Toelichting bij COM(2025)458 - Vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de Oostzee voor 2026 en tot wijziging van Verordening (EU) 2025/202 wat betreft bepaalde vangstmogelijkheden in andere wateren

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid (“de GVB-basisverordening”) 1 moeten de mariene biologische rijkdommen zo worden geëxploiteerd dat de populaties van de gevangen soorten worden hersteld tot en worden behouden op een niveau dat hoger is dan datgene wat de maximale duurzame opbrengst (“MDO”) kan opleveren. Een belangrijk instrument daarvoor is de jaarlijkse vaststelling van de vangstmogelijkheden in de vorm van totale toegestane vangsten (“TAC’s”) en quota.

Verordening (EU) 2016/1139 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het meerjarenplan voor de Oostzee (“MJP”) 2 bevat de diverse streefbandbreedten voor de visserijsterfte. Deze bandbreedten worden in dit voorstel gebruikt om de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid (“GVB”) te bereiken, en met name de MDO te herstellen en te behouden.

Dit voorstel bevat de vangstmogelijkheden voor 2026 voor de commercieel belangrijkste visbestanden in de Oostzee. Het reglementeert ook de mariene recreatievisserij voor zover dat nodig is om de onder deze verordening vallende visbestanden in stand te houden. Om de jaarlijkse TAC- en quotabesluiten te vereenvoudigen en te verduidelijken, worden de vangstmogelijkheden in de Oostzee sinds 2006 bij een afzonderlijke verordening vastgesteld.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Het voorstel stelt TAC’s en quota vast op een niveau dat verenigbaar is met de doelstellingen van de GVB-basisverordening en het MJP.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

Het voorstel strookt met ander beleid van de Unie, en met name met het milieubeleid.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De rechtsgrondslag van dit voorstel is artikel 43, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Het voorstel valt onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie, als bedoeld in artikel 3, lid 1, punt d), VWEU. Het subsidiariteitsbeginsel is dus niet van toepassing.

Evenredigheid

In het voorstel worden de vangstmogelijkheden aan de lidstaten toegewezen overeenkomstig de doelstellingen van de GVB-basisverordening en het MJP. Krachtens artikel 16, leden 6 en 7, en artikel 17 van de GVB-basisverordening beslissen de lidstaten zelf hoe zij de hun toegewezen vangstmogelijkheden volgens bepaalde in die artikelen vermelde criteria toewijzen aan vissersvaartuigen die hun vlag voeren. De lidstaten beschikken dus over de nodige beoordelingsmarge om de TAC’s die zij in het voorstel toegewezen krijgen, te verdelen conform hun sociale/economische voorkeursmodel.

Keuze van instrument

Een verordening wordt het geschiktst geacht omdat het met een verordening mogelijk is om voorschriften vast te stellen die rechtstreeks van toepassing zijn op de lidstaten en de betrokken bedrijven. Op deze manier kunnen de voorschriften tijdig en op geharmoniseerde wijze worden uitgevoerd, waarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Raadpleging van belanghebbenden

De Commissie heeft, met name via de adviesraad voor de Oostzee, belanghebbenden geraadpleegd op basis van haar mededeling “Duurzamere visserij in de EU: stand van zaken en oriëntaties voor 2026” (COM(2025) 296 final). De Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) leverde de wetenschappelijke basis voor het voorstel. Met de standpunten van de geraadpleegde belanghebbenden over de betrokken visbestanden is rekening gehouden voor zover dat mogelijk was zonder tegen het bestaande beleid in te gaan of de toestand van kwetsbare bestanden te verslechteren.

Het wetenschappelijke advies over vangstbeperkingen en over de toestand van de bestanden werd in juni 2025 ook met de lidstaten besproken in het regionale forum Baltfish.

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

De Commissie heeft de ICES geraadpleegd, waarvan het wetenschappelijk advies berust op een door zijn deskundigengroepen en besluitvormingsorganen opgezet advieskader en wordt uitgebracht in lijn met zijn kader-partnerschapsovereenkomst met de Commissie.

De Unie verzoekt de ICES jaarlijks om wetenschappelijk advies over de toestand van de belangrijke visbestanden. Het ontvangen advies heeft betrekking op alle bestanden in de Oostzee en er worden TAC’s voorgesteld voor de commercieel belangrijkste bestanden 3 .

