Toelichting bij COM(2025)825 - Wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen wat betreft vereisten voor securitisatieblootstellingen - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2025)825 - Wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen wat betreft vereisten ... |
---|---|
bron | COM(2025)825 ![]() ![]() |
datum | 17-06-2025 |
• Motivering en doel van het voorstel
Inhoudsopgave
- Algemene inleiding
- Doelstellingen van het voorstel tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 (VKV)
- De feedback die met die consultatie is verzameld, is meegenomen in de evaluatie van het securitisatieraamwerk.
- Wisselwerking en samenhang tussen elementen van het pakket
- Wijzigingen van de risicogewichtondergrenzen voor senior posities
- Aanpassingen van de (p)-factor
- Veerkrachtige posities
- Significante risico-overdracht (SRT)
- Vervanging van de huidige mechanische toetsen door de nieuwe op beginselen gebaseerde benadering
- Behoud van flexibiliteit in het toezicht
- Proces van de SRT-beoordeling vanuit het toezicht
- Overgangsmaatstaf voor de output floor in artikel 465, lid 13
- Andere technische fixes en verduidelijkingen
- Herziening
De Europese markt voor securitisatie nieuwe impulsen geven, kan helpen om het bedrag aan financiering dat voor de reële economie beschikbaar is, te vergroten en kan de risicodiversificatie op de eengemaakte markt verbreden. Dat is meer dan ooit belangrijk in het huidige economische en geopolitieke klimaat waarin de Unie fors moet investeren om zowel veerkrachtig als concurrerend te blijven. Goed functionerende securitisatiemarkten kunnen bijdragen aan een grotere economische groei en kunnen helpen om de strategische doelstellingen van de Unie, daaronder begrepen investeringen in de groene, digitale en sociale transitie, te financieren doordat kredietinstellingen (d.w.z. banken) hierdoor risico’s kunnen overdragen aan partijen die het best geschikt zijn om deze te dragen – en zijzelf hun kapitaal kunnen vrijmaken. De verwachting is dat banken dit kapitaal zullen gebruiken om additionele kredieten te verstrekken aan huishoudens en bedrijven, waaronder ook het midden- en kleinbedrijf (“mkb”). Door het risico te herverdelen binnen het ruimere financiële stelsel kan securitisatie beleggers op de kapitaalmarkt ook meer beleggingskansen bieden. Het huidige EU-securitisatieraamwerk belet de EU-economie om alle vruchten te plukken die securitisatie kan bieden.
De rapporten van Enrico Letta 1 en Mario Draghi 2 hebben securitisatie aanbevolen als een middel waardoor banken in de Europese Unie meer krediet kunnen verstrekken voor de financiering die nodig is voor EU-prioriteiten – waaronder defensie – en zo diepere kapitaalmarkten te creëren, de spaar- en investeringsunie uit te bouwen en het concurrentievermogen van de EU te versterken.
De Europese Raad heeft de Europese Commissie gevraagd maatregelen te identificeren om de Europese securitisatiemarkt te herstarten, “onder meer via wijzigingen in de regelgeving en de prudentiële vereisten, met gebruikmaking van de beschikbare manoeuvreerruimte” 3 , en om snel – in 2025 – met een voorstel voor een herzien securitisatieraamwerk te komen 4 . Ook hebben talrijke stakeholders, zoals emittenten, beleggers en toezichthouders, opgeroepen om de belemmeringen weg te werken die de ontwikkeling van de EU-securitisatiemarkt verhinderen 5 .
Het EU-securitisatieraamwerk is opgetuigd in de nasleep van de financiële crisis van 2008 en wilde een antwoord bieden op zorgen over risicovolle securitisaties in de VS. Op dat moment werden strenge eisen noodzakelijk geacht om de reputatie te herstellen van de securitisatiemarkt die te lijden had van ontoereikende bescherming en een ernstig gebrek aan vertrouwen van beleggers. Nu passende garanties stevig zijn verankerd in de organisatie van de markt en securitisatie het beleggersvertrouwen aan het terugwinnen is, moet een beter evenwicht worden gezocht tussen garantiemechanismen en groeikansen – zowel voor beleggingen als uitgiften. De ervaring met het raamwerk leert dat dit raamwerk te voorzichtig is en het potentiële gebruik van securitisatie in de EU beperkt. Hoge operationele kosten en al te voorzichtige kapitaalvereisten houden vele emittenten en beleggers weg van de securitisatiemarkt.
Deze herziening beoogt erkenning te geven zowel aan de risicomitigerende elementen die in de EU-regelgevings- en toezichtskaders voor securitisatie zijn ingevoerd – en die risico’s verbonden aan securitisatietransacties aanzienlijk hebben verminderd –, als aan de goede kredietprestaties van EU-securitisaties.
Dit voorstel draagt bij aan de prioriteit “Een nieuw plan voor duurzame welvaart en concurrentievermogen in Europa” die de Commissie voor de periode 2024-2029 heeft bepaald. Het voorstel is een onderdeel van de spaar- en investeringsunie 6 , die een hoeksteen is van het mandaat van de Commissie voor de periode 2024-2029, en is het eerste wetgevingsinitiatief in het kader van de spaar- en investeringsunie. Tegelijk is het belangrijk om te erkennen dat de herziening van het securitisatieraamwerk op zich geen wondermiddel is. De spaar- en investeringsunie is een project dat met een breed scala van andere en complementaire maatregelen zijn doelstelling waarmaakt. Niettemin verwacht de Europese Commissie dat de voorgenomen aanpassingen van de niet-prudentiële en prudentiële vereisten in dit pakket financiële instellingen ertoe zullen brengen om meer activiteiten te ontplooien op het gebied van securitisatie en – belangrijker nog – om het toetsingsvermogen dat daardoor vrijvalt (capital relief), te gebruiken voor additionele kredietverlening.
De voorgestelde herziening van het EU-securitisatieraamwerk wil ongewenste hinderpalen voor uitgifte en beleggingen op de EU-securitisatiemarkt opruimen, meer bepaald door: i) het verminderen van onnodige operationele kosten voor emittenten en beleggers, gecompenseerd door adequate normen inzake transparantie, beleggersbescherming en toezicht; ii) het aanpassen van het prudentiële raamwerk voor banken en verzekeraars, om beter rekening te houden met daadwerkelijke risico’s, en het schrappen van onnodige prudentiële kosten bij uitgifte van en belegging in securitisaties, zonder dat een en ander ten koste gaat van de financiële stabiliteit.
De herziening van het EU-securitisatieraamwerk wil ongewenste obstakels opruimen die een rem zetten op de groei en ontwikkeling van de EU-securitisatiemarkt, zonder echter risico’s te doen ontstaan voor financiële stabiliteit, marktintegriteit of beleggersbescherming. Om dit doel te bereiken zijn de voorgestelde hervormingen zorgvuldig gericht op het wegwerken van specifieke hinderpalen voor uitgifte en (niet-bancaire) beleggingen. De herziening houdt wijzigingen van vier wetgevingshandelingen in:
·een wetgevingsvoorstel tot wijziging van Verordening (EU) 2017/2402 van het Europees Parlement en de Raad 7 (“de securitisatieverordening”), die productregels en gedragsregels voor emittenten en beleggers vastlegt;
·een voorstel tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad 8 (“de verordening kapitaalvereisten” of “VKV”), die de kapitaalvereisten bepaalt voor banken die securitisaties aanhouden en daarin belegd zijn, alsmede
·wijzigingen van twee gedelegeerde verordeningen: de Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61 van de Commissie 9 (“gedelegeerde handeling liquiditeitsdekkingsratio (LCR)”), die de criteria bepaalt voor de opname van activa in de liquiditeitsbuffer van banken, en de Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/35 van de Commissie 10 (“gedelegeerde Solvency II (SII)-handeling”), die kapitaalvereisten voor (her)verzekeringsondernemingen bepaalt.
De beoogde wijzigingen dienen om gerichte verbeteringen aan te brengen in het raamwerk – niet om het ingrijpend te herzien. Die veranderingen moeten als één pakket worden bezien, aangezien geen van de individuele onderdelen ervan op zich de beoogde uitkomst zal opleveren. De elementen van het pakket acteren op zowel vraag- als aanbodzijde van de markt en versterken elkaar om zo de beoogde impact creëren. Het stroomlijnen van rapportagevereisten en het verlagen van kapitaalvereisten zullen beide de toegangsdrempels verlagen en het voor banken goedkoper maken om securitisaties te initiëren. Het vereenvoudigen van de due diligence en het aanpassen van de kapitaalopslagen en liquiditeitsbehandeling zullen het eenvoudiger en aantrekkelijker maken om in securitisatie te beleggen. Een ruimere en dynamischere beleggersbasis zal ook aanzetten tot meer uitgiften. De EU-securitisatiemarkt nieuwe impulsen geven is een complexe kwestie die aanpassingen in diverse onderdelen van het raamwerk vereist om vraag en aanbod op de securitisatiemarkt te stimuleren.
