Toelichting bij COM(2025)72 - Verslag over energieprijzen en -kosten in Europa - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2025)72 - Verslag over energieprijzen en -kosten in Europa. |
---|---|
bron | COM(2025)72 ![]() ![]() |
datum | 26-02-2025 |
Inhoudsopgave
- Brussel, 26.2.2025
- Figuur2: Vergelijking van de maandelijkse gemiddelde groothandelsprijzen voor elektriciteit op de day-aheadmarkt in de EU met de mondiale handel (EUR2023/MWh)
- Figuur3: Ontwikkeling en samenstelling van de elektriciteitsprijzen voor huishoudens in de EU (exclusief btw)
- Figuur5: Industriële elektriciteitsprijzen in de EU-27, de VS, het VK, Japan, Canada en Zuid-Korea (EUR2023/MWh)
- Figuur 6: Geselecteerde day-ahead-groothandelsprijzen in Europese gashubs
- Figuur7: Lng-invoer en aandeel van lng in de totale gasinvoer en het totale gasverbruik in de EU-27
- Figuur10: Aardgasprijzen voor industriële eindverbruikers (I5-categorie) in de EU en haar belangrijkste handelspartners
- Figuur11: Dagelijkse Europe Brent Spot Price FOB (USD en EUR per vat, nominale prijzen)
- Figuur12: Gemiddelde jaarlijkse kleinhandelsprijs van olieproducten in de EU-27 in EUR2023/liter, exclusief belastingen en rechten
- Figuur14: Aandeel energie in de totale verbruiksuitgaven per inkomensgroep van de lidstaten in de EU-27
- Figuur15: Geraamde energiekosten (als aandeel van de productiekosten) voor de productiesectoren in de periode 2021-2023, EU-gemiddelde
COM(2025) 72 final
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S
Verslag over energieprijzen en -kosten in Europa
1.Inleiding
De editie van 2024 van het verslag over energieprijzen en -kosten verschijnt tegen de achtergrond van een lange periode van onrust die de mondiale en Europese energiemarkten sinds 2020 kenmerkt. De daling van de energieprijzen tijdens de COVID-19-pandemie heeft geleid tot een aanhoudende periode van hoge energieprijzen van medio 2021 tot eind 2023. De uitzonderlijk hoge prijzen hadden toen en hebben nu nog ernstige gevolgen voor Europese huishoudens, de industrie, de bredere economie en de overheidsfinanciën. Het doel van dit verslag is de ontwikkeling van de energieprijzen te analyseren en een duidelijk inzicht te verschaffen in de gevolgen van die prijzen voor de energiekosten voor de industrie en huishoudens in de EU, voor de invoer van energie in de EU en voor energiebelastingen.
De Europese Unie heeft in het kader van de Europese Green Deal een ambitieus beleidskader voor energie vastgesteld, dat verder moet worden versterkt in respons op eerdere crises en aanhoudende uitdagingen. Bovendien vereist het geo-economische landschap concrete maatregelen om concurrerende en betaalbare energie voor zowel bedrijven als burgers te waarborgen en tegelijkertijd te zorgen voor voortdurende vooruitgang op het gebied van decarbonisatie. De Clean Industrial Deal en het actieplan voor betaalbare energie hebben tot doel deze uitdagingen aan te pakken.
Dit verslag biedt een uitgebreid overzicht van de ontwikkeling van de energieprijzen en -kosten in de Europese Unie van 2010 tot en met 2023, met aanvullende gegevens voor de eerste helft van 2024, indien beschikbaar 1 . Voortbouwend op de aanpak die in eerdere edities is gevolgd 2 , is het verslag gebaseerd op gegevens en analyses uit een diepgaande studie 3 en de eigen werkzaamheden van de Commissie. Hierbij wordt prioriteit gegeven aan openbaar beschikbare statistische bronnen die worden aangevuld met gerichte gegevensverzamelingen.
De groothandelsprijzen zijn sinds de energiecrisis van 2021-2023 zowel op de elektriciteits- als op de gasmarkt gestabiliseerd, zij het op een hoger niveau dan hun historische gemiddelden 4 . Anderzijds moet de daling van de groothandelsprijzen, met name als gevolg van de vertraging bij de transmissie van prijzen tussen de twee marktsegmenten, nog leiden tot een daling van de detailhandelsprijzen voor energie, die voor huishoudens en ondernemingen nog steeds hoger zijn dan vóór 2021. De gasprijzen voor huishoudens waren in 2023 bijna twee keer zo hoog als vóór de crisis. Evenzo liggen de industriële gas- en elektriciteitsprijzen weliswaar lager dan tijdens de crisis, maar liggen zij nog steeds twee tot vier keer hoger dan bij de belangrijkste handelspartners van de EU, wat het concurrentievermogen van de Europese industrie op lange termijn bedreigt. Vooral in de energie-intensieve sectoren is de scherpe stijging van de energieprijzen een belangrijke factor die van invloed is op hun concurrentievermogen.
De EU is afhankelijk van invoer om meer dan 90 % van haar olie- en gasverbruik te dekken. Afgezien van energiezekerheidsoverwegingen wordt met de rekening voor de invoer van fossiele energie, die in 2023 goed was voor 427 miljard EUR (2,5 % van het bbp van de EU), een groot beslag gelegd op de Europese economie. Ruwe olie blijft het belangrijkste invoerproduct (met 56 % van de totale rekening), gevolgd door aardgas en steenkool. Ondanks een scherpe daling, doordat de prijzen van deze grondstoffen daalden, lag de invoerrekening in 2023 nog steeds 45 % hoger dan het gemiddelde voor 2014-2020. In het REPowerEU-plan van 2022 werden maatregelen voorgesteld om de energievoorzieningszekerheid te verbeteren, de uitrol van hernieuwbare energiebronnen te versnellen, de vraag te matigen en de energie-efficiëntie te verhogen om in de toekomst een flexibeler, kostenefficiënter en veerkrachtiger Europees energiesysteem tot stand te brengen.
