Toelichting bij COM(2024)959 - Oostenrijk, Finland Verslag opgesteld overeenkomstig artikel 126, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de EU - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2024)959 - Oostenrijk, Finland Verslag opgesteld overeenkomstig artikel 126, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de EU. |
---|---|
bron | COM(2024)959 ![]() ![]() |
datum | 26-11-2024 |
Inhoudsopgave
COM(2024) 959 final
VERSLAG VAN DE COMMISSIE
Oostenrijk, Finland
Verslag opgesteld overeenkomstig artikel 126, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
VERSLAG VAN DE COMMISSIE
Oostenrijk, Finland
Verslag opgesteld overeenkomstig artikel 126, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
Inleiding
1 In artikel 126 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) is de buitensporigtekortprocedure vastgesteld. Deze procedure wordt nader vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten, die deel uitmaakt van het stabiliteits- en groeipact. Overeenkomstig artikel 126, lid 3, VWEU wordt in dit verslag de situatie van lidstaten beoordeeld ten opzichte van het tekortcriterium. De indeling van dit verslag maakt het net als bij de eerdere edities eenvoudiger om de verschillende situaties te vergelijken, terwijl de situatie van elke lidstaat op zijn eigen merites wordt beoordeeld.
2 3 Verordening (EU) 2024/1264 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1467/97 is op 30 april 2024 in werking getreden. Deze wijzigingsverordening maakt deel uit van een pakket, samen met Verordening (EU) 2024/1263 en Richtlijn (EU) 2024/1265 van de Raad. Samen brengen deze drie handelingen een hervorming van het kader voor economisch bestuur van de Unie tot stand. De doelstellingen van het hervormde kader zijn de houdbaarheid van de overheidsschuld en duurzame en inclusieve groei door hervormingen en investeringen. Het hervormde kader bevordert tevens de nationale verantwoordelijkheid en richt zich in sterkere mate op de middellange termijn, in combinatie met een doeltreffende en coherentere handhaving. De meest recente wijziging van Verordening (EG) nr. 1467/97 laat de beoordeling van de naleving van het tekortcriterium in essentie ongewijzigd. Daarentegen is de beoordeling van de naleving van het schuldcriterium aanzienlijk gewijzigd (zie hieronder).
4 5 6 Het vorige verslag uit hoofde van artikel 126, lid 3, VWEU is op 19 juni 2024 aangenomen in het kader van het voorjaarspakket 2024 van het Europees Semester. Dat verslag werd door de Commissie afgesloten met het voornemen om voor zeven lidstaten een buitensporigtekortprocedure in te leiden wegens niet-naleving van het tekortcriterium: België, Frankrijk, Italië, Hongarije, Malta, Polen en Slowakije. Vervolgens heeft de Raad, op aanbeveling van de Commissie, een besluit genomen over het bestaan van buitensporige tekorten in die lidstaten,. In het verslag van 19 juni 2024 werden ook de gevallen van Tsjechië, Estland, Spanje, Slovenië en Finland besproken, maar voor die lidstaten heeft de Commissie niet aanbevolen een buitensporigtekortprocedure in te leiden. De Commissie heeft echter aangegeven voornemens te zijn de begrotingsontwikkelingen te blijven volgen en de situatie van sommige lidstaten in het najaar opnieuw te beoordelen.
7 In dit verslag wordt nauwkeurig gekeken naar de situatie van die lidstaten waar volgens de rapportages in het kader van Verordening (EU) nr. 479/2009 van de Raad en de najaarsprognose 2024 van de Europese Commissie sprake is van relevante wijzigingen vergeleken met de cijfers die in het voorjaar beschikbaar waren.
Aan het tekortcriterium wordt voldaan als het feitelijke overheidstekort in het voorgaande jaar (2023) en het voor het huidige jaar (2024) geplande tekort niet meer bedragen dan 3 % van het bbp. Als een van de twee deze drempel overschrijdt, gaat de Commissie na of de tekortquote aanzienlijk en gestaag is afgenomen en in de buurt van de referentiewaarde komt. Ook gaat zij na of het tekort boven de referentiewaarde slechts van uitzonderlijke en tijdelijke aard is en dicht bij de referentiewaarde blijft (punt 2). In de maatregelen die leiden tot het besluit over het bestaan van een buitensporig tekort moeten de Commissie en de Raad rekening houden met relevante factoren indien i) de overheidsschuld niet meer bedraagt dan 60 % van het bbp of ii) indien de schuld meer bedraagt dan 60 % van het bbp, maar het tekort in de buurt van 3 % van het bbp ligt en de overschrijding tijdelijk is (punt 4).
Volgens het Verdrag wordt aan het schuldcriterium voldaan als de bruto-overheidsschuld niet hoger is dan 60 % van het bbp, tenzij de verhouding in voldoende mate afneemt en de referentiewaarde in een bevredigend tempo benadert. Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1467/97 (zoals gewijzigd) wordt de schuldquote geacht in voldoende mate af te nemen en de referentiewaarde in een bevredigend tempo te benaderen indien de betrokken lidstaat zijn netto-uitgavenpad in acht neemt 8 zoals dat door de Raad is vastgesteld uit hoofde van de artikelen 17 en 19 van Verordening (EU) nr. 2024/1263. Aangezien de Raad nog geen netto-uitgavenpad voor de lidstaten heeft vastgesteld, kan het schuldcriterium in dit stadium nog niet volledig worden beoordeeld 9 .
10 11 12 13 Bij de beoordeling van het tekortcriterium wordt in dit verslag gekeken naar de lidstaten waarvan de feitelijke tekortquote in 2023 volgens Eurostat of de geplande tekortquote voor 2024, zoals door de lidstaten gerapporteerd aan Eurostat in het kader van de kennisgeving van najaar 2024, meer dan 3 % van het bbp bedraagt en die relevante wijzigingen laten zien vergeleken met de in het voorjaar beschikbare cijfers. Bovendien wordt bij de beoordeling van de naleving van het tekortcriterium ook rekening gehouden met de najaarsprognose 2024 van de Commissie. In dit verslag wordt daarnaast het overheidstekort vergeleken met de investeringsuitgaven van de overheid en worden alle overige relevante factoren in aanmerking genomen, overeenkomstig artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1467/97.
Op basis van de gegevens die Eurostat op 22 oktober 2024 heeft gepubliceerd (zie tabel 1), wordt in het verslag beoordeeld of in Oostenrijk en Finland aan het tekortcriterium is voldaan. Oostenrijk en Finland voorzien namelijk dat hun overheidstekorten in 2024 boven de 3 % van het bbp zullen uitkomen. Deze geplande tekorten voor 2024 vormen derhalve een begin van bewijs van het bestaan van buitensporige tekorten in deze twee lidstaten.
In dit verslag wordt niet ingegaan op de lidstaten die overeenkomstig artikel 126, lid 3, reeds uitvoerig zijn besproken in het verslag van 19 juni 2024, waar volgens de conclusies van de Commissie en de Raad geen buitensporige tekorten bestaan, en waar zich in het najaar vergeleken met de in het voorjaar beschikbare cijfers geen veranderingen hebben voorgedaan die een herbeoordeling van de situatie zouden rechtvaardigen. Deze lidstaten zijn Tsjechië 14 , Estland 15 , Spanje 16 en Slovenië 17 . De mededeling van de Commissie van 26 november 2024 18 bevat een meer gedetailleerde update over deze lidstaten.
Zoals hierboven reeds aangegeven, kan het schuldcriterium in dit stadium nog niet volledig worden beoordeeld volgens de criteria van het nieuwe kader. Voor de gegevens over de bruto-overheidsschuldquote, zie tabel 3.
