Overwegingen bij COM(2023)128 - Uniebrede effect van bepaalde ontzeggingen van de rijbevoegdheid

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1) De verbetering van de verkeersveiligheid is een primaire doelstelling van het verkeersbeleid van de Unie. In haar EU-beleidskader voor verkeersveiligheid 2021-2030 56 heeft de Commissie opnieuw de ambitieuze doelstelling onderschreven om tegen 2050 het aantal doden en zwaargewonden op de wegen van de Unie tot bijna nul terug te dringen (“Vision Zero”) en om op middellange termijn (tegen 2030) het aantal doden en zwaargewonden te halveren.

(2) Met het oog op de verbetering van de verkeersveiligheid hebben de ministers van Vervoer van de lidstaten in de Verklaring van Valletta over verkeersveiligheid van 29 maart 2017 ertoe opgeroepen het rechtskader van de Unie inzake verkeersveiligheid te versterken en bijzondere aandacht te besteden aan de noodzaak van samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van ontzeggingen van de rijbevoegdheid voor niet-ingezeten bestuurders.

(3) Als gevolg van het vrije verkeer van personen en de toename van het internationale wegverkeer worden ontzeggingen van de rijbevoegdheid vaak opgelegd door andere lidstaten dan die waar de bestuurder gewoonlijk verblijft en die het rijbewijs hebben afgegeven.

(4) Tot nu toe kon een andere lidstaat dan de lidstaat waar de bestuurder zijn gewone verblijfplaats heeft, overeenkomstig zijn nationale wetgeving maatregelen nemen als gevolg van onrechtmatig gedrag op zijn grondgebied door de houder van een in een andere lidstaat verkregen rijbewijs, die ertoe leiden dat de erkenning van de geldigheid van door andere lidstaten afgegeven rijbewijzen wordt geweigerd en dus de rijbevoegdheid van de betrokkene wordt beperkt. De werkingssfeer van deze maatregelen is echter beperkt tot het grondgebied van de lidstaat waar het onrechtmatig gedrag heeft plaatsgevonden en de gevolgen ervan zijn beperkt tot de weigering om de geldigheid van dat rijbewijs op dat grondgebied te erkennen. Als de lidstaat die het rijbewijs heeft afgegeven, geen actie onderneemt, blijft dit rijbewijs dus geldig in alle andere lidstaten. Een dergelijk scenario verhindert echter dat een hoger niveau van verkeersveiligheid in de Unie wordt bereikt. Bestuurders aan wie een ontzegging van de rijbevoegdheid is opgelegd in een andere lidstaat dan die welke het rijbewijs heeft afgegeven, mogen niet aan de gevolgen van een dergelijke maatregel ontsnappen wanneer zij zich in een andere lidstaat dan de lidstaat van de overtreding bevinden.

(5) Om een hoog niveau van bescherming van alle weggebruikers in de Unie te waarborgen, moeten specifieke regels worden vastgesteld om een Uniebreed effect te verlenen aan ontzeggingen van de rijbevoegdheid die zijn opgelegd door een andere lidstaat dan die welke het rijbewijs van de overtreder heeft afgegeven en die het gevolg zijn van ernstige verkeersveiligheidsgerelateerde verkeersovertredingen.

(6) De uitvoering van deze richtlijn mag echter geen harmonisatie vereisen van de nationale voorschriften betreffende de definitie van verkeersovertredingen, de juridische aard ervan en de toepasselijke sancties voor dergelijke overtredingen. Bijgevolg moet het Uniebrede effect van ontzeggingen van de rijbevoegdheid worden nagestreefd ongeacht het feit of de nationale maatregelen in de lidstaat van de overtreding als bestuursrechtelijk dan wel strafrechtelijk worden bestempeld.

(7) Deze richtlijn mag geen afbreuk doen aan de regels inzake politiële en justitiële samenwerking in strafzaken en inzake de wederzijdse erkenning van daarmee verband houdende rechterlijke beslissingen. Zij mag ook geen afbreuk doen aan de mogelijkheid voor de rechterlijke autoriteiten van de lidstaten om beslissingen die zij hebben genomen, met name beslissingen van strafrechtelijke aard, ten uitvoer te leggen.