Tot slot heeft de energiecrisis ook gevolgen gehad voor het beleid inzake de belastingheffing op energie. Samen met andere maatregelen daalden de inkomsten uit energiebelastingen terwijl veel lidstaten huishoudens en ondernemingen compenseerden voor hogere energiekosten.
2.Trends op het gebied van energieprijzen
2.1.Elektriciteitsprijzen
Tussen 2015 en 2019 schommelden de Europese groothandelsprijzen voor elektriciteit tussen 40 en 60 EUR/MWh. De prijzen op de spotmarkt waren tot eind 2018 relatief stabiel en daalden vervolgens in 2019 als gevolg van een zwakke vraag, lagere brandstofkosten en meer opgewekte hernieuwbare energie. In 2020 leidde COVID-19 tot een verdere aanzienlijke daling van de vraag naar elektriciteit, waardoor de groothandelsprijzen, mede dankzij de toenemende productie van hernieuwbare energie, tot uitzonderlijk lage niveaus zakten (17 EUR/MWh in mei 2020), waarbij steeds vaker sprake was van negatieve prijzen overdag.
De energiecrisis van 2021-2022 heeft geleid tot een wijdverbreide verstoring van de mondiale en Europese energiemarkten. Dit had ook gevolgen voor de groothandelsprijzen voor elektriciteit in de EU, doordat de hogere gasprijzen (zie hoofdstuk 2.2 over gas) de elektriciteitsprijzen opstuwden 5 naar 150 tot 270 EUR/MWh ( Figuur 1 ). Bovenop de sterk stijgende gasprijzen die tot hogere elektriciteitsprijzen leidden, hebben de lage of variabele niveaus van waterkracht en opwekking van hernieuwbare energie, alsook niet-beschikbaarheid van kerncentrales (als gevolg van onderhoud), de elektriciteitsprijzen in 2022 tot recordhoogte opgestuwd (tot 400 EUR/MWh in augustus 2022).
Sinds eind 2022 hebben de groothandelsprijzen voor elektriciteit zich echter op lagere niveaus op de day-aheadmarkten gestabiliseerd, zij het op een hoger niveau dan hun historische gemiddelden (gemiddeld 85 EUR2023/MWh in het vierde kwartaal van 2023 tegenover gemiddeld 56 EUR2023/MWh in de periode 2008-2020). Ook de prijzen op de termijnmarkten hebben zich in 2023 boven hun historische gemiddelde gestabiliseerd.
Figuur1: Ontwikkeling van de maandelijkse gemiddelde basislaststroomtarieven op de day-aheadmarkt op groothandelsniveau in Europa in EUR/MWh, met weergave van de Europese elektriciteitsbenchmark en de orde van grootte van de minimum- en maximumprijzen op de belangrijkste EU-markten
Bron: Trinomics et al. (2024), op basis van gegevens van S&P Platts, ENTSB-E.
In het decennium vóór de energiecrisis waren de groothandelsprijzen voor elektriciteit in de EU lager dan of vergelijkbaar met die in Japan en het Verenigd Koninkrijk ( Figuur 2 ), maar iets hoger dan de prijzen in de VS. De energiecrisis heeft geleid tot een prijsconvergentie tussen Europa en Azië. Tegelijkertijd bleven de prijzen in de VS als gevolg van de goedkope binnenlandse gasvoorziening relatief laag, waardoor de kloof tussen de groothandelsprijzen voor elektriciteit in Europa en de VS verder toenam 6 .
Figuur2: Vergelijking van de maandelijkse gemiddelde groothandelsprijzen voor elektriciteit op de day-aheadmarkt in de EU met de mondiale handel (EUR2023/MWh)
Bron: Trinomics et al. (2024), op basis van gegevens van S&P Platts, ENTSB-E, JEPX, EIA.
De kleinhandelsprijzen voor elektriciteit zijn in 2022 en 2023 ook gestegen, na de groothandelsprijzen voor elektriciteit, die met vertraging aan de consumenten werden doorberekend, ondanks het toenemende gebruik van dynamische prijscontracten. Gemiddeld nam de energiecomponent van de detailhandelsprijzen van huishoudens in deze periode aanzienlijk toe, terwijl het aandeel belastingen en heffingen daalde, als gevolg van tijdelijke compenserende maatregelen van nationale autoriteiten in de hele EU-27 ( Figuur 3 ).
Figuur3: Ontwikkeling en samenstelling van de elektriciteitsprijzen voor huishoudens in de EU (exclusief btw)
Bron: Trinomics et al. (2024), op basis van gegevens van Eurostat (nrg_pc_204_c), VaasaETT.
Concreet steeg de gemiddelde kleinhandelsprijs voor elektriciteit voor huishoudens in de EU-27 tussen 2020 en 2022 met 12 % 262 EUR2023/MWh 7 . In 2023 stegen de prijzen met nog eens 4 % tot 272 EUR2023/MWh. De kleinhandelsprijzen voor elektriciteit bereikten tijdens de crisis een piek van meer dan 500 EUR/MWh in België, Denemarken, Duitsland, Italië, Nederland en Oostenrijk.
De situatie van de kleinhandelsprijzen voor huishoudens verschilt sterk van lidstaat tot lidstaat, deels als gevolg van de onlangs ingevoerde interventies op de retailmarkt 8 ( Figuur 4 ). Veel landen hebben in 2023 tijdelijk rechtstreekse subsidies verstrekt of hun belastingen verlaagd om de gevolgen van prijsstijgingen te verzachten, en sommige lidstaten hadden zeer lage of zelfs negatieve belastingen op elektriciteit voor huishoudens, waaronder Ierland (66 EUR/MWh subsidie), Portugal (40 EUR/MWh subsidie) en Griekenland (37 EUR/MWh subsidie) 9 .
Net als in voorgaande jaren zijn er aanzienlijke verschillen in de elektriciteitsprijzen voor huishoudens tussen de lidstaten. In 2023 werd de hoogste gemiddelde kleinhandelsprijs in de EU geregistreerd in België met 383 EUR2023/MWh, terwijl Bulgarije met 116 EUR2023/MWh de laagste had.