Tabel 1 — Positie van de lidstaten ten opzichte van de tekort- en schuldreferentiewaarden
Huidig tekort van niet meer dan () / van meer dan () 3 % van het bbp in 2023 | Gepland tekort van niet meer dan () / van meer dan () 3 % van het bbp in 2024 | Schuldquote van niet meer dan () / van meer dan () 60 % van het bbp aan het einde van 2023 | ||
In dit verslag beoordeelde lidstaten | ||||
Oostenrijk | | | | |
Finland | | | | |
Lidstaten die niet in dit verslag zijn opgenomen | ||||
België* | | | | |
Bulgarije | | | | |
Tsjechië*** | | | | |
Denemarken | | | | |
Duitsland | | | | |
Estland*** | | | | |
Ierland | | | | |
Griekenland | | | | |
Spanje*** | | | | |
Frankrijk* | | -§ | | |
Kroatië | | | | |
Italië* | | | | |
Cyprus | | | | |
Letland | | | | |
Litouwen | | | | |
Luxemburg | | | | |
Hongarije* | | | | |
Malta* | | | | |
Nederland | | | | |
Polen* | | | | |
Portugal | | | | |
Roemenië** | | | | |
Slovenië*** | | | | |
Slowakije* | | | | |
Zweden | | | | |
Bron: Eurostat (persbericht 22 oktober 2024 en begrotingskennisgeving najaar 2024). (*) Buitensporigtekortprocedure loopt sinds juli 2024. (**) Buitensporigtekortprocedure loopt sinds april 2020. (***) Geen sprake van een buitensporig tekort en niet in dit verslag besproken, aangezien zich vergeleken met de voor het verslag van 19 juni 2024 beschikbare informatie geen veranderingen hebben voorgedaan die een herbeoordeling van de situatie zouden rechtvaardigen. § Frankrijk heeft geen gepland tekort voor 2024 ingediend bij Eurostat in het kader van de begrotingskennisgeving in het najaar van 2024. | ||||
Oostenrijk kende in 2023 een overheidstekort van 2,6 % van het bbp, terwijl het in Finland 3,0 % van het bbp bedroeg (zie tabel 2).
Beide lidstaten plannen voor 2024 tekorten van meer dan 3 % van het bbp 19 . Meer specifiek bedraagt het voor Oostenrijk geplande tekort voor 2024 3,3 % van het bbp en ligt het dus boven maar dicht bij de referentiewaarde. In de najaarsprognose 2024 van de Europese Commissie wordt echter uitgegaan van een tekort van 3,6 % van het bbp, dus boven en niet dicht bij de referentiewaarde. De voornaamste verschillen tussen beide prognoses houden verband met een combinatie van hogere overheidsuitgaven (sociale uitgaven) en lagere overheidsinkomsten in de prognose van de Commissie.
Voor Finland bedraagt het voor 2024 geplande tekort 3,7 % van het bbp (in de najaarsprognose 2024 van de Europese Commissie wordt uitgegaan van dezelfde waarde); dit ligt het derhalve boven en niet dicht bij de referentiewaarde.
Volgens de najaarsprognose 2024 van de Europese Commissie zal het overheidstekort voor Oostenrijk in 2025 en 2026 naar verwachting hoger blijven dan 3 % van het bbp. Zoals gebruikelijk zijn de prognoses van de Commissie gebaseerd op het huidige beleid. In het geval van Oostenrijk betekent dit dat in de prognose geen rekening wordt gehouden met de begroting voor 2025, aangezien de Oostenrijkse verkiezingscyclus vertraging heeft opgelopen. Aangezien voor Oostenrijk de overschrijding van de referentiewaarde van 3 % in de prognoseperiode tot 2026 naar verwachting zal voortduren, zal het tekort boven de referentiewaarde naar verwachting niet tijdelijk zijn.
Daarentegen wordt momenteel verwacht dat het overheidstekort in Finland in 2025 en 2026 niet boven de referentiewaarde zal uitkomen, en daarom wordt verwacht dat het tekort boven de referentiewaarde tijdelijk zijn.
In beide lidstaten wordt het geplande tekort boven de referentiewaarde onder meer veroorzaakt door de ongunstige macro-economische omstandigheden, namelijk een langdurige en omvangrijke recessie in 2023 en 2024.
In Oostenrijk is het reële bbp in 2023 met 1,0 % gedaald en zal het in 2024 naar verwachting verder dalen met 0,6 %. Bovendien kampt Oostenrijk met de budgettaire gevolgen van de recente overstromingen.
In Finland is het reële bbp in 2023 met 1,2 % gedaald; in 2024 zal dit naar verwachting verder dalen met 0,3 % 20 . Bovendien heeft het verslechterende veiligheidsklimaat in Finland als gevolg van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne gevolgen voor de economie, en daarmee ook voor de overheidsfinanciën.
Op basis van het bovenstaande kunnen de tekorten boven de referentiewaarde voor beide lidstaten als uitzonderlijk worden beschouwd.
Samengevat blijkt uit deze analyse dat deze twee lidstaten (Oostenrijk en Finland) niet voldoen aan het tekortcriterium alvorens eventuele relevante factoren in aanmerking worden genomen:
Tabel 2 — Overheidssaldo
Percentage van het bbp | Begrotingskennisgeving najaar | Najaarsprognose 2024 Europese Commissie | ||||||
2020 | 2021 | 2022 | 2023 | 2024 | 2024 | 2025 | 2026 | |
In dit verslag beoordeelde lidstaten | ||||||||
Oostenrijk | –8,2 | –5,7 | –3,3 | –2,6 | –3,3 | –3,6 | –3,7 | –3,5 |
Finland | –5,5 | –2,7 | –0,2 | –3,0 | –3,7 | –3,7 | –3,0 | –2,5 |
Lidstaten die niet in dit verslag zijn opgenomen | ||||||||
België* | –9,0 | –5,4 | –3,6 | –4,2 | –4,5 | –4,6 | –4,9 | –5,3 |
Bulgarije | –3,8 | –3,9 | –2,9 | –2,0 | –3,0 | –2,6 | –2,8 | –2,8 |
Tsjechië*** | –5,6 | –5,0 | –3,1 | –3,8 | –2,8 | –2,5 | –2,3 | –1,9 |
Denemarken | 0,4 | 4,1 | 3,4 | 3,3 | 1,9 | 2,3 | 1,5 | 0,9 |
Duitsland | –4,4 | –3,2 | –2,1 | –2,6 | –2,4 | –2,2 | –2,0 | –1,8 |
Estland*** | –5,4 | –2,6 | –1,1 | –2,8 | –3,0 | –3,0 | –3,0 | –3,0 |
Ierland | –4,9 | –1,4 | 1,7 | 1,5 | 4,5 | 4,4 | 1,4 | 1,3 |
