Toelichting bij COM(2025)257 - Wijziging van Verordening 2025/202 tot vaststelling, voor 2025 en 2026, van de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden die in de wateren van de Unie en, voor vissersvaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2025)257 - Wijziging van Verordening 2025/202 tot vaststelling, voor 2025 en 2026, van de vangstmogelijkheden voor bepaalde ... |
---|---|
bron | COM(2025)257 ![]() ![]() |
datum | 26-05-2025 |
• Motivering en doel van het voorstel
Bij Verordening (EU) 2025/202 van de Raad 1 worden voor 2025 en 2026 voor bepaalde visbestanden de vangstmogelijkheden vastgesteld die in de wateren van de EU en, voor vissersvaartuigen van de EU, in bepaalde wateren buiten de EU van toepassing zijn. Het voorstel wijzigt die vangstmogelijkheden om rekening te houden met de meest recente wetenschappelijke adviezen en andere ontwikkelingen.
• Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein
De voorgestelde maatregelen stroken met de doelstellingen en regels van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid 2 (GVB) (de “basisverordening”), die onder meer moeten worden toegepast bij het vaststellen van de vangstmogelijkheden, d.w.z. de vangst- en visserijinspanningsbeperkingen die ervoor moeten zorgen dat de visserijen van de EU ecologisch, economisch en sociaal duurzaam zijn.
• Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie
De voorgestelde maatregelen stroken met andere EU-beleidsmaatregelen, met name Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad 3 (“kaderrichtlijn mariene strategie”) en zijn erop gericht bij te dragen aan het bereiken van een goede milieutoestand, met name wat betreft beschrijvend element 3 inzake de goede milieutoestand, waarin is bepaald dat alle commercieel geëxploiteerde soorten vis en schaal- en schelpdieren binnen veilige biologische grenzen moeten blijven.
2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID
• Rechtsgrondslag
De rechtsgrondslag van dit voorstel is artikel 43, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).
• Subsidiariteit
Het voorstel valt onder de exclusieve EU-bevoegdheid zoals bedoeld in artikel 3, lid 1, punt d), VWEU. Daarom is het subsidiariteitsbeginsel niet van toepassing.
• Evenredigheid
In het voorstel worden vangstmogelijkheden aan de lidstaten toegewezen overeenkomstig de doelstellingen en regels van de basisverordening en de resultaten van multilateraal of bilateraal overleg met niet-EU-landen, onder meer in het kader van regionale organisaties voor visserijbeheer (ROVB’s). Bijgevolg moeten de vangstmogelijkheden worden vastgesteld met inachtneming van het beste beschikbare wetenschappelijke advies. Behalve met biologische overwegingen moet voor de vangstmogelijkheden ook rekening worden gehouden met sociaal-economische overwegingen, met name de moeilijkheid om alle bestanden in een gemengde visserij tegelijkertijd op het niveau van de maximale duurzame opbrengst (MDO) te bevissen.
Krachtens artikel 16, leden 6 en 7, en artikel 17 van de basisverordening beslissen de lidstaten zelf hoe de voor hen beschikbare vangstmogelijkheden volgens bepaalde in die artikelen vermelde criteria kunnen worden toegewezen aan vissersvaartuigen die hun vlag voeren. De lidstaten beschikken dan ook over de nodige speelruimte om met het oog op de benutting van de voor hen beschikbare vangstmogelijkheden de toegewezen quota te verdelen volgens het sociale/economische model van hun keuze.
• Keuze van het instrument
Omdat een bestaande verordening wordt gewijzigd, is een verordening het geschiktste rechtsinstrument.
3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING
• Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan
Niet van toepassing.
• Raadpleging van belanghebbenden
De Commissie heeft, met name via de adviesraden, belanghebbenden geraadpleegd op basis van haar jaarlijkse mededeling getiteld “Duurzamere visserij in de EU: stand van zaken en oriëntaties voor 2025” (COM(2024) 235 final).
In hun reactie op die jaarlijkse mededeling hebben de belanghebbenden hun mening gegeven over de door de Commissie verrichte evaluatie van de bestandssituatie en over de vraag welke beheersmatige reactie passend is. De Commissie heeft met die reacties rekening gehouden bij de uitwerking van het voorstel.
• Bijeenbrengen en gebruik van expertise
Het wetenschappelijk advies van de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) berust op een kader dat door zijn deskundigengroepen en besluitvormingsorganen is ontwikkeld, en wordt uitgebracht in lijn met zijn kader-partnerschapsovereenkomst met de Commissie.