Figuur4: Elektriciteitsprijzen voor huishoudens in de EU-lidstaten 10 (2023, DD-verbruikscategorie)
Bron: Trinomics et al. (2024), op basis van gegevens van Eurostat (nrg_pc_204_c), VaasaETT.
De industriële elektriciteitsprijzen volgden een vergelijkbaar traject als de prijzen voor huishoudens, waarbij zij van 132 EUR/MWh in 2020 tot 238 EUR/MWh in de tweede helft van 2022 (80,3 %) stegen, in de eerste helft van 2023 een piek van 241 EUR/MWh bereikten en in het laatste deel van 2023 begonnen te dalen tot 197 EUR/MWh in de eerste helft van 2024. In tegenstelling tot de prijzen voor huishoudens worden de industriële elektriciteitsprijzen echter meer gedreven door de groothandelsmarkt, vanwege hun grotere blootstelling aan de component energieprijs. De enorme groei van het aandeel van de component energieprijs werd slechts gedeeltelijk tenietgedaan door verlagingen van belastingen en heffingen. In 2023 vertegenwoordigde de component energieprijs 63 % van de totale elektriciteitskosten voor middelgrote industriële elektriciteitsverbruikers (in de ID-verbruikscategorie 11 ), terwijl het aandeel nettarieven is gedaald tot 12 % van de kosten (van ongeveer 30 % in 2018 en daarvoor), en belastingen en heffingen vertegenwoordigden slechts 25 % van de totale kosten.
Internationaal gezien zijn de elektriciteitsprijzen tijdens de energiecrisis in alle grote economieën aanzienlijk gestegen, behalve in de VS ( Figuur 5 ). De elektriciteitsprijzen waarmee de EU-industrie werd geconfronteerd, waren vergelijkbaar met die van Japan in 2023, terwijl de EU-industrie vóór de energiecrisis een concurrentievoordeel had. De elektriciteitsprijzen van het Verenigd Koninkrijk bleven in 2023 zeer hoog, terwijl de prijzen in de VS relatief stabiel waren en dicht bij hun historische niveaus bleven.
Figuur5: Industriële elektriciteitsprijzen in de EU-27, de VS, het VK, Japan, Canada en Zuid-Korea (EUR2023/MWh)
Bron: Trinomics et al. (2024), S&P Platts, Eurostat, Enerdata EnerMonthly.
2.2.Gasprijzen
De groothandelsprijzen voor gas in EU-gashubs schommelden tussen 5 en 30 EUR/MWh in de periode 2015-2020 en daalden vervolgens in 2020 — toen de gasprijzen door een relatief milde winter en COVID-19-lockdowns aan neerwaartse druk onderhevig waren — tot minder dan 5 EUR/MWh in mei-juli 2020. Door de stijgende vraag in de periode na COVID-19 begonnen de gasprijzen vanaf medio 2021 toe te nemen en tegen december 2021 stuwden de krappe Europese gasmarkten de groothandelsprijzen op tot 113 EUR/MWh. De Russische invasie van Oekraïne, de inzet door Rusland van zijn gasuitvoer als wapen en de daaruit voortvloeiende onzekerheid over gasleveringen leidden tot aanhoudend hoge spotprijzen, die in de periode juni-december 2022 meer dan 1002023/MWh 12 bedroegen, terwijl het aandeel van Russisch leidinggas in de Europese invoer daalde van 51 % in 2021 tot 15 % in 2023. Het totale aandeel van de invoer van Russisch gas daalde van 45 % tot 15 % en het aandeel van Russisch lng in de invoer van lng in de EU daalde van 20 % in dezelfde periode 2021-2023 tot 15 %. Ondanks de lagere vraag stegen de prijzen verder en bereikten zij op 26 augustus 2022 een recordspotprijs van 320 EUR2023/MWh.
Vanaf september 2022 daalden de gasspotprijzen geleidelijk van de piek in augustus 2022 tot 42 EUR2023/MWh in april 2023 om verschillende redenen — hoge opslagniveaus, een zachte winter, verminderde onzekerheid over de levering van Russisch pijpleidinggas (op basis van REPowerEU-inspanningen om het gasverbruik in de EU te beperken, maar ook vanwege het Russische besluit om de levering aan bepaalde EU-lidstaten stop te zetten) en positieve ontwikkelingen wat betreft de lng-invoercapaciteit. Tegen begin 2024 is een nieuw “prijsevenwicht” ontstaan van ongeveer 30-40 EUR2023/MWh ( Figuur 6 ) als gevolg van de uitfasering van Russisch leidinggas, de verminderde binnenlandse productie in de EU en de verschuiving van levering via pijpleidingen naar lng-invoer (vloeibaar aardgas).
Regionale verschillen in groothandelsprijzen (zoals tussen de TTF-, NBP- en THE-hubs) worden grotendeels verklaard door de verschillen in marktkenmerken op het gebied van pijpleidinggas, lng-uitvoer en interconnectiecapaciteit met naburige regio’s. In het algemeen vertonen markten met meerdere invoerbronnen (zoals verschillende gaspijpleidingen en toegang tot lng-terminals) een lager prijsniveau dan markten met slechts één leveringsbron.
De groothandelsprijzen voor aardgas worden beïnvloed door een aantal factoren, zoals de temperatuur (door de vraag naar verwarming), het niveau van de industriële activiteiten, de beschikbaarheid van hernieuwbare energieopwekking (voornamelijk door de vraag naar gasgestookte elektriciteitsopwekking), de vulniveaus van gasopslaginstallaties en de injectiesnelheden voor het vullen van opslaginstallaties, pijpleidinggas en lng-invoer. Een van de belangrijkste recente factoren die bepalend zijn voor de gasprijzen, was de verschuiving van gasinvoer van leidinggas naar lng-invoer, waardoor de Europese gasmarkten verder werden blootgesteld aan de mondiale lng-markten en daardoor een grotere prijsvolatiliteit werd gecreëerd.