Regelgeving alleen kan slechts voor een deel helpen om de ontwikkeling van deze markt te stimuleren: ook marktdeelnemers hebben een rol te spelen en moeten hun bijdrage leveren, bijvoorbeeld door mee te gaan in standaardisering en sectorbrede initiatieven voor specifieke segmenten. Zonder inspanningen van marktdeelnemers, zal het opschalen van de markt niet mogelijk zijn.
Diverse inputs zijn in deze herziening meegenomen, waaronder het EBA-rapport van 2020 over de significante risico-overdracht (SRT) , het www.esrb.europa.eu/pub/pdf/reports~27958382b5.en.pdf">ESRB-rapport van 2020 over de monitoring van systeemrisico’s op de EU-securitisatiemarkt , het rapport van de Commissie van 2022 over de securitisatieverordening , het www.eiopa.europa.eu/publications">advies van het Gemengd Comité van de ESA’s van 2022 over het prudentiële raamwerk , de gerichte consultatie van 2024 over het functioneren van het EU-securitisatieraamwerk en het www.eba.europa.eu/sites/default/files/2025-03%20Committee%20report%20on%20the%20functionning%20of%20the%20securitisation%20regulation.pdf">verslag van het Gemengd Comité van 2025 over de implementatie en het functioneren van het securitisatieraamwerk . De Commissie heeft ook diverse bilaterale bijeenkomsten gehouden met stakeholders en heeft in juli 2024 een workshop georganiseerd om te overleggen over standpunten van stakeholders over het EU-securitisatieraamwerk.
Wat timing betreft, de wijzigingen van de securitisatieverordening en de verordening kapitaalvereisten worden door de Commissie samen vastgesteld. Op diezelfde dag worden de ontwerp-wijzigingen van de gedelegeerde verordening liquiditeitsdekkingsratio op “Uw mening telt!” gepubliceerd voor een consultatie van vier weken. De ontwerpwijzigingen van de gedelegeerde Solvency II-verordening zullen in een ruimer pakket wijzigingen van die verordening worden opgenomen, dat naar verwachting in de tweede helft van juli dit jaar voor consultatie zal worden gepubliceerd.
De evaluatie van het raamwerk, geschraagd door feedback van stakeholders, laat zien dat i) de bestaande prudentiële vereisten voor securitisatie, zoals die zijn geformuleerd in Verordening (EU) nr. 575/2013 (VKV), onvoldoende risicogevoelig zijn en dat, als gevolg van die vereisten, ii) de hoogte van de kapitaalvereisten waaraan kredietinstellingen moeten voldoen ten aanzien van hun securitisatieblootstellingen, onnodig hoog is. De huidige vereisten houden onvoldoende rekening met de goede kredietprestaties van EU-securitisatie en de risicomitigerende factoren die zijn geïmplementeerd in de regelgevings- en toezichtskaders voor securitisatie die de aan securitisatie inherente agency- en modelrisico’s aanzienlijk hebben verminderd 11 . Hoewel het beginsel van de niet-neutraliteit 12 van kapitaalvereisten – als een van de belangrijkste elementen van het securitisatiekapitaalraamwerk voor kredietinstellingen – gerechtvaardigd is, lijkt de omvang van de niet-neutraliteit niet langer gerechtvaardigd. Bovendien is er een buitensporige voorzichtigheid verankerd in de standaardbenadering voor securitisatie (“SEC-SA”) zowel in absolute termen als ten opzichte van de interneratingbenadering (“SEC-IRBA”). Het gebrek aan risicogevoeligheid als een prudentiële hinderpaal die EU-kredietinstellingen ontmoedigt om volledig aan de securitisatiemarkt deel te nemen, en met name in hun hoedanigheid van originator van securitisaties, en vermindert voor de kredietinstellingen het potentieel om het vrijgevallen kapitaal te gebruiken om meer kredieten aan de economie te verstrekken. Hierdoor wordt securitisatie minder aantrekkelijk als een doeltreffend instrument om het kapitaal en de balans van de kredietinstellingen te beheren en risico’s te herverdelen over het ruimere financiële stelsel.
Het voorliggende voorstel komt met gerichte wijzigingen van het bestaande prudentiële raamwerk voor kredietinstellingen, om de volgende doelstellingen te bereiken: i) invoeren van grotere risicogevoeligheid in het bestaande raamwerk; ii) verlagen van ongerechtvaardigde niveaus van niet-neutraliteit van kapitaal; iii) differentiëren tussen originators/sponsors en beleggers wat betreft de prudentiële behandeling van securitisaties; iv) mitigeren van ongewenste discrepanties tussen de standaardbenadering (SEC-SA) en de interne-ratingbenadering (SEC-IRBA) voor de berekening van kapitaalvereisten voor securitisaties; en v) het raamwerk voor de significante risico-overdracht (“SRT”) robuuster en beter voorspelbaar maken.
De voorgestelde wijzigingen van de VKV betreffen de volgende twee punten: i) de kalibrering van de twee sleutelparameters die de hoogte van de niet-neutraliteit bepalen en worden gebruikt om bij de berekening van het toetsingsvermogen de inherente securitisatierisico’s in beeld te brengen, d.w.z. de risicogewichtondergrens voor senior securitisatieposities en de (p)-factor, en ii) het raamwerk voor significante risico-overdracht. Het voorstel bevat ook een aantal verdere technische wijzigingen die een oplossing moet bieden voor bepaalde technische incoherenties in het raamwerk, zoals werd aanbevolen door het rapport van het Gemengd Comité van de Europese toezichthoudende autoriteiten (ESA’s) uit 2022, en zoals is voorgesteld door de stakeholders tijdens de consultatie die de Commissie heeft georganiseerd.
• Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein
De herzieningen van de behandeling van het toetsingsvermogen voor securitisatie in de VKV maken deel uit van een ruimer wetgevingspakket dat wijzigingen omvat van de securitisatieverordening, de gedelegeerde handeling liquiditeitsdekkingsratio en de gedelegeerde Solvency II-handeling. De voorgestelde wijzigingen zijn opgesteld om coherentie te verzekeren tussen de verschillende stukken wetgeving en met dezelfde algemene doelstelling voor ogen.
• Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie
Dit initiatief is een onderdeel van een reeks maatregelen om de spaar- en investeringsunie te stimuleren en deze veerkrachtiger en beter geïntegreerd te maken. Het voorstel spoort ook met de Uniedoelstelling om financiële stabiliteit veilig te stellen door het raamwerk risicogevoeliger te maken en door ervoor te zorgen dat securitisatiemarkten transparant, prudent, en veerkrachtig functioneren.
2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID
• Rechtsgrondslag
De rechtsgrondslag van dit voorstel is artikel 114, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (“VWEU”). Dit artikel machtigt het Europees Parlement en de Raad om maatregelen vast te stellen inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die de instelling en de werking van de interne markt betreffen.
Doel van dit voorstel is het wijzigen van de VKV-bepalingen met betrekking tot het prudentiële raamwerk voor kredietinstellingen. Dit voorstel wil de regels versterken die eenvormig en rechtstreeks op die instellingen van toepassing zijn, daaronder begrepen regels inzake kapitaalvereisten voor hun securitisatieposities. Deze harmonisatie zal voor een gelijk speelveld zorgen voor kredietinstellingen in de EU en zal het vertrouwen in de stabiliteit van instellingen in de EU stimuleren, onder meer wat betreft hun activiteit als originators, sponsors of beleggers op securitisatiemarkten.
• Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)
Alleen Unierecht kan borgen dat de behandeling van toetsingsvermogen voor securitisatie dezelfde is voor alle kredietinstellingen die in meer dan één lidstaat actief zijn. Geharmoniseerde vereisten inzake toetsingsvermogen borgen een gelijk speelveld, verminderen de complexiteit op het gebied van regelgeving, helpen onnodige compliancekosten voor grensoverschrijdende activiteiten te voorkomen en bevorderen de verdere integratie van de interne markt. Optreden op EU-niveau zorgt ook voor een hoge mate van financiële stabiliteit in de hele Unie. Om deze redenen zijn vereisten inzake toetsingsvermogen voor securitisaties opgenomen in de VKV en zouden alleen wijzigingen van die verordening het met dit voorstel nagestreefde doel kunnen verwezenlijken. Bijgevolg neemt dit voorstel de in artikel 5 VEU geformuleerde beginselen van subsidiariteit en evenredigheid in acht.
• Evenredigheid
Het voorstel brengt in de VKV alleen gerichte wijzigingen aan wanneer die wijzigingen noodzakelijk zijn om de problemen aan te pakken die zo-even werden beschreven en die in de effectbeoordeling zijn beoordeeld. Evenredigheid maakte integrerend deel uit van de effectbeoordeling waarvan dit voorstel vergezeld gaat. De in de verschillende delen van het wetgevingspakket voorgestelde wijzigingen zijn individueel getoetst aan de evenredigheidsdoelstelling.
• Keuze van het instrument
Het huidige voorstel is een wijziging van de VKV en is dus ook een verordening. Geen alternatieve – wetgevende of operationele – middelen kunnen worden gebruikt om de doelstellingen van dit voorstel te behalen.