• Effectbeoordeling
Het toepassingsgebied van het voorstel is omschreven in artikel 43, lid 3, VWEU.
Het is de bedoeling om met het voorstel een kortetermijnaanpak te vermijden en te streven naar duurzaamheid op de lange termijn. Er is rekening gehouden met initiatieven van belanghebbenden en adviesraden indien deze door de ICES positief werden beoordeeld. Het GVB-hervormingsvoorstel van de Commissie was gebaseerd op een effectbeoordeling (SEC(2011) 891) waarin werd geoordeeld dat de verwezenlijking van de MDO-doelstelling een noodzakelijke voorwaarde was om tot ecologische, economische en sociale duurzaamheid te komen en dat die drie doelstellingen niet los van elkaar kunnen worden verwezenlijkt.
Wat de vangstmogelijkheden voor ROVB-bestanden en voor gezamenlijk met niet-EU-landen beheerde bestanden betreft, worden met dit voorstel hoofdzakelijk internationaal overeengekomen maatregelen geïmplementeerd. Bij het voorbereiden en voeren van de internationale onderhandelingen waarin vangstmogelijkheden van de EU worden overeengekomen met niet-EU-landen, worden alle aspecten die van belang zijn voor de beoordeling van de mogelijke gevolgen van de vangstmogelijkheden in aanmerking genomen.
• Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging
Niet van toepassing.
• Grondrechten
Het voorstel strookt met de grondrechten, en met name die welke in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend.
4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING
De voorgestelde maatregelen hebben geen gevolgen voor de begroting.
OVERIGE ELEMENTEN
•
Artikelsgewijze toelichting
Voorgesteld wordt Verordening (EU) 2025/202 te wijzigen zoals hieronder uiteengezet.
Inhoudsopgave
- Ansjovis in het westelijke deel van de Atlantische Iberische wateren
- Noordse garnaal in het Skagerrak-Kattegat en de Noordzee
- Sprot in de Noordzee en in het Skagerrak-Kattegat
- Sprot in het Kanaal
- Zeebrasem in de wateren van de Azoren
- Noordelijke kabeljauw in het NAFO-verdragsgebied
- Blauwvintonijn in het Iccat-verdragsgebied
- NPFC
- Europese aal in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan
Bij Verordening (EU) 2025/202 is de totale toegestane vangst (TAC) voor ansjovis (Engraulis encrasicolus) in het westelijke deel van ICES-deelgebied 9 en in ICES-deelgebied 10 (westelijk deel van de Atlantische Iberische wateren en wateren van de Azoren) voorlopig op nul vastgesteld voor de periode van 1 juli 2025 tot en met 30 juni 2026, in afwachting van de bekendmaking door de ICES van zijn wetenschappelijk advies voor ansjovis in het westelijke deel van ICES-sector 9a (westelijk deel van de Atlantische Iberische wateren) voor die periode.
De ICES zal dat advies naar verwachting op 20 juni 2025 bekendmaken. In afwachting van de bekendmaking van dat advies wordt de desbetreffende overweging opgenomen tussen vierkante haken en wordt de TAC voor ansjovis in het westelijke deel van ICES-deelgebied 9 en in ICES-deelgebied 10 voor de periode van 1 juli 2025 tot en met 30 juni 2026 als “p.m.” (pro memorie) aangemerkt. Zodra dat ICES-advies beschikbaar is, werken de diensten van de Commissie het voorstel bij door middel van een non-paper waarin op basis van dat advies een definitieve TAC wordt voorgesteld. Indien echter vóór de bekendmaking van het advies en uiterlijk medio juni 2025 duidelijk wordt dat op die manier de visserij op 1 juli 2025 niet kan worden voortgezet, zullen de diensten van de Commissie in plaats daarvan een voorlopige TAC voorstellen voor de periode van 1 juli tot en met 30 september 2025.
Bij Verordening (EU) 2025/202 is de TAC voor Noordse garnaal (Pandalus borealis) in de EU-wateren en Noorse wateren van ICES-sector 3a (Skagerrak-Kattegat) voorlopig op nul vastgesteld voor de periode van 1 juli 2025 tot en met 30 juni 2026, in afwachting van de bekendmaking door de ICES van zijn wetenschappelijk advies voor Noordse garnaal in de ICES-sectoren 3a en 4a oost (Skagerrak-Kattegat en noordelijke Noordzee in de Noorse trog). Voorts is bij die verordening het EU-quotum voor Noordse garnaal in de Noorse wateren van de Noordzee ten zuiden van 62° NB voor 2025 vastgesteld op het met Noorwegen overeengekomen niveau, d.w.z. op 173 ton.
