Toelichting bij COM(2025)615 - Spanje, Letland, Oostenrijk, Finland Verslag opgesteld overeenkomstig artikel 126, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de EU

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

EUROPESE COMMISSIE

1.

Brussel, 4.6.2025


COM(2025) 615 final


VERSLAG VAN DE COMMISSIE

Spanje, Letland, Oostenrijk, Finland

Verslag opgesteld overeenkomstig artikel 126, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie


1.Inleiding

In artikel 126 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) is de buitensporigtekortprocedure vastgesteld. Deze procedure wordt nader vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten 1 , die deel uitmaakt van het stabiliteits- en groeipact. Overeenkomstig artikel 126, lid 3, VWEU wordt in dit verslag de situatie van lidstaten beoordeeld ten opzichte van het tekortcriterium. De indeling van dit verslag maakt het net als bij de eerdere edities eenvoudiger om de verschillende situaties te vergelijken, terwijl de situatie van elke lidstaat op zijn eigen merites wordt beoordeeld.

Verordening (EU) 2024/1264 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1467/97 is op 30 april 2024 in werking getreden. Deze wijzigingsverordening maakt deel uit van een pakket, samen met Verordening (EU) 2024/1263 2 en Richtlijn (EU) 2024/1265 van de Raad 3 . Samen hebben deze drie handelingen een hervorming van het kader voor economisch bestuur van de Unie tot stand gebracht. De doelstellingen van het hervormde kader zijn de houdbaarheid van de overheidsschuld en duurzame en inclusieve groei door hervormingen en investeringen. Het hervormde kader bevordert tevens de nationale verantwoordelijkheid en richt zich in sterkere mate op de middellange termijn, in combinatie met een doeltreffende en coherentere handhaving. De meest recente wijziging van Verordening (EG) nr. 1467/97 laat de beoordeling van de naleving van het tekortcriterium in essentie ongewijzigd. Daarentegen is de beoordeling van de naleving van het schuldcriterium aanzienlijk gewijzigd (zie hieronder).

Het vorige verslag uit hoofde van artikel 126, lid 3, VWEU is op 26 november 2024 aangenomen in het kader van het najaarspakket 2024 van het Europees Semester 4 .

2.

Het tekortcriterium en het schuldcriterium


Aan het tekortcriterium wordt voldaan als het feitelijke overheidstekort in het voorgaande jaar (2024) en het voor het huidige jaar (2025) geplande tekort niet meer bedragen dan 3 % van het bbp. Als een van de twee deze drempel overschrijdt, gaat de Commissie na of de tekortquote aanzienlijk en gestaag is afgenomen en in de buurt van de referentiewaarde komt. Ook gaat zij na of het tekort boven de referentiewaarde slechts van uitzonderlijke en tijdelijke aard is en dicht bij de referentiewaarde blijft (punt 2). In de maatregelen die leiden tot het besluit over het bestaan van een buitensporig tekort moeten de Commissie en de Raad rekening houden met relevante factoren indien i) de overheidsschuld niet meer bedraagt dan 60 % van het bbp of ii) indien de schuld meer bedraagt dan 60 % van het bbp, maar het tekort in de buurt van 3 % van het bbp ligt en de overschrijding tijdelijk is (punt 4).

Volgens het Verdrag wordt aan het schuldcriterium voldaan als de bruto-overheidsschuld niet hoger is dan 60 % van het bbp, of als de verhouding in voldoende mate afneemt en de referentiewaarde in een bevredigend tempo benadert. Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1467/97 (zoals gewijzigd) wordt de schuldquote geacht in voldoende mate af te nemen en de referentiewaarde in een bevredigend tempo te benaderen indien de betrokken lidstaat zijn netto-uitgavenpad 5 in acht neemt zoals dat door de Raad is vastgesteld uit hoofde van de artikelen 17 en 19 van Verordening (EU) nr. 2024/1263. Als de betrokken lidstaat zich niet houdt aan zijn netto-uitgavenpad, stelt de Commissie overeenkomstig artikel 126, lid 3, VWEU een verslag op indien de op de controlerekening van de lidstaat geboekte debetposten 6 een van de twee drempelwaarden overschrijden (tenzij de begrotingssituatie vrijwel in evenwicht is of een overschot vertoont). De drempelwaarde op jaarbasis bedraagt 0,3 % van het bbp en de cumulatieve drempel 0,6 % van het bbp.

Het schuldcriterium kan in dit stadium niet volledig worden beoordeeld 7 . Voor sommige lidstaten heeft de Raad namelijk nog geen netto-uitgavenpad vastgesteld. Daarnaast wordt in artikel 22, lid 6, van Verordening (EU) nr. 2024/1263 bepaald dat afwijkingen van het door de Raad vastgestelde netto-uitgavenpad als debetposten (of creditposten) op de controlerekening worden geboekt op basis van feitelijke gegevens. Voor de lidstaten waarvoor de Raad al een netto-uitgavenpad heeft vastgesteld, is het beginjaar 2025. De Commissie kan dus pas wanneer de feitelijke gegevens voor 2025 in het voorjaar van 2026 beschikbaar zijn beoordelen of is voldaan aan het schuldcriterium.

3.

Belangrijkste gegevens ter staving en motivering van dit verslag


Bij de beoordeling van het tekortcriterium heeft dit verslag betrekking op de lidstaten waarvoor de feitelijke, door Eurostat verstrekte 8 tekortquote voor 2024 of de geplande tekortquote voor 2025 9 hoger is dan 3 % van het bbp. 10 Bovendien wordt bij de beoordeling van de naleving van het tekortcriterium ook rekening gehouden met de voorjaarsprognose 2025 van de Commissie 11 . In dit verslag wordt daarnaast het overheidstekort vergeleken met de investeringsuitgaven van de overheid en worden alle overige relevante factoren in aanmerking genomen, overeenkomstig artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1467/97.

Op basis van de gegevens die Eurostat op 22 april 2025 heeft verstrekt (zie tabel 1), wordt in dit verslag beoordeeld of aan het tekortcriterium is voldaan in vier lidstaten: Spanje, Letland, Oostenrijk, Finland. Meer specifiek:

-Het overheidstekort van Spanje, Oostenrijk en Finland bedroeg in 2024 meer dan 3 % van het bbp. Dit vormt een begin van bewijs van het bestaan van een buitensporig tekort in elk van deze lidstaten.

-Bovendien verwacht Letland volgens de begrotingskennisgeving in het voorjaar van 2025 dat zijn overheidstekort in 2025 meer dan 3 % van het bbp zal bedragen. Het geplande tekort voor 2025 is ook een begin van bewijs van het bestaan van een buitensporig tekort.

Zoals hierboven reeds aangegeven, kan het schuldcriterium in dit stadium nog niet volledig worden beoordeeld volgens de criteria van het nieuwe kader. Voor de gegevens over de bruto-overheidsschuldquote, zie tabel 3.


Tabel 1 — Positie van de lidstaten ten opzichte van de tekort- en schuldreferentiewaarden

Huidig tekort
van niet meer dan (✓)/van meer dan (✗)
3 % van het bbp in 2024

Gepland tekort
van niet meer dan (✓)/
van meer dan (✗)
3 % van het bbp in 2025

Schuldquote
van niet meer dan (✓)/van meer dan (✗) 60 % van het bbp aan het einde van 2024
In dit verslag beoordeelde lidstaten
Spanje
Letland
Oostenrijk
Finland
Lidstaten die niet in dit verslag zijn opgenomen
België*
Bulgarije
Tsjechië
Denemarken
Duitsland
Estland
Ierland
Griekenland
Frankrijk*
Kroatië
Italië*
Cyprus
Litouwen
Luxemburg
Hongarije*
Malta*
Nederland
Polen*
Portugal
Roemenië**
Slovenië
Slowakije*
Zweden
Bron: Eurostat (persbericht 22 april 2025 en begrotingskennisgeving voorjaar 2024).
Opmerking: (*) Buitensporigtekortprocedure loopt sinds juli 2024. (**) Buitensporigtekortprocedure loopt sinds april 2020.



2.Overheidssaldo

Spanje, Oostenrijk en Finland overschreden in 2024 de referentiewaarde voor het tekort. Oostenrijk en Finland voorzien voor 2025 ook een tekort van meer dan 3 % van het bbp. Letland had een overheidstekort dat in 2024 onder de referentiewaarde lag, maar voorziet voor 2025 een tekort van meer dan 3 % van het bbp (zie tabel 2).

In Oostenrijk en Finland lag het overheidstekort in 2024 boven en niet dicht bij de referentiewaarde. Voor Spanje lag het tekort boven maar dicht bij de referentiewaarde.

Voor Letland bedraagt het voor 2025 12 geplande tekort 3,1 % van het bbp (dezelfde waarde als in de voorjaarsprognose 2025 van de Commissie); boven, maar dicht bij de referentiewaarde van 3 % van het bbp.