3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING
• Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan
De Commissie heeft, in het kader van de effectbeoordeling, een evaluatie gemaakt van het EU-securitisatieraamwerk in het algemeen. Die evaluatie gaat ook specifiek in op het prudentiële VKV-raamwerk voor securitisaties (zoals uiteengezet in hoofdstuk 5 van titel II of deel III van de VKV). Zij behandelt de periode vanaf de datum waarop de wijzigingen die in het kader van het securitisatieraamwerk van toepassing zijn geworden (1 januari 2019), tot op heden. In lijn met de toolbox voor betere regelgeving gaat de evaluatie na of de doelstellingen van het securitisatieraamwerk in die periode zijn vervuld (doeltreffendheid), of de doelstellingen nog steeds passend zijn (relevantie) en of het raamwerk, rekening houdende met de kosten en baten ervan, erin slaagde om zijn doelstellingen te behalen (efficiëntie). Ook gaat de evaluatie na of het securitisatieraamwerk, in de vorm van wetgeving op EU-niveau, “meerwaarde van de EU” heeft opgeleverd en of het consistent is met andere verwante stukken wetgeving (coherentie).
De conclusie van de evaluatie was dat wijzigingen nodig waren om ervoor te zorgen dat securitisatie een betekenisvolle bijdrage kan leveren aan het verbeteren van de financiering van de EU-economie en het verder uitbouwen van de spaar- en investeringsunie. Het prudentiële raamwerk voor kredietinstellingen is onvoldoende risicogevoelig en de “niet-neutraliteit” van kapitaal is buitensporig hoog voor bepaalde securitisatieposities. Om ongewenste prudentiële hinderpalen weg te werken, is dus voor banken een herziening noodzakelijk van de prudentiële behandeling van securitisaties.
• Raadpleging van belanghebbenden
Op 3 juli 2024 heeft de Commissie een securitisatieworkshop georganiseerd waarop vertegenwoordigers van de bankensector/bankenverenigingen, ministeries, de Europese toezichthoudende autoriteiten (ESA’s), het gemeenschappelijke toezichtsmechanisme van de Europese Centrale Bank, de Europese Investeringsbank, verzekeraars, vermogensbeheerders, niet-gouvernementele organisaties en pensioenfondsen waren uitgenodigd om hun standpunten te delen.
Een gerichte publieke consultatie over het functioneren van het EU-securitisatieraamwerk liep van 9 oktober 2024 tot en met 4 december 2024. Daarop zijn 133 reacties ontvangen van uiteenlopende stakeholders 13 . De consultatie was opgedeeld in twaalf afdelingen die bij een breed scala stakeholders die actief zijn op de EU-securitisatiemarkt, peilden of het securitisatieraamwerk zijn doelstellingen inzake veiligheid van de markt, verminderen van de operationele kosten en prudentiële risicogevoeligheid had waargemaakt en blijft waarmaken. De consultatie diende ook om feedback te krijgen over het functioneren van de STS-standaard, de doeltreffendheid van het toezicht en de kansen op een of meer toekomstige securitisatieplatformen. Daarnaast heeft de Commissie een reeks bilaterale bijeenkomsten gehouden met een breed scala van stakeholders die de reeds ontvangen feedback bevestigden.
De feedback die met die consultatie is verzameld, is meegenomen in de evaluatie van het securitisatieraamwerk.
Een verzoek om input (CfE) stond open tussen 19 februari 2025 en 26 maart 2025 14 , waarbij stakeholders om feedback werd gevraagd over de herziening van het securitisatieraamwerk. Stakeholders werd gevraagd hun zienswijze te geven over de analyse van het probleem door de Commissie, en met mogelijke oplossingen te komen, en om relevante informatie te verschaffen. Op dit verzoek kwamen er 34 reacties waarin respondenten hun zienswijze presenteerden 15 . Van deze 34 respondenten hadden er 26 16 ook geantwoord op de gerichte consultatie van 2024, waarbij hun zienswijze grotendeels gelijk bleef. Punten gemaakt door respondenten die de eerste maal hadden gereageerd, waren ook consistent met de feedback die voordien op de gerichte consultatie was ontvangen.
• Bijeenbrengen en gebruik van expertise
Bij het uitwerken van dit voorstel kon worden gebruikgemaakt van uitgebreide deskundige input, zoals consultaties van stakeholders en bijeenkomsten, en van analytische werkzaamheden door de Europese toezichthoudende autoriteiten (ESA’s). Het voorstel houdt rekening met het advies van het Gemengd Comité van de ESA’s over de herziening van het prudentiële raamwerk voor securitisaties, dat in december 2022 is gepubliceerd als reactie op het verzoek van de Europese Commissie van oktober 2021 om advies. Het rapport van het Gemengd Comité zette de prestaties van de regels inzake kapitaalvereisten (voor kredietinstellingen en (her)verzekeringsondernemingen) en liquiditeitsvereisten (voor kredietinstellingen) af tegen de oorspronkelijke doelstelling van het raamwerk om bij te dragen aan de robuuste herstart van het EU-securitisatieraamwerk.
Het voorstel houdt ook rekening met het advies in het rapport van de Europese Bankautoriteit (EBA) van 2020 over significante risico-overdracht (SRT) bij securitisatie, rapport dat de EBA moest opstellen op grond van artikel 244, lid 6, en artikel 245, lid 6, VKV. Rekening houdende met de bevindingen van het SRT-discussiedocument van de EBA van 2017, en verdere analyse op basis van de evaluatie van SRT-marktpraktijken en de toezichtbenaderingen van SRT-beoordelingen, gaf het rapport de Europese Commissie ook een reeks gedetailleerde aanbevelingen over de harmonisering van SRT-beoordelingspraktijken en -processen.
Nationale autoriteiten zijn geconsulteerd in het kader van de Eurogroepwerkgroep+ (EWG+), het Comité financiële diensten van de Raad (CFD) en de deskundigengroep banken, betalingen en verzekeringen van de Commissie (EGBPI). Ook hebben diverse lidstaten op de gerichte consultatie geantwoord via hun ministeries van Financiën en hadden zij bilaterale contacten met de Commissie.
• Effectbeoordeling
Voor dit voorstel is een effectbeoordeling uitgevoerd voor het volledige wetgevingspakket – dus ook voor de wijzigingen van de securitisatieverordening, de gedelegeerde handeling liquiditeitsdekkingsratio (LCR) en de gedelegeerde Solvency II-handeling.
Uit deze effectbeoordeling komen duidelijk de baten naar voren in termen van efficiëntie en effectiviteit van de invoering van gerichte aanpassingen van de risicogewichtondergrenzen, de (p)-factor en het SRT-raamwerk in de VKV. De verwachting is dat de voorstellen doeltreffend zijn voor het verminderen van ongewenste prudentiële hinderpalen voor kredietinstellingen die op het gebied van securitisatie actief zijn. Ook zou hiermee de economische levensvatbaarheid van securitisatie als een instrument om risico over te dragen, moeten toenemen. Door voor nieuwe EU-kredietinstellingen een aantal van de belangrijkste drempels voor toetreding te verlagen, zouden de voorstellen securitisatie voor een groter aantal instellingen in de EU toegankelijker moeten maken. Een en ander moet de mogelijkheden van het EU-bankensysteem helpen te versterken om aan de economie krediet te verschaffen en aan nieuwe bedrijven financiering te verstrekken. Alles samengenomen stellen de maatregelen geen ingrijpende herzieningen voor van de methoden die banken gebruiken om kapitaal te berekenen, en gaat het daarbij dus meer om een aanpassing van bestaande systemen en parameters en het risicogevoeliger maken van het raamwerk. De kosten zouden daarom naar verwachting beperkt moeten zijn. Sommige kosten zouden ontstaan voor bevoegde autoriteiten die hun methodes moeten aanpassen, en met name als gevolg van veranderingen in het SRT-raamwerk. Al met al zouden de toezichtsprocessen echter worden vereenvoudigd. De voorstellen hebben een gerichte scope, moeten een positief effect hebben op de verdere ontwikkeling van de EU-securitisatiemarkt en moeten de internationale concurrentiepositie van EU-kredietinstellingen ondersteunen.
De maatregelen leggen de klemtoon op economische prikkels door het verwijderen van ongewenste prudentiële hinderpalen. Dat gezegd zijnde, een eenvoudig, risicogevoeliger en evenredig regelgevingskader zou kredietinstellingen moeten prikkelen om meer securitisatietransacties uit te geven en zodoende het bedrag aan toetsingsvermogen dat vrijvalt verhogen, hetgeen dan weer tot additionele kredietverschaffing aan bedrijven en huishoudens zou moeten leiden.
Het effectbeoordelingsverslag is aan de Raad voor regelgevingstoetsing van de Commissie voorgelegd en is op 9 april 2025 door die Raad besproken.
Die raad bracht een positief advies met voorbehoud uit en stipte aan dat een beperkt aantal tekortkomingen was geconstateerd die in de definitieve effectbeoordeling moesten worden opgelost. Hij pleitte voor aanvullende input op bepaalde terreinen, onder meer verdere details over de inhoud van veranderingen in het prudentiële raamwerk en een onderbouwde vergelijkende analyse van de risico’s voor de financiële stabiliteit ten aanzien van de veranderingen in het prudentiële raamwerk. Voor deze probleempunten is een oplossing gevonden, die nu is verwerkt in de definitieve versie die op de website van de Commissie beschikbaar is.
• Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging
Het voorstel komt met een reeks verfijningen die evenredigheid en risicogevoeligheid van het bestaande prudentiële raamwerk voor securitisatie moeten verbeteren. Sommige elementen van het voorstel vereenvoudigen bepaalde omslachtige vereisten en maken het raamwerk consistenter en beter voorspelbaar. Sommige andere elementen, en met name die welke de risicogevoeligheid vergroten, voegen een zekere mate van extra complexiteit toe aan het raamwerk. Dit is echter onvermijdelijk om de prudentie van het raamwerk te handhaven en financiële stabiliteit te bevorderen; met de risicogevoeligheid die wordt ingevoerd, kunnen de kapitaalvereisten alleen worden verlaagd voor transacties waar risico’s zijn afgenomen. De extra complexiteit blijft evenwel beperkt. Per saldo wordt het raamwerk, alle voorgestelde wijzigingen beziende in de context van het algehele securitisatieraamwerk, vereenvoudigd en is de verwachting dat een en ander op de securitisatiemarkt tot meer efficiëntie zal leiden.
• Grondrechten
Het voorstel heeft geen gevolgen voor de bescherming van de grondrechten.
4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING
Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting.
5. OVERIGE ELEMENTEN
• Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage
De impact van het nieuwe raamwerk zal van nabij worden gemonitord in samenwerking met de EBA en bevoegde toezichthoudende autoriteiten. De monitoring zal gebaseerd zijn op regelingen inzake toezichtsrapportage en de openbaarmakingsvereisten voor instellingen zoals die in de VKV zijn vastgelegd. Deze monitoring zal deel uitmaken van het doorlopende toezicht en van de beoordelingen door toezichthouders van de significante risico-overdracht.
Voorts zal de Commissie dit pakket met voorgestelde wijzigingen ook evalueren, vier jaar nadat het van toepassing is geworden, en zal zij het Europees Parlement en de Raad een verslag met haar voornaamste bevindingen doen toekomen. De evaluatie zal wordt verricht overeenkomstig de richtsnoeren voor betere regelgeving van de Commissie. Zij zal zijn gebaseerd op een lijst met specifieke en meetbare indicatoren die relevant zijn voor de doelstelling van de hervorming, zoals die ook in de effectbeoordeling worden gepresenteerd. Om het evaluatierapport op te stellen zal de Commissie de EBA consulteren en zal zij ook de Europese toezichthoudende autoriteiten, de Europese Centrale Bank/het gemeenschappelijke toezichtsmechanisme en de lidstaten vragen om data te verzamelen voor het berekenen van de indicatoren en om deze aan de Commissie te rapporteren.
• Artikelsgewijze toelichting
Dit voorstel voor een verordening maakt deel uit van een ruimere herziening van het securitisatieraamwerk, die wijzigingen omvat van twee verordeningen (naast de VKV, ook de securitisatieverordening) en twee gedelegeerde handelingen (de gedelegeerde handeling liquiditeitsdekkingsratio en de gedelegeerde Solvency II-handeling). De voorgestelde wijzigingen moeten als een pakket maatregelen worden gezien dat probleempunten in de aanbod- en vraagzijde van de securitisatiemarkt op een omvattende wijze wil aanpakken.
Risicogewichtondergrenzen zijn minimumrisicogewichten die kredietinstellingen die securitisaties uitgeven en daarin beleggen, moeten toepassen op hun securitisatieblootstellingen, zelfs indien de berekeningen van de kapitaalvereisten volgens de SEC-SA- en SEC-IRBA-benadering een lager risicogewicht suggereren. Zij vormen een ondergrens voor kapitaalvereisten. Het huidige raamwerk is vrij risicogevoelig, aangezien het slechts ruimte biedt voor twee vaste risicogewichtondergrenzen voor senior posities: een risicogewichtondergrens van 10 % voor de blootstelling aan een senior positie van eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde (“STS”) transacties, en een risicogewichtondergrens van 15 % voor de blootstelling aan een seniorpositie van niet-STS-transacties.
Het voorstel voert het nieuwe concept in van een “risicogevoelige risicogewichtondergrens”, waarbij de risicogewichtondergrenzen voor senior securitisatieposities evenredig zijn aan de risicogevoeligheid (d.w.z. gemiddelde risicogewichten) van de onderliggende pool van blootstellingen. Dit maakt het kapitaalraamwerk voor securitisaties aanzienlijk risicogevoeliger en doet de negatieve prikkels voor de securitisatie van portefeuilles met geringe risicogewichten afnemen. Om buitensporig lage risicogewichtondergrenzen te voorkomen en coherentie met internationale standaarden te behouden, moet voor de risicogewichtondergrens die volgens deze risicogevoelige formule worden berekend, een minimumniveau van toepassing zijn.
De berekening van de risicogewichtondergrens voor senior posities differentieert tussen STS- en niet-STS-securitisaties doordat voor elk van beide een verschillende scalair wordt gebruikt, om de inherent betere kwaliteit weer te geven van STS-securitisaties waarop een reeks gedetailleerde STS-criteria en specifiek toezicht van toepassing zijn. Deze scalairs zijn gekalibreerd om, in termen van verlaging van de kapitaalvereisten, bescheiden tot ambitieuze uitkomsten op te leveren, maar toch prudente uitkomsten te behouden.
De (p)-factor is een parameter die de “niet-neutraliteit” van de kapitaalvereisten voor securitisaties bepaalt ten aanzien van door kredietinstellingen gehouden securitisatieblootstellingen. Het is een van de parameters die worden gebruikt in de formules voor het berekenen van risicogewichten voor securitisaties, en deze factor verhoogt het bedrag aan kapitaal voor securitisatieposities tot boven hetgeen voor de onderliggende blootstellingen vereist zou zijn indien deze niet waren gesecuritiseerd. Een (p)-factor 1 dient te worden geïnterpreteerd als een 100 % hoger kapitaalvereiste of een verdubbeling van het kapitaalvereiste voor alle securitisatieposities, vergeleken met het kapitaalvereiste van de onderliggende niet-gesecuritiseerde activa, terwijl een (p)-factor van 0,3 resulteert in een 30 % hoger kapitaalvereiste. De (p)-factor komt alleen voor in benaderingen op basis van formules (SEC-IRBA en SEC-SA) en bestaat niet in de SEC-ERBA-benadering die is gebaseerd op externe ratings (waarbij risicogewichten rechtstreeks in een in de VKV gedefinieerde tabel zijn vermeld, om een “afspiegeling” te zijn van de volgens de SEC-SA-formule berekende risicogewichten).
Een van de belangrijkste lessen uit de evaluatie van het huidige raamwerk en de consultatie van stakeholders is dat de niveaus van de (p)-factor buitensporig hoog zijn en leiden tot ongerechtvaardigde niveaus van overkapitalisatie voor bepaalde securitisatietransacties. Bovendien is de niet-neutraliteit van kapitaalvereisten bijzonder hoog in de SEC-SA-benadering en veroorzaakt zij ongerechtvaardigde verschillen tussen de kapitaalvereisten berekend volgens de SEC-IRBA- en volgens de SEC-SA-benadering.
Daarom moeten gerichte aanpassingen worden doorgevoerd in de (p)-factor in de SEC-IRBA- en SEC-SA-benadering, om: i) grotere risicogevoeligheid in te voeren; ii) buitensporige niveaus van niet-neutraliteit aan te pakken; iii) de buitensporige voorzichtigheid van de SEC-SA-benadering te verminderen; iv) het beginsel van de rangorde van benaderingen te behouden (d.w.z. dat de SEC-IRBA-benadering bovenaan in de rangorde – in beginsel – tot lagere kapitaalvereisten zou moeten leiden dan de SEC-SA-benadering in het midden en de SEC-ERBA-benadering onderaan de rangorde die tot de meest voorzichtige uitkomsten leidt).
De gerichte aanpassingen differentiëren dus tussen posities in STS- en niet-STS-securitisaties, orginators-/sponsors- en beleggersposities, en senior en non-senior posities. Algemeen genomen ligt bij de verlagingen van de (p)-factor de nadruk op senior posities, orginator-/sponsorposities en STS-securitisaties. Anders gesteld, blootstellingen van beleggers in niet-STS-securitisaties en in non-senior posities van STS-securitisaties mogen geen verlaagde (p)-factor kunnen krijgen, aangezien beleggingen van kredietinstellingen in niet-senior securitisatieposities niet wenselijk zijn en niet dienen te worden ondersteund.
Voor de SEC-IRBA is het voorstel dat, wanneer de (p)-factor volgens het raamwerk op basis van een specifieke formule moet worden berekend, dan voor de (p)-factor een verlaagde schaalfactor, een verlaagde ondergrens en een nieuw ingevoerd plafond zouden gelden. Bij deze veranderingen ligt de focus op de senior posities. Afgezien van de zo-even toegelichte wijzigingen (van het plafond, de ondergrens en de schaalfactor) zou de formule voor het berekenen van de (p)-factor volgens de SEC-IRBA ongewijzigd blijven.