Bron: Trinomics et al. (2024), op basis van gegevens van S&P Platts, Enerdata EnerMonthly.
Lng speelde alleen vóór 2021 een stabiliserende rol in de gasvoorziening van de EU, wat deels in verband kan worden gebracht met het kostenconcurrentievermogen van Russisch leidinggas boven lng 13 , en de overvloedig beschikbare Europese voorziening vanuit Nederland (tot 2023). Ter vervanging van Russisch leidinggas ging Europa over tot een toename van de invoer van lng, met name uit de VS ( Figuur 7 ), waarvan het aandeel toenam van 27 % in 2021 tot 43 % in 2023, en op andere mondiale bronnen, zoals Qatar, waar de lng-uitvoer naar de EU in 2022 met 22 % en in 2023 met 12 % toenam. In dezelfde periode 2021-2023 daalde het aandeel van de Russische lng-uitvoer van 20 % tot 15 % in de context van bijna een verdubbeling van de totale lng-invoer in de EU, terwijl de Russische lng-volumes met 32 % stegen. Dit wordt aangevuld met een toename van de invoer via pijpleidingen uit Noorwegen, Algerije en Azerbeidzjan. Aangezien de invoer van Russisch leidinggas drastisch daalde, is het aandeel lng in de totale invoer tussen 2021 en 2023 verdubbeld (van 15-20 % tot 35-40 %).
Figuur7: Lng-invoer en aandeel van lng in de totale gasinvoer en het totale gasverbruik in de EU-27
Bron: Trinomics et al. (2024), op basis van gegevens van ENTSB-G, Eurostat.
Deze verschuiving in de Europese gasvoorziening had op zijn beurt ook gevolgen voor de mondiale lng-markten, aangezien Europa in 2022-2023 de grootste lng-importeur werd en Japan, China en Zuid-Korea had ingehaald. De extra vraag in de EU heeft de mondiale lng-prijzen doen stijgen en een aanzienlijk deel van de lng-ladingen, die voorheen de Aziatische markten ten goede kwamen, naar Europa verlegd.
Uit een vergelijking van de internationale groothandelsprijzen voor aardgas blijkt duidelijk het effect ervan: met uitzondering van de VS hadden zowel de EU als de belangrijkste landen die lng invoeren (Japan, Zuid-Korea, China en India), te maken met prijspieken ( Figuur 8 ), terwijl de prijzen in de VS in dezelfde periode niet drastisch veranderden.
Figuur8: Groothandelsprijzen voor gas op de day-aheadmarkt in de EU (NL TTF) en haar belangrijkste handelspartners 14
Bron: Trinomics et al., op basis van gegevens van S&P Platts.
De kleinhandelsprijzen voor gas ( Figuur 9 ) worden voornamelijk bepaald door de groothandelsprijzen voor gas, maar de veranderingen in 2021 en 2022 kwamen in de lidstaten op verschillende wijze (in de omvang en de snelheid van de doorgifte) tot uiting. Dit was voornamelijk toe te schrijven aan verschillen in het soort en het niveau van nationale crisisbeheersmaatregelen, maar ook aan de verschillende looptijden van contracten in de lidstaten en aan de verschillende strategieën van de kleinhandelaren voor de aankoop van gas (langetermijncontracten, prijsafdekking).
Figuur9: Gemiddelde gasprijzen voor huishoudens in de EU-lidstaten 15 in 2023 in de D2-verbruikscategorie
Bron: Trinomics et al. (2024), op basis van gegevens van VaasaETT, Eurostat.
Parallel met de sterke stijging van de groothandelsprijzen voor gas in 2021 en 2022 begonnen de gemiddelde prijzen voor huishoudens te stijgen van het niveau van 2021 van 70-80 EUR2023/MWh tot 125 EUR 2023/MWh 16 tegen augustus 2022. De prijzen voor huishoudens waren het hoogst tussen het derde kwartaal van 2022 tot en met het tweede kwartaal van 2023 met 112 EUR2023/MWh, waarna zij in alle lidstaten daalden en stabiliseerden, op niveaus die bijna tweemaal zo hoog waren als vóór de crisis (100 EUR2023/MWh in plaats van ~60 EUR2023/MWh).
Als gevolg van verschillen in kenmerken van de kleinhandelsmarkt, nationale crisismaatregelen en de gevolgen daarvan voor het doorberekeningspercentage zijn er aanzienlijke verschillen in de gasprijzen voor huishoudens tussen de lidstaten: in 2023 werden de hoogste prijzen waargenomen in Zweden en Nederland (~210 EUR2023/MWh) en de laagste in Slowakije, Roemenië, Kroatië en Hongarije (allemaal lager dan 60 EUR2023/MWh).
De relatieve aandelen van energiekosten, netwerkkosten, en belastingen en heffingen in de gasprijzen voor huishoudens zijn ook aanzienlijk veranderd. De component energiekosten (groothandelsprijs plus een toeslag) vertegenwoordigde 43 % van de kleinhandelsprijs in 2020, maar bereikte 64 % in 2023. In dezelfde periode daalde het aandeel van de component netwerkkosten van 24 % tot 17 %, terwijl het aandeel van belastingen en heffingen daalde van 33 % tot 19 %, voornamelijk als gevolg van overheidsingrijpen (lagere belastingtarieven of terugbetalingen) in de kleinhandelsprijzen.
De industriële kleinhandelsprijzen voor gas in de EU zijn tijdens de energiecrisis aanzienlijk gestegen: de prijzen voor de middelgrote industriële gasverbruikers (I3-verbruikscategorie 17 ) zijn bijna verdubbeld van 40 EUR2023/MWh in 2021 tot 76 EUR2023/MWh in 2023. Voor de grootste industriële gasverbruikers (I5-verbruikscategorie 18 ) stegen de prijzen van 39 EUR2023/MWh in 2021 tot 87 EUR2023/MWh in 2022 en daalden vervolgens tot 59 EUR2023/MWh in 2023. Aanzienlijke stijgingen van de gasprijzen leidden tot grote stijgingen van de energiekosten, met name voor energie-intensieve ondernemingen. De hogere gasprijzen hebben het concurrentievermogen van de Europese industrie verminderd, met name in energie-intensieve sectoren, in vergelijking met concurrenten zoals de VS en China, waar de prijzen aanzienlijk lager blijven ( Figuur 10 ).