Effectbeoordeling

Het voorstel maakt deel uit van een langetermijnaanpak waarbij de visserijen worden gebracht en behouden op niveaus die op lange termijn duurzaam zijn. Verwacht wordt dat deze aanpak mettertijd resulteert in i) een stabiele visserijdruk; ii) hogere quota; en dus iii) een beter inkomen voor vissers en hun gezinnen. De toename van de aanlandingen zal naar verwachting ten goede komen aan i) de visserijsector; ii) consumenten; iii) de verwerkende industrie en de detailhandel; en iv) de rest van de sector die verbonden is met de commerciële visserij en de recreatievisserij. In dit verband moet worden gewezen op het belang van de koppeling tussen duurzame visserij en een gezond marien milieu in de Oostzee. Zo’n koppeling is in lijn met de biodiversiteitsstrategie en andere daarmee samenhangende initiatieven, en met name met het EU-actieplan voor mariene ecosystemen en visserij 4 and the European Ocean Pact en het Europees oceaanpact 5 .

Het is de bedoeling om met dit voorstel een kortetermijnaanpak te vermijden en te streven naar duurzaamheid op de lange termijn. Daarom houdt het rekening met initiatieven van belanghebbenden en adviesraden indien deze initiatieven positief zijn beoordeeld door de ICES en/of het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV). Het voorstel van de Commissie (SEC(2011) 891) dat tot de GVB-basisverordening heeft geleid, was gebaseerd op een effectbeoordeling waarin werd gesteld dat de verwezenlijking van de MDO-doelstelling weliswaar een noodzakelijke voorwaarde was voor ecologische, economische en sociale duurzaamheid, maar dat deze drie doelstellingen niet los van elkaar kunnen worden verwezenlijkt.

Dankzij de besluiten over de vangstmogelijkheden in de Oostzee is het tot 2019 gelukt om de TAC’s voor alle bestanden vast te stellen met een MDO-advies in overeenkomst met de MDO-bandbreedten op het moment van de vaststelling, behalve voor haring in het westelijke deel van de Oostzee. Dankzij deze besluiten is het ook gelukt om de bestanden weer op te bouwen en de vangstcapaciteit en de vangstmogelijkheden weer met elkaar in evenwicht te brengen. In 2019 werd echter duidelijk dat kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee onder zware druk stond. Volgens ICES-ramingen zal dit bestand de komende jaren hoogstwaarschijnlijk onder het instandhoudingsreferentiepunt (Blim) blijven. In 2021 werd duidelijk dat ook het kabeljauwbestand in het westelijke deel van de Oostzee al jaren onder Blim lag, en wees de ICES er ook op dat diverse zalmpopulaties het niet goed deden. Volgens ICES-ramingen tot 2020 lag de biomassa van haring in het centrale deel van de Oostzee onder het instandhoudingsreferentiepunt MDO Btrigger. Sinds 2023 raamt de ICES dat de biomassa sinds de jaren 1990 in werkelijkheid rond Blim schommelde. Deze biomassa is sinds 2021 toegenomen en ligt naar raming boven Blim, maar nog steeds ver onder MDO Btrigger. De biomassa van haring in de Botnische Golf is sinds de piek in 1994 voortdurend afgenomen. Naar aanleiding van een benchmarking in 2024 wordt geraamd dat die biomassa sinds 2019 onder Btrigger ligt en verder is afgenomen tot een van de laagste geregistreerde niveaus, halverwege tussen MDO Btrigger en Blim. De biomassa van sprot is de afgelopen jaren aanzienlijk afgenomen tot het laagste niveau sinds 1990 en ligt dicht bij MDO Btrigger. Al met al is er nog een verdere verbetering van de situatie nodig om de bestanden in de Oostzee op MDO-niveau te brengen en te houden.