(8) Het precieze doel van deze richtlijn is de Unie in staat te stellen de verkeersveiligheid in de hele Unie te verbeteren. Zoals het Hof van Justitie heeft geoordeeld, maken maatregelen ter verbetering van de verkeersveiligheid deel uit van het vervoersbeleid en kunnen zij worden vastgesteld op basis van artikel 91, lid 1, punt c), van het Verdrag 57 , voor zover het gaat om “maatregelen die de veiligheid van het vervoer kunnen verbeteren” in de zin van deze bepaling 58 .

(9) Ontzeggingen van de rijbevoegdheid als gevolg van ernstige verkeersveiligheidsgerelateerde verkeersovertredingen kunnen bestaan uit de intrekking, beperking of schorsing van het rijbewijs of de rijbevoegdheid van de overtreder. Wanneer de overtreding is begaan in de lidstaat die het rijbewijs heeft afgegeven, kunnen ze ook bestaan uit de annulering ervan. Het Uniebrede effect van de ontzegging van de rijbevoegdheid moet worden bereikt door de toepassing van al deze maatregelen door de lidstaat die het rijbewijs heeft afgegeven.

(10) Aangezien rijden onder invloed van drank (rijden met een alcoholgehalte in het bloed dat de bij wet toegestane maximumwaarde overschrijdt), te snel rijden (d.w.z. overschrijding van de geldende snelheidslimieten voor de weg of het type voertuig in kwestie) en rijden onder invloed van drugs de belangrijkste oorzaken zijn van verkeersongevallen en verkeersdoden in de Unie, moet de grootst mogelijke zorgvuldigheid worden betracht voor gevallen die verband houden met deze overtredingen, die derhalve voor de toepassing van deze richtlijn als “ernstige verkeersveiligheidsgerelateerde verkeersovertredingen” moeten worden beschouwd. Bovendien moeten verkeersovertredingen die de dood of ernstig lichamelijk letsel van het slachtoffer tot gevolg hebben, ook als zodanig worden beschouwd, gezien de ernst ervan.

(11) Ontzeggingen van de rijbevoegdheid die door een lidstaat worden opgelegd aan een persoon die zijn gewone verblijfplaats in de zin van artikel 17 van [NIEUWE RIJBEWIJSRICHTLIJN] niet in die lidstaat heeft en houder is van een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs, moeten op het volledige grondgebied van de Unie gevolgen hebben die vergelijkbaar zijn met de ontzeggingen van de rijbevoegdheid die worden opgelegd aan personen die houder zijn van een door die lidstaat afgegeven rijbewijs. In het licht van het beginsel van procedurele autonomie moeten de lidstaten vrij kunnen beslissen hoe zij die doelstelling het best kunnen verwezenlijken in overeenstemming met hun nationale recht. Er dient evenwel rekening te worden gehouden met het feit dat, wanneer een lidstaat een ontzegging van de rijbevoegdheid oplegt aan een persoon die zijn gewone verblijfplaats in die lidstaat heeft maar in het bezit is van een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs, de eerste lidstaat het recht heeft om het rijbewijs in te wisselen met het oog op de toepassing van die ontzegging van rijbevoegdheid overeenkomstig artikel 11, lid 2, van [NIEUWE RIJBEWIJSRICHTLIJN].

(12) De lidstaat die de ontzegging van de rijbevoegdheid heeft opgelegd (“lidstaat van de overtreding”) moet de lidstaat die het rijbewijs van de betrokkene heeft afgegeven (“lidstaat van afgifte”) in kennis stellen van elke ontzegging van de rijbevoegdheid die voor een periode van één maand of meer aan die persoon is opgelegd, teneinde de nodige procedures in gang te zetten om het Uniebrede effect van de ontzegging van de rijbevoegdheid te waarborgen. Deze kennisgeving moet worden doorgegeven door middel van een standaardcertificaat, teneinde een naadloze, betrouwbare en doeltreffende uitwisseling van informatie tussen de lidstaten te waarborgen.