Voor de SEC-SA is het voorstel dat, wanneer het raamwerk vlakke niveaus van de (p)-factor bevat en alleen differentieert tussen STS- en niet-STS-securitisaties, de (p)-factor voor senior posities wordt verlaagd.
In de SEC-ERBA zijn de risicogewichten in de opzoektabellen opnieuw gekalibreerd, om de wijzigingen tot uiting te brengen die worden voorgesteld voor de risicogewichtondergrens en de (p)-factor in de SEC-IRBA- en de SEC-SA-benaderingen, terwijl toch de rangorde van benaderingen gehandhaafd blijft (d.w.z. om het beginsel te behouden dat de SEC-ERBA moet leiden tot de voorzichtigste uitkomsten van de drie benaderingen). Om de invoering van de risicogevoelige riscogewichtondergrens tot uiting te brengen, moet in de opzoektabellen de formule worden opgenomen voor het berekenen van de risicogevoelige risicogewichtondergrens voor de posities met de hoogste kredietkwaliteit (“CQS’s”) die waarschijnlijk op de laagste risicogewichten zullen uitkomen. Daarom moet de formule voor de riscogewichtondergrens prevaleren op de geactualiseerde risicogewichten in de opzoektabellen, indien deze hogere uitkomsten oplevert. Indien banken KA 17 niet kunnen berekenen (omdat zij bijvoorbeeld niet de parameter w voor de berekening van KA kunnen verkrijgen), moeten zij de huidige risicogewichten van 10 % voor STS of 15 % voor niet-STS gebruiken. Dit moet het risico op regelgevingsarbitrage voorkomen, waarbij de SEC-ERBA lagere risicogewichten zou kunnen opleveren voor deze hogere CQS-posities dan bij de op formules gebaseerde benaderingen (SEC-IRBA en SEC-SA) (waar de formule moet worden gebruikt voor het berekenen van de riscogewichtondergrens).
Al met al moeten de voorgestelde wijzigingen prudente uitkomsten opleveren en rekening houden met de punten van zorg van de EBA en van toezichthouders dat het verlagen van de (p)-factor kan leiden tot de onderkapitalisatie van de mezzanine posities en abrupte veranderingen (cliff-effecten) (d.w.z. situaties waarin kleine veranderingen in de (p)-factor resulteren in grote veranderingen in de kapitaalvereisten en scherpe verschillen tussen kapitaalvereisten voor verschillende posities).
Daarnaast voegt het voorstel, voortbouwend op de voorstellen uit het advies van het Gemengd Comité van 2022 over de herziening van het prudentiële raamwerk voor securitisaties, een nieuw concept van “veerkrachtige securitisatieposities” in. Die veerkrachtige securitisatieposities zijn senior posities in securitisaties die voldoen aan een reeks criteria om in aanmerking te komen, waardoor senior posities een laag agency- en modelrisico en een robuuste verliesabsorptiecapaciteit krijgen. De criteria om in aanmerking te komen, bouwen voort op de aanbevelingen van het Gemengd Comité. Zij zijn aangepast zodat zij een groter deel van de posities op de securitisatiemarkt bestrijken, terwijl zij toch nog prudente uitkomsten verzekeren.
Het gaat om de volgende vereisten:
·Lagere agency- en modelrisico’s. Alleen securitisatieposities die verlaagde agency- en modelrisico’s vertonen, komen in aanmerking. Daarbij gaat het om: i) posities van originators – in zowel STS- als niet-STS-securitisaties – (aangezien originators meer gedetailleerde kennis hebben van en controle over de onderliggende blootstellingen en het proces van het initiëren van securitisaties dan beleggers); ii) posities van sponsors – in zowel STS- als niet-STS-securitisaties – (aangezien sponsors tot meer informatie toegang hebben dan beleggers en agencyrisico’s kleiner zijn dan risico’s verbonden aan posities van beleggers); en iii) posities van beleggers – in uitsluitend STS-securitisaties – (omdat STS-criteria grotendeels de agency- en modelrisico’s mitigeren). Posities van beleggers in niet-STS-securitisaties worden uitgesloten omdat de agency- en modelrisico’s niet zijn verminderd.
·Amortisatiemechanisme. Alleen sequentiële amortisatie is toegestaan, of pro-rata amortisatie, mits de transactie prestatiegerelateerde triggers bevat die een overschakeling naar sequentiële amortisatie vereisen. Een en ander moet zorgen voor een voorzichtige kredietverbetering voor de senior positie over de looptijd van de transactie. Dit zijn bestaande STS-criteria. Daarom moet traditionele securitisatie voldoen aan het in artikel 21, lid 5, van Verordening (EU) 2017/2402 gedefinieerde bestaande STS-criterium en aan de aanvullende houvast die te vinden is in de EBA-richtsnoeren inzake de STS-criteria voor niet-ABCP-securitisatie (EBA/GL/2018/09). Synthetische securitisatie moet voldoen aan het in artikel 26 quater, lid 5, van Verordening (EU) 2017/2402 gedefinieerde bestaande STS-criterium, samen met de houvast in de EBA-richtsnoeren betreffende STS-criteria voor on-balance-sheet-securitisatie (EBA/GL/2024/05), en aan de vereisten van Gedelegeerde Verordening (EU) 2024/920 betreffende prestatieafhankelijke triggers.
·Concentratie/granulariteit De blootstellingen in de pool moeten voldoen aan een maximale concentratielimiet van 2 %, d.w.z. dat blootstellingen aan één enkele debiteur niet meer dan 2 % van de geaggregeerde blootstellingswaarde mogen bedragen. Een granulaire pool faciliteert een hogere risicodiversificatie, doet doorgaans de kans op daarmee samenhangende wanbetalingen afnemen en schermt de senior positie beter af tegen het verliesrisico.
·Tegenpartijkredietrisico (alleen relevant voor synthetische transacties). Alleen kredietprotectie die wordt geschraagd door zekerheden van hoge kwaliteit of in de vorm van garanties afgegeven door landen of supranationale instellingen, is toegestaan. Dit vermindert het tegenpartijkredietrisico dat verbonden is aan de kredietprotectie waaraan de originator is blootgesteld, stelt de originator in staat snel de in SRT-structuren geleden verliezen te compenseren en draagt bij tot de doeltreffendheid van de risico-overdracht. In dit vereiste legt de klemtoon op het beschermen van de originator (en de blootstelling van de originator aan de senior positie), aangezien bij synthetische securitisaties de originator de senior positie doorgaans behoudt.
·Minimale kredietversterking (d.w.z. maximale “thickness”) van de senior positie. Dit vereiste moet borgen dat non-senior posities een voldoende “thickness” hebben om de senior positie potentiële verliezen te laten opvangen. Een specifieke formule wordt ingevoerd voor het berekenen van het minimum attachment point van de senior positie in het kader van de SEC-IRBA-benadering. Een en ander spoort grotendeels met de verwachtingen van het gemeenschappelijke toezichtsmechanisme in het kader van de SRT-toezichtsbeoordelingen. Voor de SEC-SA-en SEC-ERBA-benaderingen wordt een afzonderlijke formule ingevoerd die gemakkelijker toe te passen is en die de complexiteit vermijdt van de formule toegepast in de SEB-IRBA-benaderingen (bv. de complexiteit van de berekening van de over de hele looptijd verwachte verliezen (lifetime expected losses) in de standaardbenadering). De formule voor het berekenen van het minimum attachment point volgens de SEC-IRBA-benadering gebruikt als een van de inputs de gewogen gemiddelde looptijd (Weighted Average Life – “WAL”) van het initiële referentieportfolio. De berekening van de WAL moet gebeuren in overeenstemming met de houvast in de richtsnoeren betreffende de STS-criteria (EBA/GL/2024/05), die consistent is met de aannames van de berekening van de WAL volgens de EBA-richtsnoeren voor de vaststelling van de gewogen gemiddelde looptijd van de contractuele betalingen die in het kader van de tranche verschuldigd zijn (EBA/GL/2020/04). Bijgevolg mag bij de berekening van de WAL geen rekening worden gehouden met vooruitbetalingen voor synthetische securitisaties, terwijl voor “true sale” securitisaties de mogelijkheid moet worden gegeven om in bijzondere omstandigheden de vooruitbetalingen in aanmerking te nemen (zoals beschreven in afdeling 4.3.2 van de respectieve richtsnoeren).
In de praktijk betekent dit voor STS-securitisaties dat slechts twee van de vijf criteria nieuw zijn, aangezien de criteria voor het amortisatiemechanisme, concentratie/granulariteit en tegenpartijkredietrisico al bestaande STS-criteria zijn (zoals beschreven in de securitisatieverordening) of “STS+”-criteria voor een preferente kapitaalbehandeling (zoals beschreven in artikel 243 VKV).
Securitisatieposities die aan de bovenstaande criteria voldoen, kunnen verdere verminderingen van de riscogewichtondergrenzen krijgen en, voor bepaalde beleggersposities, ook verlagingen in de (p)-factor.
Deze criteria zijn gepreciseerd in artikel 243 VKV. Artikel 243 VKV specificeert nu twee reeksen criteria voor gedifferentieerde kapitaalbehandeling: in de eerste plaats bestaande criteria voor STS-securitisaties die kwalificeren voor de STS-kapitaalbehandeling, en in de tweede plaats nieuwe “veerkrachtigheids”-criteria voor securitisatieposities om te kwalificeren voor een gunstigere kapitaalbehandeling dan andere (niet-veerkrachtige) posities.