Op 28 mei 2025 publiceerde de ICES zijn wetenschappelijk advies voor de verschillende bestanden in de Oostzee voor 2026. Voor kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee werd het advies voor 2025 herhaald vanwege de ongewijzigde (kritieke) toestand van het bestand. Het advies voor kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee (van 2024), voor kabeljauw in het westelijke deel van de Oostzee en voor zalm in de Finse Golf is gebaseerd op de voorzorgsbenadering. De biomassa van beide kabeljauwbestanden blijft onder Blim. Het MDO-advies voor de overige zeven bestanden bevatte de volgende ramingen van de biomassa:

·sprot, haring in de Golf van Riga en schol liggen boven MDO Btrigger;

·haring in het centrale deel van de Oostzee en haring in de Botnische Golf worden geraamd op minder dan MDO Btrigger;

·haring in het westelijke deel van de Oostzee ligt onder Blim; en

·de toestand van zalm in het hoofdbekken blijft naar verwachting sterk van populatie tot populatie uiteenlopen (van onder Rlim tot boven RMDO).

Daarom wordt voorgesteld om de in 2025 gevolgde aanpak voor zalm in het hoofdbekken te handhaven, maar de TAC met 27 % te verlagen. Ook wordt voorgesteld de vangstmogelijkheden voor haring in de Botnische Golf ten opzichte van 2025 met 62 % te verlagen, voor haring in de Golf van Riga met 17 % en voor schol met 3 %. Voorts wordt voorgesteld de vangstmogelijkheden voor zalm in de Finse Golf met 1 % te verhogen ten opzichte van 2025 en de vangstmogelijkheden voor haring en sprot in het centrale deel van de Oostzee ongewijzigd te laten. De bijvangsttoewijzingen voor kabeljauw in het oostelijke en het westelijke deel van de Oostzee en voor haring in het westelijke deel zouden afnemen met respectievelijk 63 %, 84 % en 50 % ten opzichte van 2025.

De economische impact van het voorstel voor 2026 zal dan ook zijn dat de totale vangstmogelijkheden voor zes lidstaten zullen afnemen en voor twee lidstaten stabiel zullen zijn. Al met al leidt het voorstel tot een niveau van ongeveer 295 000 ton, wat neerkomt op een afname van 14,3 % ten opzichte van de vangstmogelijkheden voor 2025.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Het voorstel blijft flexibel wat betreft de toepassing van quota-uitwisselingsmechanismen die al in de vorige jaren waren vastgelegd in de verordeningen inzake de vangstmogelijkheden in de Oostzee. Er worden geen nieuwe regels of nieuwe administratieve procedures voor de overheidsinstanties van de Unie of de lidstaten voorgesteld die tot hogere administratieve lasten zouden kunnen leiden.

Het voorstel betreft een jaarlijkse verordening voor 2026. Daarom bevat het geen herzieningsclausule.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de EU.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

De monitoring en de naleving van de voorschriften worden gewaarborgd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad 6 .

Artikelsgewijze toelichting

In dit voorstel worden de vangstmogelijkheden voor bepaalde bestanden en groepen bestanden in de Oostzee voor 2026 vastgesteld.

Bij de vaststelling van de quota van de Unie voor met de Russische Federatie gedeelde bestanden zijn de hoeveelheden van het historisch aandeel van de Russische Federatie in deze bestanden in mindering gebracht op de door de ICES geadviseerde vangsten. De aan de lidstaten toegewezen vangstmogelijkheden zijn vermeld in de bijlage bij het voorstel.

Voor kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee heeft de ICES, in overeenstemming met de Commissie, voor 2026 zijn advies voor 2025 opnieuw uitgebracht, aangezien het bestand zich in dezelfde kritieke toestand bevindt als in 2025. De ICES had zijn advies voor 2025 verlaagd tot voorzorgsadvies van categorie 3 en was voor nulvangsten voor het zesde opeenvolgende jaar 7 . Gezien de uitputting van de bestanden heeft de Raad vanaf 2019 besloten de gerichte visserij te sluiten en herstelmaatregelen te treffen die functioneel verbonden zijn met de vangstmogelijkheden (een paaisluitingsperiode en een verbod op recreatievisserij, dat voor 2025 werd uitgebreid tot het hele beheersgebied). Deze herstelmaatregelen zijn nog niet lang genoeg van kracht om de bestandssituatie te verbeteren, zodat wordt voorgesteld om de maatregelen overeenkomstig artikel 3, lid 1, van het MJP en artikel 16, lid 4, van de GVB-basisverordening, in samenhang met artikel 2, lid 1, en artikel 2, lid 5, punten c) en f), van die verordening te handhaven. Wat het TAC-niveau betreft, is de ICES tot dusver niet in staat geweest om de omvang van de bijvangsten van kabeljauw van het oostelijke deel van de Oostzee in andere visserijen te kwantificeren, maar in elk geval komen er in alle andere visserijen bijvangsten van kabeljauw van het oostelijke deel van de Oostzee voor 8 . Zonder bijvangsttoewijzing van kabeljauw van het oostelijke deel van de Oostzee zouden alle visserijen in het beheersgebied van kabeljauw van het oostelijke deel van de Oostzee moeten worden gesloten. Om de mogelijk ernstige sociaal-economische gevolgen van een dergelijke totale sluiting te voorkomen, en bij gebrek aan aanvullende informatie stelt de Commissie voor om, zoals voor 2025, de bijvangst-TAC voor kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee vast te stellen op het niveau van de gemelde aanlandingen in het beheersgebied van kabeljauw van het oostelijke deel van de Oostzee in 2024, namelijk 159 ton. Dit moet ervoor zorgen dat de visserijdruk op dit bestand niet toeneemt. Bovendien is kabeljauw een onvermijdelijke bijvangst in de demersale platvisvisserij. Selectiever vistuig, dat deze bijvangsten van kabeljauw naar verwachting aanzienlijk zal verminderen, is in april 2025 verplicht geworden in het belangrijkste verspreidingsgebied van kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee 9 .