(13) Het standaardcertificaat moet een minimumreeks gegevens bevatten die de correcte uitvoering van deze richtlijn mogelijk maken, namelijk de autoriteit van de lidstaat van de overtreding die de ontzegging van de rijbevoegdheid oplegt, de ernstige verkeersveiligheidsgerelateerde verkeersovertreding die is begaan, de daaruit voortvloeiende ontzegging van de rijbevoegdheid, de betrokken persoon en de procedures die worden gevolgd voor het opleggen van de ontzegging van de rijbevoegdheid. Een dergelijk certificaat moet ook worden vertaald in een officiële taal van de lidstaat van afgifte of in een andere taal die de lidstaat van afgifte heeft aanvaard, zodat het snel kan worden verwerkt door de geadresseerde. Door alleen deze informatie te verstrekken, kan het standaardcertificaat de doeltreffendheid waarborgen zonder dat de lidstaten verplicht zijn niet evenredige of buitensporige hoeveelheden informatie te delen.

(14) Het opleggen van ontzeggingen van de rijbevoegdheid als gevolg van onrechtmatig gedrag draagt bij tot het waarborgen van een hoog niveau van verkeersveiligheid in de Unie. Op basis van het beginsel van onderlinge erkenning van in de lidstaten afgegeven rijbewijzen worden maatregelen betreffende de intrekking, annulering, schorsing of beperking van een door de lidstaat van afgifte afgegeven rijbewijs automatisch door alle andere lidstaten erkend. Dienovereenkomstig moet van de lidstaat van afgifte worden verlangd dat hij ervoor zorgt dat ontzeggingen van de rijbevoegdheid die door andere lidstaten zijn vastgesteld, door alle lidstaten worden erkend. Daarom moet de lidstaat van afgifte, na kennisgeving van de opgelegde ontzegging van de rijbevoegdheid, en tenzij een vrijstellingsgrond van toepassing is of wordt ingeroepen, passende maatregelen nemen om het effect van de ontzegging van de rijbevoegdheid uit te breiden tot de Unie.

(15) De maatregel die door de lidstaat van afgifte wordt genomen, moet variëren naar gelang van de specifieke aard van de ontzegging van de rijbevoegdheid. Aangezien intrekking, schorsing of beperking van een rijbewijs of rijbevoegdheid noodzakelijkerwijs verschillende gevolgen heeft, moeten daarvoor verschillende procedures worden toegepast overeenkomstig de bevoegdheden van de betrokken lidstaten. Met name wat de intrekking betreft, moet de betrokkene het rijbewijs of de rijbevoegdheid kunnen terugkrijgen overeenkomstig de regels die in de lidstaat van afgifte in dezelfde omstandigheden van toepassing zijn. Wat de schorsing of beperking betreft, moet ervoor worden gezorgd dat alleen de duur van dergelijke maatregelen een Uniebreed effect krijgt, zelfs wanneer de ontzegging van de rijbevoegdheid in aanvullende voorwaarden voorziet, omdat het hoofddoel van die maatregelen is om de betrokkene tijdelijk of gedeeltelijk te beletten te rijden en niet om te bepalen hoe die persoon zijn rijbevoegdheid in de lidstaat van afgifte moet terugkrijgen.

(16) In beginsel mag de mogelijkheid voor de lidstaten om ontzeggingen van de rijbevoegdheid op hun grondgebied toe te passen, niet worden beperkt door deze richtlijn. Bijgevolg moet de lidstaat van de overtreding, in overeenstemming met zijn nationale voorschriften en met gevolgen die beperkt zijn tot zijn grondgebied, ontzeggingen van de rijbevoegdheid kunnen blijven toepassen, alsmede eventuele aanvullende voorwaarden die op grond daarvan zijn vastgesteld, totdat de betrokkene daaraan voldoet.