Naar verwachting zal de ICES zijn advies voor Noordse garnaal in de ICES-sectoren 3a en 4a oost bekendmaken op 6 juni 2025. Na de bekendmaking van dat ICES-advies zal de EU bilateraal overleg plegen met Noorwegen over: i) het niveau van de totale vangstmogelijkheden voor Noordse garnaal in de ICES-sectoren 3a en 4a oost voor de periode van 1 juli 2025 tot en met 30 juni 2026; ii) het niveau van de TAC voor Noordse garnaal in ICES-sector 3a voor die periode; en iii) een extra overdracht tussen Noorwegen en de EU van vangstmogelijkheden voor Noordse garnaal in de Noorse wateren van de Noordzee ten zuiden van 62° NB voor 2025; over deze overdracht waren de EU en Noorwegen het tijdens bilateraal overleg over de uitwisseling van quota en toegangsregelingen voor 2025 eens geworden dat zij die in overweging wilden nemen. In afwachting van de uitkomst van dat bilateraal overleg wordt de tekst van de desbetreffende overweging van Verordening (EU) 2024/1856 van de Raad 4 opgenomen tussen vierkante haken en worden de TAC’s voor Noordse garnaal: i) in de EU-wateren en Noorse wateren van ICES-sector 3a voor de periode van 1 juli 2025 tot en met 30 juni 2026; en ii) in de Noorse wateren van de Noordzee ten zuiden van 62° NB voor 2025, als “p.m.” aangemerkt. Zodra de uitkomst van dat bilaterale overleg bekend is, werken de diensten van de Commissie het voorstel bij door middel van een non-paper waarin die TAC’s voor die perioden worden voorgesteld op de met Noorwegen overeengekomen niveaus.
Bij Verordening (EU) 2025/202 zijn de TAC’s voor sprot (Sprattus sprattus) en geassocieerde bijvangsten voor de periode van 1 juli 2025 tot en met 30 juni 2026 voorlopig op nul vastgesteld in: i) de EU-wateren en wateren van het Verenigd Koninkrijk (VK) van ICES-deelgebied 4 en ICES-sector 2a (Noordzee); en ii) de EU-wateren en Noorse wateren van ICES-sector 3a (Skagerrak-Kattegat), in afwachting van de bekendmaking door de ICES van zijn wetenschappelijk advies voor sprot in ICES-deelgebied 4 en ICES-sector 3a voor de periode van 1 juli 2025 tot en met 30 juni 2026.
De ICES zal dat advies naar verwachting op 30 april 2025 bekendmaken. Na de bekendmaking van dat advies zal de EU trilateraal overleg plegen met het VK en Noorwegen over: i) het niveau van de totale vangstmogelijkheden voor dat bestand voor de periode van 1 juli 2025 tot en met 30 juni 2026; en ii) het niveau van de TAC’s voor sprot in ICES-deelgebied 4 en ICES-sector 2a, respectievelijk ICES-sector 3a voor die periode. In afwachting van de uitkomst van dat trilaterale overleg wordt de tekst van de desbetreffende overweging van Verordening (EU) 2024/1856 opgenomen tussen vierkante haken en worden de TAC’s voor sprot en geassocieerde bijvangsten voor de periode van 1 juli 2025 tot en met 30 juni 2026 in: i) de EU-wateren en wateren van het VK van ICES-deelgebied 4 en ICES-sector 2a; en ii) de EU-wateren en Noorse wateren van ICES-sector 3a als “p.m.” aangemerkt. Zodra de uitkomst van dat bilaterale overleg bekend is, werken de diensten van de Commissie het voorstel bij door middel van een non-paper waarin die TAC’s voor die periode worden voorgesteld op de met het VK en Noorwegen overeengekomen niveaus.
Bij Verordening (EU) 2025/202 is de TAC voor sprot in de EU-wateren en de wateren van het VK van de ICES-sectoren 7d en 7e (Kanaal) voorlopig op nul vastgesteld voor de periode van 1 juli 2025 tot en met 30 juni 2026, in afwachting van de bekendmaking door de ICES van zijn wetenschappelijk advies voor sprot in dat gebied voor die periode.