Volgens de voorjaarsprognose 2025 van de Commissie zal het overheidstekort voor Oostenrijk en Finland in 2025 en 2026 hoger blijven dan 3 % van het bbp. Hun tekorten hoger dan de referentiewaarde zullen naar verwachting dus niet van tijdelijke aard zijn. Daarentegen wordt momenteel verwacht dat het overheidstekort in Spanje in 2025 en 2026 niet boven de referentiewaarde zal uitkomen, en daarom wordt verwacht dat het tekort boven de referentiewaarde van tijdelijke aard is. Het overheidstekort van Letland zal naar verwachting zowel in 2025 als in 2026 marginaal meer dan 3 % van het bbp bedragen; derhalve wordt verwacht dat het tekort boven de referentiewaarde niet van tijdelijke aard is.

Het tekort boven de referentiewaarde van Spanje in 2024 houdt verband met de budgettaire gevolgen van de verwoestende DANA-overstroming 13 in oktober 2024. Dit wordt erkend en geanalyseerd als relevante factor (zie punt 4.2.1 over Spanje). De overschrijding wordt echter verondersteld niet uitzonderlijk te zijn voor toepassing van het Verdrag en het stabiliteits- en groeipact.

In Letland kan het geplande tekort boven de referentiewaarde in 2025 volledig worden verklaard door een toename van de defensie-uitgaven 14 . Op 28 april 2025 heeft Letland, in overeenstemming met de mededeling van de Commissie van 19 maart 2025, een verzoek ingediend tot activering van de nationale ontsnappingsclausule met het oog op hogere defensie-uitgaven 15 . De Commissie heeft dit verzoek beoordeeld en op 4 juni 2025 een aanbeveling vastgesteld voor een aanbeveling van de Raad waarbij het Letland wordt toegestaan in de periode 2025-2028 af te wijken van het aanbevolen netto-uitgavenpad 16 en dit pad te overschrijden 17 . In deze aanbeveling worden de uitzonderlijke omstandigheden gedocumenteerd die ten grondslag liggen aan de stijging van de defensie-uitgaven. Het betreft omstandigheden waarover de regering geen controle heeft, maar die een grote impact hebben op de overheidsfinanciën. Tegen deze achtergrond, en onder voorbehoud van de goedkeuring van de aanbeveling van de Raad, wordt de geplande overschrijding van de referentiewaarde in 2025 als uitzonderlijk beschouwd.

In Oostenrijk en Finland wordt het tekort boven de referentiewaarde in 2024 onder meer veroorzaakt door zeer ongunstige macro-economische omstandigheden, namelijk een langdurige recessie in 2023 en 2024. In Oostenrijk is het reële bbp in 2023 met 1,0 % en in 2024 met 1,2 % gedaald. Volgens de voorjaarsprognose 2025 van de Commissie zal het in 2025 verder dalen met 0,3 %. In Finland is het reële bbp in 2023 met 0,9 % en in 2024 met 0,1 % gedaald; in 2025 zal dit naar verwachting met 1,0 % stijgen. Bovendien heeft het verslechterende veiligheidsklimaat in Finland als gevolg van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne aanzienlijke consequenties voor de overheidsfinanciën. Op basis hiervan kunnen de tekorten boven de referentiewaarde voor beide lidstaten als uitzonderlijk worden beschouwd.

Samengevat blijkt uit deze analyse dat Spanje, Letland, Oostenrijk en Finland niet voldoen aan het tekortcriterium alvorens eventuele relevante factoren in aanmerking worden genomen.


Tabel 2 — Overheidssaldo

Percentage van het bbpBegrotingskennisgeving voorjaarVoorjaarsprognoses 2025 van de Europese Commissie
2021202220232024202520252026
In dit verslag beoordeelde lidstaten
Spanje-6,7-4,6-3,5-3,2-2,5-2,8-2,5
Letland-7,2-4,9-2,4-1,8-3,1-3,1-3,1
Oostenrijk-5,7-3,4-2,6-4,7-4,5-4,4-4,2
Finland-2,7-0,2-3,0-4,4-3,5-3,7-3,4
Lidstaten die niet in dit verslag zijn opgenomen
België*-5,4-3,6-4,1-4,5-5,2-5,4-5,5
Bulgarije-4,0-3,0-2,0-3,0-2,9-2,8-2,8
Tsjechië-5,0-3,1-3,8-2,2-2,2-2,3-2,2
Denemarken4,13,43,34,51,61,50,6
Duitsland-3,2-2,1-2,5-2,8-2,5-2,7-2,9
Estland-2,6-1,1-3,1-1,5-3,0-1,4-2,4
Ierland-1,41,71,54,31,60,70,1
Griekenland-7,1-2,5-1,41,3-0,60,71,4
Frankrijk*-6,6-4,7-5,4-5,8-5,4-5,6-5,7
Kroatië-2,60,1-0,8-2,4-2,3-2,7-2,6
Italië*-8,9-8,1-7,2-3,4-3,3-3,3-2,9
Cyprus-1,62,71,74,32,73,53,4
Litouwen-1,2-0,7-0,7-1,3-3,0-2,3-2,3
Luxemburg1,00,2-0,81,0-0,9-0,4-0,5
Hongarije*-7,1-6,2-6,7-4,9-3,7-4,6-4,7
Malta*-7,0-5,2-4,7-3,7-3,5-3,2-2,8
Nederland-2,20,0-0,4-0,9-1,8-2,1-2,7
Polen*-1,7-3,4-5,3-6,6-6,3-6,4-6,1
Portugal-2,8-0,31,20,70,30,1-0,6
Roemenië**-7,1-6,4-6,6-9,3-7,0-8,6-8,4
Slovenië-4,6-3,0-2,6-0,9-1,9-1,3-1,5
Slowakije*-5,1-1,7-5,2-5,3-4,7-4,9-5,1
Zweden-0,21,0-0,8-1,5-1,3-1,5-0,8
Bron: Eurostat (gegevens van 2021 tot en met 2024 en begrotingskennisgeving 2025) en voorjaarsprognose 2025 van de Europese Commissie (gegevens voor 2025 en 2026).

Opmerking: (*) Buitensporigtekortprocedure loopt sinds juli 2024. (**) Buitensporigtekortprocedure loopt sinds april 2020.


3.Overheidsschuld

In drie van de lidstaten die in dit verslag worden besproken, bedroeg de bruto-overheidsschuld aan het einde van 2024 meer dan 60 % van het bbp en lag daarmee boven de referentiewaarde: Spanje, Oostenrijk en Finland (zie tabel 3). In Spanje is de schuldquote in 2024 gedaald ten opzichte van het jaar ervoor. In Oostenrijk en Finland is de schuldquote gestegen. Volgens de voorjaarsprognoses 2025 van de Commissie zal de schuldquote in Oostenrijk en Finland zowel in 2025 als in 2026 stijgen. In het geval van Spanje wordt een daling verwacht.

De overheidsschuld van Letland bedroeg eind 2024 minder dan 60 % van het bbp, en in 2025 en 2026 zal dit naar verwachting zo blijven.

Tabel 3 — Overheidsschuld

Percentage van het bbpBegrotingskennisgeving voorjaarVoorjaarsprognoses 2025 van de Europese Commissie
2021202220232024202520252026
In dit verslag beoordeelde lidstaten
Spanje115,7109,5105,1101,8101,5100,9100,8
Letland45,944,444,646,849,748,649,3
Oostenrijk82,478,478,581,884,784,085,8
Finland73,274,077,582,185,085,687,5
Lidstaten die niet in dit verslag zijn opgenomen
België*108,5102,7103,2104,7106,9107,1109,8
Bulgarije23,822,522,924,128,925,127,1
Tsjechië40,742,542,543,644,544,545,4
Denemarken40,534,133,631,130,029,729,4
Duitsland68,165,062,962,562,963,864,7
Estland18,419,120,223,624,323,825,4
Ierland52,643,143,340,937,338,738,3
Griekenland197,3177,0163,9153,6145,7146,6140,6
Frankrijk*112,8111,4109,8113,0116,2116,0118,4
Kroatië78,268,561,857,656,056,356,4
Italië*145,8138,3134,6135,3136,6136,7138,2
Cyprus96,581,173,665,060,958,051,9
Litouwen43,338,137,338,244,141,243,9
Luxemburg24,224,925,026,326,925,726,2
Hongarije*76,273,973,073,572,674,574,3
Malta*49,849,547,947,450,147,647,3
Nederland50,548,445,243,344,545,047,8
Polen*53,048,849,555,357,858,065,3
Portugal123,9111,297,794,991,891,789,7
Roemenië**48,347,948,954,857,759,463,3
Slovenië74,872,768,467,066,065,563,8
Slowakije*60,257,755,659,359,960,963,0
Zweden36,933,831,633,534,333,833,3
Bron: Eurostat (gegevens van 2021 tot en met 2024 en begrotingskennisgeving 2025) en voorjaarsprognose 2025 van de Europese Commissie (gegevens voor 2025 en 2026).

Opmerking: (*) Buitensporigtekortprocedure loopt sinds juli 2024. (**) Buitensporigtekortprocedure loopt sinds april 2020.


