Toelichting bij COM(2025)92 - Wijziging van Verordening 2025/202 tot vaststelling, voor 2025 en 2026, van de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden die in de wateren van de Unie en, voor vissersvaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Bij Verordening (EU) 2025/202 van de Raad 1 worden voor 2025 en 2026 voor bepaalde visbestanden de vangstmogelijkheden vastgesteld die in de wateren van de EU en, voor vissersvaartuigen van de EU, in bepaalde wateren buiten de EU van toepassing zijn. Het voorstel wijzigt die vangstmogelijkheden om rekening te houden met de meest recente wetenschappelijke adviezen en andere ontwikkelingen.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

De voorgestelde maatregelen stroken met de doelstellingen en regels van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid 2 (GVB) (de “basisverordening”), die onder meer moeten worden toegepast bij het vaststellen van de vangstmogelijkheden, d.w.z. de vangst- en visserijinspanningsbeperkingen die ervoor moeten zorgen dat de visserijen van de EU ecologisch, economisch en sociaal duurzaam zijn.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

De voorgestelde maatregelen stroken met andere EU-beleidsmaatregelen, met name Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad 3 (“kaderrichtlijn mariene strategie”) en zijn erop gericht bij te dragen aan het bereiken van een goede milieutoestand, met name wat betreft beschrijvend element 3 inzake de goede milieutoestand, waarin is bepaald dat alle commercieel geëxploiteerde soorten vis en schaal- en schelpdieren binnen veilige biologische grenzen moeten blijven.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De rechtsgrondslag van dit voorstel is artikel 43, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

Subsidiariteit

Het voorstel valt onder de exclusieve EU-bevoegdheid zoals bedoeld in artikel 3, lid 1, punt d), VWEU. Daarom is het subsidiariteitsbeginsel niet van toepassing.

Evenredigheid

In het voorstel worden vangstmogelijkheden aan de lidstaten toegewezen overeenkomstig de doelstellingen en regels van de basisverordening en de resultaten van multilateraal of bilateraal overleg met niet-EU-landen, onder meer in het kader van regionale organisaties voor visserijbeheer (ROVB’s). Bijgevolg moeten de vangstmogelijkheden worden vastgesteld met inachtneming van het beste beschikbare wetenschappelijke advies. Behalve met biologische overwegingen moeten de vangstmogelijkheden rekening houden met sociaal-economische overwegingen, met name de moeilijkheid om alle bestanden in een gemengde visserij tegelijkertijd op het niveau van de maximale duurzame opbrengst (MDO) te bevissen.

Krachtens artikel 16, leden 6 en 7, en artikel 17 van de basisverordening beslissen de lidstaten zelf hoe de hun ter beschikking staande vangstmogelijkheden volgens bepaalde in die artikelen vermelde criteria kunnen worden toegewezen aan vissersvaartuigen die hun vlag voeren. De lidstaten beschikken dan ook over de nodige speelruimte om met het oog op de benutting van de voor hen beschikbare vangstmogelijkheden de toegewezen quota te verdelen volgens het sociale/economische model van hun keuze.

Keuze van het instrument

Omdat een bestaande verordening wordt gewijzigd, is een verordening het geschiktste rechtsinstrument.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

Niet van toepassing.

Raadpleging van belanghebbenden

De Commissie heeft, met name via de adviesraden, belanghebbenden geraadpleegd op basis van haar jaarlijkse mededeling getiteld “Duurzamere visserij in de EU: stand van zaken en oriëntaties voor 2025” (COM(2024) 235).

In hun reactie op die jaarlijkse mededeling hebben de belanghebbenden hun mening gegeven over de door de Commissie verrichte evaluatie van de bestandssituatie en over de vraag welke beheersmatige reactie passend is. De Commissie heeft met die reacties rekening gehouden bij de uitwerking van het voorstel.

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

Het wetenschappelijk advies van de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) berust op een kader dat door zijn deskundigengroepen en besluitvormingsorganen is ontwikkeld, en wordt uitgebracht in lijn met zijn kader-partnerschapsovereenkomst met de Commissie.

Effectbeoordeling

Het toepassingsgebied van het voorstel is omschreven in artikel 43, lid 3, VWEU.

Dit voorstel vermijdt een kortetermijnaanpak en is gericht op duurzaamheid op de lange termijn. Er is rekening gehouden met initiatieven van belanghebbenden en adviesraden indien deze door de ICES positief werden beoordeeld. Het GVB-hervormingsvoorstel van de Commissie was gebaseerd op een effectbeoordeling (SEC(2011) 891) waarin werd geoordeeld dat de verwezenlijking van de MDO-doelstelling een noodzakelijke voorwaarde was om tot ecologische, economische en sociale duurzaamheid te komen en dat die drie doelstellingen niet los van elkaar kunnen worden verwezenlijkt.