Griekenland | –9,6 | –6,9 | –2,5 | –1,3 | –1,2 | –0,6 | –0,1 | 0,2 |
Spanje*** | –9,9 | –6,7 | –4,6 | –3,5 | –3,0 | –3,0 | –2,6 | –2,7 |
Frankrijk* | –8,9 | –6,6 | –4,7 | –5,5 | –§ | –6,2 | –5,3 | –5,4 |
Kroatië | –7,2 | –2,6 | 0,1 | –0,9 | –2,6 | –2,1 | –2,1 | –1,9 |
Italië* | –9,4 | –8,9 | –8,1 | –7,2 | –3,8 | –3,8 | –3,4 | –2,9 |
Cyprus | –5,6 | –1,6 | 2,6 | 2,0 | 3,7 | 3,5 | 2,7 | 2,7 |
Letland | –4,1 | –7,2 | –4,9 | –2,4 | –2,9 | –2,8 | –3,2 | –3,2 |
Litouwen | –6,3 | –1,1 | –0,7 | –0,7 | –2,9 | –2,0 | –2,4 | –2,6 |
Luxemburg | –3,1 | 1,0 | 0,2 | –0,7 | –1,2 | –0,6 | –0,8 | –0,6 |
Hongarije* | –7,5 | –7,1 | –6,2 | –6,7 | –4,5 | –5,4 | –4,6 | –4,1 |
Malta* | –8,7 | –7,0 | –5,2 | –4,5 | –4,0 | –4,0 | –3,5 | –3,1 |
Nederland | –3,6 | –2,2 | 0,0 | –0,4 | –1,6 | –0,2 | –1,9 | –2,4 |
Polen* | –6,9 | –1,7 | –3,4 | –5,3 | –5,7 | –5,8 | –5,6 | –5,3 |
Portugal | –5,8 | –2,8 | –0,3 | 1,2 | 0,3 | 0,6 | 0,4 | 0,3 |
Roemenië** | –9,2 | –7,1 | –6,4 | –6,5 | –7,0 | –8,0 | –7,9 | –7,9 |
Slovenië*** | –7,7 | –4,6 | –3,0 | –2,6 | –2,9 | –2,4 | –2,1 | –2,1 |
Slowakije* | –5,3 | –5,1 | –1,7 | –5,2 | –5,9 | –5,8 | –4,7 | –4,1 |
Zweden | –3,2 | –0,1 | 1,0 | –0,6 | –1,7 | –1,9 | –1,4 | –0,3 |
Bron: Eurostat (gegevens van 2020 tot en met 2023 en begrotingskennisgeving 2024) en najaarsprognose 2024 van de Europese Commissie (gegevens voor 2024, 2025 en 2026). (*) Buitensporigtekortprocedure loopt sinds juli 2024. (**) Buitensporigtekortprocedure loopt sinds april 2020. (***) Geen sprake van een buitensporig tekort en niet in dit verslag besproken, aangezien zich vergeleken met de voor het verslag van 19 juni 2024 beschikbare informatie geen relevante veranderingen hebben voorgedaan. § Frankrijk heeft geen gepland tekort voor 2024 ingediend bij Eurostat in het kader van de begrotingskennisgeving in het najaar van 2024. |
In zowel Oostenrijk als Finland bedroeg de bruto-overheidsschuld eind 2023 meer dan 60 % van het bbp, en in beide gevallen steeg de overheidsschuldquote in 2023 ten opzichte van het voorgaande jaar. Bovendien zal de schuldquote volgens de najaarsprognose 2024 van de Europese Commissie voor beide lidstaten naar verwachting tot 2026 blijven stijgen.
Tabel 3 — Overheidsschuld
Percentage van het bbp | Begrotingskennisgeving najaar | Najaarsprognose 2024 Europese Commissie | ||||||
2020 | 2021 | 2022 | 2023 | 2024 | 2024 | 2025 | 2026 | |
In dit verslag beoordeelde lidstaten | ||||||||
Oostenrijk | 83,2 | 82,4 | 78,4 | 78,6 | 79,3 | 79,5 | 80,8 | 81,8 |
Finland | 75,4 | 73,2 | 74,0 | 77,1 | 81,7 | 82,6 | 84,7 | 85,3 |
Lidstaten die niet in dit verslag zijn opgenomen | ||||||||
België | 111,2 | 108,4 | 102,6 | 103,1 | 103,4 | 103,4 | 105,1 | 107,2 |
Bulgarije | 24,4 | 23,8 | 22,5 | 22,9 | 24,9 | 24,5 | 23,1 | 24,5 |
Tsjechië*** | 36,9 | 40,7 | 42,5 | 42,4 | 44,1 | 43,4 | 44,4 | 44,8 |
Denemarken | 46,3 | 40,5 | 34,1 | 33,6 | 32,8 | 31,0 | 29,3 | 28,3 |
Duitsland | 68,0 | 68,1 | 65,0 | 62,9 | 63,4 | 63,0 | 63,2 | 62,8 |
Estland*** | 19,1 | 18,4 | 19,1 | 20,2 | 23,3 | 23,2 | 24,2 | 25,5 |
Ierland | 57,0 | 52,6 | 43,1 | 43,3 | 41,4 | 41,6 | 38,3 | 36,8 |
Griekenland | 209,4 | 197,3 | 177,0 | 163,9 | 153,6 | 153,1 | 146,8 | 142,7 |
Spanje*** | 119,3 | 115,7 | 109,5 | 105,1 | 102,3 | 102,3 | 101,3 | 101,1 |
Frankrijk | 114,8 | 112,7 | 111,2 | 109,9 | – | 112,7 | 115,3 | 117,1 |
Kroatië | 86,5 | 78,2 | 68,5 | 61,8 | 58,9 | 57,3 | 56,0 | 56,0 |
Italië | 154,3 | 145,7 | 138,3 | 134,8 | 135,8 | 136,6 | 138,2 | 139,3 |
Cyprus | 113,6 | 96,5 | 81,0 | 73,6 | 65,2 | 66,4 | 61,4 | 56,7 |
Letland | 44,0 | 45,9 | 44,4 | 45,0 | 45,2 | 48,1 | 50,3 | 51,6 |
Litouwen | 45,9 | 43,3 | 38,1 | 37,3 | 39,4 | 38,3 | 41,0 | 44,6 |
Luxemburg | 24,5 | 24,4 | 24,6 | 25,5 | 27,5 | 27,5 | 27,6 | 27,5 |
Hongarije | 78,7 | 76,2 | 73,8 | 73,4 | 73,2 | 74,5 | 74,5 | 73,8 |
Malta | 48,7 | 49,6 | 49,4 | 47,4 | 49,2 | 49,8 | 50,4 | 50,2 |
Nederland | 53,3 | 50,4 | 48,3 | 45,1 | 44,2 | 43,3 | 44,3 | 46,6 |
Polen | 56,6 | 53,0 | 48,8 | 49,7 | 54,6 | 54,7 | 58,9 | 62,4 |
Portugal | 134,1 | 123,9 | 111,2 | 97,9 | 94,5 | 95,7 | 92,9 | 90,5 |
Roemenië | 46,6 | 48,3 | 47,9 | 48,9 | 51,3 | 52,2 | 56,1 | 59,7 |
Slovenië*** | 80,2 | 74,8 | 72,7 | 68,4 | 67,4 | 67,1 | 64,4 | 63,1 |
Slowakije | 58,4 | 60,2 | 57,7 | 56,1 | 58,6 | 58,9 | 59,8 | 61,8 |
Zweden | 40,1 | 36,7 | 33,6 | 31,5 | 33,0 | 32,8 | 32,7 | 31,7 |
Bron: Eurostat (gegevens van 2020 tot en met 2023 en begrotingskennisgeving 2024) en najaarsprognose 2024 van de Europese Commissie (gegevens voor 2024, 2025 en 2026). (*) Buitensporigtekortprocedure loopt sinds juli 2024. (**) Buitensporigtekortprocedure loopt sinds 2020. (***) Geen sprake van een buitensporig tekort en niet in dit verslag besproken, aangezien zich vergeleken met de voor het verslag van 19 juni 2024 beschikbare informatie geen relevante veranderingen hebben voorgedaan. § Frankrijk heeft geen geplande schuld voor 2024 ingediend bij Eurostat in het kader van de begrotingskennisgeving in het najaar van 2024. |
In artikel 126, lid 3, van het Verdrag is bepaald dat er in dit verslag voor elke lidstaat “tevens rekening mee [wordt] gehouden of het overheidstekort groter is dan de investeringsuitgaven van de overheid en [dat] alle andere relevante factoren in aanmerking [worden] genomen, met inbegrip van de economische en budgettaire situatie van de lidstaat op middellange termijn”.