Het risico op regelgevingsarbitrage (waarbij de originator-kredietinstelling wordt gestimuleerd om een senior positie met een buitensporige “thickness” te structureren om de lagere (p) en lagere risicogewichten te kunnen krijgen) wordt als volgt gemitigeerd: in het geval van veerkrachtige posities, via een “veerkrachtigheids”-vereiste voor maximale “thickness” van de senior positie; en voor andere posities, via het raamwerk voor significante risico-overdracht, wanneer de nieuwe op beginselen gebaseerde toets dit soort arbitrage belet. Evenzo kunnen kredietinstellingen in senior posities van STS-securitisaties alleen een lagere (p) krijgen indien de positie veerkrachtig is – en dus voldoet aan het vereiste van de “thickness” van de positie.
Alle voorgestelde aanpassingen van de riscogewichtondergrenzen en de (p)-factor worden in de volgende drie tabellen samengevat:
Tabel 1: Vereisten actueel raamwerk
[zie origineel document voor tabel]
STS | Niet-STS | ||||||||
Originator/ sponsor | Belegger | Originator/ sponsor | Belegger | ||||||
SEC-IRBA | SEC-SA | SEC-IRBA | SEC-SA | SEC-IRBA | SEC-SA | SEC-IRBA | SEC-SA | ||
Senior positie | Riscogewichtondergrenzen | 10 % | 15 % | ||||||
(p)-factor | Formule Schaalfactor 0,5, Ondergrens 0,3 | 0,5 | Formule Schaalfactor 0,5, Ondergrens 0,3 | 0,5 | Formule Schaalfactor 1, Ondergrens 0,3 | 1 | Formule Schaalfactor 1, Ondergrens 0,3 | 1 | |
Non-senior posities | (p)-factor | Formule Schaalfactor 0,5, Ondergrens 0,3 | 0,5 | Formule Schaalfactor 0,5, Ondergrens 0,3 | 0,5 | Formule Schaalfactor 1, Ondergrens 0,3 | 1 | Formule Schaalfactor 1, Ondergrens 0,3 | 1 |
Tabel 2: Voorgestelde vereisten voor transacties met veerkrachtige posities (veranderingen ten opzichte van het huidige raamwerk zijn in vet aangegeven, veranderingen ten opzichte van de voorgestelde behandeling voor andere transacties zijn vet onderstreept aangegeven)
STS | Niet-STS | ||||||||
Originator/ sponsor | Belegger | Originator/ sponsor | Belegger | ||||||
SEC-IRBA | SEC-SA | SEC-IRBA | SEC-SA | SEC-IRBA | SEC-SA | SEC-IRBA | SEC-SA | ||
Senior positie | Riscogewichtondergrenzen | Formule: 10 % * KIRB of KA * 12,5 Ondergrens 5 % | Formule: 15 % * KIRB of KA * 12,5 Ondergrens 10 % | Formule: 15 % * KIRB of KA * 12,5 Ondergrens 12 % | |||||
(p)-factor | Formule, Schaal factor 0,3, Ondergrens 0,2 Plafond 0,5 | 0,3 | Formule, schaalfactor 0,3, Ondergrens 0,2 Plafond 0,5 | 0,3 | Formule, Schaalfactor 0,7, Ondergrens 0,3 Plafond 1 | 0,6 | Formule, Schaal factor 1, Ondergrens 0,3 Plafond 1 | 1 | |
Non-senior posities | (p)-factor | Formule, Schaalfactor 0,5, Ondergrens 0,2 Plafond 0,5 | 0,5 | Formule, Schaal factor 0,5, Ondergrens 0,3 Plafond 0,5 | 0,5 | Formule, Schaalfactor 1, Ondergrens 0,3 Plafond 1 | 1 | Formule, Schaal factor 1, Ondergrens 0,3 Plafond 1 | 1 |
Tabel 3: Voorgestelde vereisten voor transacties met andere dan veerkrachtige posities (veranderingen ten opzichte van het huidige raamwerk zijn vet aangegeven)
[zie origineel document voor tabel]
STS | Niet-STS | ||||||||
Originator/ sponsor | Belegger | Originator/ sponsor | Belegger | ||||||
SEC-IRBA | SEC-SA | SEC-IRBA | SEC-SA | SEC-IRBA | SEC-SA | SEC-IRBA | SEC-SA | ||
Senior positie | Riscogewichtondergrenzen | Formule: 10 % * KIRB of KA * 12,5 Ondergrens 7 % | Formule: 15 % * KIRB of KA * 12,5 Ondergrens 12 % | ||||||
(p)-factor | Formule, Schaal factor 0,3, Ondergrens 0,2 Plafond 0,5 | 0,3 | Formule, Schaalfactor 0,5, ondergrens 0,3 Plafond 0,5 | 0,5 | Formule, Schaalfactor 0,7, Ondergrens 0,3 Plafond 1 | 0,6 | Formule, Schaal factor 1, Ondergrens 0,3 Plafond 1 | 1 | |
Non-senior posities | (p)-factor | Formule, Schaalfactor 0,5, Ondergrens 0,2 Plafond 0,5 | 0,5 | Formule, Schaal factor 0,5, Ondergrens 0,3 Plafond 0,5 | 0,5 | Formule, Schaalfactor 1, Ondergrens 0,3 Plafond 1 | 1 | Formule, Schaal factor 1, Ondergrens 0,3 Plafond 1 | 1 |
*KIRB is een kapitaalopslag voor de onderliggende blootstellingen bij securitisatie wanneer het op interne ratings gebaseerde (IRB) raamwerk wordt gebruikt. KA is een kapitaalopslag voor de onderliggende blootstellingen in securitisatie, aangepast om ongunstige prestaties weer te geven, gebruikmakend van het standaard raamwerk.
Het EBA-rapport over significante risico-overdracht 18 dat in 2020 is gepubliceerd, documenteerde dat het bestaande SRT-regelgevingskader in de VKV een aantal beperkingen kende, en met name op drie gebieden: a) de SRT-toetsen, met beperkingen wat betreft de interpretatie van de kwantitatieve drempels en maatregelen gebruikt bij de mechanische VKV-toetsen en wat betreft de kwalitatieve “overeenkomstigheids”-toets in het algemeen, waarvoor de VKV alleen criteria op hoofdlijnen geeft; b) het proces dat bevoegde autoriteiten toepassen om SRT te beoordelen, en c) specifieke structurele kenmerken van securitisatietransacties, die nadelig kunnen zijn voor het op doorlopende basis naleven van SRT-vereisten – en die dus van invloed kunnen zijn op de doeltreffendheid van de risico-overdracht. Deze beperkingen in het raamwerk hebben geleid tot marktonzekerheid en tot vertragingen voor bevoegde autoriteiten bij het beoordelen van sommige securitisatietransacties. In sommige gevallen hebben zij ook geleid tot ongerechtvaardigde inconsistenties tussen lidstaten wat betreft SRT-uitkomsten en kapitaalberekeningen in de SRT-behandeling van securitisaties met vergelijkbare kenmerken.
De wijzigingen van het SRT-raamwerk willen de hierboven beschreven beperkingen van het SRT-raamwerk verhelpen (d.w.z. beperkingen met betrekking tot de huidige SRT-toetsen, structurele kenmerken van securitisaties en toezichtsprocessen) en willen het SRT-raamwerk coherenter en beter voorspelbaar maken. De SRT wordt beter voorspelbaar door de belangrijkste elementen van de SRT-beoordeling, zoals de brede opzet van de nieuwe SRT-toets, in de VKV vast te leggen. De operationalisering van de technische details van de toets, vereisten ten aanzien van de structurele kenmerken en de beginselen van het proces van de beoordeling vanuit het toezicht worden overgelaten voor technische reguleringsnormen van de EBA.
In lijn met de EBA-aanbevelingen, en met de bedoeling de beperkingen aan te pakken die ten aanzien van de twee bestaande mechanische toetsen zijn geconstateerd, wordt een nieuwe op beginselen gebaseerde toets (“PBA-toets”) In deze PBA-toets moet de originator ten minste 50 % van de onverwachte verliezen van de blootstellingen van de onderliggende portefeuille van de securitisatietransactie overdragen aan derden.