Wat de vangstmogelijkheden voor bestanden van ROVB’s en voor gezamenlijk met niet-EU-landen beheerde bestanden betreft, worden met dit voorstel hoofdzakelijk internationaal overeengekomen maatregelen omgezet. Bij het voorbereiden en voeren van de internationale onderhandelingen waarin vangstmogelijkheden van de EU worden overeengekomen met niet-EU-landen, worden alle aspecten die van belang zijn voor de beoordeling van de mogelijke gevolgen van de vangstmogelijkheden in aanmerking genomen.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Niet van toepassing.

Grondrechten

Het voorstel strookt met de grondrechten, en met name die welke in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

De voorgestelde maatregelen hebben geen gevolgen voor de begroting.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Artikelsgewijze toelichting



Voorgesteld wordt Verordening (EU) 2025/202 van de Raad te wijzigen zoals hieronder uiteengezet.

1.

Zandspieringen in de Noordzee


Bij Verordening (EU) 2025/202 zijn de totale toegestane vangsten (TAC) voor zandspieringen en geassocieerde bijvangsten (Ammodytes spp.) in de wateren van het VK en de EU van ICES-deelgebied 4 (Noordzee), de wateren van het Verenigd Koninkrijk (VK) van ICES-sector 2a en de EU-wateren van sector 3a (Skagerrak en Kattegat) voor 2025 voorlopig als “nog vast te stellen” aangemerkt, in afwachting van de bekendmaking van het wetenschappelijk advies van de ICES voor dat bestand voor 2025.

De ICES verwacht zijn wetenschappelijk advies voor zandspieringen in ICES-deelgebied 4 en ICES-sector 3a voor 2025 op 28 februari 2025 bekend te maken. Na de bekendmaking van dat advies zal de EU bilateraal overleg plegen met het VK over het niveau van de TAC voor 2025 voor dat bestand, overeenkomstig de artikelen 498, leden 2, 4 en 6, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds 4 (de “handels- en samenwerkingsovereenkomst”). In afwachting van de uitkomst van dat bilaterale overleg is de tekst van de desbetreffende overweging van Verordening (EU) 2024/1015 van de Raad 5 tussen vierkante haken opgenomen en wordt de TAC voor zandspieringen in ICES-deelgebied 4 en de ICES-sectoren 2a en 3a voor 2024 als “p.m.” (pro memorie) aangegeven. Zodra de uitkomst van dat bilaterale overleg bekend is, werken de diensten van de Commissie het voorstel bij door middel van een non-paper waarin de TAC voor 2025 wordt voorgesteld op het met het VK overeengekomen niveau.

2.

Iccat


De beperkingen van de visserijinspanning voor EU-vaartuigen die op blauwvintonijn (Thunnus thynnus) vissen in een deel van het verdragsgebied van de Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (Iccat), in de Atlantische Oceaan, ten oosten van 45° WL, en in de Middellandse Zee, en de maximale input en capaciteit voor EU-kwekerijen van blauwvintonijn in dat gebied zijn gebaseerd op informatie die wordt verstrekt in de in de artikelen 11, 13 en 15 van Verordening (EU) 2023/2053 van het Europees Parlement en de Raad 6 bedoelde jaarplannen. Op grond van artikel 16, lid 1, van Verordening (EU) 2023/2053 moeten de lidstaten die plannen jaarlijks uiterlijk op 31 januari aan de Commissie toezenden. Die plannen worden vervolgens door de Commissie gecompileerd en vormen de basis voor de opstelling van een jaarplan van de EU, dat overeenkomstig artikel 16, lid 2, van Verordening (EU) 2023/2053 aan het Iccat-secretariaat wordt toegezonden voor bespreking en goedkeuring door de Iccat. In afwachting van de indiening en goedkeuring door de Iccat van het jaarplan van de EU is de tekst van de desbetreffende overweging van Verordening (EU) 2024/1015 van de Raad tussen vierkante haken opgenomen en worden de EU-beperkingen van de visserijinspanning en de maximale kweekinput en -capaciteit van de EU voor 2025 als “p.m.” aangegeven. Zodra de Iccat het EU-jaarplan heeft goedgekeurd, werken de diensten van de Commissie het voorstel bij met een non-paper waarin de beperkingen van de visserijinspanning en de maximale kweekinput en -capaciteit voor 2025 worden voorgesteld.