Figuur10: Aardgasprijzen voor industriële eindverbruikers (I5-categorie) in de EU en haar belangrijkste handelspartners
Bron: Trinomics et al. (2024), op basis van gegevens van Eurostat, Enerdata EnerMonthly.
2.3.Olie en kolen
Aan de geschiedenis van de olieprijsvolatiliteit konden de afgelopen jaren ook nieuwe hoofdstukken worden toegevoegd, waarbij de prijs van ruwe olie in april 2020 daalde tot minder dan 20 USD/vat (“dated Brent”) als gevolg van een aanzienlijk verminderde vraag en een te groot aanbod tijdens de eerste maanden van de lockdowns in verband met COVID-19. De prijzen van ruwe olie begonnen tegelijk met het economisch herstel en de versoepeling van de reisbeperkingen in verband met COVID-19 te stijgen, met een piek van 130 USD/vat in maart 2022. Sindsdien zijn de prijzen gedaald tot 70 à 80 USD/vat ( Figuur 11 ), ondanks de productievermindering in OPEC+ en aanhoudende geopolitieke conflicten in het Nabije en Midden-Oosten, voornamelijk als gevolg van de toegenomen productie in de VS en het relatief geringe verbruik in Azië.
Bron: DG ENER ENERScope, op basis van de databank van de Waarnemingspost voor de energiemarkt.
De Brent-prijzen bedroegen in 2023 gemiddeld 82 USD/vat en het jaar werd door het IEA aangemerkt als een stabiel jaar na drie turbulente jaren. De olielevering bleef hoog en zal naar verwachting hoog blijven, met geplande capaciteitsuitbreidingen in niet-OPEC-landen. Aan de vraagzijde zorgden verdere wereldwijde emissiereducties, meer aandacht voor energiezekerheid en een gematigde industriële vraag, in combinatie met de overgang naar hernieuwbare energie in verschillende economische sectoren, voor neerwaartse druk op de olieprijzen, die in 2024 nog steeds voelbaar was.
De kleinhandelsprijzen van op olie gebaseerde brandstoffen ( Figuur 12 ) volgden de trend van de prijzen van ruwe olie op de voet en daalden aanzienlijk na het najaar van 2022. De prijzen van diesel en stookolie zijn sterker gestegen, voornamelijk als gevolg van de wereldwijd beperkte raffinagecapaciteit.
Figuur12: Gemiddelde jaarlijkse kleinhandelsprijs van olieproducten in de EU-27 in EUR2023/liter, exclusief belastingen en rechten
Bron: DG ENER ENERScope, op basis van de databank van de Waarnemingspost voor de energiemarkt.
3.Trends op het gebied van energiekosten
3.1.De rekening voor de invoer van energie die de EU betaalt
De EU is een netto-importeur van energie en was afhankelijk van invoer om 63 % van haar energieverbruik in 2022 te dekken. De rekening voor de invoer van energie die de EU betaalt, is afhankelijk van de hoeveelheid brandstoffen, de prijzen van deze brandstoffen (die steeds meer door de wereldmarkten worden bepaald) en de EUR/USD-wisselkoers. In 2022 bereikte de rekening voor de invoer van energie naar schatting 600 miljard EUR (3,8 % van het bbp van de EU-27). Zowel de olie- als de gasprijzen droegen bij tot de stijging ( Figuur 13 ).
Na de prijsdaling daalde de rekening voor de invoer van energie in 2023 tot naar schatting 427 miljard EUR (2,5 % van het bbp van de EU), voornamelijk als gevolg van lagere aardgas- en lng-prijzen. Niettemin is de rekening voor de invoer van energie nog steeds aanzienlijk hoger dan voorheen en de sterke stijging in 2021-2022 laat zien hoeveel de prijzen van fossiele brandstoffen op de economie van de EU drukken.
Figuur13: Geraamde rekening voor de invoer van energie die de EU betaalt 2014-2024 (miljard EUR; % bbp EU)
Bron: Eurostat Comext.
Anders gezegd: als de transitie naar schone energie vóór de crisis was versneld, zou de EU minder fossiele brandstoffen in de energiemix hebben gehad (nog 69 % in 2022) en zou het effect van volatiele prijzen van fossiele brandstoffen op Europese energieprijzen veel kleiner zijn geweest.
3.2.Huishoudelijke uitgaven voor energie
De uitgaven voor energie van Europese huishoudens (bepaald door de kleinhandelsprijzen en het verbruik van de huishoudens) daalden voor alle inkomensgroepen tussen 2012 en medio 2021, toen de trend door de energiecrisis werd gekeerd. In 2020 besteedden Europese huishoudens met een laag inkomen 19 gemiddeld 7,3 % van hun totale begroting aan energie, die tegen 2022 steeg tot 7,5 % (1 250 EUR) 20 , met aanzienlijke verschillen tussen de lidstaten. Huishoudens met een laag en middeninkomen hebben doorgaans hogere absolute energie-uitgaven, maar deze uitgaven vertegenwoordigen een kleiner deel van hun huishoudelijke begroting. In 2022 besteedden deze huishoudens respectievelijk 6,9 % en 6,4 % van hun totale budget aan energie (een daling ten opzichte van 7,6 % en 6,9 % in 2010).
De stijgende energieprijzen, met name in de tweede helft van 2021 en in de loop van 2022, leidden tot hoger dan gebruikelijke uitgaven voor energie voor Europese huishoudens, waarbij steeds meer huishoudens moeite hadden om in hun energiebehoeften te voorzien. De stijging van de energiekosten in 2022 had onevenredig grote gevolgen voor de meest kwetsbare huishoudens. In alle lidstaten was naar schatting 10 % van de huishoudens niet in staat hun woning voldoende te verwarmen en liepen zij achter met de betaling van hun energierekening 21 .
