid 2, VWEU bepaalt voorts dat het optreden van de Unie op het gebied van onderwijs erop gericht is “de Europese dimensie in het onderwijs tot ontwikkeling te brengen”, “de samenwerking tussen onderwijsinstellingen te bevorderen” en “de mobiliteit van studenten en docenten te bevorderen, mede door de academische erkenning van diploma’s en studietijdvakken aan te moedigen”. Dit voorstel eerbiedigt de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de opzet van de onderwijsstelsels (met inbegrip van de inhoud van het onderwijs en de culturele en taalkundige verscheidenheid) – waarbij de EU een aanvullende en ondersteunende rol speelt – en het vrijwillige karakter van de Europese samenwerking. Het initiatief voorziet niet in meer regelgevende bevoegdheden voor de EU noch in verbintenissen voor de lidstaten: het is aan de lidstaten om – afhankelijk van hun nationale omstandigheden – te beslissen hoe die deze aanbeveling van de Raad uitvoeren.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Het voorstel is in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel van artikel 5, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en eerbiedigt de bevoegdheid van de lidstaten inzake de opzet van de onderwijsstelsels en de inhoud van onderwijs en leren. Het vergemakkelijken van leermobiliteit en het bevorderen van transnationale samenwerking kunnen beter worden verwezenlijkt door gezamenlijk optreden op EU-niveau.

Evenredigheid

Het voorstel is in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel van artikel 5, lid 4, VEU. Noch de inhoud noch de vorm van deze voorgestelde aanbeveling van de Raad gaat verder dan wat nodig is om de doelstellingen daarvan te verwezenlijken. De voorgestelde maatregelen eerbiedigen de praktijken van de lidstaten en de diversiteit van de stelsels in de EU. Alle toezeggingen van de lidstaten zijn vrijwillig van aard en elke lidstaat kan vrij beslissen over de wijze waarop deze worden uitgevoerd. Met dit initiatief wordt uitvoering gegeven aan de verbintenis van het VWEU, dat bepaalt dat de Unie bijdraagt “tot de ontwikkeling van onderwijs van hoog gehalte door samenwerking tussen de lidstaten aan te moedigen” (artikel 165, lid 1). Maatregelen op EU-niveau leveren een meerwaarde op door diepgaandere transnationale samenwerking tussen instellingen voor hoger onderwijs uit verschillende lidstaten te vergemakkelijken en te bevorderen, de werking van het hoger onderwijs in de hele EU te verbeteren, en de aantrekkelijkheid en het concurrentievermogen daarvan wereldwijd te vergroten.

Keuze van het instrument

Om de bovengenoemde doelstellingen te verwezenlijken, voorziet artikel 165, lid 4, VWEU erin dat de Raad, op voorstel van de Commissie, aanbevelingen aanneemt. Een aanbeveling van de Raad is een geschikt instrument op het gebied van onderwijs, waarvoor de Unie een ondersteunende verantwoordelijkheid draagt. Het is een veelgebruikt instrument voor EU-optreden op dit gebied. Een aanbeveling van de Raad geeft als rechtsinstrument uitdrukking aan het grote belang dat de lidstaten aan de betrokken maatregelen hechten en biedt een sterke politieke basis voor samenwerking op dit gebied, met volledige eerbiediging van de bevoegdheid van de lidstaten.

3. EVALUATIE ACHTERAF, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Raadpleging van belanghebbenden

Dit voorstel voor een aanbeveling van de Raad is besproken met relevante belanghebbenden, zowel ten tijde van de vaststelling van de Europese strategie voor universiteiten als meer recentelijk over de specifieke onderdelen daarvan. De feedback van deze besprekingen is terug te vinden in het voorstel.

- Het voorstel is sinds het najaar van 2022 tijdens vier bijeenkomsten besproken met vertegenwoordigers van de lidstaten en belangrijke belanghebbenden uit het hoger onderwijs in de werkgroep hoger onderwijs van de Europese onderwijsruimte, en tijdens drie bijeenkomsten met directeuren-generaal voor hoger onderwijs26.
- Raadplegingen vonden plaats tijdens de jaarlijkse bijeenkomsten van de nationale informatiecentra voor academische erkenning (NARIC) in november 2023, en voor het Europees netwerk van nationale informatiecentra voor academische erkenning en mobiliteit en de nationale informatiecentra voor academische erkenning27 (ENIC-NARIC-netwerk) in juni 2023.
- In september 2023 vond in Barcelona een gerichte sessie plaats tijdens het tweede forum van Europese universiteiten, waaraan vertegenwoordigers van allianties van Europese universiteiten, kwaliteitsborgingsinstanties en lidstaten deelnamen.
- De regelingen voor kwaliteitsborging voor het Europese diploma zijn in november 2023 besproken tijdens de Europese onderwijstop en tijdens de conferentie Erasmus Mundus. In november 2023 en januari 2024 vonden ook workshops met belanghebbenden op het gebied van kwaliteitsborging plaats.
- De Commissie heeft ook gebruikgemaakt van de mogelijkheid om deel te nemen aan evenementen voor externe belanghebbenden om hen over het voorstel te raadplegen. Hierbij ging het onder meer om evenementen die werden georganiseerd door het Europees register voor kwaliteitsborging in het hoger onderwijs (EQAR), de Europese Vereniging voor kwaliteitszorg in het hoger onderwijs (ENQA) en de Europese Vereniging van instellingen in het hoger onderwijs (EURASHE).

