Toelichting bij COM(2024)337 - Standpunt in het Gemengd Comité EU-IJsland, inzake de wijziging van Protocol nr. 3 bij die overeenkomst betreffende de definitie van het begrip “producten van oorsprong” en de methoden van administratieve samenwerking wat betreft de permeabiliteit tussen de Regionale Conventie betreffende de pan-Euro-mediterrane preferentiële oorsprongsregels en de overgangsregels van oorsprong - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2024)337 - Standpunt in het Gemengd Comité EU-IJsland, inzake de wijziging van Protocol nr. 3 bij die overeenkomst betreffende de ... |
---|---|
bron | COM(2024)337 ![]() ![]() |
datum | 30-07-2024 |
Dit voorstel betreft het besluit over het namens de Unie in te nemen standpunt in het Gemengd Comité van de Overeenkomst tussen de EU en IJsland in verband met de voorgenomen vaststelling van een besluit tot wijziging van Protocol nr. 3 bij de Overeenkomst tussen de EU en IJsland.
2. Achtergrond van het voorstel
2.1.De Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek IJsland
Met de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek IJsland 1 (de overeenkomst) wordt beoogd de harmonische ontwikkeling van de economische betrekkingen tussen de partijen te bevorderen door uitbreiding van het wederzijdse handelsverkeer. De overeenkomst is op 1 april 1973 in werking getreden.
2.2.Het Gemengd Comité
Het Gemengd Comité dat is ingesteld overeenkomstig de bepalingen van artikel 30 van de overeenkomst, kan besluiten de bepalingen van Protocol nr. 3 betreffende de definitie van het begrip “producten van oorsprong” en de methoden van administratieve samenwerking te wijzigen (artikel 4 van Protocol nr. 3). Besluiten en aanbevelingen van het Gemengd Comité worden in onderlinge overeenstemming tussen de partijen vastgesteld.
2.3.De beoogde handeling van het Gemengd Comité
Op de volgende vergadering of via briefwisseling zal het Gemengd Comité een besluit vaststellen over de wijziging van de bepalingen van Protocol nr. 3 betreffende de definitie van het begrip “producten van oorsprong” en de methoden van administratieve samenwerking (de beoogde handeling).
3. Namens de Unie in te nemen standpunt
Tijdens de eerste technische vergadering over de overgangsregels van oorsprong die op 5 februari 2020 in Brussel plaatsvond, zijn de meeste partijen bij de Regionale Conventie betreffende de pan-Euro-mediterrane preferentiële oorsprongsregels (de conventie) 2 overeengekomen de herziene regels van de conventie (de overgangsregels van oorsprong 3 ) parallel aan de regels van de conventie uit te voeren, op een bilaterale overgangsbasis, in afwachting van de vaststelling van de herziene regels van de conventie.
Sinds 1 september 2021 is tussen de partijen bij de conventie een netwerk van bilaterale protocollen inzake oorsprongsregels in werking getreden, onder meer tussen de EU en IJsland, waardoor de overgangsregels van toepassing zijn geworden.
Het doel van de overgangsregels van oorsprong is soepelere oorsprongsregels in te voeren om de kwalificatie van preferentiële oorsprong voor goederen te vergemakkelijken. Aangezien de overgangsregels van oorsprong over het algemeen soepeler zijn dan die van de conventie, kunnen goederen die aan de regels van de conventie voldoen, ook worden aangemerkt als van oorsprong krachtens de overgangsregels van oorsprong, met uitzondering van sommige landbouwproducten die zijn ingedeeld onder de hoofdstukken 2, 4 tot en met 15, en 16 (behalve verwerkte visserijproducten) en de hoofdstukken 17 tot en met 24 van het geharmoniseerde systeem, omdat de overgangsregels van oorsprong voor deze producten anders of strikter zijn dan de regels van de conventie.
De overgangsregels van oorsprong zijn van toepassing naast de oorsprongsregels van de conventie, waardoor twee afzonderlijke zones van cumulatie ontstaan.