De stijgende energiekosten waren voornamelijk het gevolg van de prijzen van aardgas, vloeibare brandstoffen en elektriciteit en konden niet volledig worden gecompenseerd door inspanningen van huishoudens om het energieverbruik te verminderen. Nationale maatregelen ter ondersteuning van de energie-uitgaven van huishoudens hebben de gevolgen van de energiecrisis helpen verzachten, maar heel vaak waren deze maatregelen (bijvoorbeeld een verlaging van de btw-tarieven) niet specifiek gericht op de meest kwetsbare huishoudens.
De situatie van huishoudens verschilde aanzienlijk van lidstaat tot lidstaat, zowel in absolute uitgaven als uitgedrukt als percentage van de totale uitgaven.
·Relatief gezien besteedden de armste huishoudens in Slowakije meer dan 20 % van hun huishoudbudget aan energie en in Roemenië meer dan 15 %; en minder dan 5 % van hun budget in Zweden, Malta, Finland en Luxemburg.
·In absolute termen besteedden huishoudens met een laag inkomen in Letland en Roemenië minder dan 500 EUR aan energieproducten, terwijl zij meer dan 1 500 EUR uitgaven in Luxemburg en meer dan 3 000 EUR in Denemarken.
Figuur14: Aandeel energie in de totale verbruiksuitgaven per inkomensgroep van de lidstaten in de EU-27
Bron: Trinomics et al (2024), op basis van een ad-hocgegevensverzameling over consumptieve bestedingen van huishoudens.
Wat de keuze van de consument betreft, bleef elektriciteit in 2023 de duurste energiedrager (289 EUR/MWh) ( Tab e l 1 ). Ter vergelijking: zowel aardgas (116 EUR/MWh) als stookolie (116 EUR/MWh) waren goedkopere opties voor ruimteverwarming. Ondanks het kostenverschil voor de energie-input kunnen warmtepompen concurreren met olie- en gasketels op de operationele kosten volgens het EU-gemiddelde, aangezien zij veel efficiënter zijn bij de productie van warmte. Op vergelijkbare wijze gebruiken elektrische voertuigen de energie-input veel efficiënter, met name met dynamische elektriciteitsprijzen die al veel lagere operationele kosten meebrengen. Initiële investeringskosten voor warmtepompen en elektrische voertuigen kunnen nog steeds een risico vormen voor grootschalige invoering. In de herziene energiebelastingrichtlijn worden aanzienlijk lagere minimumbelastingtarieven voor elektriciteit 22 voorgesteld, waardoor de lidstaten de mogelijkheid krijgen om de elektriciteitsbelastingen (en prijzen) te verlagen en elektrificatie in verwarming en vervoer te ondersteunen. De lidstaten zullen ook de mogelijkheid hebben om huishoudens vrij te stellen van elektriciteitsbelasting en zo verdere steun te verlenen voor elektrificatie.
Tabel 1: Vergelijking van de verschillende energieopties voor huishoudens in de EU per MWh
[zie origineel document voor tabel]
Bron: Eurostat; voor elektriciteit NRG_PC_204 en NRG_PC_204_C, gegevens voor het eerste semester; voor gas NRG_PC_202 en NRG_PC_202_C, gegevens voor het eerste semester DG ENER Weekly Oil Bulletin (voor olieproducten), gegevens voor 2023. Benzine werd naar MWh omgerekend aan de hand van een factor van 1 000 liter = 8,9 MWh. Diesel en stookolie werden naar MWh omgerekend aan de hand van een factor van 1 000 liter = 10 MWh.
3.3.De energiekosten voor de industrie
Energie is van cruciaal belang voor de economische activiteit en energiekosten spelen een belangrijke rol bij het bepalen van het concurrentievermogen van de Europese industrie. Hoewel de elektriciteits- en aardgasprijzen in 2023 daalden ten opzichte van het niveau van 2022, waren de energiekosten voor de EU-industrieën nog steeds aanzienlijk hoger dan vóór de COVID-19-pandemie en vóór de crisis. Het hoogste aandeel energiekosten (elektriciteit en aardgas samen) werd geregistreerd in de elektriciteitsintensieve sectoren zoals primair aluminium (38 %) en ferrolegeringen en silicium (29 %). Deze worden gevolgd door de sectoren vlakglas (25 %) en mijnbouw (20 %), die zowel een relatief hoog aandeel in de gas- als elektriciteitskosten hebben.
Voor een gemiddelde Europese onderneming liggen de energiekosten tussen 1 en 3 % van de totale productiekosten. Voor energie-intensieve sectoren (zoals pulp en papier, chemische basisproducten, synthetische en kunstmatige vezels, glas, kleiproducten voor de bouw, cement, kalk en gips, en ijzer en staal) bedragen de energiekosten 5 tot 10 % van hun totale productiekosten, waardoor zij bijzonder kwetsbaar zijn voor prijsstijgingen en invoerconcurrentie ( Figuur 15 ).
Figuur15: Geraamde energiekosten (als aandeel van de productiekosten) voor de productiesectoren in de periode 2021-2023, EU-gemiddelde
Bron: Trinomics et al. (2024), op basis van gegevens van exploitanten van industriële installaties.
In de meeste sectoren is het aandeel energiekosten in 2022 en 2023 gestegen ten opzichte van 2021, wat met name merkbaar is in de energie-intensieve industrieën (zoals pulp en papier, synthetische en kunstmatige vezels, glas, kleiproducten voor de bouw, cement, kalk en gips, ijzer en staal, en non-ferrometalen).