Voor kabeljauw in het westelijke deel van de Oostzee heeft de ICES zijn beoordeling in 2023 verlaagd tot voorzorgsadvies van categorie 3. In 2025 heeft de ICES nulvangstadvies verstrekt voor 2026 en 2027 10 . De biomassa van het bestand lag gedurende het grootste deel van de voorbije 15 jaar onder Blim. Bijgevolg heeft de Raad vanaf 2021 besloten de gerichte visserij te sluiten en herstelmaatregelen te treffen die functioneel verbonden zijn met de vangstmogelijkheden (een paaisluitingsperiode en een verbod op recreatievisserij). Deze herstelmaatregelen hebben de bestandssituatie nog niet verbeterd. Daarom wordt voorgesteld om de maatregelen overeenkomstig artikel 3, lid 1, van het MJP en artikel 16, lid 4, van de GVB-basisverordening, in samenhang met artikel 2, lid 1, en artikel 2, lid 5, punten c) en f), van die verordening te handhaven. Wat het TAC-niveau betreft, is de ICES tot dusver niet in staat geweest om de omvang van de bijvangsten van kabeljauw van het westelijke deel van de Oostzee in andere visserijen te kwantificeren, maar in elk geval komen er in alle andere visserijen bijvangsten van kabeljauw van het westelijke deel van de Oostzee voor 11 . Zonder bijvangsttoewijzing van kabeljauw van het westelijke deel van de Oostzee zouden alle visserijen in het beheersgebied van kabeljauw van het westelijke deel van de Oostzee moeten worden gesloten. Om de mogelijk ernstige sociaal-economische gevolgen van een dergelijke totale sluiting te voorkomen, en bij gebrek aan aanvullende informatie stelt de Commissie voor om, zoals voor 2025, de bijvangst-TAC voor kabeljauw in het westelijke deel van de Oostzee vast te stellen op het niveau van de gemelde aanlandingen in het beheersgebied van kabeljauw van het westelijke deel van de Oostzee in 2024, namelijk 42 ton. Dit moet vermijden dat de visserijdruk op dit bestand toeneemt. Bovendien is kabeljauw een onvermijdelijke bijvangst in de demersale platvisvisserij. Selectiever vistuig, dat deze bijvangsten van kabeljauw naar verwachting aanzienlijk zal verminderen, is in april 2025 verplicht geworden in het belangrijkste beheersgebied van kabeljauw in het westelijke deel van de Oostzee 12 .

Voor schol heeft de ICES eerder afzonderlijk advies uitgebracht voor de ICES-deelsectoren 21 tot en met 23 en de ICES-deelsectoren 24 tot en met 32. Sinds een benchmarking in 2025 verstrekt de ICES één MDO-advies voor de ICES-deelsectoren 21 tot en met 32 13 . Volgens dit advies is de biomassa van het bestand historisch hoog, hoewel de toestand van de afzonderlijke vissen de afgelopen vijf jaar is verslechterd. Bovendien heeft de benchmarking de perceptie van het bestand veranderd, waardoor de ICES heeft aanbevolen de vangsten voor 2026 met 35 % te verlagen ten opzichte van het advies voor 2025. De Commissie stelt voor om de TAC overeenkomstig artikel 4, lid 3, van het MJP vast te stellen op de FMDO-puntwaarde.