4.Relevante factoren voor het beoordelen van de naleving van het tekortcriterium

In artikel 126, lid 3, van het Verdrag is bepaald dat er in dit verslag voor elke lidstaat “tevens rekening mee [wordt] gehouden of het overheidstekort groter is dan de investeringsuitgaven van de overheid en [dat] alle andere relevante factoren in aanmerking [worden] genomen, met inbegrip van de economische en budgettaire situatie van de lidstaat op middellange termijn”.

Deze factoren worden nader toegelicht in artikel 2, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1467/97, zoals gewijzigd, en verwijzen naar:

a)de schuldpositie op middellange termijn, d.w.z. de omvang van de schuldproblemen, de ontwikkeling van de schuldenpositie van de overheid en de financiering ervan, en de bijbehorende risicofactoren en dan met name de looptijdstructuur, de valutasamenstelling van de schuld en voorwaardelijke verplichtingen, met inbegrip van eventuele impliciete verplichtingen die verband houden met de vergrijzing en de particuliere schuld;

b)de begrotingssituatie op middellange termijn, waaronder met name de omvang van de werkelijke jaarlijkse en cumulatieve afwijking van het door de Raad vastgestelde netto-uitgavenpad, zoals vastgesteld op basis van de controlerekening;

c)de economische situatie op middellange termijn, waaronder potentiële groei, de inflatieontwikkelingen en de conjuncturele ontwikkelingen, vergeleken met de aannames die ten grondslag liggen aan het door de Raad vastgestelde netto-uitgavenpad;

d)de uitvoering van hervormingen en investeringen, waaronder met name begrepen beleid ter voorkoming en correctie van buitensporige macro-economische onevenwichtigheden en beleid voor de uitvoering van de gemeenschappelijke strategie voor groei en werkgelegenheid van de Unie, waaronder beleid dat door de herstel- en veerkrachtfaciliteit (RRF) wordt ondersteund, en de algehele kwaliteit van de overheidsfinanciën, waaronder met name de doeltreffendheid van nationale begrotingskaders;

e)gestegen overheidsinvesteringen in defensie, indien daarvan sprake is, ook rekening houdend met moment van boeking van uitgaven voor militair materieel. De toename van overheidsinvesteringen in defensie als gevolg van de hervorming van het kader voor economisch bestuur is opgenomen bij de relevante factoren.


Artikel 2, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1467/97 bepaalt ook dat “terdege rekening moet worden gehouden met “alle andere factoren die naar het oordeel van de betrokken lidstaat relevant zijn om de naleving van de tekort- en schuldcriteria uitvoerig te kunnen beoordelen, welke factoren die lidstaat aan de Raad en de Commissie kenbaar heeft gemaakt”.

4.

Bovendien is de aanwezigheid van aanzienlijke uitdagingen op het gebied van de overheidsschuld volgens artikel 2, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1467/97 een belangrijke verzwarende factor.


Wat betreft de beoordeling van de naleving van het tekortcriterium is daarnaast in artikel 2, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad bepaald dat de Raad en de Commissie bij de stappen die leiden tot het besluit over het bestaan van een buitensporig tekort, rekening kunnen houden met de relevante factoren, maar alleen wanneer:

a)de overheidsschuldquote niet hoger is dan de referentiewaarde van 60 %,

of

b)de overheidsschuldquote wel hoger is dan de referentiewaarde van 60 %, maar er wordt voldaan aan een tweeledige voorwaarde, namelijk dat het tekort dicht bij de referentiewaarde blijft én dat de overschrijding van de referentiewaarde tijdelijk is.

De overheidsschuldquote komt in Letland niet boven de referentiewaarde van 60 %. Daarom kunnen de Raad en de Commissie voor Letland rekening houden met relevante factoren bij de daaropvolgende stappen die leiden tot het besluit over het bestaan van een buitensporig tekort (leden 5 en 6 van artikel 126 VWEU).

In Spanje overschrijdt de schuldquote de referentiewaarde van 60 % van het bbp. Er wordt echter voldaan aan de tweeledige voorwaarde (nabijheid en tijdelijkheid). Daarom kunnen de Raad en de Commissie rekening houden met relevante factoren bij de stappen die leiden tot het besluit over het bestaan van een buitensporig tekort.

Wat betreft de overige lidstaten waarop het verslag betrekking heeft, is de schuldquote in Oostenrijk en Finland, hoger dan de referentiewaarde van 60 % en is niet voldaan aan de tweeledige voorwaarde die noodzakelijk is om rekening te houden met relevante factoren (nabijheid en tijdelijkheid). Daarom kunnen de Raad en de Commissie voor deze lidstaten geen rekening houden met relevante factoren bij de stappen die leiden tot het besluit over het bestaan van een buitensporig tekort (artikel 126, leden 5 en 6, VWEU).

Volgens vaste praktijk en conform artikel 2, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1467/97 worden de relevante factoren hierna besproken, ook voor de lidstaten waar de Raad en de Commissie geen rekening met die factoren kunnen houden bij de daaropvolgende stappen die leiden tot een besluit over het bestaan van een buitensporig tekort op basis van het tekortcriterium.

Horizontale relevante factoren

De economie van de EU heeft de afgelopen jaren een reeks negatieve schokken te verduren gekregen. De stijging van de energieprijzen die al in 2021 was ingezet, werd versterkt door de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne, waarbij de economische gevolgen per lidstaat verschilden, afhankelijk van de nabijheid van de oorlogsregio, de structuur van de energiemarkten en de aanvoerroutes, en de structuur van de handelsbetrekkingen van een lidstaat. De GICP-inflatie liep in oktober 2022 in de EU als geheel op tot boven de tien procent, waarbij de inflatie in Midden- en Oost-Europa onmiskenbaar het hoogst was. Dit leidde tot een forse aantasting van de koopkracht van huishoudens en een verschuiving in het consumentenvertrouwen. Deze factoren speelden, naast de COVID-19-steun en de noodmaatregelen ter ondersteuning van de energievoorziening, een rol in de begrotingsontwikkelingen van de lidstaten, via bv. de vertraagde correctie van bepaalde belastinggrondslagen voor inflatie, automatische indexeringsmechanismen en verhoogde uitgaven voor defensie en grensbewaking.

De economische activiteit in de EU als geheel trok in 2024 aan: de reële groei van het bbp steeg van 0,5 % in 2023 tot 1,0 % in 2024. De randvoorwaarden voor een geleidelijke versnelling van de economische activiteit lijken aanwezig te zijn, maar de sterk toegenomen commerciële spanningen en onzekerheid beïnvloeden de prognose negatief. Ondertussen is de inflatie verder gedaald, van een hoogtepunt van 9,2 % in 2022 tot 2,6 % in 2024. Volgens de voorjaarsprognose 2025 van de Europese Commissie zal de reële bbp-groei in 2025 uitkomen op 1,1 %. De desinflatie zal naar verwachting aanhouden, met een daling van de nominale inflatie van 2,6 % in 2024 tot 2,3 % in 2025.

Het overheidstekort van het EU-aggregaat steeg, na een aanzienlijke daling in 2021 en 2022 ten opzichte van de zeer hoge niveaus van 2020, marginaal tot 3,5 % van het bbp in 2023 en daalde vervolgens tot 3,2 % van het bbp in 2024. In 2025 zal het totale tekort naar verwachting marginaal stijgen tot 3,3 % van het bbp.

Eind 2024 bedroeg de schuldquote in de EU 82,2 %, grotendeels ongewijzigd ten opzichte van 2023 (82,1 %) en circa 9 procentpunten lager dan de piek van 91,2 % die werd bereikt aan het einde van 2020, toen de schuldquotes als gevolg van de COVID-19-crisis aanzienlijk stegen. Zij blijft echter ongeveer 4 procentpunt boven het niveau van voor het COVID-19-tijdperk. Volgens de voorjaarsprognose 2025 van de Europese Commissie zal de schuldquote in 2025 stijgen naar 83,2 % van het bbp.

Na een aanzienlijke algehele expansie in 2020-2023 was de begrotingskoers 18 in 2024 contractief, met 0,4 % van het bbp, onder meer als gevolg van de geleidelijke afschaffing van de steun voor particuliere investeringen en de iets lagere uit de EU-begroting gefinancierde uitgaven (onder meer omdat de uitgaven in het kader van het meerjarig financieel kader 2014-2020 afliepen). Dit werd slechts licht gecompenseerd door een expansieve bijdrage van uit de nationale begrotingen gefinancierde overheidsinvesteringen. Naar verwachting zal de begrotingskoers in 2025 grotendeels neutraal zijn (minder dan 1/4 % van het bbp), waarbij de contractieve bijdrage van nationale begrotingen grotendeels zal worden gecompenseerd door de expansieve bijdrage van uit de EU-begroting gefinancierde uitgaven.