Deze factoren worden nader toegelicht in artikel 2, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1467/97, zoals gewijzigd, en verwijzen naar:
a) de schuldpositie op middellange termijn, d.w.z. de omvang van de schuldproblemen, de ontwikkeling van de schuldenpositie van de overheid en de financiering ervan, en de bijbehorende risicofactoren en dan met name de looptijdstructuur, de valutasamenstelling van de schuld en voorwaardelijke verplichtingen, met inbegrip van eventuele impliciete verplichtingen die verband houden met de vergrijzing en de particuliere schuld;
b) de begrotingssituatie op middellange termijn, waaronder met name de omvang van de werkelijke jaarlijkse en cumulatieve afwijking van het door de Raad vastgestelde netto-uitgavenpad, zoals vastgesteld op basis van de controlerekening;
c) de economische situatie op middellange termijn, waaronder potentiële groei, de inflatieontwikkelingen en de conjuncturele ontwikkelingen, vergeleken met de aannames die ten grondslag liggen aan het door de Raad vastgestelde netto-uitgavenpad;
d) de uitvoering van hervormingen en investeringen, waaronder met name begrepen beleid ter voorkoming en correctie van buitensporige macro-economische onevenwichtigheden en beleid voor de uitvoering van de gemeenschappelijke strategie voor groei en werkgelegenheid van de Unie, waaronder beleid dat door de herstel- en veerkrachtfaciliteit (RRF) wordt ondersteund, en de algehele kwaliteit van de overheidsfinanciën, waaronder met name de doeltreffendheid van nationale begrotingskaders;
e) gestegen overheidsinvesteringen in defensie, indien daarvan sprake is, ook rekening houdend met moment van boeking van uitgaven voor militair materieel.
Meer specifiek is de toename van overheidsinvesteringen in defensie als gevolg van de hervorming van het kader voor economisch bestuur opgenomen bij de relevante factoren.
Artikel 2, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1467/97 bepaalt ook dat “terdege rekening moet worden gehouden met “alle andere factoren die naar het oordeel van de betrokken lidstaat relevant zijn om de naleving van de tekort- en schuldcriteria uitvoerig te kunnen beoordelen, welke factoren die lidstaat aan de Raad en de Commissie kenbaar heeft gemaakt”. Bovendien wordt, in overeenstemming met artikel 2, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1467/97 de aanwezigheid van aanzienlijke uitdagingen op het gebied van de overheidsschuld beschouwd als een belangrijke verzwarende factor.
Wat betreft de beoordeling van de naleving van het tekortcriterium is daarnaast in artikel 2, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad bepaald dat de Raad en de Commissie bij de stappen die leiden tot het besluit over het bestaan van een buitensporig tekort, rekening kunnen houden met de relevante factoren, maar alleen wanneer:
a)de overheidsschuldquote niet hoger is dan de referentiewaarde van 60 %,
of
b)de overheidsschuldquote wel hoger is dan de referentiewaarde van 60 %, maar er wordt voldaan aan een tweeledige voorwaarde, namelijk dat het tekort dicht bij de referentiewaarde blijft en dat de overschrijding van de referentiewaarde tijdelijk is.
Voor beide in dit verslag genoemde lidstaten overschrijdt de schuldquote de referentiewaarde van 60 % van het bbp. Bovendien is noch in Oostenrijk, noch in Finland aan de tweeledige voorwaarde voldaan.
Voor Oostenrijk ligt de geplande tekortquote voor 2024 niet dicht bij 3 % van het bbp en is de overschrijding van de referentiewaarde niet tijdelijk. Daarentegen ligt het voor Finland geplande tekort voor 2024 niet dicht bij 3 % van het bbp, maar is de overschrijding van de referentiewaarde tijdelijk, aangezien het tekort volgens de prognoses van de Commissie vanaf 2025 gedurende de prognoseperiode niet hoger zal zijn dan 3 % van het bbp.
Bijgevolg kunnen de Raad en de Commissie voor Oostenrijk en Finland geen rekening houden met relevante factoren bij de daaropvolgende stappen die leiden tot het besluit over het bestaan van een buitensporig tekort (leden 5 en 6 van artikel 126 VWEU). Volgens vaste praktijk en conform artikel 2, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad worden de relevante factoren echter in dit verslag nog steeds besproken voor elk van de twee lidstaten.
4.1.Horizontale relevante factoren
De economie van de EU heeft de afgelopen jaren een reeks enorme schokken te verduren gekregen. De COVID-19-crisis veroorzaakte wereldwijde verstoringen aan de aanbodzijde toen tijdens de sterke opleving na de pandemie de vraag sterk toenam. De stijging van de energieprijzen die al in 2021 was ingezet, werd versterkt door de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne, waarbij de economische gevolgen per lidstaat verschilden, afhankelijk van de nabijheid van de oorlogsregio, de structuur van de energiemarkten en de aanvoerroutes, en de structuur van de handelsbetrekkingen van een lidstaat. De GICP-inflatie liep in oktober 2022 in de EU op tot boven de tien procent, waarbij de inflatie in Midden- en Oost-Europa onmiskenbaar het hoogst was. Dit leidde tot een forse aantasting van de koopkracht van huishoudens en een verschuiving in het consumentenvertrouwen. Deze factoren speelden, naast de COVID-19-steun en de noodmaatregelen ter ondersteuning van de energievoorziening, een rol in de begrotingsontwikkelingen van de lidstaten, via bv. automatische indexeringsmechanismen, verhoogde uitgaven voor defensie en grensbewaking.
De economische activiteit in de EU stagneerde in 2023 over het algemeen, met een groei van het bbp die vertraagde tot 0,4 % in 2023 als gevolg van een zwakke binnenlandse vraag en weinig steun van buitenaf. In het eerste kwartaal van 2024 begon de economie van de EU weer te groeien. De expansie zette zich gedurende het tweede en derde kwartaal in een gematigd, maar gestaag tempo voort, terwijl de inflatiedruk verder afnam. Ondanks de toegenomen onzekerheid lijken de voorwaarden voor een lichte versnelling van de binnenlandse vraag aanwezig. De toenemende risico’s in verband met klimaatverandering drukken de vooruitzichten ook. In een steeds problematischere geopolitieke context heeft het conflict in het Midden-Oosten de neerwaartse risico’s voor de EU en de wereldeconomie verder doen toenemen. Ondertussen is de inflatie verder gedaald, van 9,2 % in 2022 tot 6,4 % in 2023. Volgens de najaarsprognose 2024 van de Europese Commissie zal de reële bbp-groei in de EU in 2024 op 0,9 % uitkomen en zal de inflatie nog sneller dalen dan in 2023, zodat de nominale inflatie in 2024 zal uitkomen op 2,6 %.
De daling van het overheidstekort in de EU kwam tot stilstand in 2023, toen de economische activiteit verzwakte. Na een aanzienlijke daling in 2021 en 2022 ten opzichte van de zeer hoge niveaus in 2020 steeg het overheidstekort van het EU-aggregaat in 2023 marginaal tot 3,5 % van het bbp. In 2024 zal het tekort naar verwachting 3,1 % van het bbp bedragen.
Aan het einde van 2023 bedroeg de overheidsschuldquote in de EU 82,1 % (tegenover 83,9 % aan het einde van 2022), ongeveer 9 procentpunt lager dan het hoogste punt van 91,2 % aan het einde van 2020. Zij blijft echter ongeveer 3 procentpunt boven het niveau van voor het COVID-19-tijdperk. Volgens de najaarsprognose 2024 van de Europese Commissie zal de schuldquote in 2024 naar verwachting uitkomen op 82,4 % van het bbp.