Voor haring in het westelijke deel van de Oostzee adviseert de ICES voor het achtste opeenvolgende jaar nulvangsten toe te staan. Zoals voor 2025 heeft de ICES de omvang van het bestand aanzienlijk neerwaarts bijgesteld en raamt hij het bestand in 2025, ondanks een toename ervan sinds 2024, op slechts 52 % van Blim 14 . Ook blijft de biomassa volgens de ICES-ramingen tot ten minste 2027 onder Blim, zelfs zonder enige visserij. De aanwas ligt al tien jaar lang op een historisch laag niveau. De Raad heeft daarom vanaf 2021 besloten de gerichte visserij te sluiten, behalve voor wetenschappelijke visserij en kleinschalige kustvisserij, en om een TAC voor onvermijdelijke bijvangsten vast te stellen om verstikking van andere visserijen te voorkomen. Deze herstelmaatregelen hebben de bestandssituatie nog niet verbeterd. Daarom stelt de Commissie overeenkomstig artikel 4, lid 6, en artikel 5, lid 2, van het MJP voor om de gerichte visserij gesloten te houden en de vrijstelling voor kleinschalige kustvisserij stop te zetten. Wat het TAC-niveau betreft, is de ICES tot dusver niet in staat geweest om de omvang van de bijvangsten van haring van het westelijke deel van de Oostzee in andere visserijen te kwantificeren, maar in elk geval komen er in de gerichte sprotvisserij bijvangsten van haring van het westelijk deel van de Oostzee voor 15 . Om de mogelijk ernstige sociaal-economische gevolgen van sluiting van de gerichte sprotvisserij in het beheersgebied van haring van het westelijke deel van de Oostzee te voorkomen, stelt de Commissie bij gebrek aan aanvullende informatie voor om de bijvangst-TAC voor haring in het westelijke deel van de Oostzee vast te stellen op 394 ton.

Voor haring in de Botnische Golf raamt de ICES dat de biomassa is blijven afnemen en in 2025 een van de laagste geregistreerde niveaus heeft bereikt, halverwege tussen MDO Btrigger en Blim 16 . Het advies voor vangsten op de FMDO-puntwaarde is een afname van 16 % ten opzichte van het advies voor 2025. Bovendien is er volgens de ICES zelfs zonder enige visserij een waarschijnlijkheid van slechts 30 % dat het bestand zich in 2027 boven MDO Btrigger zal herstellen. De ICES vermeldt ook dat met een TAC op MDO Flower de kans dat de biomassa in 2027 tot onder Blim zal dalen, 9 % is. De Commissie stelt daarom voor de TAC overeenkomstig artikel 4, lid 6, en artikel 5, lid 1, van het MJP vast te stellen op 25 560 ton en als herstelmaatregel een paaisluitingsperiode van drie maanden vast te stellen op basis van de soortgelijke paaipatronen van haring in het centrale deel van de Oostzee waarvoor de ICES een speciaal advies heeft uitgebracht 17 .

Voor haring in het centrale deel van de Oostzee heeft de ICES in 2023 een benchmarkingstudie uitgevoerd en raamt hij dat de biomassa het grootste deel van de afgelopen dertig jaar onder Blim heeft gelegen, maar sinds 2022 is toegenomen en sinds 2024 boven Blim ligt 18 . Als gevolg van een toegenomen biomassa en mogelijk sterke jaarklassen 2024 en 2025 ligt het advies voor vangsten op de FMDO-puntwaarde 26 % hoger dan in 2025. De ICES stelt echter dat de aanwasprognose onzeker is en wijst nogmaals op het probleem van onjuiste rapportage, waardoor de onzekerheid toeneemt. Bovendien is de jaarklasse 2023 zwak en is het bestand kwetsbaar, omdat het bestaat uit diverse genetisch verschillende subpopulaties. Bovendien is, zelfs zonder enige visserij, de kans dat het bestand zich in 2027 boven Btrigger zal herstellen volgens ICES-ramingen slechts 52 %. De ICES wijst er ook op dat met een TAC op MDO Flower de kans dat de biomassa onder Blim daalt, zoals bedoeld in artikel 4, lid 6, van het MJP, 6 % is in 2027. Daarom stelt de Commissie overeenkomstig artikel 4, lid 4, en artikel 5, lid 1, van het MJP voor om in 2026 de voor 2025 vastgestelde TAC (83 881 ton) te handhaven en als herstelmaatregel een paaisluitingsperiode van drie maanden vast te stellen op basis van het speciaal advies van de ICES 19 .