(17) Het is echter ook belangrijk rekening te houden met het feit dat de beoordeling van de naleving van de in het Unierecht vastgestelde vereisten voor het verkrijgen van een rijbewijs tot de bevoegdheid van de lidstaat van afgifte behoort. De toepassing van aanvullende voorwaarden in de lidstaat van afgifte mag evenmin leiden tot duplicatie van de vereisten waaraan een betrokkene moet voldoen om aan te tonen dat het opnieuw verkrijgen van een rijbewijs of rijbevoegdheid geen gevaar oplevert voor de verkeersveiligheid in de Unie. In het licht daarvan moet, wanneer de lidstaat van afgifte maatregelen heeft genomen om het Uniebrede effect van de ontzegging van de rijbevoegdheid te waarborgen en vervolgens opnieuw heeft beoordeeld of de betrokkene geschikt is om een rijbewijs of rijbevoegdheid terug te krijgen, die beoordeling in de hele Unie en dus ook in de lidstaat van de overtreding worden erkend.

(18) De toepassing van maatregelen door de lidstaat van afgifte moet tot doel hebben ervoor te zorgen dat een ontzegging van de rijbevoegdheid een Uniebreed effect heeft en mag geen nieuwe beoordeling vereisen van de feiten die tot de ontzegging hebben geleid. Om echter te waarborgen dat het Uniebrede effect niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, de grondrechten of de uitzonderingen waarin het recht van de lidstaat van afgifte voorziet, moeten bepaalde gronden worden vastgesteld die de lidstaat van afgifte vrijstellen van de verplichting om maatregelen vast te stellen.

(19) In het belang van de verkeersveiligheid en om de betrokkene en de lidstaat van de overtreding rechtszekerheid te bieden, moet de lidstaat van afgifte ervoor zorgen dat het Uniebrede effect van de ontzegging van de rijbevoegdheid zo spoedig mogelijk, en in elk geval uiterlijk 15 dagen nadat hij van de ontzegging in kennis is gesteld, wordt toegepast, of een vrijstellingsgrond toepassen. Dit mag geen afbreuk doen aan situaties waarin uitzonderlijke omstandigheden de naleving van die termijn in de weg staan. Zelfs in dergelijke uitzonderlijke gevallen moet de lidstaat van afgifte echter onverwijld optreden en de lidstaat van de overtreding in kennis stellen van de duur en de reden van de vertraging.

(20) Een goede uitvoering van deze richtlijn vereist nauwe, snelle en doeltreffende communicatie tussen de betrokken bevoegde nationale autoriteiten. De bevoegde nationale autoriteiten van de betrokken lidstaten moeten daarom zo nodig met passende middelen met elkaar overleggen. Bovendien moeten zowel de lidstaat van afgifte als de lidstaat van de overtreding in specifieke welomschreven gevallen elkaar onverwijld belangrijke informatie verstrekken met betrekking tot de toepassing van deze richtlijn. Dit moet het geval zijn voor de vaststelling van maatregelen die een Uniebreed effect verlenen aan ontzeggingen van de rijbevoegdheid, besluiten over vrijstellingsgronden, de beëindiging van ontzeggingen van de rijbevoegdheid en alle omstandigheden die van invloed zijn op de oorspronkelijk opgelegde ontzeggingen van de rijbevoegdheid.

(21) Nadat de lidstaat van afgifte in kennis is gesteld van een ontzegging van de rijbevoegdheid en er een Uniebreed effect aan heeft gegeven, moet hij de betrokkene daarvan onverwijld in kennis stellen, zodat de grondrechten, zoals het recht om te worden gehoord en de besluiten te kunnen aanvechten bij de bevoegde nationale rechterlijke instanties, kunnen worden uitgeoefend.

(22) De lidstaten moeten ervoor zorgen dat tegen uit hoofde van deze richtlijn genomen besluiten passende rechtsmiddelen voorhanden zijn, die gelijkwaardig zijn aan die welke in soortgelijke nationale gevallen beschikbaar zijn, en dat tijdig informatie over dergelijke rechtsmiddelen wordt verstrekt zodat ze doeltreffend kunnen worden uitgeoefend. Er moet echter worden verduidelijkt dat de overeenkomstig artikel 4, lid 1, gemelde ontzegging van rijbevoegdheid alleen kan worden aangevochten in het kader van een rechtsgeding dat wordt ingesteld in de lidstaat van de overtreding.