Landspecifieke relevante factoren

In dit punt worden de landspecifieke relevante factoren beoordeeld voor elke lidstaat waarop dit verslag betrekking heeft. Tot deze factoren behoren onder meer de macro-economische vooruitzichten op middellange termijn, de begrotingssituatie op middellange termijn (met inbegrip van overheidsinvesteringen; zie tabel 4), de schuldpositie op middellange termijn, de algehele kwaliteit van de overheidsfinanciën, de uitvoering van hervormingen en investeringen (waaronder met name beleid ter voorkoming en correctie van buitensporige macro-economische onevenwichtigheden en beleid voor de uitvoering van de gemeenschappelijke strategie voor groei en werkgelegenheid van de Unie, waaronder beleid dat door de herstel- en veerkrachtfaciliteit wordt ondersteund), de verhoging van de overheidsinvesteringen in defensie, en andere relevante factoren die door elke lidstaat naar voren worden gebracht.

Wat de stijging van de overheidsinvesteringen in defensie betreft, wordt in dit verslag de uitsplitsing van de overheidsuitgaven gebruikt die is gebaseerd op definities van de nationale rekeningen (ESR 2010) met betrekking tot de internationale classificatie van overheidsfuncties (COFOG) voor defensiedoeleinden. Omdat COFOG-gegevens doorgaans echter met enige vertraging beschikbaar komen, zijn ze momenteel slechts tot 2023 beschikbaar in de databank van Eurostat. Door de respectieve lidstaten zijn aanvullende informatie en voorlopige ramingen verstrekt over uitgaven en/of investeringen in defensie voor 2024 en 2025, die staan vermeld in de landspecifieke hoofdstukken.

Terwijl de landspecifieke hoofdstukken verwijzen naar belangrijke informatie over de macro-economische situatie op middellange termijn, inclusief over de bijdragen aan de groei, en over de begrotingssituaties en schuldposities op middellange termijn, worden de macro-economische en budgettaire vooruitzichten nader toegelicht in de voorjaarsprognoses 2025 van de Commissie 19 .


Tabel 4 — Overheidsinvesteringen

Percentage van het bbpVoorjaarsprognoses 2025 van de Europese Commissie
202120222023202420252026
In dit verslag beoordeelde lidstaten
Spanje2,72,73,02,73,03,0
Letland5,64,55,65,77,07,2
Oostenrijk3,63,53,73,93,94,0
Finland4,24,14,14,44,94,8
Lidstaten die niet in dit verslag zijn opgenomen
België*2,82,72,83,03,33,2
Bulgarije2,72,43,83,03,63,3
Tsjechië4,64,54,94,74,94,6
Denemarken3,23,03,13,13,83,9
Duitsland2,92,82,82,93,03,0
Estland5,85,46,66,17,27,1
Ierland2,02,02,32,72,83,1
Griekenland3,63,73,93,74,23,8
Frankrijk*4,14,24,24,34,34,2
Kroatië4,84,05,65,15,45,2
Italië*2,82,63,23,53,83,9
Cyprus2,72,43,23,03,23,2
Litouwen3,23,24,24,24,94,6
Luxemburg4,14,34,74,54,74,6
Hongarije*6,25,35,14,24,24,2
Malta*3,73,23,63,33,83,9
Nederland3,43,23,13,23,23,3
Polen*4,13,85,14,95,15,2
Portugal2,62,42,62,73,74,2
Roemenië**4,14,45,45,76,16,5
Slovenië4,75,55,35,15,35,2
Slowakije*3,03,13,53,65,15,2
Zweden5,05,15,35,45,55,6
Bron: Eurostat (gegevens van 2021 tot en met 2024) en voorjaarsprognose 2025 van de Europese Commissie (gegevens voor 2025 en 2026). (*) Buitensporigtekortprocedure loopt sinds juli 2024. (**) Buitensporigtekortprocedure loopt sinds april 2020.


5.

LIDSTATEN WAARVOOR REKENING KAN WORDEN GEHOUDEN MET RELEVANTE FACTOREN


Spanje

Macro-economische situatie op middellange termijn. Het reële bbp is in 2023 met 2,7 % gestegen. Het reële bbp steeg in 2024 verder met 3,2 %, met name dankzij de sterke ontwikkeling van de consumptie en de bijdrage van de door de toeristische activiteit gestimuleerde buitenlandse vraag. De output zal in 2025 naar verwachting met 2,6 % en in 2026 naar verwachting met 2,0 % stijgen. De groei in 2025 is met name toe te schrijven aan de particuliere consumptie en aan de verwachte toename van de investeringen, die de binnenlandse vraag sturen.

Begrotingssituatie op middellange termijn, met inbegrip van investeringen. Het overheidstekort van Spanje daalde van 3,5 % van het bbp in 2023 tot 3,2 % in 2024. Deze ontwikkelingen komen volgens de berekeningen van de Commissie overeen met een groeipercentage van de netto-uitgaven van 3,5 % in 2024. De overheidsinvesteringen bedroegen 3,0 % van het bbp in 2023 en daalden licht tot 2,7 % in 2024. Uitgaande van de ramingen van de Commissie was de begrotingskoers 20 , die zowel op nationaal niveau als door de EU-gefinancierde uitgaven omvat, in 2024 contractief, met 0,3 % van het bbp. De groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (ongerekend discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde) leverde in 2024 een contractieve bijdrage aan de begrotingskoers van 0,4 % van het bbp.

In de voorjaarsprognoses 2025 van de Commissie wordt gerekend op een overheidstekort van 2,8 % van het bbp in 2025 en 2,5 % in 2026. De overheidsinvesteringen zullen naar verwachting toenemen tot 3,0 % van het bbp in 2025 en 2026. Op basis van de ramingen van de Commissie is de begrotingskoers in 2025 expansief (0,3 % van het bbp). De groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven in 2025 zal naar verwachting een grotendeels neutrale bijdrage aan de begrotingskoers leveren.

Volgens de voorjaarsprognose 2025 van de Commissie zullen de netto-uitgaven in Spanje in 2025 met 4,2 % stijgen en in 2024 en 2025 cumulatief met 7,9 % stijgen. Volgens de voorjaarsprognoses 2025 van de Commissie zal de groei van de netto-uitgaven van Spanje in 2025 boven de door de Raad op 21 januari 2025 aanbevolen maximale groei 21 liggen, wat overeenkomt met een afwijking 22 van 0,2 % van het bbp ten opzichte van de aanbevolen maximale jaarlijkse groei van de netto-uitgaven in 2025. Deze verwachte afwijking overschrijdt de drempel van 0,3 % van het bbp voor de jaarlijkse afwijking niet. Het cumulatieve groeipercentage van de netto-uitgaven voor 2024 en 2025 samen, zal naar verwachting onder de aanbevolen maximale groei liggen.

Uitdagingen op het gebied van schuld en schuldpositie op middellange termijn. De overheidsschuld is gedaald van 109,5 % van het bbp aan het einde van 2022 tot 105,1 % aan het einde van 2023. In 2024 nam de schuld verder af tot 101,8 % van het bbp. De schuldquote zal naar verwachting verder dalen tot 100,9 % van het bbp aan het einde van 2025 en tot 100,8 % aan het einde van 2026.

Al met al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op hoge risico’s op de middellange termijn. Het schuldtraject is gevoelig voor macro-economische schokken. Volgens de stochastische prognoses, die de meest uiteenlopende mogelijke tijdelijke schokken op macro-economische variabelen simuleren, is de kans groot dat de schuldquote in 2029 hoger zal zijn dan in 2024.

Voor een algemene beoordeling van de schuldhoudbaarheid moeten andere factoren in aanmerking worden genomen. Enerzijds zijn er risicoverhogende factoren, zoals hogere rentetarieven vanwege het hoge niveau van de overheidsschuld. Anderzijds zijn er risicobeperkende factoren, zoals de langere looptijd van de schuld in de afgelopen jaren, de relatief stabiele financieringsbronnen (met een sterk gediversifieerde en brede investeerdersbasis) en het zeer grote aandeel van de in euro luidende schuld. Bovendien zou de “afsluitingsclausule”, die met de pensioenhervorming van 2023 is ingevoerd, als deze onverkort wordt toegepast in overeenstemming met de verbintenissen van Spanje in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit, bijdragen tot het aanpakken van opkomende lacunes voor de budgettaire houdbaarheid in verband met de overheidsuitgaven voor pensioenen.