Na een aanzienlijke expansie (ongeveer 3 % van het bbp) in de periode 2020-2023 zal de begrotingskoers 21 in 2024 naar verwachting contractief zijn en bijna 0,5 % van het bbp bedragen. De contractieve koers dit jaar is het gevolg van de afbouw van grote subsidies ter ondersteuning van particuliere investeringen en iets lagere uit de EU-begroting gefinancierde uitgaven (mede als gevolg van het einde van de uitgaven uit hoofde van het MFK 2014-2020). Uit de nationale begrotingen gefinancierde overheidsinvesteringen blijven evenwel een expansieve bijdrage leveren.
4.2.Landspecifieke relevante factoren
In dit punt worden de landspecifieke relevante factoren beoordeeld voor de twee lidstaten waarop dit verslag betrekking heeft. Tot deze factoren behoren onder meer de macro-economische vooruitzichten op middellange termijn, de begrotingssituatie op middellange termijn (met inbegrip van overheidsinvesteringen; zie tabel 4), de schuldpositie op middellange termijn, de algehele kwaliteit van de overheidsfinanciën, de uitvoering van hervormingen en investeringen (waaronder met name beleid ter voorkoming en correctie van buitensporige macro-economische onevenwichtigheden en beleid voor de uitvoering van de gemeenschappelijke strategie voor groei en werkgelegenheid van de Unie, waaronder beleid dat door de herstel- en veerkrachtfaciliteit wordt ondersteund), de verhoging van de overheidsinvesteringen in defensie, en andere relevante factoren die door elke lidstaat naar voren worden gebracht.
Wat de stijging van de overheidsinvesteringen in defensie betreft, wordt in dit verslag de uitsplitsing van de overheidsuitgaven gebruikt die is gebaseerd op definities van de nationale rekeningen met betrekking tot de classificatie van overheidsfuncties (COFOG) voor defensiedoeleinden. Omdat COFOG-gegevens echter met enige vertraging beschikbaar komen, zijn ze momenteel slechts tot 2022 beschikbaar. Door de lidstaten zijn aanvullende informatie en voorlopige ramingen over uitgaven en/of investeringen in defensie voor 2023 en 2024 verstrekt, mede in het kader van de BTP-kennisgevingen van oktober 2024, die staan vermeld in de landspecifieke hoofdstukken.
Terwijl de landspecifieke hoofdstukken verwijzen naar belangrijke informatie over de macro-economische situatie op middellange termijn, inclusief over de bijdragen aan de groei, en over de begrotingssituaties en schuldposities op middellange termijn, worden de macro-economische en budgettaire vooruitzichten nader toegelicht in de najaarsprognose 2024 van de Europese Commissie.
Tabel 4 — Overheidsinvesteringen
Percentage van het bbp | Najaarsprognose 2024 Europese Commissie | ||||||
2020 | 2021 | 2022 | 2023 | 2024 | 2025 | 2026 | |
In dit verslag beoordeelde lidstaten | |||||||
Oostenrijk | 3,3 | 3,6 | 3,5 | 3,7 | 3,7 | 3,8 | 3,8 |
Finland | 4,9 | 4,2 | 4,1 | 4,0 | 4,3 | 4,8 | 4,6 |
Lidstaten die niet in dit verslag zijn opgenomen | |||||||
België | 2,8 | 2,8 | 2,7 | 2,8 | 3,1 | 2,9 | 2,9 |
Bulgarije | 3,3 | 2,7 | 2,3 | 3,8 | 3,3 | 3,6 | 3,4 |
Tsjechië | 4,7 | 4,6 | 4,5 | 4,9 | 4,7 | 4,9 | 4,6 |
Denemarken | 3,6 | 3,2 | 3,0 | 3,1 | 3,2 | 3,3 | 3,3 |
Duitsland | 3,0 | 2,9 | 2,8 | 2,8 | 3,0 | 3,0 | 3,0 |
Estland | 5,8 | 5,8 | 5,4 | 6,6 | 7,3 | 8,1 | 8,5 |
Ierland | 2,3 | 2,0 | 2,0 | 2,3 | 2,5 | 2,9 | 3,0 |
Griekenland | 3,1 | 3,6 | 3,7 | 3,9 | 4,9 | 4,5 | 3,9 |
Spanje | 2,6 | 2,7 | 2,7 | 3,0 | 3,0 | 3,1 | 3,2 |
Frankrijk | 4,2 | 4,1 | 4,2 | 4,3 | 4,3 | 4,2 | 4,1 |
Kroatië | 5,6 | 4,8 | 4,0 | 5,6 | 5,7 | 5,9 | 5,8 |
Italië | 2,6 | 2,8 | 2,6 | 3,2 | 3,5 | 3,8 | 3,7 |
Cyprus | 2,9 | 2,7 | 2,4 | 3,1 | 2,9 | 2,9 | 2,7 |
Letland | 5,9 | 5,6 | 4,5 | 5,6 | 5,3 | 6,2 | 6,1 |
Litouwen | 4,5 | 3,2 | 3,2 | 4,2 | 3,9 | 4,1 | 3,7 |
Luxemburg | 4,7 | 4,1 | 4,2 | 4,7 | 4,7 | 4,9 | 4,7 |
Hongarije | 6,4 | 6,2 | 5,3 | 5,1 | 4,4 | 4,8 | 5,0 |
Malta | 3,7 | 3,7 | 3,2 | 3,5 | 4,1 | 3,8 | 3,8 |
Nederland | 3,6 | 3,4 | 3,2 | 3,1 | 3,1 | 3,1 | 3,2 |
Polen | 4,4 | 4,1 | 3,8 | 5,1 | 5,0 | 5,0 | 5,2 |
Portugal | 2,3 | 2,6 | 2,4 | 2,6 | 3,1 | 3,2 | 3,5 |
Roemenië | 4,4 | 4,1 | 4,4 | 5,4 | 5,7 | 6,1 | 6,6 |
Slovenië | 4,1 | 4,7 | 5,5 | 5,2 | 5,2 | 5,1 | 5,1 |
Slowakije | 3,4 | 3,0 | 3,1 | 3,6 | 3,7 | 4,6 | 4,2 |
Zweden | 5,4 | 5,0 | 5,1 | 5,2 | 5,4 | 5,4 | 5,6 |
Bron: Eurostat en najaarsprognose 2024 van de Europese Commissie. |
4.2.1.OOSTENRIJK
Macro-economische situatie op middellange termijn: in 2023 drukten de stijgende energiekosten, de hoge inflatie en de verslechterende financieringsvoorwaarden de particuliere consumptie; ook deden zij de investeringen dalen. Als gevolg daarvan nam het reële bbp met 1 % af. De krimp in 2024 zal naar verwachting vooral worden veroorzaakt door een afname van de investeringen en de uitvoer. Bovendien blijft de zwakke particuliere consumptie een rem zetten op de groei. De bouwsector kende — na vele jaren van sterke groei — in 2023 en 2024 een sterke terugval. Verwacht wordt echter dat de particuliere consumptie in de komende tijd weer zal aantrekken als gevolg van aanzienlijke stijgingen van de reële lonen. De investeringen en de uitvoer zullen zich naar verwachting herstellen dankzij dalende rentetarieven en energiekosten en een sterkere buitenlandse vraag vanuit de buurlanden van Oostenrijk.
Begrotingssituatie op middellange termijn, met inbegrip van investeringen: de overheidsschuld beliep in 2023 2,6 % van het bbp. In de najaarsprognose 2024 van de Europese Commissie wordt deze geraamd op 3,6 % in 2024, 3,7 % in 2025 en 3,5 % in 2026. De overheidsinvesteringen bedroegen 3,6 % van het bbp in 2021 en 3,5 % in 2022, en stegen in 2023 licht tot 3,7 %. Zij zullen naar verwachting in 2024 verder stijgen tot 3,7 % van het bbp en in 2025 en 2026 nog enigszins toenemen tot 3,8 %, waarmee zij sinds 2022 hoger zijn dan het overheidstekort.