Voor haring in de Golf van Riga raamt de ICES dat de biomassa weliswaar licht is afgenomen, maar boven Btrigger en op historisch hoge niveaus 20 . De Commissie stelt daarom voor om de TAC overeenkomstig artikel 4, lid 3, van het MJP vast te stellen op de FMDO-puntwaarde.

Voor sprot is de biomassa van het bestand volgens de ICES-ramingen verder afgenomen als gevolg van het bevestigde laagterecord van de aanwas in 2021-2023. Hoewel de biomassa boven MDO Btrigger blijft, bereikte de biomassa in 2025 het laagste niveau sinds 1990 21 . Op basis van de prognose dat de aanwas in 2024 tot de hoogste ooit behoort, ligt het advies voor vangsten op de FMDO-puntwaarde 36 % hoger dan in 2025. De ICES benadrukt echter dat de prognose gebaseerd is op één enkel onderzoek, daarom onzeker is en dat de waarschijnlijkheid dat het bestand onder de instandhoudingsreferentiepunten zal liggen, mogelijk wordt onderschat. Daarnaast wijst de ICES op het probleem van onjuiste rapportage, die tot meer onzekerheid leidt. De Commissie merkt ook op dat in veel visserijen sprot samen met haring wordt gevangen. De Commissie stelt daarom voor om de voor 2025 vastgestelde TAC (139 500 ton) in 2026 te handhaven en dus overeenkomstig artikel 4, lid 4, van het MJP de TAC onder MDO Flower vast te stellen. De Commissie stelt ook voor de paaisluitingsperiode die de Raad voor 2025 heeft ingesteld, te handhaven.

Al ten minste sinds de jaren 1990 constateert de ICES dat de toestand van de rivierbestanden van zalm in het Oostzeegebied heterogeen is: sommige doen het goed, andere niet. Sinds 2022 heeft de ICES telkens aanbevolen dat er een einde zou moeten komen aan alle commerciële en recreatieve zalmvangsten in het hoofdbekken omdat het per definitie om gemengde visserijen gaat waarbij zalm uit alle rivierbestanden wordt gevangen. Tegelijk heeft de ICES geoordeeld dat voortzetting van de bestaande gerichte visserij in sommige noordelijke kustgebieden tijdens de zomertrek van zalm nog steeds mogelijk is. Daarom heeft de Raad vanaf 2021 besloten om de gerichte zalmvisserij in het hoofdbekken te sluiten en een bijvangst-TAC voor onvermijdelijke bijvangsten vast te stellen, met een vrijstelling voor wetenschappelijke visserij, maar ook om de gerichte zalmvisserij in de desbetreffende noordelijke kustgebieden tijdens de zomerperiode open te houden. Vanaf 2021 is de Raad ook met herstelmaatregelen gekomen die functioneel verbonden zijn met de vangstmogelijkheden (verbod op het gebruik van beugen, verbod op de visserij op zeeforel buiten de kustgebieden, dagelijkse meeneemlimiet van één zalm met ingeknipte vetvin per hengelaar in de meeste gebieden). In het ICES-advies voor 2026 wordt dezelfde aanpak gevolgd als in voorgaande jaren, maar wordt aanbevolen het niveau van de aanbevolen maximumvangsten verder te verlagen als gevolg van extra onzekerheden omtrent de abundatie van zalm in de belangrijkste zalmrivier 22 . De ICES wijst ook op de duidelijke afname van één bepaalde rivierpopulatie en beveelt daarom aan het begin van het visseizoen in de Ålandzee en rond de monding van die rivier uit te stellen van mei tot juni. De ICES blijft ook ramen dat de sterfte van wilde zalm na vrijlating in de met sleeplijnen bedreven recreatievisserij op zalm met ingeknipte vetvin (d.w.z. gekweekt) 24 % bedraagt (hoewel de voorlopige resultaten van een nieuwe studie erop wijzen dat de sterfte aanzienlijk lager kan zijn), wat leidt tot ongeveer 2 500 dode wilde zalmen. Daarom stelt de Commissie overeenkomstig artikel 16, lid 4, van de GVB-basisverordening, in samenhang met artikel 2, lid 1, en artikel 2, lid 5, punten c) en f), van die verordening, voor om i) de TAC in beginsel te beperken tot onvermijdelijke bijvangsten; ii) een afwijking toe te staan voor gerichte commerciële kustzalmvisserij in de ICES-deelsectoren 29 noord tot en met 31, rekening houdend met de aanbevolen latere start van het visseizoen in ICES-deelsector 29 noord en rond één riviermonding in ICES-deelsector 31; iii) de TAC vast te stellen op het door de ICES aanbevolen niveau; iv) dezelfde herstelmaatregelen te handhaven als voor 2025; v) de beperkte flexibiliteit tussen de gebieden te handhaven voor 2026 zodat de vangstmogelijkheden voor de kust van ICES-deelsector 32 volledig kunnen worden benut; en vi) de mogelijkheid van recreatievisserij op zalm stop te zetten, behalve in de kustgebieden in de ICES-deelsectoren 29 noord tot en met 31, gedurende dezelfde perioden als de commerciële visserij.