In de aanbeveling van de Raad van 21 januari 2025 tot goedkeuring van het plan voor de middellange termijn van Spanje worden de hervormingen en investeringen gespecificeerd die ten grondslag liggen aan de verlenging van de aanpassingsperiode, evenals een tijdschema voor de uitvoering ervan. Het gaat hierbij onder meer om bestaande en opgeschroefde maatregelen uit het herstel- en veerkrachtplan, zoals hervormingen op het gebied van belastingheffing en de bestrijding van belastingfraude, hervormingen om de kwaliteit van de overheidsuitgaven te verbeteren, en investeringen op het gebied van digitale transformatie, de groene transitie en productiviteit, evenals aanvullende hervormingen en investeringen als de invoering van een gemeenschappelijk kader voor de regulering van bedrijven, de invoering van verplichte elektronische facturatie en investeringen in menselijk en fysiek kapitaal. Met inachtneming van de informatie die Spanje in zijn jaarlijkse voortgangsverslag heeft verstrekt, constateert de Commissie dat de hervormingen en investeringen die ten grondslag liggen aan een verlenging van de aanpassingsperiode en die uiterlijk op 30 april 2025 moesten zijn uitgevoerd, zijn uitgevoerd, met uitzondering van bepaalde elementen van maatregel C28.R3 van het herstel- en veerkrachtplan van Spanje en de daaraan verwante mijlpaal inzake de inwerkingtreding van belastinghervormingen die voortvloeien uit de aanbevelingen van de deskundigengroep of andere analyses van het ministerie van Financiën.

Daarnaast zullen ook de structurele hervormingen en investeringen in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit de komende jaren een positief effect hebben op de groei van het bbp. De hervormingen en investeringen die in het herstel- en veerkrachtplan van Spanje zijn opgenomen, worden inmiddels uitgevoerd. De tijdige voltooiing ervan vereist echter meer inspanningen.

Nationaal begrotingskader. De Spaanse begrotingsraad (AIReF) heeft een breed mandaat en heeft zich binnen korte tijd bewezen als een betrouwbare onafhankelijke instelling. De nationale begrotingsregels in Spanje zijn onder andere de regel inzake het begrotingsevenwicht, de regel inzake schuld en de nationale uitgavenregel. Met de buitenwerkingstelling van de algemene ontsnappingsclausule aan het einde van 2023 en de recente invoering van nieuwe regels op EU-niveau, bevindt Spanje zich momenteel in een overgangsfase waarbij de nationale begrotingsregels opnieuw worden toegepast. In zijn nationale herstel- en veerkrachtplan heeft Spanje toegezegd om de door AIReF voorbereide uitgaventoetsingen uit te voeren en te integreren in het jaarlijkse begrotingsproces.

Meer overheidsinvesteringen in defensie. Volgens de door Eurostat gepubliceerde COFOG-gegevens bedroegen de totale overheidsuitgaven voor defensie in 2023 0,9 % van het bbp. Hiervan namen de overheidsinvesteringen in defensie in 2023 0,2 % van het bbp voor hun rekening, wat een daling was van 0,2 procentpunten ten opzichte van 2022.

Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren. Op 2 mei 2025 heeft Spanje aanvullende, niet hierboven vermelde relevante factoren aangedragen. De budgettaire ontwikkelingen in 2024 werden beïnvloed door de verwoestende overstromingen van oktober 2024. De DANA 23 -overstromingen waren de ergste natuurramp in de recente geschiedenis van Spanje en hebben een zware tol geëist in de vorm van materiële verliezen en een verlies aan mensenlevens. Volgens Spanje zou het nominale tekort zonder de uitgaven in verband met de overstromingen 24 in 2024 zijn gedaald tot 2,8 % van het bbp, in overeenstemming met de referentiewaarde uit het Verdrag en 0,2 procentpunten lager dan de prognose uit het slechts twee weken voor de overstromingen ingediende budgettair-structureel plan voor de middellange termijn. Gezien de ongewone hevigheid van de DANA-storm van oktober is de Commissie van mening dat dit een verzachtende relevante factor is bij de beoordeling van de overschrijding van de referentiewaarde voor het tekort in 2024.


6.

Letland


Macro-economische situatie op middellange termijn. Het reële bbp steeg in 2023 met 2,9 % en kromp in 2024 vervolgens met 0,4 %, met name als gevolg van de ongunstige geopolitieke context en de toenemende onzekerheid, die een negatieve invloed hebben op de consumptie en met name op de investeringen. De output zal in 2025 naar verwachting licht stijgen met 0,5 % en vervolgens naar verwachting met 2,0 % stijgen in 2026. De groei in 2025 is vooral toe te schrijven aan particuliere en overheidsconsumptie. De investeringen zullen vanwege een sterk negatief overloopeffect en de aanhoudende onzekerheid naar verwachting dalen en de export zal zich naar verwachting slechts geleidelijk herstellen vanwege het negatieve effect van de Amerikaanse invoertarieven.

Begrotingssituatie op middellange termijn, met inbegrip van investeringen. Het overheidstekort is afgenomen, namelijk van 2,4 % van het bbp in 2023 tot 1,8 % in 2024. Deze ontwikkelingen komen volgens de berekeningen van de Commissie overeen met een groeipercentage van de netto-uitgaven van 4,5 % in 2024. De overheidsinvesteringen bedroegen 5,6 % van het bbp in 2023 en stegen in 2024 licht tot 5,7 %. Uitgaande van de ramingen van de Commissie was de begrotingskoers, die zowel op nationaal niveau als door de EU-gefinancierde uitgaven omvat, in 2024 neutraal. De groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (ongerekend discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde) in 2024 leverde een grotendeels neutrale bijdrage aan de begrotingskoers op.

In de voorjaarsprognoses 2025 van de Commissie wordt gerekend op een overheidstekort van 3,1 % van het bbp in 2025 en 3,1 % in 2026. De overheidsinvesteringen zullen in 2025 naar verwachting toenemen tot 7,0 % van het bbp en in 2026 vervolgens marginaal verder stijgen tot 7,2 %. Dit is hoger dan het overheidstekort voor deze jaren. Op basis van de ramingen van de Commissie is de begrotingskoers in 2025 expansief (1,1 % van het bbp). De groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven in 2025 zal naar verwachting een grotendeels neutrale bijdrage aan de begrotingskoers leveren.

Volgens de voorjaarsprognose 2025 van de Commissie zullen de netto-uitgaven in Letland in 2025 met 5,7 % stijgen en in 2024 en 2025 cumulatief met 10,4 % stijgen. Volgens de voorjaarsprognoses 2025 van de Commissie zal de groei van de netto-uitgaven van Letland in 2025 onder de door de Raad op 21 januari 2025 aanbevolen maximale groei 25 liggen, zowel op jaarbasis als voor 2024 en 2025 samen.

Uitdagingen op het gebied van schuld en schuldpositie op middellange termijn. De overheidsschuld is licht gestegen van 44,4 % van het bbp aan het einde van 2022 tot 44,6 % aan het einde van 2023. In 2024 nam de schuld toe tot 46,8 % van het bbp. De schuldquote zal naar verwachting stijgen tot 48,6 % van het bbp aan het einde van 2025 en tot 49,3 % aan het einde van 2026.

Al met al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op middelhoge risico’s op de middellange termijn. Het schuldtraject is slechts in beperkte mate gevoelig voor macro-economische schokken. Volgens de stochastische prognoses, die de meest uiteenlopende mogelijke tijdelijke schokken op macro-economische variabelen simuleren, is de kans klein dat de schuldquote in 2029 hoger zal zijn dan in 2024.

Voor een algemene beoordeling van de schuldhoudbaarheid moeten andere factoren in aanmerking worden genomen. Enerzijds zijn er risicoverhogende factoren, zoals het relatief grote aandeel van de overheidsschuld dat in handen is van niet-ingezetenen, het aandeel niet-renderende leningen in de Letse banksector en de negatieve internationale netto-investeringspositie. Aan de andere kant zijn risicobeperkende factoren onder meer het feit dat de schuld volledig in euro luidt en het lage aandeel van kortlopende schuld in de totale schuld.

Daarnaast zullen ook de structurele hervormingen en investeringen in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit de komende jaren een positief effect hebben op de groei van het bbp. De hervormingen en investeringen die in het herstel- en veerkrachtplan van Letland zijn opgenomen, worden inmiddels uitgevoerd. De tijdige voltooiing ervan vereist echter meer inspanningen.

Nationaal begrotingskader. Het nationale begrotingskader van Letland is ingrijpend hervormd in 2013, toen de wet op de begrotingsdiscipline werd vastgesteld, en de Letse raad voor begrotingsdiscipline (FDC) is in 2014 met zijn werkzaamheden begonnen. De FDC houdt toezicht op de naleving van de Letse begrotingsregels, met inbegrip van de regel inzake het structurele saldo en de uitgavenregel. Daarnaast keurt het FDC de macro-economische prognoses goed die ten grondslag liggen aan het begrotingsproces en communiceert de raad proactief over diverse aspecten van het begrotingsbeleid en de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. De FDC is een gerenommeerde, onafhankelijke collegiale instelling die actief deelneemt aan het binnenlandse debat.

Meer overheidsinvesteringen in defensie. Volgens de door Eurostat gepubliceerde COFOG-gegevens bedroegen de totale overheidsuitgaven voor defensie in 2023 3,1 % van het bbp. Hiervan namen de overheidsinvesteringen in defensie in 2023 0,5 % van het bbp voor hun rekening, een stijging van 0,3 procentpunt ten opzichte van 2022.

Volgens de door de Letse autoriteiten aangeleverde informatie zullen de defensie-investeringen in 2025 uitkomen op 1,0 % van het bbp, een stijging van 0,2 % van het bbp ten opzichte van 2024.

Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren. Op 30 april 2025 heeft Letland aanvullende, niet hierboven vermelde relevante factoren aangedragen, waaronder een lagere dan verwachte bbp-groei in 2025, die een negatief effect zal hebben op de belastingontvangsten van de overheid. In de brief werd ook de aandacht gevestigd op het verzoek van Letland om de nationale ontsnappingsclausule te activeren met het oog op hogere defensie-uitgaven (zie punt 2 hierboven).


7.

LIDSTATEN WAARVOOR GEEN REKENING KAN WORDEN GEHOUDEN MET RELEVANTE FACTOREN


Oostenrijk

Macro-economische situatie op middellange termijn. Het reële bbp is in 2023 met 1,0 % en in 2024 nog eens met 1,2 % gedaald, voornamelijk als gevolg van een stagnerende consumptie en een neergang van de industrie als gevolg van de kostendruk en dalende investeringen. De output zal naar verwachting opnieuw dalen in 2025, met 0,3 %, en in 2026 vervolgens met 1,0 % stijgen. De daling in 2025 wordt met name veroorzaakt door afnemende outillage-investeringen en een negatieve netto-uitvoer.

Begrotingssituatie op middellange termijn, met inbegrip van investeringen. Het overheidstekort is gestegen, namelijk van 2,6 % van het bbp in 2023 tot 4,7 % in 2024. Deze ontwikkelingen komen volgens de berekeningen van de Commissie overeen met een groeipercentage van de netto-uitgaven van 8,7 % in 2024. De overheidsinvesteringen bedroegen 3,7 % van het bbp in 2023, en stegen licht tot 3,9 % in 2024. Uitgaande van de ramingen van de Commissie was de begrotingskoers, die zowel op nationaal niveau als door de EU-gefinancierde uitgaven omvat, in 2024 expansief, met 2,3 % van het bbp. De groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (ongerekend discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde) leverde in 2024 een expansieve bijdrage aan de begrotingskoers van 2,1 % van het bbp.

In de voorjaarsprognoses 2025 van de Commissie wordt gerekend op een overheidstekort van 4,4 % van het bbp in 2025 en 4,2 % van het bbp in 2026. De overheidsinvesteringen zullen in 2025 naar verwachting 3,9 % van het bbp blijven en in 2026 stijgen tot 4,0 %. Uitgaande van de ramingen van de Commissie zal de begrotingskoers in 2025 naar verwachting contractief zijn, met 1,3 % van het bbp. De groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven zal in 2025 naar verwachting een contractieve bijdrage leveren aan de begrotingskoers van 0,9 % van het bbp.

Op 13 mei 2025 heeft Oostenrijk zijn eerste budgettair-structureel plan voor de middellange termijn ingediend, overeenkomstig Verordening (EU) 2024/1263. Het plan bestrijkt de periode 2025-2029 en voorziet in een over zeven jaar gespreide begrotingsaanpassing. De Commissie werkt momenteel aan de beoordeling van het plan en zal te zijner tijd haar aanbeveling voor een aanbeveling van de Raad vaststellen.

Volgens de voorjaarsprognose 2025 van de Commissie zullen de netto-uitgaven in Oostenrijk in 2025 met 2,0 % stijgen. Volgens de voorjaarsprognoses 2025 van de Commissie zal de groei van de netto-uitgaven van Oostenrijk in 2025 onder de maximale groei blijven waartoe Oostenrijk zich in zijn plan heeft verbonden.

Uitdagingen op het gebied van schuld en schuldpositie op middellange termijn. De overheidsschuld is licht gestegen van 78,4 % van het bbp aan het einde van 2022 tot 78,5 % aan het einde van 2023. In 2024 steeg de schuldquote tot 81,8 % van het bbp. De schuldquote zal naar verwachting verder stijgen tot 84,0 % aan het einde van 2025 en tot 85,8 % aan het einde van 2026.

Al met al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op hoge risico’s op de middellange termijn. Het basislijn-schuldtraject is gevoelig voor macro-economische schokken. Volgens de stochastische prognoses, die de meest uiteenlopende mogelijke tijdelijke schokken op macro-economische variabelen simuleren, is de kans groot dat de schuldquote in 2029 hoger zal zijn dan in 2024.

Voor een algemene beoordeling van de schuldhoudbaarheid moeten andere factoren in aanmerking worden genomen. Enerzijds zijn er risicoverhogende factoren, zoals de recente rentestijging en het feit dat circa 60 % van de overheidsschuld in handen is van niet-ingezetenen. Daarnaast zijn sommige risico’s van voorwaardelijke verplichtingen te herleiden tot de particuliere sector, onder meer door de mogelijke opvraging van overheidsgaranties. Anderzijds zijn er risicobeperkende factoren, zoals de langere looptijd van de schuld in de afgelopen jaren en het grote aandeel van de in euro luidende schuld.

Daarnaast zullen ook de structurele hervormingen en investeringen in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit de komende jaren een positief effect hebben op de groei van het bbp. De hervormingen en investeringen die in het herstel- en veerkrachtplan van Oostenrijk zijn opgenomen, worden inmiddels uitgevoerd.

Nationaal begrotingskader. Oostenrijk is een van de vijf lidstaten met twee onafhankelijke begrotingsinstellingen, het WIFO en de Fiskalrat. De eerste is een gerenommeerde onderzoeksinstelling die de macro-economische prognoses levert die ten grondslag liggen aan de begrotingsplanning van de regering. De tweede controleert hoofdzakelijk de naleving van de nationale en EU-begrotingsregels, zowel vooraf als achteraf. Over deze controles wordt twee keer per jaar verslag uitgebracht. Zijn beoordeling van de begrotingsprognose vindt pas plaats na goedkeuring van de begroting door het parlement. Daarnaast publiceert de Fiskalrat aanbevelingen over het begrotingsbeleid en de budgettaire koers voor de middellange termijn.

Meer overheidsinvesteringen in defensie. Volgens de door Eurostat gepubliceerde COFOG-gegevens bedroegen de totale overheidsuitgaven voor defensie in 2023 0,6 % van het bbp. Hiervan namen de overheidsinvesteringen in defensie 0,1 % van het bbp voor hun rekening, even hoog als in 2022.

Volgens de door de Oostenrijkse autoriteiten verstrekte informatie zouden de totale defensie-uitgaven in 2024 ten opzichte van 2021 met 0,07 % van het bbp zijn gestegen.

Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren. Op 30 april 2025 heeft Oostenrijk aanvullende, niet reeds hierboven vermelde relevante factoren aangedragen, namelijk de effecten van de zware overstromingen in het najaar van 2024, die de openbare financiën onder grote druk zetten. Daarnaast daalde de inflatie volgens Oostenrijk sneller dan verwacht, waardoor de belastinggrondslag lager was dan in de laatste begroting die in oktober 2023 werd gepresenteerd. De begroting voor 2025-2026 werd op 13 mei gepresenteerd en zal eind juni door het Parlement worden vastgesteld 26 . De begroting bevat een consolidatiepakket van 6,4 miljard EUR (1,3 % van het bbp) in 2025 en maximaal 8,7 miljard EUR (1,7 % van het bbp) in 2026.


8.

Finland


Macro-economische situatie op middellange termijn. Het reële bbp daalde in 2023 met 0,9 %. In 2024 is het reële bbp wederom licht gedaald met 0,1 %, voornamelijk als gevolg van een aanzienlijke afname van de investeringen en een lichte daling van de consumptie. De overheidsuitgaven en de nettohandel hadden daarentegen een positief effect. De output zal in 2025 naar verwachting met 1,0 % en in 2026 naar verwachting met 1,3 % stijgen. De groei in 2025 is met name te danken aan het herstel van de consumptie en van de investeringen als gevolg van de stijging van de inkomens van huishoudens, die het resultaat is van stijgende lonen en betere financieringsvoorwaarden.

Begrotingssituatie op middellange termijn, met inbegrip van investeringen. Het overheidstekort van Finland steeg van 3,0 % van het bbp in 2023 tot 4,4 % in 2024. Deze ontwikkelingen komen volgens de berekeningen van de Commissie overeen met een groeipercentage van de netto-uitgaven van 3,1 % in 2024. De overheidsinvesteringen bedroegen 4,1 % van het bbp in 2023, en stegen licht tot 4,4 % in 2024. Uitgaande van de ramingen van de Commissie was de begrotingskoers, die zowel op nationaal niveau als door de EU-gefinancierde uitgaven omvat, in 2024 expansief, met 0,6 % van het bbp. De groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (ongerekend discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde) leverde in 2024 een expansieve bijdrage aan de begrotingskoers van 0,3 % van het bbp.