Internationaal gezien hebben de productiesectoren in sommige G20-landen buiten de EU vaak lagere energiekosten dankzij: i) toegang tot relatief meer overvloedige binnenlandse energiebronnen; ii) verschillen in nationaal beleid, met name op het gebied van energiesubsidies en steunmaatregelen van de overheid. De energie-intensiteit van de EU-industrieën is doorgaans vergelijkbaar of lager dan die van de belangrijkste handelspartners van de EU (met uitzondering van pulp en papier en raffinaderijen), deels als gevolg van de hogere energieprijzen is de winstgevendheid van de productiesectoren in de EU echter doorgaans lager.
3.4.Energiebelasting
Energiebelastingen, zowel op de productie als op het verbruik van energie, leveren aanzienlijke inkomsten op voor de begrotingen van de lidstaten. De inkomsten uit energiebelastingen waren in 2010-2019 stabiel op gemiddeld 1,88 % van het bbp ( Figuur 16 ), maar tijdens COVID-19 (2020) leidden lagere energieprijzen en een lager verbruik tot een daling tot 1,74 % van het bbp. In 2021 begonnen de inkomsten uit energiebelastingen te stijgen, maar tegen 2022 daalden de in de EU geïnde energiebelastingen tot 248 miljard EUR (1,6 % van het bbp), grotendeels als gevolg van de maatregelen om stijgingen van de energieprijzen tegen te gaan.
Figuur1617: Inkomsten uit energiebelastingen in de EU-27 (miljard EUR; % van het bbp)
Bron: Trinomics et al. (2024), op basis van gegevens van Eurostat (env_ac_tax).
De rol van energiebelastingen in de overheidsinkomsten verschilt aanzienlijk tussen de lidstaten. In 2022 maakten de energiebelastingen in Bulgarije meer dan 14 % van de totale belastinginkomsten uit, terwijl dit aandeel in Oostenrijk en Ierland slechts 2,5 % bedroeg ( Figuur 18 ). De inkomsten uit energiebelastingen in vergelijking met het nationale bbp waren de hoogste in Griekenland (4,8 %) en de laagste in Ierland (0,5 %). In het algemeen is het aandeel energiebelastingen in verhouding tot zowel de totale belastinginkomsten als het bbp groter in lidstaten met een lager bbp per hoofd van de bevolking.
Figuur18: Inkomsten uit energiebelastingen als percentage van de belastinginkomsten en van het bbp 23 (2021)
Bron: Trinomics et al. (2024), op basis van gegevens van Eurostat (env_ac_tax).
4.Conclusie
De EU reageerde eensgezind, solidair en vastberaden om de mogelijk verwoestende energiecrisis van 2021-2022 te boven te komen. De lidstaten zijn het eens geworden over maatregelen om buitensporige gasprijzen aan te pakken, de uitrol van betaalbare schone energie te versnellen en solidariteitsmaatregelen te plannen in geval van een gasnoodsituatie, die allemaal een rol hebben gespeeld bij het stabiliseren van de EU-markten. Tegelijkertijd hebben de lidstaten verschillende maatregelen genomen om hun huishoudens en industrieën te beschermen tegen de gevolgen van hoge en volatiele energieprijzen.
Het energiebeleid is van cruciaal belang gebleken om de koolstofvrije transitie van energiesystemen te stimuleren en tegelijkertijd de energiezekerheid en -betaalbaarheid te handhaven. Het is ook een hoeksteen van de inspanningen van de EU om haar economie koolstofvrij te maken en tegelijkertijd het concurrentievermogen van de Europese industrie en een rechtvaardige transitie voor iedereen te waarborgen. De afgelopen jaren heeft de EU haar toezeggingen gestand gedaan en krachtige maatregelen genomen om haar veiligheid en de vooruitgang in de transitie naar schone energie te waarborgen. Zij heeft eensgezind gehandeld om vooruitgang te boeken bij het bereiken van de doelstellingen van het REPowerEU-plan, met het oog op de opbouw van een veiliger en koolstofvrij energiesysteem voor alle Europeanen in een snel veranderende geopolitieke context.
Hoewel de groothandelsprijzen voor elektriciteit en gas sinds eind 2022 aanzienlijk zijn gedaald, blijven zij hoger dan vóór de crisis. De gevolgen voor energierekeningen, met name voor de meest kwetsbare huishoudens en bedrijven 24 , zijn nog steeds aanzienlijk. De stijging van de energiekosten heeft tot hogere energie-uitgaven voor met name huishoudens met een laag inkomen geleid. Ook de eerder waargenomen daling van het aandeel energiekosten in energie-intensieve industrieën is stilgevallen. De omkering leidde tot een aanzienlijke uitdaging voor de meeste energie-intensieve industriële sectoren, die deels is opgevangen door hun inspanningen om de energie-efficiëntie te verbeteren en door overheidssteun. De gevolgen voor de economie van de EU als geheel zijn eveneens aanzienlijk geweest, met een aanzienlijke stijging van de rekening voor de invoer van fossiele brandstoffen die de EU betaalt, voornamelijk als gevolg van de prijzen van gas en olie die de pan uitrijzen.
De crisis van 2021/2022 heeft reeds geleid tot langdurige veranderingen in het energiesysteem van de EU, te beginnen met lng, dat nu een veel groter aandeel (~40 %) van de invoer van gas vertegenwoordigt, ter vervanging van Russisch leidinggas. De versnelde energietransitie zal al dit decennium geleidelijk leiden tot verdere veranderingen in de vraag naar en het aanbod van energie en zal de EU helpen een grotere mate van onafhankelijkheid van de invoer van fossiele brandstoffen te bereiken en uiteindelijk de energierekening van de EU te verlagen.
De vooruitzichten voor de energiemarkt voor 2024-2025 zijn verbeterd, maar spanningen blijven bestaan. De maatregelen die de lidstaten en de Commissie hebben genomen om de energiecrisis te bestrijden 25 , hebben in hoge mate bijgedragen tot die verbetering. Het effect van de hoge energieprijzen op het concurrentievermogen van de EU-industrie blijft echter een grote uitdaging. De EU moet snel werk maken van de suggesties van Mario Draghi en Enrico Letta over het versterken van het concurrentievermogen van de industrie. Voorts moet de EU een actief handelsbeleid blijven voeren dat bijdraagt tot een grotere diversificatie van het aanbod en economische veerkracht.