(23) De bescherming van natuurlijke personen bij de verwerking van hun persoonsgegevens is een grondrecht. Krachtens artikel 8, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie 59 en artikel 16, lid 1, van het Verdrag heeft eenieder recht op bescherming van zijn persoonsgegevens. De relevante Uniewetgeving, namelijk Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad 60 en Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad 61 , moet van toepassing zijn op de verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze richtlijn, overeenkomstig het respectieve toepassingsgebied ervan.

(24) Deze richtlijn stelt de rechtsgrondslag vast voor de uitwisseling van persoonsgegevens met het oog op de tenuitvoerlegging van door een andere lidstaat dan de lidstaat van afgifte opgelegde ontzeggingen van de rijbevoegdheid. Deze rechtsgrondslag is in overeenstemming met artikel 6, lid 1, punt c), en, indien van toepassing, artikel 10 van Verordening (EU) 2016/679, en artikel 8 van Richtlijn (EU) 2016/680. De met de lidstaat van afgifte uit te wisselen persoonsgegevens moeten beperkt blijven tot wat nodig is om te voldoen aan de verplichtingen van deze richtlijn.

(25) Om een naadloze, betrouwbare en doeltreffende uitwisseling van informatie te waarborgen, moeten alle lidstaten een nationaal contactpunt aanwijzen voor de toepassing van deze richtlijn. Zij moeten er voorts voor zorgen dat hun respectieve nationale contactpunten samenwerken met de relevante autoriteiten die betrokken zijn bij de handhaving van de onder deze richtlijn vallende ontzeggingen van de rijbevoegdheid, met name om ervoor te zorgen dat alle nodige informatie tijdig wordt gedeeld.

(26) De lidstaten verzamelen regelmatig uitgebreide statistieken over de toepassing van deze richtlijn en doen deze jaarlijks aan de Commissie toekomen. Op basis van deze en andere informatie moet de Commissie het effect van de tenuitvoerlegging van deze richtlijn op de verkeersveiligheid evalueren en om de vijf jaar een verslag over de resultaten van die evaluatie indienen bij het Europees Parlement en de Raad, in voorkomend geval vergezeld van wetgevingsvoorstellen tot wijziging ervan.

(27) De toepassing van deze richtlijn mag geen afbreuk doen aan de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit andere toepasselijke wetgeving van de Unie in strafzaken, met name Kaderbesluit 2008/947/JBZ van de Raad 62 en Kaderbesluit 2005/214/JBZ van de Raad 63 , of de rechten van verdachten en beklaagden als bedoeld in Richtlijn 2010/64/EU 64 , Richtlijn 2012/13/EU 65 , Richtlijn 2013/48/EU 66 , Richtlijn (EU) 2016/343 67 , Richtlijn (EU) 2016/800 68 en Richtlijn (EU) 2016/1919 van het Europees Parlement en de Raad 69 .

(28) De lidstaten moeten bilaterale of multilaterale overeenkomsten of regelingen met andere lidstaten kunnen sluiten om het bij deze richtlijn ingestelde systeem aan te vullen en te vergemakkelijken. Zij mogen dit echter alleen doen voor zover deze overeenkomsten of regelingen een uitbreiding van de bepalingen van deze richtlijn mogelijk maken en de procedures voor het geven van een Uniebreed effect aan ontzeggingen van de rijbevoegdheid helpen vereenvoudigen of vergemakkelijken, en derhalve voor zover zij een hoger niveau van verkeersveiligheid mogelijk maken.

(29) Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze richtlijn te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om het model en de inhoud van het standaardcertificaat voor het meedelen van een ontzegging van de rijbevoegdheid vast te stellen. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad 70 .

(30) Daar de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk ervoor te zorgen dat besluiten waarbij ontzeggingen van de rijbevoegdheid worden opgelegd die het gevolg zijn van ernstige verkeersveiligheidsgerelateerde verkeersovertredingen, een Uniebreed effect hebben, met als doel de verkeersveiligheid in de hele Unie te verbeteren, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen van deze richtlijn beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen 71 . Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken.

(31) De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd overeenkomstig artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad 72 en heeft op [DD/MM/YYYY] advies uitgebracht.