In de voorjaarsprognoses 2025 van de Commissie wordt gerekend op een overheidstekort van 3,7 % van het bbp in 2025 en 3,4 % van het bbp in 2026. De overheidsinvesteringen zullen in 2025 naar verwachting toenemen tot 4,9 % van het bbp en in 2026 marginaal afnemen tot 4,8 % van het bbp. Uitgaande van de ramingen van de Commissie zal de begrotingskoers in 2025 naar verwachting contractief zijn, met 0,6 % van het bbp. De groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven zal in 2025 naar verwachting een contractieve bijdrage leveren aan de begrotingskoers van 1,1 % van het bbp.

Volgens de voorjaarsprognose 2025 van de Commissie zullen de netto-uitgaven in Finland in 2025 met 1,3 % stijgen en in 2024 en 2025 cumulatief met 4,4 % stijgen. Volgens de voorjaarsprognoses 2025 van de Commissie zal de groei van de netto-uitgaven van Finland in 2025 onder de door de Raad op 21 januari 2025 aanbevolen maximale groei 27 liggen, zowel op jaarbasis als voor 2024 en 2025 samen.

Uitdagingen op het gebied van schuld en schuldpositie op middellange termijn. De overheidsschuld is licht gestegen van 74,0 % van het bbp aan het einde van 2022 tot 77,5 % aan het einde van 2023. In 2024 steeg de schuldquote tot 82,1 % van het bbp. De schuldquote zal naar verwachting verder stijgen tot 85,6 % van het bbp aan het einde van 2025 en tot 87,5 % aan het einde van 2026.

Al met al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op hoge risico’s op de middellange termijn. Het basislijn-schuldtraject is gevoelig voor macro-economische schokken. Volgens de stochastische prognoses, die de meest uiteenlopende mogelijke tijdelijke schokken op macro-economische variabelen simuleren, is de kans groot dat de schuldquote in 2029 hoger zal zijn dan in 2024.

Voor een algemene beoordeling van de schuldhoudbaarheid moeten andere factoren in aanmerking worden genomen. Enerzijds zijn overheidsgaranties, en de daarmee samenhangende impliciete verplichtingen voor de publieke sector, de hoogste in de EU. Anderzijds zijn er risicobeperkende factoren, zoals de relatief stabiele financieringsbronnen (met een gediversifieerde en brede investeerdersbasis) en de denominatievaluta van de schulden.

In de aanbeveling van de Raad van 21 januari 2025 tot goedkeuring van het plan voor de middellange termijn van Finland worden de hervormingen en investeringen gespecificeerd die ten grondslag liggen aan de verlenging van de aanpassingsperiode, evenals een tijdschema voor de uitvoering ervan. Het gaat hierbij onder meer om bestaande en opgeschroefde maatregelen uit het herstel- en veerkrachtplan, zoals de invoering van het Scandinavische model van arbeidsbemiddeling, investeringen in energie-infrastructuur en de invoering van digitale innovatie in de sociale sector en de gezondheidszorg, alsmede aanvullende hervormingen en investeringen, zoals de hervorming tot invoering van een algemeen socialezekerheidsmodel en de hervorming van de sociale bijstand, in verband met de groene transitie, innovatie, de arbeidsmarkt, de gezondheidszorg en de sociale zorg. Met inachtneming van de informatie die Finland in zijn jaarlijkse voortgangsverslag heeft verstrekt, constateert de Commissie dat alle hervormingen en investeringen die ten grondslag liggen aan een verlenging van de aanpassingsperiode en die uiterlijk op 30 april 2025 moesten zijn uitgevoerd, zijn uitgevoerd.

Daarnaast zullen ook de structurele hervormingen en investeringen in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit de komende jaren een positief effect hebben op de groei van het bbp. De hervormingen en investeringen die in het herstel- en veerkrachtplan van Finland zijn opgenomen, worden inmiddels uitgevoerd.

Nationaal begrotingskader. De hoeksteen van het Finse begrotingskader wordt gevormd door een reeks bindende uitgavenplafonds voor de centrale overheid. Aan het begin van de parlementaire zittingstermijn beslist de regering over de uitgavenlimieten en de procedureregels voor de hele zittingstermijn van vier jaar, aangevuld met een regel inzake het nominale tekort. Daarnaast heeft Finland een regel voor een structureel begrotingsevenwicht en een regel inzake schuld voor de centrale overheid, die ook gelden voor de duur van de regeringsperiode (vier jaar). Tot slot zijn in gewone wetgeving regels voor begrotingsevenwicht voor lokale overheden en de socialezekerheidssector vastgelegd. Finland werkt ook aan een begrotingsstrategie voor de middellange termijn waarin de begrotingsdoelstellingen en prioriteiten van de regering voor de middellange termijn worden uiteengezet in overeenstemming met deze regels, waarbij een venster voor voortschrijdende planning wordt aangehouden.

Meer overheidsinvesteringen in defensie. Volgens de door Eurostat gepubliceerde COFOG-gegevens bedroegen de totale overheidsuitgaven voor defensie in 2023 1,4 % van het bbp. Hiervan namen de overheidsinvesteringen in defensie in 2023 0,1 % van het bbp voor hun rekening, wat een daling was van 0,1 procentpunten ten opzichte van 2022.

Volgens de door Finland verstrekte informatie zullen de totale defensie-uitgaven in 2024 ten opzichte van 2021 naar verwachting toenemen met 0,4 % van het bbp. Daarnaast wordt ervan uitgegaan dat de totale defensie-uitgaven in 2025 met 0,9 % van het bbp zullen stijgen ten opzichte van 2021 en dat de defensie-investeringen in 2025 met 0,6 % van het bbp zullen stijgen ten opzichte van 2021.

Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren. Op 6 mei 2025 heeft Finland aanvullende, niet hierboven vermelde relevante factoren aangedragen, namelijk de consolidatie-inspanningen waartoe in 2024 is besloten, die 1 % van het bbp bedragen en die in 2025 van kracht worden. In de brief werd ook de aandacht gevestigd op het verzoek van Finland van 30 april 2025 om de nationale ontsnappingsclausule te activeren met het oog op hogere defensie-uitgaven. De Commissie heeft dit verzoek beoordeeld en een aanbeveling vastgesteld voor een aanbeveling van de Raad waarbij het Finland wordt toegestaan in de periode 2025-2028 af te wijken van het aanbevolen netto-uitgavenpad 28 en dit pad te overschrijden.


5.Conclusies

Het overheidstekort lag in 2024 in Spanje, Oostenrijk en Finland boven de referentiewaarde van 3 % van het bbp. In Spanje lag het overheidstekort in 2024 boven maar dicht bij de referentiewaarde. In Oostenrijk en Finland lag het overheidstekort in 2024 boven en niet dicht bij de referentiewaarde.

Letland had in 2024 een overheidstekort dat niet boven de referentiewaarde lag, maar meldde wel een gepland tekort boven maar dicht bij 3 % van het bbp voor 2025. Ook volgens de prognoses van de Commissie zal het tekort in 2025 boven maar dicht bij 3 % van het bbp liggen.

Volgens de prognose van de Commissie zal het overheidstekort in Letland, Oostenrijk en Finland in 2025 en 2026 meer dan 3 % van het bbp bedragen (in het geval van Letland slechts marginaal meer). Derhalve worden de tekorten boven de referentiewaarde voor Letland, Oostenrijk en Finland als niet tijdelijk beschouwd. Daarentegen zal het overheidstekort in Spanje volgens de prognoses van de Commissie in 2025 en 2026 niet boven de referentiewaarde uitkomen, en daarom wordt het tekort boven de referentiewaarde verondersteld van tijdelijke aard te zijn.

De overschrijding van de referentiewaarde wordt beoordeeld als uitzonderlijk in het geval van Oostenrijk, Finland en Letland, en als niet uitzonderlijk in het geval van Spanje.

Samengevat voldoen Spanje, Letland, Oostenrijk en Finland niet aan het tekortcriterium alvorens eventuele relevante factoren in aanmerking worden genomen.

Bij de maatregelen die leiden tot het besluit over het bestaan van een buitensporig tekort kan rekening worden gehouden met relevante factoren voor lidstaten met een overheidsschuld onder 60 % van het bbp (Letland) en voor lidstaten met een overheidsschuld boven 60 % van het bbp indien het tekort dicht bij de referentiewaarde blijft en de overschrijding van de referentiewaarde van tijdelijke aard is (Spanje). Deze factoren kunnen de beoordeling van de naleving van het tekortcriterium beïnvloeden als verzachtende of verzwarende factor, waarbij aanzienlijke schuldproblemen als een belangrijke verzwarende factor worden beschouwd. De in dit verslag geëvalueerde relevante factoren worden per saldo als verzachtend beoordeeld voor Letland. Voor Spanje is het beeld gemengd.

Over het geheel genomen wordt, met gedegen inachtneming van alle relevante factoren, voor Spanje en Letland geoordeeld dat is voldaan aan het tekortcriterium.