De begrotingskoers in Oostenrijk was in 2023 neutraal. In datzelfde jaar leverden de nationaal gefinancierde netto primaire lopende uitgaven een expansieve bijdrage van 0,4 % van het bbp aan de begrotingskoers. Volgens de najaarsprognose 2024 van de Europese Commissie zal de begrotingskoers in 2024 naar verwachting expansief zijn met 0,6 % van het bbp, met een bijdrage van de netto nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven van 0,6 % van het bbp, alvorens in 2025 contractief te worden met 0,2 % van het bbp, wanneer de netto nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven naar verwachting 0,1 % van het bbp zullen bijdragen.
Uitdagingen op het gebied van schuld en schuldpositie op middellange termijn: de overheidsschuld daalde van 83,2 % van het bbp aan het einde van 2020 tot 82,4 % aan het einde van 2021 en tot 78,4 % in 2022. In 2023 nam de schuld marginaal toe tot 78,6 % van het bbp. De schuldquote zal naar verwachting verder stijgen tot 79,5 % van het bbp aan het einde van 2024, tot 80,8 % in 2025 en tot 81,8 % aan het einde van 2026.
Al met al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op hoge risico’s op de middellange termijn. Volgens de basisscenarioprognose over tien jaar zou de overheidsschuldquote blijven stijgen tot circa 98 % van het bbp in 2035 22 . Het basislijn-schuldtraject is gevoelig voor macro-economische schokken. Volgens de stochastische prognoses, die de meest uiteenlopende mogelijke tijdelijke schokken op macro-economische variabelen simuleren, is de kans groot dat de schuldquote in 2029 hoger zal zijn dan in 2024. Voor een algemene beoordeling van de schuldhoudbaarheid moeten andere factoren in aanmerking worden genomen. Enerzijds zijn er risicoverhogende factoren, zoals de recente rentestijging en het feit dat circa 60 % van de overheidsschuld in handen is van niet-ingezetenen. Daarnaast zijn sommige risico’s van voorwaardelijke verplichtingen te herleiden tot de particuliere sector, onder meer door de mogelijke opvraging van overheidsgaranties. Hoewel de kapitalisatie van Oostenrijkse banken de afgelopen jaren is verbeterd, hebben de grootste banken nog steeds lagere kapitaalbuffers dan hun tegenhangers in de eurozone. Anderzijds zijn er risicobeperkende factoren, zoals de langere looptijd van de schuld in de afgelopen jaren en het grote aandeel van de in euro luidende schuld. Daarnaast zullen ook de structurele hervormingen en investeringen in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit, indien deze volledig worden uitgevoerd, de komende jaren een positief effect hebben op de groei van het bbp. De hervormingen en investeringen die in het herstel- en veerkrachtplan van Oostenrijk zijn opgenomen, worden inmiddels uitgevoerd. De tijdige voltooiing ervan vereist echter meer inspanningen.
Nationaal begrotingskader: Oostenrijk is een van de vijf lidstaten met twee onafhankelijke begrotingsinstellingen, het WIFO en de Fiskalrat. De eerste is een gerenommeerde onderzoeksinstelling die de macro-economische prognoses levert die ten grondslag liggen aan de begrotingsplanning van de regering. De tweede controleert hoofdzakelijk zowel vooraf als achteraf de naleving van de nationale en EU-begrotingsregels, waarvan tweemaal per jaar verslag wordt gedaan. Zijn beoordeling van de begrotingsprognose vindt pas plaats na goedkeuring van de begroting door het parlement. Daarnaast publiceert de Fiskalrat aanbevelingen over het begrotingsbeleid en de budgettaire koers voor de middellange termijn.
Meer overheidsinvesteringen in defensie: volgens de door Eurostat gepubliceerde COFOG-gegevens bedroegen de totale overheidsuitgaven voor defensie in 2022 0,6 % van het bbp. Hiervan namen de overheidsinvesteringen in defensie in 2022 0,1 % van het bbp voor hun rekening, even hoog als in 2019. Volgens de door de Oostenrijkse autoriteiten verstrekte informatie zullen de totale defensie-uitgaven in 2024 naar verwachting met 0,14 % van het bbp stijgen; de autoriteiten hebben geen uitsplitsing verstrekt van de investeringen en andere uitgaven.
Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: op 30 oktober 2024 verstrekte Oostenrijk aanvullende, niet reeds hierboven vermelde relevante factoren, namelijk de effecten van de zware overstromingen in september 2024. Oostenrijk schatte de door de overstromingen veroorzaakte schade op ongeveer 0,5 % van het bbp, met een direct begrotingseffect van ongeveer 0,1 % van het bbp in 2024 (opgenomen in het geplande tekort) en een vergelijkbaar bedrag in 2025. De Oostenrijkse autoriteiten hebben bovendien aangevoerd dat de twee opeenvolgende jaren van recessie waarmee Oostenrijk momenteel te maken heeft, de inwerkingstelling van de nationale ontsnappingsclausule in het kader van de nieuwe begrotingsregels van de EU rechtvaardigen.
4.2.2. FINLAND
Macro-economische situatie op middellange termijn: het reële bbp is in 2023 met 1,2 % gekrompen omdat prijs- en rentestijgingen de consumptie en met name de investeringen in het gedrang brachten. Verwacht wordt dat de output in 2024 verder zal dalen (met 0,3 %) en vervolgens in 2025 en 2026 opnieuw zal stijgen, aangezien de binnenlandse en buitenlandse vraag naar verwachting weer zullen aantrekken (met respectievelijk 1,5 % en 1,6 %). De daling van het bbp in 2024 zal naar verwachting voornamelijk veroorzaakt worden door een langdurige krimp van de bouwsector en een daling in de uitvoer van goederen.
Begrotingssituatie op middellange termijn, met inbegrip van investeringen: het overheidstekort daalde van 2,7 % van het bbp in 2021 naar 0,2 % van het bbp in 2022, om daarna te stijgen naar 3,0 % in 2023. Naar verwachting zal het 3,7 % bedragen in 2024, 3,0 % in 2025 en 2,5 % in 2026. De overheidsinvesteringen bedroegen 4,2 % van het bbp in 2021 en 4,1 % in 2022, en daalden opnieuw licht in 2023, tot 4,0 %. Zij zullen naar verwachting toenemen tot 4,3 % van het bbp in 2024 en tot 4,8 % van het bbp in 2025, alvorens marginaal te dalen tot 4,6 % in 2026, waarmee zij hoger zijn dan het overheidstekort in 2021.
In 2023 was de begrotingskoers in Finland expansief, met 1,7 % van het bbp. In datzelfde jaar leverden de nationaal gefinancierde netto primaire lopende uitgaven een expansieve bijdrage van 1,6 % van het bbp aan de begrotingskoers. Volgens de najaarsprognose 2024 van de Europese Commissie zal de begrotingskoers in 2024 naar verwachting expansief zijn met 0,7 % van het bbp, met een expansieve bijdrage van 0,6 % van het bbp van de netto nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven. Tot slot zal de begrotingskoers in 2025 naar verwachting contractief zijn met 0,7 % van het bbp, waaraan de nationaal gefinancierde netto primaire lopende uitgaven naar verwachting met 1,2 % van het bbp zullen bijdragen.
Op 10 oktober 2024 heeft Finland zijn eerste budgettair-structureel plan voor de middellange termijn ingediend, overeenkomstig Verordening (EU) 2024/1263. De Commissie heeft dat plan beoordeeld en heeft op dezelfde dag als dit verslag een aanbeveling aangenomen voor een aanbeveling van de Raad tot vaststelling van het netto-uitgavenpad voor Finland en tot goedkeuring van de hervormings- en investeringstoezeggingen die ten grondslag liggen aan een verlenging van de aanpassingsperiode 23 .