Dankzij de overgangsregels is er sprake van permeabiliteit tussen de twee reeksen oorsprongsregels: er kan een bewijs van oorsprong achteraf worden afgegeven op basis van een bewijs dat overeenkomstig de regels van de conventie is afgegeven, met inachtneming van de voorwaarde dat de producten in kwestie voldoen aan de vereisten van beide reeksen regels.
De huidige bepaling in de overgangsregels betreffende de permeabiliteit tussen de twee reeksen oorsprongsregels (artikel 21, lid 1, punt d), van aanhangsel A van het protocol betreffende de oorsprongsregels) heeft geleid tot een omslachtige douaneprocedure waardoor de marktdeelnemers niet ten volle gebruik kunnen maken van de voordelen van de toepassing van de overgangsregels, parallel aan die van de conventie.
De partijen zijn overeengekomen de overgangsregels vooraf toe te passen om de handelsstromen en douanepraktijken aan te passen aan de aanstaande inwerkingtreding van de wijziging van de conventie (waarop de overgangsregels zijn gebaseerd). Het is daarom passend de toepassing van permeabiliteit gedurende de resterende toepassingsperiode van de overgangsregels te vergemakkelijken, in afwachting van de inwerkingtreding van de wijziging van de conventie.
Daarom moet artikel 8 van aanhangsel A van Protocol nr. 3 worden gewijzigd om de toepassing van de bestaande permeabiliteit tussen de conventie en de overgangsregels van oorsprong te vergemakkelijken.
Het door de EU in het Gemengd Comité in te nemen standpunt moet door de Raad worden vastgesteld.
De voorgestelde wijziging is technisch van aard en heeft betrekking op de thans geldende overgangsregels van oorsprong tussen de partijen en heeft geen gevolgen voor de inhoud van het protocol inzake oorsprongsregels. Er is dus geen effectbeoordeling vereist.
4. Rechtsgrondslag
4.1.Procedurele rechtsgrondslag
4.1.1.Beginselen
Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van het akkoord”.
Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat tevens handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van het op het betrokken lichaam toepasselijke internationale recht. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die niet bindend zijn uit hoofde van het internationale recht, maar die “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt” 4 .
4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval
Het Gemengd Comité is een lichaam dat is opgericht krachtens een overeenkomst, namelijk de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek IJsland.
De door het Gemengd Comité vast te stellen handeling is een handeling met rechtsgevolgen.
De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst.
De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.
4.2.Materiële rechtsgrondslag
4.2.1.Beginselen
De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt moet worden ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of hoofdcomponent, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is voor de hoofddoelstelling of de hoofdcomponent dan wel de belangrijkste doelstelling of component.
4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval
De doelstelling en inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op het gemeenschappelijk handelsbeleid.
De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 207, lid 4, eerste alinea, VWEU.
4.3.Conclusie
De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 207, lid 4, eerste alinea, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.
5. Gevolgen voor de begroting
Deze vereenvoudiging met betrekking tot de permeabiliteit tussen de conventie en de overgangsregels van oorsprong heeft geen meetbare impact op de EU-begroting omdat zij hoofdzakelijk beperkt blijft tot het faciliteren van het handelsverkeer en het consolideren van moderne praktijken van de douaneautoriteiten. De vereenvoudiging is gericht op de gebieden die onder de bevoegdheid van de autoriteiten blijven, zonder dat dit gevolgen heeft voor de inhoud van de regels op basis waarvan goederen de preferentiële oorsprong verkrijgen, en vergemakkelijkt de toepassing van het bestaande permeabiliteitsbeginsel.
6. Bekendmaking van de beoogde handeling
Aangezien de handeling van het Gemengd Comité Protocol nr. 3 bij de overeenkomst zal wijzigen, is het passend de handeling na de vaststelling ervan bekend te maken in het Publicatieblad van de Europese Unie.