Daarnaast wordt een nieuw vereiste ingevoerd voor de originator: het indienen van een zelfbeoordeling bij de bevoegde autoriteit. Uit deze zelfbeoordeling moet blijken dat is voldaan aan de significante risico-overdracht – ook in stresssituaties. Als onderdeel van deze zelfbeoordeling moet de originator een analyse op basis van een kasstroommodel verstrekken die het bewijs levert van de houdbaarheid van de SRT gedurende de looptijd van de transactie en aantoont hoe de voor die looptijd verwachte verliezen en de onverwachte verliezen van de gesecuritiseerde blootstellingen worden toegewezen aan de posities van de transactie. Deze kasstroomanalyse moet zowel baseline- als stressomstandigheden bestrijken en moet bij het initiëren worden gemaakt voor de hele looptijd van de transactie. Ten slotte moet de zelfbeoordeling ook informatie bevatten over het toetsingsvermogen dat dankzij de securitisatie vrij valt. Een en ander moet de toezichthouder in staat stellen na te gaan of een securitisatie met complexe of innovatieve kenmerken leidt tot een bedrag aan vrij vallend toetsingsvermogen dat onevenredig is ten opzichte van het overgedragen risico. De zelfbeoordeling zou het doorgaans eenvoudiger maken voor de bevoegde autoriteiten om de kenmerken van securitisatietransacties te identificeren die vanuit het toezicht meer aandacht vergen. Zo zouden zij originators grotere transparantie en voorspelbaarheid kunnen bieden en de SRT-beoordeling kunnen stroomlijnen.
Doordat de mechanische toetsen wordt geschrapt, is het voorstel om ook de definitie van de “mezzanine-securitisatiepositie” te schrappen. Die definitie is nu overbodig, aangezien alleen in de context van de mechanische toetsen sprake was van de mezzanine positie. Voorts moet ook een wijziging worden doorgevoerd van de definitie van “senior positie”, waarbij een aanvullende voorwaarde/verduidelijking moet worden ingevoerd dat het attachment van de senior tranche boven KIRB/KA moet zijn.
Te gelegener tijd zal de EBA een technische reguleringsnorm (“RTS”) publiceren, met daarin: i) meer details over de voorwaarden voor de bevoegde autoriteiten om de PBA-toets toe te passen, en ii) technische specificaties van de zelfbeoordeling en de kasstroommodellering (zoals normen voor de toewijzing aan de posities van de over de looptijd verwachte verliezen en de onverwachte verliezen). Een en ander moet een homogene toepassing van de PBA-toets verzekeren en een antwoord bieden op de belangrijkste punten van zorg die stakeholders over deze kwesties hebben geformuleerd. Daarnaast zal de RTS ingaan op structurele kenmerken die een hinderpaal kunnen zijn voor significante risico-overdracht, in lijn met de aanbevelingen die in het EBA-rapport over SRT zijn gedaan.
In het voorstel zal de huidige op toestemming gebaseerde benadering – die zelden wordt gebruikt – uit de VKV worden geschrapt (d.w.z. het bereiken van SRT via toestemming van de bevoegde autoriteit zal niet langer zijn toegestaan).
Het is van cruciaal belang dat bevoegde autoriteiten flexibiliteit behouden in hun SRT-beoordelingen, alsmede de bevoegdheid om een omvattende evaluatie te maken van SRT-transacties indien het complexe en innovatieve transacties betreft. Verdere details over de voorwaarden waaronder de bevoegde autoriteiten de omvattende SRT-evaluatie kunnen toepassen, zullen worden vastgelegd in de door de EBA te ontwikkelen RTS.
Het proces van de SRT-beoordeling vanuit het toezicht komt momenteel niet in de VKV aan bod. Beginselen op hoofdlijnen die voor SRT-beoordelingen vanuit het toezicht gelden, moeten op EU-niveau worden geharmoniseerd om deze efficiënter te maken. De EBA moet dergelijke beginselen op hoofdlijnen in de RTS formuleren. Daarbij moet het ook gaan om beginselen op hoofdlijnen voor een versneld (fast-track) proces voor securitisaties die daarvoor in aanmerking komen, waarbij wordt voortgebouwd op EBA-aanbevelingen en geput wordt uit de ervaring met het versnelde proces dat momenteel door het gemeenschappelijke toezichtsmechanisme in samenwerking met de Europese Banken Federatie (EBF) wordt ontwikkeld.
De aanpassingen van de (p)-factor en de riscogewichtondergrenzen voor senior posities zijn zodanig gekalibreerd dat buitensporige resultaten voor de maatstaf van de output floor, die voortvloeien uit de voorzichtige behandeling in het kader van de SEC-SA-benadering en onevenredige verschillen tussen de SEC-IRBA- en SEC-SA-benaderingen, worden gemitigeerd. Op de vragen die hebben geleid tot de invoering van de overgangsmaatstaf in artikel 465, lid 13, is dus grotendeels een antwoord gekomen, hetgeen ook suggereert dat de overgangsmaatstaf, die sowieso na 31 december 2032, zou aflopen, niet in dezelfde mate noodzakelijk is.
In het kader van deze herziening moet een aantal technische aanpassingen en fixes, die zijn voorgesteld door de EBA en door stakeholders tijdens de consultatie door de Commissie, worden doorgevoerd.
Daarbij gaat het onder meer om:
–“Time calls” in synthetische securitisaties en positieve prikkels in het kader van artikel 238. In artikel 238 wordt een verduidelijking opgenomen dat van een “positieve prikkel”, als bedoeld in artikel 238, ten behoeve van het bepalen van looptijdmismatch, in time calls alleen sprake is wanneer bij het initiëren het contract voorwaarden bevat die kennelijk bedoeld zijn om het gunstige karakter van de uitoefening van de time call-optie (zoals een step-up coupon, de mogelijkheid om een time call-optie minder frequent dan op jaarbasis na de eerste in aanmerking komende time call-datum uit te oefenen, of het vrijgeven van zekerheden ter dekking van de vordering van de protectiekoper op of na de eerste in aanmerking komende time call-datum).
–Criteria voor STS-securitisaties die in aanmerking komen voor gedifferentieerde (STS) vermogensbehandeling in artikel 243. Sommige aanpassingen zijn noodzakelijk om het securitisatieraamwerk coherent te maken met de aanpassingen van risicogewichten die gelden voor sommige soorten blootstellingen in het kader van het kredietrisicoraamwerk, zoals dat is ingevoerd door de VKV III.
·Ten eerste wordt het vereiste voor een limiet van 75 % risicogewicht voor retail blootstellingen op individuele basis geschrapt en samengevoegd met het vereiste voor een maximaal 100 % risicogewicht voor andere blootstellingen op individuele basis. Hierdoor zouden bijvoorbeeld blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen van meer dan 1 miljoen EUR in aanmerking komen.
·Ten tweede wordt de limiet van 50 % risicogewicht voor zakelijke hypotheken opgetrokken naar 60 %. Hiermee zou de benadering behouden blijven die in de vorige VKV-regeling werd toegepast, waarbij een limiet van 50 % loan-to-value (“LTV”) werd toegepast op blootstellingen met betrekking tot niet-inkomstengenererend zakelijk vastgoed (commercieel niet-IPRE). Dit betekent ook dat blootstellingen aan commerciële IPRE, die niet wenselijk zijn voor het STS-label, niet in aanmerking zouden komen.
·Ten derde wordt er geen wijziging doorgevoerd voor de limiet voor risicogewicht die geldt voor woninghypotheken (hypotheken op niet-zakelijk onroerend goed). In feite maakt de 40 %-limiet het mogelijk om een 80 % LTV-limiet aan te houden voor het merendeel van de blootstellingen en tegelijk een hoger percentage niet-zakelijke niet-IPRE-blootstellingen met een 100 %-limiet dan in de vorige VKV-regeling. Zo kunnen blootstellingen aan niet-zakelijk inkomstengenererend vastgoed worden opgenomen.
–Verduidelijkingen ten aanzien van artikel 248, lid 1. Het mandaat dat de EBA in artikel 248, lid 1, heeft gekregen om een RTS op te stellen die preciseert wat een voldoende voorzichtige methode is om het nominale bedrag voor het niet-opgenomen deel van een liquiditeitsfaciliteit te berekenen, wordt geschrapt, aangezien buiten hetgeen reeds in het betrokken artikel is bepaald geen verdere verduidelijking noodzakelijk wordt geacht voor het berekenen van het nominale bedrag van het opgenomen deel. Ook wordt, aangezien de berekening van het nominale bedrag van het niet-opgenomen deel (de post buiten de balanstelling) simpel is – omdat deze kan worden bepaald als het verschil tussen het totale nominale bedrag van de liquiditeitsfaciliteit en het nominale bedrag van het opgenomen deel (de post op de balans) –, het vereiste geschrapt dat de instelling het bewijs levert van de toepassing van een passende voldoende voorzichtige methode.
–Behandeling van specifieke kredietrisicoaanpassingen (“SCRA’s”) voor het berekenen van kapitaalvereisten na securitisatie, op grond van artikel 248, lid 1, punt d). Artikel 248, lid 1, punt d), wordt gewijzigd om de mogelijkheid om SCRA’s af te trekken ook uit te breiden naar tranches waaraan een risicogewicht is toegekend van minder dan 1 250 %, mits zij een attachment point A hebben dat kleiner is dan KIRB of KA. Indien deze voorwaarde is vervuld, mag de securitisatiepositie worden behandeld als twee securitisatieposities: de meer senior positie met A gelijk aan KIRB of KA en de junior positie met A onder KIRB of KA en detachment point D gelijk aan KIRB of KA. In dat geval zullen SCRA’s alleen kunnen worden afgetrokken van de blootstellingswaarde van deze meer junior positie, die een risicogewicht van 1 250 % krijgt toegekend
–Verduidelijking wat betreft de blootstellingswaarde van synthetische excess spread op grond van artikel 248, lid 1, punt e). Een aantal kleinere technische verduidelijkingen worden opgenomen in de bepaling betreffende de berekening van de blootstellingswaarde van de synthetische excess spread (SES), zoals het verplaatsen van de vermelding van de contractueel aangewezen SES naar de inleidende zin en de schrapping ervan in de punten i) tot en met iv), om onnodige herhalingen te vermijden.