De ICES zal dat advies naar verwachting op 30 april 2025 bekendmaken. Na de bekendmaking van dat advies zal de EU krachtens artikel 498, leden 2, 4 en 6, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds 5 (de “handels- en samenwerkingsovereenkomst”) bilateraal overleg plegen met het VK over het niveau van de TAC voor dat bestand voor de periode van 1 juli 2025 tot en met 30 juni 2026 . In afwachting van de uitkomst van dat bilaterale overleg wordt de tekst van de desbetreffende overweging van Verordening (EU) 2024/1856 opgenomen tussen vierkante haken en wordt de TAC voor sprot in de ICES-sectoren 7d en 7e voor de periode van 1 juli 2025 tot en met 30 juni 2026 als “p.m.” aangemerkt. Zodra de uitkomst van dat bilaterale overleg bekend is, werken de diensten van de Commissie het voorstel bij door middel van een non-paper waarin de TAC voor die periode wordt voorgesteld op het met het VK overeengekomen niveau.
Zeebrasem (Pagellus bogaraveo) in de EU-wateren en de internationale wateren van ICES-deelgebied 10 (wateren van de Azoren) is een bestand dat is opgenomen in tabel F van bijlage 36 bij de handels- en samenwerkingsovereenkomst. In die bijlage is een lijst van bestanden opgenomen die slechts in de wateren van één partij aanwezig zijn en waarvoor beide partijen een aandeel bezitten. Bij Verordening (EU) 2025/202 is de TAC voor dat bestand voor de periode van 1 januari tot en met 30 juni 2025 voorlopig op 280 ton vastgesteld op basis van het recente niveau van de vangsten voor dat bestand. Deze TAC is niet hoger dan het meest recente beste beschikbare wetenschappelijke advies voor dat bestand voor 2024 en 2025 6 , dat op 9 juni 2023 door de ICES is bekendgemaakt. Voor dat bestand werd een voorlopige TAC vastgesteld omdat het ICES-advies van 9 juni 2023 gebaseerd was op een methode die door de ICES werd herzien in het kader van “benchmark”-overleg voor dat bestand 7 , dat werd gehouden van 11 tot en met 13 december 2023 en van 15 tot en met 19 januari 2024. Daarom heeft de Commissie de ICES verzocht een herzien advies voor dat bestand voor 2025 bekend te maken.
In afwachting van de bekendmaking van dat herziene ICES-advies wordt de desbetreffende overweging opgenomen tussen vierkante haken en wordt de definitieve TAC voor zeebrasem in de EU-wateren en internationale wateren van ICES-deelgebied 10 voor 2025 als “p.m.” aangemerkt. Zodra dat herziene ICES-advies beschikbaar is, werken de diensten van de Commissie het voorstel bij door middel van een non-paper waarin die definitieve TAC op basis van dat herziene advies wordt voorgesteld.
Bij Verordening (EU) 2025/202 zijn de TAC en het EU-quotum voor kabeljauw (Gadus morhua) in de sectoren 2J, 3K en 3L van de Visserijorganisatie voor het noordwestelijke deel van de Atlantische Oceaan (NAFO) (kabeljauw in de sectoren “2J3KL”, “noordelijke kabeljauw in het NAFO-verdragsgebied”) voor de periode van 1 januari 2024 tot en met 30 juni 2025 vastgesteld overeenkomstig het besluit dat de NAFO tijdens haar jaarvergadering van 2024 heeft genomen.
Naar verwachting zal Canada in juni 2025 zijn wetenschappelijk advies voor kabeljauw in de sectoren 2J3KL bekendmaken voor de periode van 1 juli 2025 tot en met 30 juni 2026. Na de bekendmaking van dat advies zal Canada naar verwachting voor zijn vissersvaartuigen een vangstbeperking voor kabeljauw in de NAFO-sectoren 2J3KL vaststellen voor de periode van 1 juli 2025 tot en met 30 juni 2026. Overeenkomstig haar regels stelt de NAFO vervolgens voor dat bestand en voor die periode de TAC vast, alsmede een toewijzing aan andere verdragsluitende partijen bij de NAFO, met inbegrip van een EU-quotum, voor vangsten in het gereglementeerde NAFO-gebied. Die TAC en die toewijzing moeten zo worden vastgesteld dat de door Canada vastgestelde vangstbeperking overeenkomt met 95 % van de TAC en de toewijzing aan de andere verdragsluitende partijen bij de NAFO overeenkomt met 5 % van de TAC.