Uitdagingen op het gebied van schuld en schuldpositie op middellange termijn: de overheidsschuld daalde van 75,4 % van het bbp aan het einde van 2020 tot 73,2 % aan het einde van 2021, en steeg daarna geleidelijk tot 74,0 % van het bbp aan het einde van 2022 en tot 77,1 % van het bbp aan het einde van 2023. Zij zal naar verwachting stijgen tot 82,6 % van het bbp aan het einde van 2024, tot 84,7 % in 2025 en tot 85,3 % van het bbp aan het einde van 2026.
Al met al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op hoge risico’s op de middellange termijn. Volgens de basisscenarioprognose over tien jaar zou de overheidsschuldquote blijven stijgen tot circa 97 % van het bbp in 2035 24 . Het basislijn-schuldtraject is gevoelig voor macro-economische schokken. Volgens de stochastische prognoses, die de meest uiteenlopende mogelijke tijdelijke schokken op macro-economische variabelen simuleren, is de kans groot dat de schuldquote in 2029 hoger zal zijn dan in 2024. Voor een algemene beoordeling van de schuldhoudbaarheid moeten andere factoren in aanmerking worden genomen. Enerzijds zijn er risicoverhogende factoren, zoals de recente rentestijging, het aandeel van de kortlopende overheidsschuld, en risico’s verbonden met de vastgoed- en de huizenmarkt. Anderzijds zijn er risicobeperkende factoren, zoals de langere looptijd van de schuld in de afgelopen jaren, de relatief stabiele financieringsbronnen (met een gediversifieerde en brede investeerdersbasis) en het zeer grote aandeel van de in euro luidende schuld. Daarnaast zullen ook de structurele hervormingen en investeringen in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit, indien deze volledig worden uitgevoerd, de komende jaren een positief effect hebben op de groei van het bbp. De hervormingen en investeringen die in het herstel- en veerkrachtplan van Finland zijn opgenomen, worden inmiddels uitgevoerd, maar voor een tijdige voltooiing zijn verhoogde inspanningen nodig.
Nationaal begrotingskader: de nationale rekenkamer van Finland (NAOF) is een nationaal orgaan dat moet waarborgen dat overheidsmiddelen op kosteneffectieve wijze en conform de wet- en regelgeving worden gebruikt. De NAOF is betrokken bij het algemene begrotingsplan voor de overheid van het parlement, dat deel uitmaakt van het nationale begrotingskader voor de middellange termijn, en brengt tweemaal per jaar verslag uit over de naleving door de overheid van nationale en Europese begrotingsregels, maar is niet betrokken bij de inwerkingstelling van ontsnappingsclausules. In geval van afwijkingen moet het ministerie van Financiën de corrigerende maatregelen die het neemt openbaar maken. De NAOF beoordeelt ook de macro-economische en begrotingsprognoses van de regering.
Meer overheidsinvesteringen in defensie: volgens de door Eurostat gepubliceerde COFOG-gegevens bedroegen de totale overheidsuitgaven voor defensie in 2022 1,3 % van het bbp. Hiervan namen de overheidsinvesteringen in defensie in 2022 0,3 % van het bbp voor hun rekening, een stijging van 0,1 procentpunt ten opzichte van 2019. Volgens ramingen van Finland zouden de defensiegerelateerde investeringen in 2024 met ongeveer 0,5 % van het bbp toenemen, als gevolg van aanzienlijke defensiegerelateerde investeringen en investeringen in vervangend defensiematerieel vanwege de hulp aan Oekraïne; volgens Finland is de statistische verwerking van deze uitgaven echter nog gaande en zal een deel van deze investeringen, hoewel zij vergelijkbaar zijn met defensie, waarschijnlijk in een andere COFOG-afdeling worden opgenomen (met name “openbare orde en veiligheid”). Volgens de door Finland verstrekte informatie zouden de investeringen in defensie in 2025 verder stijgen met 0,4 %.
Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: op 30 oktober 2024 heeft Finland aanvullende relevante factoren verstrekt die hierboven niet zijn vermeld, namelijk de aanvullende budgettaire consolidatiemaatregelen waartoe de regering in het voorjaar van 2024 heeft besloten, ten belope van 1 % van het bbp. Daarnaast hebben de autoriteiten toegelicht dat de bijdrage van de werkloosheidspremies met ingang van 2024 met 1,4 miljard EUR of 0,5 % van het bbp is verlaagd, omdat volgens de prognoses het conjuncturele bufferfonds van het werkgelegenheidsfonds anders de wettelijk vastgestelde limiet zou hebben overschreden. Tot slot hebben de Finse autoriteiten, onder verwijzing naar de gevolgen van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne, bevestigd dat zij voornemens zijn om te verzoeken om inwerkingstelling van de nationale ontsnappingsclausule in het kader van de nieuwe begrotingsregels van de EU.
Oostenrijk had in 2023 een overheidstekort dat de referentiewaarde van 3 % van het bbp niet overschreed. In het kader van de begrotingskennisgeving van het najaar van 2024 meldde het echter aan Eurostat een gepland tekort voor 2024 dat hoger maar dicht bij 3 % van het bbp ligt. Volgens de najaarsprognose 2024 van de Europese Commissie zal het tekort voor 2024 naar verwachting boven en niet dicht bij 3 % van het bbp liggen.
Finland had in 2023 een overheidstekort dat de referentiewaarde niet overschreed, maar meldde in het kader van de begrotingskennisgeving in het najaar van 2024 aan Eurostat wel een gepland tekort voor 2024 dat boven en niet dicht bij 3 % van het bbp ligt; ook volgens de prognoses van de Commissie zal het tekort in 2024 boven en niet dicht bij 3 % van het bbp liggen.
Volgens de najaarsprognose 2024 van de Commissie zal het overheidstekort in Oostenrijk gedurende de prognoseperiode tot 2026 duidelijk hoger liggen dan 3 % van het bbp. Zoals gebruikelijk zijn de prognoses van de Commissie gebaseerd op het huidige beleid. Voor Oostenrijk wordt in de prognoses geen rekening gehouden met de begroting voor 2025, aangezien de Oostenrijkse verkiezingscyclus vertraging heeft opgelopen. Op basis hiervan wordt geoordeeld dat het tekort boven de referentiewaarde voor Oostenrijk niet tijdelijk is.
Voor Finland blijkt uit de prognoses van de Commissie dat het overheidstekort in 2025 (en 2026) waarschijnlijk de referentiewaarde niet zal overschrijden, zodat het huidige tekort boven de referentiewaarde geacht wordt tijdelijk te zijn.
In beide lidstaten houdt het geplande tekort boven de referentiewaarde verband met ongunstige macro-economische omstandigheden: in beide gevallen is het reële bbp in 2023 en 2024 hierdoor aanzienlijk gekrompen, zodat het geplande tekort boven de referentiewaarde als uitzonderlijk kan worden beschouwd.
Samengevat blijkt uit deze analyse dat deze twee lidstaten niet voldoen aan het tekortcriterium alvorens eventuele relevante factoren in aanmerking worden genomen.
In beide lidstaten overschrijdt de overheidsschuld de referentiewaarde van 60 % van het bbp; geen van beide voldoet aan de tweeledige voorwaarde die noodzakelijk is om rekening te houden met relevante factoren (nabijheid en tijdelijkheid). Daarom kunnen de Raad en de Commissie voor deze twee lidstaten geen rekening houden met relevante factoren bij de stappen die leiden tot het besluit over het bestaan van een buitensporig tekort (artikel 126, leden 5 en 6, VWEU).