–Voorwaarden in artikel 254, lid 1, punt c), waarop de SEC-SA niet mag worden gebruikt. Artikel 254, lid 1, stelt de rangorde van benaderingen vast. De voorwaarden waarop de SEC-SA niet mag worden gebruikt, zijn evenwel niet goed gepreciseerd. Daarom wordt artikel 254, lid 1, gewijzigd om duidelijk te maken dat de enige gevallen waarin de SEC-SA niet mag worden gebruikt, worden gespecificeerd in de leden 2 en 4 van datzelfde artikel. Deze leden specificeren, respectievelijk, de voorwaarden voor een verplichte overschakeling naar de SEC-ERBA en de gevallen waarin het gebruik van de SEC-SA door de betrokken bevoegde autoriteit verboden is.
–Toepassingsbereik van de internebeoordelingsbenadering (“IAA”) op grond van artikel 254, lid 4. Artikel 254, lid 5, VKV wordt gewijzigd om duidelijk te maken dat de IAA de verplichte toepassing van de SEC-IRBA niet kan vervangen, maar veeleer alleen als alternatief mag worden gebruikt voor de toepassing van andere benaderingen, d.w.z. de SEC-SA, de SEC-ERBA of de toepassing van een risicogewicht van 1 250 %.
–Berekening van KA in artikel 256, lid 1, binnen de toepassing van de SEC-SA. Artikel 255, lid 6, wordt gewijzigd om te verduidelijken dat KSA uitsluitend op basis van de kapitaalvereisten van de niet in wanbetaling zijnde blootstellingen in de pool van onderliggende blootstellingen moet worden berekend, om dubbeltelling van die blootstellingen bij de berekening van KA overeenkomstig artikel 261, lid 2, VKV te vermijden. Artikel 261, lid 2, geeft een definitie van “blootstelling in wanbetaling” ten behoeve van de berekening van W; deze definitie moet ook voor het berekenen van KSA worden gebruikt, om coherentie tussen de formule voor KA en de berekening van KSA te verzekeren. Daarnaast wordt artikel 255, lid 6, tweede alinea, gewijzigd om meer duidelijkheid te geven over het feit dat die KSA moet worden berekend op basis van de blootstellingswaarde van de onderliggende blootstellingen, inclusief (en niet exclusief) deze SCRA’s en aanvullende waardeaanpassingen voor die onderliggende blootstellingen.
–Behandeling van blootstellingen in wanbetaling bij het berekenen van attachment en detachment points in artikel 256. Verduidelijkt moet worden dat het uitstaande saldo van de pool van gesecuritiseerde blootstellingen, ten behoeve van de berekening van de attachment en detachment points van de tranches, moet worden verminderd met het bedrag aan verliezen dat reeds aan de tranches is toegewezen wat betreft de blootstellingen in wanbetaling die nog in de securitisatieportefeuille zijn opgenomen. Een en ander moet ervoor zorgen dat de berekening van de attachment en detachment points van een tranche een adequate weerspiegeling is van het saldo van de gesecuritiseerde blootstellingen. Dit is van belang om in het geval een tranche die wordt afgeschreven, verliezen weer te geven op de gesecuritiseerde blootstellingen die in de gesecuritiseerde portefeuille blijven. In overeenstemming met de verduidelijking die in artikel 256 wordt gegeven, wordt artikel 261, lid 2, gewijzigd om duidelijk te maken dat, ten behoeve van de formule voor de W-parameter, het nominale bedrag van blootstellingen in wanbetaling de boekhoudkundige waarde van de blootstellingen in wanbetaling is, minus eventuele bedragen waarvoor de tranches al zijn afgeschreven om verliezen op die blootstellingen in wanbetaling te absorberen, of die door de excess spread zijn geabsorbeerd.
–Berekening van K voor gemengde pools op grond van artikel 259, lid 7. KSA 19 wordt door KA vervangen in de formule die de berekening van KIRB voor gemengde pools specificeert. In de formule is KA beter geschikt dan KSA, omdat KA de kapitaalvereisten weerspiegelt die moeten worden gebruikt in de formule voor blootstellingen in een gemengde pool die volgens de SEC-SA worden behandeld.
–Verduidelijkingen ten aanzien van de berekening van het totale plafond voor kapitaalvereisten voor een securitisatiepositie, op grond van artikel 268, lid 1. Artikel 268, lid 1, wordt gewijzigd om de berekening van het totale plafond voor kapitaalvereisten voor een securitisatiepositie op grond van artikel 268 af te stemmen op de wijziging die plaatsvond voor NPE-securitisaties in artikel 269 bis, lid 5, VKV. Bijgevolg moeten originators die bij niet-NPE-securitisaties de SEC-IRBA gebruiken, SCRA’s aftrekken van de verwacht-verliescomponent van KIRB (kapitaalvereisten voor de onderliggende blootstellingen) ten behoeve van de berekening van het totale plafond overeenkomstig artikel 268, net zoals in het geval van NPE-securitisaties is toegelaten. Dit moet consistentie met de IRB-benadering verzekeren wanneer de kapitaalvereisten vóór securitisatie worden berekend – en dus het plafond overeenkomstig artikel 268. Daarnaast moet artikel 268, lid 1, worden gewijzigd om de bestaande restrictie te verwijderen – die inhield dat het plafond op de kapitaalvereisten niet kon worden toegepast door de SEC-SA- en SEC-ERBA-beleggers –, aangezien die restrictie niet gerechtvaardigd is.
–Volledig gekapitaliseerde tranches uitsluiten van de berekening van V (d.w.z. het grootste deel van de rente die de instelling in de betrokken tranches houdt) in artikel 268, lid 3, VKV. Een optie wordt opgenomen om van de berekening van V (d.w.z. het grootste deel van de rente die de instelling in de betrokken tranches houdt) op grond van artikel 268, lid 3, VKV volledig uit te sluiten van iedere tranche waarop de originator een risicogewicht van 1 250 % toepast of die wordt afgetrokken van tier 1-kernkapitaalbestanddelen overeenkomstig artikel 36, lid 1, punt k). Het maximale kapitaalvereiste moet de som zijn van de op grond van hoofdstuk 2 of 3 berekende kapitaalvereisten voor de “netto onderliggende blootstellingen”, d.w.z. de totale onderliggende blootstelling exclusief de blootstellingswaarde ten opzichte van de uitgesloten tranche, vermenigvuldigd met de herziene V en de som van de blootstellingswaarden (die gelijk is aan de kapitaalvereisten na securitisatie) van de securitisatieposities die van de berekening van V zijn uitgesloten. Het toepassingsbereik van deze optie moet even ruim zijn als het voorgestelde gewijzigde toepassingsbereik van artikel 268, lid 1.
–Overweging 11 wordt toegevoegd om duidelijkheid te geven over de onderliggende argumenten van artikel 254, lid 2, over de kwantitatieve regels om over te schakelen op SEC-ERBA, en het beoogde toepassingsbereik van dit vereiste. Het doel is hier te verzekeren dat de bevoegde autoriteiten en instellingen in de Unie dit vereiste consistent uitleggen en toepassen. Deze overweging maakt duidelijk dat het artikel bedoeld is om het verplichte gebruik van de SEC-ERBA te vermijden met betrekking tot transacties waarvoor de “sovereign ceiling” – en niet het risicoprofiel van de transacties – de bepalende factor is om de risicogewichten in deze benadering te bepalen.
–Rapporten over STS on-balance-sheet-securitisaties op grond van artikel 270, leden 2 en 3. Het mandaat voor rapporten aan de Commissie en de EBA met betrekking tot STS on-balance-sheet-securitisaties wordt vervangen door een mandaat voor een meer algemeen monitoringrapport van de EBA, op grond van artikel 506 quinquies, lid 2, en een meer algemeen rapport door de Commissie, op grond van artikel 506 quinquies, lid 1.
Ook wordt voorgesteld dat het raamwerk, samen met de gerichte wijzigingen die met de huidige herziening worden doorgevoerd, vier jaar na de inwerkingtreding ervan wordt herzien. De herziening zou een kans bieden om het gewijzigde prudentiële Unieraamwerk voor securitisaties op zijn geschiktheid te beoordelen. Met name zou het een kans zijn om na te gaan of een ingrijpendere aanpassing van de formules en functies voor risicogewichten zou leiden tot een grotere risicogevoeligheid en evenredigere niveaus van niet-neutraliteit van kapitaal, cliff-effecten zou beperken en de structurele beperkingen van het huidige raamwerk zou aanpakken. Ook wordt voorgesteld dat de EBA twee jaar na de inwerkingtreding van dit gewijzigde raamwerk een monitoringrapport indient, waarin de door het gewijzigde prudentiële raamwerk ontstane ontwikkelingen en dynamiek van de EU-securitisatiemarkt worden gemonitord.