Toelichting bij COM(2025)169 - Standpunt EU in het Comité voor investeringsfacilitering dat is opgericht bij de Overeenkomst ter facilitering van duurzame investeringen tussen de EU en Angola met betrekking tot de vaststelling van het reglement van orde van het Comité voor investeringsfacilitering - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2025)169 - Standpunt EU in het Comité voor investeringsfacilitering dat is opgericht bij de Overeenkomst ter facilitering van duurzame ... |
---|---|
bron | COM(2025)169 ![]() ![]() |
datum | 25-04-2025 |
Dit voorstel betreft het besluit tot vaststelling van het standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen in het Comité voor investeringsfacilitering (“het Comité”) dat is opgericht bij de Overeenkomst ter facilitering van duurzame investeringen tussen de Europese Unie en de Republiek Angola in verband met de beoogde vaststelling van zijn reglement van orde.
2. Achtergrond van het voorstel
2.1.Overeenkomst ter facilitering van duurzame investeringen
De overeenkomst ter facilitering van duurzame investeringen (“de Overeenkomst”) heeft tot doel een transparanter, efficiënter en voorspelbaarder investeringsklimaat in Angola te bevorderen en zo het vermogen van Angola om buitenlandse directe investeringen aan te trekken en te behouden, te verbeteren. Daarbij is het doel van de Overeenkomst de economische groei, diversificatie en duurzame ontwikkeling van Angola te ondersteunen. De Overeenkomst is op 1 september 2024 in werking getreden.
2.2.Het Comité voor investeringsfacilitering
Het Comité is ingesteld bij artikel 43, lid 1, van de overeenkomst “[o]pdat deze overeenkomst naar behoren en doeltreffend functioneert”. Het Comité bestaat uit vertegenwoordigers van beide Partijen.
De taken van het Comité zijn opgesomd in artikel 44 van de Overeenkomst en omvatten onder meer het toezicht op en de vergemakkelijking van de tenuitvoerlegging van de Overeenkomst.
Krachtens artikel 45 van de Overeenkomst is het Comité bevoegd besluiten te nemen in de in de Overeenkomst bedoelde gevallen. Die besluiten zijn bindend voor de Partijen. Het Comité kan ook passende aanbevelingen doen met betrekking tot alle aangelegenheden die onder de Overeenkomst vallen. Het Comité neemt zijn besluiten en doet zijn aanbevelingen bij consensus.
2.3.De beoogde handeling van het Comité voor investeringsfacilitering
Overeenkomstig artikel 44, lid 2, van de Overeenkomst “[stelt]
[h]et Comité voor investeringsfacilitering [...] tijdens zijn eerste vergadering zijn reglement van orde vast”. Tijdens de eerste vergadering van het Comité op 21 januari 2025 zijn de Partijen overeengekomen hun respectieve interne procedures te starten teneinde een besluit van het Comité voor investeringsfacilitering vast te stellen met betrekking tot de vaststelling van het reglement van orde van het Comité voor investeringsfacilitering
De beoogde handeling heeft tot doel de regels vast te stellen voor de organisatie en werking van het Comité voor investeringsfacilitering.
De beoogde handeling zal bindend zijn voor de Partijen overeenkomstig artikel 45, lid 1, van de Overeenkomst, waarin is bepaald dat besluiten van het Comité die “bindend [zijn] voor de Partijen”. Overeenkomstig artikel 2 van de beoogde handeling “[treedt het] besluit [...] in werking op de datum van de vaststelling ervan”.
3. Namens de Unie in te nemen standpunt
Het voorgestelde standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen, moet erin bestaan de vaststelling van het besluit van het Comité voor investeringsfacilitering met betrekking tot de vaststelling van het reglement van orde van het Comité voor investeringsfacilitering te ondersteunen. Dit standpunt moet worden gebaseerd op het ontwerpbesluit van het Comité voor investeringsfacilitering dat is gehecht aan het voorstel voor een besluit van de Raad tot vaststelling van het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen. Dit reglement van orde is noodzakelijk om de goede werking van het Comité voor investeringsfacilitering te waarborgen.
4. Rechtsgrondslag
4.1.Procedurele rechtsgrondslag
4.1.1.Beginselen
Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.
Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat tevens handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen ook instrumenten die niet bindend zijn uit hoofde van het internationale recht, maar die “beslissende invloed [hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt” 1 .
4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval
Het Comité voor investeringsfacilitering is een orgaan dat is ingesteld bij een overeenkomst, namelijk de Overeenkomst ter facilitering van duurzame investeringen tussen de Europese Unie en de Republiek Angola.
De door het Comité voor investeringsfacilitering vast te stellen handeling is een handeling met rechtsgevolgen. De beoogde handeling zal volkenrechtelijk bindend zijn overeenkomstig artikel 45, lid 1, van de Overeenkomst ter facilitering van duurzame investeringen.
De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de Overeenkomst.
De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is daarom artikel 218, lid 9, VWEU.
4.2.Materiële rechtsgrondslag
4.2.1.Beginselen
De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling waarover namens de Unie een standpunt wordt ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of hoofdcomponent, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is voor de hoofddoelstelling of de hoofdcomponent dan wel de belangrijkste doelstelling of component.
4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval
De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op de gemeenschappelijke handelspolitiek.
De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 207, lid 4, eerste alinea, VWEU.
4.3.Conclusie
De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 207, lid 4, VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.