Voor zalm in de Finse Golf heeft de ICES voor 2026 een voorzorgsadvies uitgebracht 23 . Daarom stelt de Commissie overeenkomstig artikel 16, lid 4, van de GVB-basisverordening een TAC op niveau van het voorzorgsadvies voor. Op basis van de quotumbenutting in het verleden stelt de Commissie ook voor om de beperkte flexibiliteit tussen de gebieden van twee TAC’s voor zalm voor Estland te handhaven om te voorkomen dat de kustvisserijen voor andere soorten worden verstikt.

Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad bevat aanvullende voorwaarden voor het meerjarenbeheer van de TAC’s. Zo bevatten de artikelen 3 en 4 flexibiliteitsbepalingen voor bestanden waarvoor respectievelijk voorzorgs- en analytische TAC’s gelden. Krachtens artikel 2 van die verordening moet de Raad bij de vaststelling van de TAC’s bepalen op welke bestanden de artikelen 3 en 4 niet van toepassing zijn, met name op basis van de biologische toestand van de bestanden. Gezien de bijzonder kwetsbare toestand van het ecosysteem van de Oostzee en van verschillende visbestanden stelt de Commissie voor om jaarflexibiliteit op grond van de artikelen 3 en 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 uit te sluiten voor bestanden met een biomassa onder Btrigger en voor bestanden waarvoor de ICES nulvangsten aanbeveelt of de gerichte visserij opschort. Daarnaast is in artikel 15, lid 9, van de GVB-basisverordening een jaarflexibiliteitsmechanisme ingesteld voor alle bestanden die onder de aanlandingsverplichting vallen. Om te voorkomen dat het beginsel van een rationele en verantwoorde exploitatie van de mariene biologische rijkdommen wordt ondermijnd door buitensporige flexibiliteit en dat de verwezenlijking van de GVB-doelstellingen daardoor wordt bemoeilijkt, stelt de Commissie ook voor dat de artikelen 3 en 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 alleen van toepassing zijn indien de lidstaten geen gebruik maken van de jaarflexibiliteit waarin artikel 15, lid 9, van de GVB-basisverordening voorziet. Voorts moet ook jaarflexibiliteit voor quota uit hoofde van artikel 15, lid 9, van de GVB-basisverordening worden uitgesloten indien dit de verwezenlijking van de GVB-doelstellingen zou ondermijnen, met name voor bestanden met een biomassa onder Btrigger en voor bestanden waarvoor alleen bijvangsten of wetenschappelijke visserij zijn toegestaan.

De Commissie stelt ook voor om Verordening (EU) 2025/202 van de Raad te wijzigen met het oog op de vaststelling van een TAC voor kever, waarvoor het visseizoen op 1 november 2025 begint. De TAC krijgt de aanduiding “p.m.” (pro memorie), in afwachting van de publicatie van het ICES-advies, dat op 10 oktober 2025 wordt verwacht, en van de uitkomst van het overleg met het Verenigd Koninkrijk.