Daarnaast kunnen de lidstaten op grond van artikel 8 van Verordening (EU) 2023/2053 verzoeken om maximaal 5 % van hun jaarlijkse quotum voor blauwvintonijn in de Atlantische Oceaan, ten oosten van 45° WL, en in de Middellandse Zee van het voorgaande jaar naar een bepaald jaar over te dragen. Lidstaten die een dergelijk verzoek indienen, moeten bij de Commissie een herzien jaarlijks visserijplan en een herzien jaarlijks beheersplan voor de vangstcapaciteit indienen. Op basis van dergelijke herziene jaarlijkse visserijplannen en herziene jaarlijkse plannen voor het beheer van de vangstcapaciteit zal de Commissie overeenkomstig artikel 11, lid 5, van Verordening (EU) 2023/2053 een herzien EU-jaarplan ter bespreking en goedkeuring voorleggen aan het Iccat-secretariaat. In afwachting van de mogelijke opneming door de Commissie en de goedkeuring door de Iccat van dergelijke herzieningen van het jaarplan van de EU is de tekst van de desbetreffende overweging van Verordening (EU) 2024/1856 van de Raad 7 tussen vierkante haken opgenomen en wordt de TAC voor blauwvintonijn in de Atlantische Oceaan, ten oosten van 45° WL, en in de Middellandse Zee voor 2025 als “p.m.” aangegeven. Zodra de Iccat het EU-jaarplan heeft goedgekeurd, werken de diensten van de Commissie het voorstel bij met een non-paper waarin wordt voorgesteld de quota van de betrokken lidstaten voor dat bestand voor 2025 dienovereenkomstig te wijzigen.

Voorts mag op grond van de artikelen 8 bis, 17 ter en 18 ter van Verordening (EU) 2017/2107 van het Europees Parlement en de Raad 8 het jaarlijkse quotum van een lidstaat bestemd voor: i) grootoogtonijn (Thunnus obesus) in de Atlantische Oceaan; ii) witte tonijn (Thunnus alalunga) in de Atlantische Oceaan, respectievelijk ten noorden van 5° NB en ten zuiden van 5° NB; en iii) zwaardvis (Xiphias gladius) in de Atlantische Oceaan, respectievelijk ten noorden van 5° NB en ten zuiden van 5° NB, van het voorlaatste naar een bepaald jaar worden overdragen overeenkomstig de desbetreffende Iccat-aanbevelingen. Daarom wordt voorgesteld de quota van de betrokken lidstaten voor die bestanden voor 2025 dienovereenkomstig te wijzigen.

Op grond van artikel 33, lid 1, van Verordening (EU) 2017/2107 moeten EU-vaartuigen kortvinmakreelhaai (Isurus oxyrinchus) in de Atlantische Oceaan, ten noorden van 5° NB (“Noord-Atlantische kortvinmakreelhaai”) bij incidentele bijvangst ongedeerd en onmiddellijk in zee terugzetten, voor zover doenbaar, en daarbij terdege rekening houden met de veiligheid van de bemanning. Tijdens haar jaarvergadering van 2021 heeft de Iccat een verbod vastgesteld op het aan boord houden, overladen of aanlanden van delen of volledige karkassen van Noord-Atlantische kortvinmakreelhaai. Daarom wordt voorgesteld dat verbod in EU-recht om te zetten. Dat verbod mag alleen van toepassing zijn totdat een wijziging van Verordening (EU) 2017/2107 ter omzetting van dat verbod van toepassing wordt.

3.

SPRFMO


In afwachting van de uitkomst van de van 17 tot en met 21 februari 2025 gehouden jaarvergadering 2025 van de SPRFMO (Regionale Organisatie voor het visserijbeheer in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan) worden bij Verordening (EU) 2025/202 de TAC’s van het SPRFMO-verdragsgebied op nul vastgesteld en worden de maatregelen die functioneel met de TAC’s verbonden zijn, tijdelijk gehandhaafd.

In afwachting van de uitkomst van die jaarvergadering is de tekst van de desbetreffende overweging van Verordening (EU) 2024/1015 van de Raad tussen vierkante haken opgenomen en zijn de TAC’s in het SPRFMO-verdragsgebied als “p.m.” aangegeven. Zodra de uitkomst van die jaarvergadering bekend is, werken de diensten van de Commissie het voorstel bij door middel van een non-paper waarin de relevante TAC’s voor 2025 worden voorgesteld op het in de SPRFMO overeengekomen niveau.

4.

IATTC


Tijdens haar jaarvergadering van 2024 heeft de Inter-Amerikaanse Commissie voor tropische tonijn (IATTC) de sluitingsperioden voor ringzegenvaartuigen die vissen op geelvintonijn (Thunnus albacares), grootoogtonijn (Thunnus obesus) of gestreepte tonijn (Katsuwonus pelamis) gehandhaafd. Die maatregel is reeds in EU-recht omgezet bij Verordening (EU) 2025/202. Daarnaast heeft de IATTC tijdens haar jaarvergadering van 2024 besloten dat de verdragsluitende partijen de jaarlijkse vangsten van grootoogtonijn door individuele ringzegenvaartuigen uiterlijk op 15 februari van het volgende jaar aan haar secretariaat moeten rapporteren en dat ze in extra sluitingsdagen voor individuele ringzegenvaartuigen moeten voorzien indien die vaartuigen specifieke drempels voor vangsten van grootoogtonijn bereiken. Voorgesteld wordt ook die maatregelen in EU-recht om te zetten.