In het licht van deze beoordeling en na bestudering van het advies van het bij artikel 126, lid 4, VWEU ingestelde Economisch en Financieel Comité zal de Commissie overwegen een buitensporigtekortprocedure tegen Oostenrijk in te stellen, door de Raad aan te bevelen overeenkomstig artikel 126, lid 6, een besluit vast te stellen betreffende het bestaan van een buitensporig tekort. In de gedachtewisseling die tot dit verslag heeft geleid, hebben de Oostenrijkse autoriteiten eraan herinnerd dat er momenteel onderhandelingen gaande zijn om een regering te vormen. De autoriteiten hebben verklaard voornemens te zijn de nodige maatregelen te nemen om het tekort in 2025 tot onder 3 % terug te brengen zonder dat hiertoe een buitensporigtekortprocedure hoeft te worden ingeleid. Dit betekent dat er vóór de Ecofin-vergadering van januari 2025 een pakket corrigerende maatregelen moet worden vastgesteld. De Commissie is bereid een dergelijk pakket te beoordelen zodra de regering deze maatregelen formeel heeft goedgekeurd, mits zij voldoende gedetailleerd zijn.
Volgens de najaarsprognose 2024 van de Europese Commissie zal het tekort voor Finland al vanaf 2025, zonder aanvullende beleidsmaatregelen, de referentiewaarde niet langer overschrijden. Daarom zou het inleiden van een buitensporigtekortprocedure tegen Finland in dit stadium geen nut hebben.
De Commissie zal de begrotingsontwikkelingen voortdurend nauwlettend volgen en de situatie in deze en andere lidstaten in het voorjaar van 2025 opnieuw beoordelen.
(1) Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten (PB L 209 van 2.8.1997), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EU) 2024/1264 van de Raad van 29 april 2024 (PB L 2024/1264 van 30.4.2024, ELI: data.europa.eu/eli/reg/2024/1264/oj ).
(2) Verordening (EU) 2024/1263 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2024 betreffende de doeltreffende coördinatie van het economisch beleid en betreffende het multilaterale begrotingstoezicht en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad (PB L, 2024/1263, 30.4.2024, ELI: data.europa.eu/eli/reg/2024/1263/oj ).
(3) Richtlijn (EU) 2024/1265 van de Raad van 29 april 2024 tot wijziging van Richtlijn 2011/85/EU betreffende voorschriften voor de begrotingskaders van de lidstaten (PB L, 2024/1265, 30.4.2024, ELI: data.europa.eu/eli/dir/2024/1265/oj ).
(4) COM(2024) 598 final.
(5)
PB L, 1.8.2024, ELI: FR: https://eur-lex.europa.eu/eli/dec/2024/2122/oj ; HU: https://eur-lex.europa.eu/eli/dec/2024/2123/oj ; IT: https://eur-lex.europa.eu/eli/dec/2024/2124/oj ; BE: https://eur-lex.europa.eu/eli/dec/2024/2125/oj ; MT: https://eur-lex.europa.eu/eli/dec/2024/2128/oj ; SK: https://eur-lex.europa.eu/eli/dec/2024/2129/oj ; PL: https://eur-lex.europa.eu/eli/dec/2024/2133/oj .
(6) Roemenië bevindt zich ook in een situatie van buitensporig tekort (Besluit (EU) 2020/509 van de Raad van 3 april 2020, data.europa.eu/eli/dec/2020/509/oj ). In juli besloot de Raad dat er geen doeltreffende maatregelen waren genomen in reactie op de Aanbeveling van de Raad van 18 juni 2021 (Besluit (EU) 2024/2130 van de Raad van 26 juli 2024, ELI: data.europa.eu/eli/dec/2024/2130/oj ).
(7) Najaarsprognose 2024 van de Europese Commissie (European Economy Institutional Paper 296, november 2024).
(8) Artikel 2, punt 2, van Verordening (EU) 2024/1263, “netto-uitgaven”: de overheidsuitgaven ongerekend rente-uitgaven, discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde, uitgaven voor programma’s van de Unie die volledig met inkomsten uit Uniefondsen worden gefinancierd, nationale uitgaven voor medefinanciering van door de Unie gefinancierde programma’s, cyclische elementen van de uitgaven voor werkloosheidsuitkeringen en eenmalige en andere tijdelijke maatregelen.
(9) Cijfers over de overheidsschuldquote staan weergegeven in punt 3.
(10) Zie de Eurostat-indicatoren van 22 oktober 2024 ( https://ec.europa.eu/eurostat/en/web/products-euro-indicators/w/2-22102024-AP ), overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EG) nr. 479/2009 van de Raad.
(11) De volledige reeks van tabellen die door de lidstaten bij Eurostat zijn ingediend, is beschikbaar op: https://ec.europa.eu/eurostat/web/government-finance-statistics/excessive-deficit-procedure/edp-notification-tables .
(12) Dit verslag heeft geen betrekking op lidstaten waartegen momenteel een buitensporigtekortprocedure loopt.
(13) Tenzij anders vermeld, zijn de cijfers voor 2024, 2025 en 2026 in dit verslag gebaseerd op de najaarsprognose 2024 van de Commissie.
(14) Op basis van de kennisgeving in het najaar en de najaarsprognose 2024 van de Europese Commissie is er geen sprake van veranderingen ten opzichte van de situatie in het voorjaar die een gedetailleerde bespreking van Tsjechië in dit verslag rechtvaardigen.
(15) Op basis van de kennisgeving in het najaar en de najaarsprognose 2024 van de Europese Commissie is de begrotingssituatie van Estland verbeterd ten opzichte van het voorjaar. Daarom wordt een gedetailleerde bespreking van Estland in dit verslag niet gerechtvaardigd geacht.
(16) Op basis van de kennisgeving in het najaar en de najaarsprognose 2024 van de Europese Commissie blijft de in het voorjaar voor Spanje bereikte conclusie geldig. Daarom wordt een gedetailleerde bespreking van Spanje in dit verslag niet gerechtvaardigd geacht.
(17) Op basis van de kennisgeving in het najaar en de najaarsprognose 2024 van de Europese Commissie is de begrotingssituatie verbeterd ten opzichte van het voorjaar. Daarom wordt een gedetailleerde bespreking van Slovenië in dit verslag niet gerechtvaardigd geacht.
(18) Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en de Europese Centrale Bank, “2025 European Semester: bringing the new economic governance framework to life” (COM(2024) 705 final van 26.11.2024).
(19) Zoals meegedeeld aan Eurostat in het kader van de begrotingskennisgeving in het najaar van 2024.
(20) In het verslag uit hoofde van artikel 126, lid 3, van juni 2024 werd de situatie van Finland als niet-uitzonderlijk beschouwd. Destijds werd in 2024 een stagnatie van de reële economische activiteit verwacht. Dit is nu herzien: er wordt nu een negatief groeipercentage verwacht van –0,3 % in 2024, of een cumulatief percentage van –1,5 % in 2023-2024.
(21) De begrotingskoers is bedoeld om de economische stimulans die uitgaat van begrotingsbeleid, zowel van beleid dat op nationaal niveau wordt gefinancierd als van beleid dat uit de EU-begroting wordt gefinancierd, te kunnen beoordelen.
(22)
Dit is gebaseerd op de aanname dat het structurele primaire saldo bij ongewijzigd beleid stabiel blijft op het niveau van 2025.
(23) Commission Recommendation for a Council Recommendation endorsing the national medium-term fiscal-structural plan of Finland (Aanbeveling van de Commissie voor een Aanbeveling van de Raad tot goedkeuring van het nationale budgettair-structurele plan voor de middellange termijn van Finland), 26.11.2024, COM(2024) 715 final.
(24)
Dit is gebaseerd op de aanname dat het structurele primaire saldo bij ongewijzigd beleid stabiel blijft op het niveau van 2025.