Bijeenbrengen en benutten van expertise

Het voorstel voor een aanbeveling van de Raad is gebaseerd op verschillende studies, verslagen, resultaten van Erasmus+-projecten en bijdragen van organisaties van belanghebbenden, namelijk:

- een studie in opdracht van de Commissie28 over de stand van zaken met betrekking tot automatische erkenning en kwaliteitsborging in de EU en de haalbaarheid van een systeem voor kwaliteitsborging en erkenning;
- een enquête van de Commissie om de eerste ontwikkelingen na de vaststelling van de aanbeveling van de Raad over bruggen bouwen voor doeltreffende Europese samenwerking in het hoger onderwijs te analyseren. De resultaten werden vervolgens besproken met vertegenwoordigers van de ministeries;
- een studie uitgevoerd door het netwerk van deskundigen op het gebied van de sociale dimensie van onderwijs en opleiding (NESET, Network of Experts working on the social dimension of Education and Training) over de integratie van een sociale dimensie in de kwaliteitsborgingssystemen29;
- een online peer-learningactiviteit over kwaliteitsborging in het hoger onderwijs in mei 2023, georganiseerd door Oostenrijk, en een andere activiteit in november 2023 in Madrid, georganiseerd onder het Spaanse EU-voorzitterschap, in het kader van de activiteiten van het Europees netwerk voor het volgen van afgestudeerden, over hoe doeltreffend gebruik kan worden gemaakt van de gegevens en inlichtingen die zijn verzameld bij het volgen van afgestudeerden om beleidsontwikkelingen en kwaliteitsborging te onderbouwen;
- de resultaten van het door Erasmus+ gefinancierde EUniQ-project, waarbij verschillende kwaliteitsborgingsinstanties in heel Europa betrokken waren, op basis waarvan een voorstel is ontwikkeld voor een kader voor kwaliteitsborging voor allianties van Europese universiteiten;
- de vorderingen van het door Erasmus+ gefinancierde IMINQA-project ter ondersteuning van de ontwikkeling van kwaliteitsborging in de Europese ruimte voor hoger onderwijs, met name wat betreft hun werkzaamheden op het gebied van kwaliteitsborging voor allianties van Europese universiteiten, de uitvoering van de Europese benadering voor kwaliteitsborging van gezamenlijke programma’s en de kwaliteitsborging van microcredentials;
- de vorderingen van het door Erasmus+ gefinancierde QA-FIT-project, waarbij de belangrijkste organisaties van belanghebbenden op het gebied van kwaliteitsborging zijn betrokken en dat bedoeld is om uitgebreid bewijs te verzamelen over de stand van zaken met betrekking tot kwaliteitsborging in de Europese ruimte voor hoger onderwijs en de noodzaak van hervormingen van de huidige instrumenten;

- de resultaten van zes proefprojecten in het kader van de beleidsexperimenten voor het gezamenlijke Europese diploma van Erasmus+.

Deze studies zijn aangevuld met verschillende bijdragen van organisaties van belanghebbenden, zowel voor als tijdens de periode van het verzoek om input.

Effectbeoordeling

Er is geen effectbeoordeling uitgevoerd, gezien de vrijwillige aard van de voorgestelde activiteiten, het toepassingsgebied van de verwachte effecten en het feit dat de activiteiten de initiatieven van de lidstaten aanvullen. Bij de ontwikkeling van het voorstel is gebruikgemaakt van specifieke studies en van de resultaten van de raadpleging van de lidstaten, de openbare raadpleging en talrijke specifieke raadplegingen van belanghebbenden.

Grondrechten

Deze voorgestelde aanbeveling van de Raad eerbiedigt de grondrechten van de EU. Het voorstel bevordert de in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie30 erkende beginselen, namelijk het recht op onderwijs (uit hoofde van artikel 14), het recht op academische vrijheid (uit hoofde van artikel 13) en het recht op bescherming van persoonsgegevens (uit hoofde van artikel 8).

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Hoewel voor dit initiatief geen extra middelen uit de EU-begroting nodig zijn, zullen de in deze aanbeveling vervatte maatregelen financieringsbronnen op regionaal, nationaal en EU-niveau mobiliseren.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

Om de uitvoering te ondersteunen, stelt de Commissie voor om in samenwerking met de lidstaten specifieke richtsnoeren, handboeken of andere concrete hulpmiddelen te ontwikkelen op basis van feitelijke gegevens, peer-learningactiviteiten en het in kaart brengen van goede praktijken. De Commissie is voornemens over het gebruik van de aanbeveling verslag uit te brengen via relevante monitoring- en rapportagekaders van de EU.

Overzicht van de specifieke bepalingen van het voorstel

In de voorgestelde aanbeveling van de Raad wordt een gedifferentieerde benadering voorgesteld waarbij rekening wordt gehouden met de veelzijdigheid van de systemen voor kwaliteitsborging en erkenning die in de Europese onderwijsruimte bestaan. De aanbevelingen ondersteunen een geleidelijke overstap naar sterkere institutionele externe kwaliteitsborging en verdere stappen om automatische erkenning op basis van vertrouwen te waarborgen. Zij bouwen voort op wat reeds in het hoger onderwijs is verwezenlijkt, maar dan met een ambitieuzere en door de EU aangestuurde benadering.

In de aanbeveling van de Raad worden maatregelen voorgesteld die de lidstaten kunnen nemen om de stelsels voor hoger onderwijs te verbeteren. In de aanbeveling zegt de Commissie toe de maatregelen van de lidstaten op dit gebied te ondersteunen en aan te vullen. Ter ondersteuning van de voorgestelde aanbeveling van de Raad bevat het bijgevoegde werkdocument van de diensten van de Commissie tal van recente onderzoeksgegevens en de standpunten en ervaringen van Europese belanghebbenden.