Finland heeft op 30 april 2025 verzocht om activering van de nationale ontsnappingsclausule, en de Commissie zal de Raad aanbevelen dit verzoek in te willigen. Daarnaast zijn de defensie-uitgaven in Finland sinds 2021 gestegen van 1,2 % van het bbp tot 1,5 % in 2024, en zullen zij volgens de prognoses van de Commissie in 2025 en 2026 respectievelijk 2,1 % en 2,0 % van het bbp bedragen. Zonder deze verhoging van de defensie-uitgaven en zonder aanvullende beleidsmaatregelen zouden de tekorten in 2025 en 2026 volgens de prognoses van de Commissie onder de referentiewaarde liggen. De beslissing om geen buitensporigtekortprocedure in te leiden ten aanzien van Finland omdat de overschrijding van de drempel van 3 % van het bbp in 2025 en 2026 het gevolg is van extra defensie-uitgaven, is in overeenstemming met artikel 2, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1467/97, waarin wordt bepaald dat de Commissie en de Raad, indien de nationale ontsnappingsclausule wordt geactiveerd, kunnen besluiten geen conclusie te trekken met betrekking tot het bestaan van een buitensporig tekort.

Oostenrijk heeft tot nu toe niet verzocht om activering van de nationale ontsnappingsclausule; de defensie-uitgaven van het land zijn sinds 2021 stabiel en relatief laag.

In het licht van deze beoordeling is de Commissie van mening dat er geen reden is om een buitensporigtekortprocedure in te leiden ten aanzien van Finland.


In het licht van dit verslag en na bestudering van het advies van het bij artikel 126, lid 4, VWEU ingestelde Economisch en Financieel Comité zal de Commissie overwegen een buitensporigtekortprocedure tegen Oostenrijk in te stellen, door de Raad aan te bevelen overeenkomstig artikel 126, lid 6, een besluit vast te stellen betreffende het bestaan van een buitensporig tekort.


_________________


(1) Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten (PB L 209 van 2.8.1997), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EU) 2024/1264 van de Raad van 29 april 2024 (PB L 2024/1264 van 30.4.2024, ELI: data.europa.eu/eli/reg/2024/1264/oj ).
(2) Verordening (EU) 2024/1263 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2024 betreffende de doeltreffende coördinatie van het economisch beleid en betreffende het multilaterale begrotingstoezicht en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad (PB L, 2024/1263, 30.4.2024, ELI: data.europa.eu/eli/reg/2024/1263/oj ).
(3) Richtlijn (EU) 2024/1265 van de Raad van 29 april 2024 tot wijziging van Richtlijn 2011/85/EU betreffende voorschriften voor de begrotingskaders van de lidstaten (PB L, 2024/1265, 30.4.2024, ELI: data.europa.eu/eli/dir/2024/1265/oj ).
(4) COM(2024) 959 final.
(5) Artikel 2, punt 2, van Verordening (EU) 2024/1263, “netto-uitgaven”: de overheidsuitgaven ongerekend rente-uitgaven, discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde, uitgaven voor programma’s van de Unie die volledig met inkomsten uit Uniefondsen worden gefinancierd, nationale uitgaven voor medefinanciering van door de Unie gefinancierde programma’s, cyclische elementen van de uitgaven voor werkloosheidsuitkeringen en eenmalige en andere tijdelijke maatregelen.
(6) Op de controlerekening die de Commissie overeenkomstig artikel 22, lid 2, heeft opgezet om afwijkingen van het door de Raad vastgestelde netto-uitgavenpad bij te houden, worden afwijkingen naar boven geboekt als debetposten.
(7) Cijfers over de overheidsschuldquote staan weergegeven in punt 3.
(8) Zie de Eurostat-indicatoren van 22 april 2025 ( https://ec.europa.eu/eurostat/en/web/products-euro-indicators/w/2-22042025-AP ), overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EG) nr. 479/2009 van de Raad.
(9) De volledige reeks van tabellen die door de lidstaten bij Eurostat zijn ingediend, is beschikbaar op: ec.europa.eu /eurostat/web/government-finance-statistics/excessive-deficit-procedure/edp-notification-tables .
(10) Dit verslag heeft geen betrekking op lidstaten waartegen momenteel een buitensporigtekortprocedure loopt.
(11) Tenzij anders vermeld, zijn de cijfers voor 2025 en 2026 in dit verslag gebaseerd op de voorjaarsprognoses 2025 van de Europese Commissie (European Economy Institutional Papers 318).
(12) Zoals meegedeeld aan Eurostat in het kader van de begrotingskennisgeving in het voorjaar van 2025.
(13) DANA staat voor “depresión aislada en niveles altos” of “geïsoleerde depressie op grote hoogte”.
(14) Volgens de voorjaarsprognoses 2025 van de Commissie zullen de defensie-uitgaven van Letland in 2024 3,0 % van het bbp bedragen en zullen ze in 2025 stijgen tot 3,3 % (een stijging met 0,8 % van het bbp ten opzichte van 2021).
(15) Mededeling van de Commissie C(2025) 2000 final van 19 maart 2025.
(16) Aanbeveling van de Commissie voor een aanbeveling van de Raad waarbij het Letland wordt toegestaan af te wijken van het aanbevolen netto-uitgavenpad en het te overschrijden, 4.6.2025 (COM(2025) 610 final).
(17) Volgens artikel 2, lid 1, van Verordening 1467/97 wordt die overschrijding, wanneer een overheidstekort de referentiewaarde overschrijdt, overeenkomstig artikel 126, lid 2, punt a), tweede streepje, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) als uitzonderlijk beschouwd indien de Raad overeenkomstig artikel 25 van Verordening (EU) 2024/1263 het bestaan heeft vastgesteld van een ernstige economische neergang in de eurozone of in de Unie als geheel, of van uitzonderlijke omstandigheden waarover de overheid geen controle heeft en die een aanzienlijke invloed hebben op de overheidsfinanciën van de betrokken lidstaat, overeenkomstig artikel 26 van die verordening.
(18) De begrotingskoers is bedoeld om de economische stimulans die uitgaat van begrotingsbeleid, zowel van beleid dat op nationaal niveau wordt gefinancierd als van beleid dat uit de EU-begroting wordt gefinancierd, te kunnen beoordelen.
(19) Nadere informatie over de budgettaire vooruitzichten is te vinden in de aanbevelingen van de Commissie voor aanbeveling van de Raad met een advies over het economisch, sociaal, werkgelegenheids-, structureel en begrotingsbeleid, en in de op 4 juni 2025 door de Commissie gepubliceerde landverslagen 2025.
(20) De begrotingskoers wordt afgemeten aan de jaarlijkse verandering in de onderliggende begrotingssituatie van de overheid. Die koers heeft tot doel de economische impuls te beoordelen die voortvloeit uit het begrotingsbeleid, zowel dat wat nationaal wordt gefinancierd als dat wat uit de EU-begroting wordt gefinancierd. De begrotingskoers wordt gemeten als het verschil tussen i) de potentiële groei op middellange termijn en ii) de verandering in de primaire uitgaven, ongerekend discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde en inclusief uitgaven gefinancierd met niet-terugbetaalbare steun (subsidies) uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere fondsen van de Unie.
(21) Aanbeveling van de Raad van 21 januari 2025 tot goedkeuring van het nationaal budgettair-structureel plan voor de middellange termijn van Spanje (PB C/2025/643 van 10.2.2025, ELI: data.europa.eu/eli/C/2025/643/oj ).
(22) Vanaf 2026 worden deze cijfers opgenomen in de op grond van artikel 22 van Verordening (EU) nr. 2024/1263 opgezette controlerekening.
(23) DANA staat voor “depresión aislada en niveles altos” of “geïsoleerde depressie op grote hoogte”.
(24) Een begrotingseffect van 0,4 % van het bbp (circa 85 % van het totale begrotingseffect) vloeit rechtstreeks voort uit bedragen die zijn uitbetaald door het Consorcio de Compensación de Seguros, een openbaar verzekeringsfonds dat directe en automatische compensatie biedt voor schade als gevolg van buitengewone risico’s, zoals natuurrampen.
(25) Aanbeveling van de Raad van 21 januari 2025 tot goedkeuring van het nationaal budgettair-structureel plan voor de middellange termijn van Letland (PB C/2025/652 van 10.2.2025, ELI: data.europa.eu/eli/C/2025/652/oj ).
(26) Het ontwerpbegrotingsplan van Oostenrijk is op 13 mei 2025 bij de Commissie en de Eurogroep ingediend. Naar verwachting zal het advies van de Commissie over het ontwerpbegrotingsplan in de loop van juni worden gepubliceerd, samen met de beoordeling van het plan voor de middellange termijn (dat ook op 13 mei 2025 is ingediend).
(27) Aanbeveling van de Raad van 21 januari 2025 tot goedkeuring van het nationaal budgettair-structureel plan voor de middellange termijn van Finland (PB C/2025/656 van 10.2.2025, ELI: data.europa.eu/eli/C/2025/656/oj ).
(28) Aanbeveling van de Commissie voor een aanbeveling van de Raad waarbij het Finland wordt toegestaan af te wijken van het aanbevolen netto-uitgavenpad en het te overschrijden, van 04.06.2025, COM(2025) 606 final.