In afwachting van dat besluit van de NAFO om een dergelijke TAC, een toewijzing aan andere verdragsluitende partijen bij de NAFO en mogelijke herstelmaatregelen voor dat bestand vast te stellen, wordt de desbetreffende overweging opgenomen tussen vierkante haken en wordt de TAC voor kabeljauw in de NAFO-sectoren 2J3KL voor de periode van 1 juli 2025 tot en met 30 juni 2026 als “p.m.” aangemerkt. Zodra het besluit van de NAFO bekend is, werken de diensten van de Commissie het voorstel bij door middel van een non-paper waarin de TAC en eventuele herstelmaatregelen voor die periode worden voorgesteld in overeenstemming met dat besluit van de NAFO.
Op 1 april 2025 heeft IJsland, overeenkomstig de toepasselijke regels van de Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (Iccat) betreffende overdrachten, ermee ingestemd 200 ton van zijn quotum voor blauwvintonijn (Thunnus thynnus) in een deel van het Iccat-verdragsgebied, namelijk de Atlantische Oceaan, ten oosten van 45° WL, en de Middellandse Zee, voor 2025 over te dragen aan de EU. Die overdracht moet in het recht van de Unie worden opgenomen en het EU-quotum voor dat bestand moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.
Tijdens haar jaarvergadering van 2025 heeft de Commissie voor de visserij in het noordelijke deel van de Stille Oceaan (NPFC) voor trawlers en ringzegenvaartuigen vangstbeperkingen voor Spaanse makreel (Scomber japonicus) vastgesteld voor alle verdragsluitende partijen bij de NPFC voor de periode van 1 juni 2025 tot en met 31 mei 2026. Daarnaast heeft de NPFC voor die periode een extra hoeveelheid van dat bestand voor de Unie vastgesteld. Ook heeft zij bijbehorende inspanningsbeperkingen vastgesteld. Voorts heeft de NPFC maatregelen vastgesteld die functioneel verbonden zijn met die vangstbeperkingen en die extra hoeveelheid, zonder welke: i) die vangstbeperkingen voor alle verdragsluitende partijen bij de NPFC niet hadden kunnen worden vastgesteld, en ii) de vangstmogelijkheden voor Spaanse makreel in het NPFC-verdragsgebied zouden moeten worden verlaagd om de niet-doelsoorten te beschermen. Voorgesteld wordt deze vangstmogelijkheden en functioneel verbonden maatregelen in het EU-recht op te nemen.
Overeenkomstig artikel 13, lid 3, van Verordening (EU) 2025/202 moeten de betrokken lidstaten voor commerciële visserijactiviteiten op Europese aal (Anguilla anguilla) in de EU-wateren van de ICES-deelgebieden 3, 4, 6, 7, 8 en 9 (noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan) een of meer sluitingsperioden van ten minste zes maanden vaststellen waarvoor bepaalde voorwaarden gelden. Aangezien het doel van de sluitingsperioden is om aal tijdens zijn migratie van en naar het Europese continent te beschermen, moeten de sluitingsperioden de belangrijkste migratieperiode(n) bestrijken in de respectieve levensfase van de aal. In het specifieke geval van geslachtsrijpe aal (“schieraal”) is het doel deze te beschermen tijdens zijn “stroomafwaartse migratie” van binnenwateren, brakke wateren en mariene wateren van de EU naar zijn paaiplaatsen in de Sargassozee. Schieralen worden niet alleen bedreigd door belemmeringen voor de stroomafwaartse migratie, maar ook door gerichte visserij. In situaties waarin schieralen tijdens hun migratie uit EU-wateren via brakke niet-EU-wateren moeten passeren om de open zee te bereiken, zou de doelstelling van de sluitingsperiode(n) uit hoofde van artikel 13 van Verordening (EU) 2025/202 in het gedrang worden gebracht indien de migrerende schieralen in deze brakke niet-EU-wateren zouden worden gevangen en aangeland.
Daarom moeten de betrokken lidstaten kunnen toestaan dat volwassen alen tijdens de belangrijkste migratieperiode worden gevangen in EU-wateren stroomopwaarts van de brakke wateren buiten de EU. Om echter te vermijden dat gevangen schieralen worden aangeland, moet voor die afwijking worden voldaan aan bepaalde voorwaarden; onder meer mogen de schieralen uitsluitend worden gevangen om te worden vervoerd en onmiddellijk ongedeerd te worden vrijgelaten op een aangewezen plaats in de nabijgelegen stroomafwaartse mariene wateren van de EU (het zogenaamde “trap-and-transport”). Tot de volwassen alen behoren ook de niet-geslachtsrijpe “rode alen” die qua grootte vergelijkbaar kunnen zijn met schieralen. Incidenteel bijgevangen rode alen moeten onmiddellijk ongedeerd weer in het water worden vrijgelaten.