De EU moet met name vaart zetten achter de grootschalige invoering van schone technologieën en energie-efficiëntiemaatregelen om door fossiele brandstoffen veroorzaakte crises in de toekomst te voorkomen. Technologieën zoals warmtepompen en elektrische voertuigen zullen, samen met vraagsturing, energieopslag, voldoende netinterconnecties en het efficiënte gebruik ervan, een belangrijke rol spelen bij de bescherming van huishoudens en industrieën tegen verdere energieschokken. Ter behoud van hun concurrentievermogen moeten Europese bedrijven, met name energie-intensieve industrieën, hun energie-efficiëntie blijven verbeteren, hun flexibiliteit voor vraagsturing vergroten en koolstofvrije energietechnologieën invoeren, terwijl de EU werkt aan maatregelen om hen in staat te stellen van de transitie te profiteren door middel van voortdurende investeringen in onderzoek en innovatie, het nieuwe ontwerp voor elektriciteitsmarkten en het waarborgen van een internationaal gelijk speelveld. Ook moet de EU zich blijven inzetten om energiearmoede aan te pakken, kwetsbare consumenten te beschermen en consumenten in staat te stellen actief deel te nemen aan de groene transitie door beleid uit te voeren dat energie-efficiëntie, hernieuwbare energiebronnen en betaalbare opties voor schone energie bevordert.
(1) Afhankelijk van de beschikbaarheid zijn sommige benchmarks met ingang van september 2024 geactualiseerd om rekening te houden met de meest recente beschikbare gegevens.
(2) COM(2016) 769 final, COM(2019) 1 final, COM(2020) 951 final en COM(2024) 136.
(3) De studie zal via het Publicatiebureau worden gepubliceerd.
(4) In nominale termen zijn de energieprijzen hoger dan vóór de crisis, maar in reële termen (gedefleerd met prijsindexcijfers) liggen zij zeer dicht bij het niveau van reële prijzen vóór de crisis.
(5) In Europa vormen gasgestookte energiecentrales vaak de marginale technologie die de groothandelsprijzen voor elektriciteit bepaalt.
(6) Geen gegevens beschikbaar voor China na 2020.
(7) De prijzen hebben betrekking op de DD-verbruikscategorie, in euro en in reële termen (EUR2023 betekent gecorrigeerd voor inflatie met 2023 als basisjaar).
(8) Zoals in Hongarije, Malta of Bulgarije.
(9) De Ierse maatregel is bijzonder opmerkelijk, aangezien de verbruikssubsidie de blootstelling van de kleinhandelsprijzen (via de component “Energie en levering” van 339 EUR/MWh in 2023) aan de hoge groothandelsprijzen heeft beperkt.
(10) Hoewel de DD-verbruikscategorie (Eurostat) als belangrijkste uitgangspunt voor deze vergelijkende analyse wordt gebruikt, kan in sommige lidstaten een andere categorie de meest representatieve zijn.
(11) De ID-verbruikscategorie (Eurostat) is representatief voor middelgrote industriële elektriciteitsverbruikende bedrijven; gemiddeld 24 % van het totale niet-huishoudelijke elektriciteitsverbruik in de EU-lidstaten valt onder deze categorie.
(12) EUR2023 betekent in euro in 2023 (in euro en in reële termen).
(13) www.bakerinstitute.org/research">Baker Institute for Public Policy, www.bakerinstitute.org/research">(2023) , www.bakerinstitute.org/research">Why is Europe not replacing Russian pipeline gas with long-term LNG contracts? .
(14) Voor Japan/Korea, India en China worden de cif-prijzen voor lng als maatstaf gebruikt. Alle prijzen zijn in EUR2023.
(15) Eurostat meldt geen kleinhandelsprijzen voor gas voor Cyprus, Finland en Malta.
(16) EUR2023 betekent in euro in 2023 (in euro en in reële termen).
(17) De I3-verbruikscategorie (Eurostat) is bedoeld voor kleine en middelgrote ondernemingen met een verbruik tussen 10 000 GJ en 99 999 GJ.
(18) De I5-verbruikscategorie (Eurostat) is representatief voor grote ondernemingen met een verbruik tussen 1 000 000 GJ en 3 999 999 GJ.
(19) In dit verslag worden huishoudens in het eerste inkomensdeciel gedefinieerd als een huishouden met een laag inkomen; huishoudens met een lager middeninkomen bevinden zich in het derde inkomensdeciel; het vijfde inkomensdeciel wordt gebruikt als vertegenwoordiging van huishoudens met een middeninkomen. Voor de lidstaten waar alleen gegevens over kwintielen beschikbaar zijn, worden de eerste, tweede en derde inkomenskwintielen gebruikt.
(20) Gebaseerd op de meest recente gegevens uit de enquête over huishoudbudgetten.
(21) Bron: EPAH (2024), behalve Roemenië en Kroatië (2022).
(22) 1 EUR/MWh voor niet-zakelijk gebruik, dat wordt vervangen door één minimumtarief van 0,15 EUR/GJ of 0,54 EUR/MWh voor zowel zakelijk als niet-zakelijk gebruik in het kader van de voorgestelde herziening van de richtlijn.
(23) De meest recente beschikbare cijfers hebben betrekking op 2020.
(24)
De gevolgen voor kmo’s wordt nader toegelicht in het verslag van de kmo-gezant: SMEs and rising energy prices — First findings & recommendations .
(25) Deze maatregelen hebben betrekking op diversificatie van het aanbod, vermindering van de vraag, uitbreiding van de lng-invoercapaciteit, verplichtingen om gasopslaginstallaties vooraf te vullen, bundeling van de vraag en gezamenlijke aankoop, en maatregelen om hoge prijzen en volatiliteit aan te pakken (bv. marktcorrectiemechanisme, mechanisme voor de beheersing van de dagelijkse volatiliteit).