Overwegingen bij COM(2023)185 - Overdracht van strafvervolging

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
dossier COM(2023)185 - Overdracht van strafvervolging.
document COM(2023)185
datum 5 april 2023
 
(1) De Unie heeft zich ten doel gesteld een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht te handhaven en te ontwikkelen.

(2) Met het oog op doelmatiger strafvervolgingen schrijft het Haags programma ter versterking van vrijheid, veiligheid en recht in de Europese Unie41 de lidstaten voor aandacht te besteden aan de mogelijkheden om vanuit een oogpunt van een goede rechtsbedeling de strafvervolging in grensoverschrijdende multilaterale zaken in één lidstaat te concentreren.

(3) In het Programma van maatregelen om uitvoering te geven aan het beginsel van wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen42 wordt verzocht om een instrument in te voeren dat de overdracht van strafvervolging aan andere lidstaten mogelijk maakt.

(4) De justitiële samenwerking tussen de lidstaten moet verder worden ontwikkeld om de efficiënte en goede strafrechtsbedeling in de gemeenschappelijke ruimte van vrijheid, veiligheid en recht te verbeteren en ervoor te zorgen dat de meest geschikte lidstaat een strafbaar feit onderzoekt of vervolgt. Met name zouden gemeenschappelijke regels voor de lidstaten inzake de overdracht van strafvervolging kunnen bijdragen aan het voorkomen van onnodige parallelle strafprocedures in verschillende lidstaten met betrekking tot dezelfde feiten en dezelfde persoon, hetgeen zou kunnen leiden tot een schending van het ne bis in idem-beginsel. Deze regels zouden ook kunnen leiden tot een vermindering van het aantal gevallen waarin ten aanzien van dezelfde feiten of dezelfde persoon meerdere strafprocedures worden gevoerd in verschillende lidstaten. Zij hebben ook als doel te waarborgen dat overdracht van strafvervolging kan plaatsvinden wanneer de overlevering van een persoon met het oog op strafvervolging op grond van een Europees aanhoudingsbevel43 wordt uitgesteld of geweigerd om redenen zoals de omstandigheid dat in de andere lidstaat een parallelle procedure voor hetzelfde strafbare feit loopt, zodat de betrokkene kan worden vervolgd en straffeloosheid kan worden vermeden.

(5) Gemeenschappelijke regels voor de overdracht van strafvervolging zijn ook van essentieel belang voor een efficiënte bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit. Dit is met name van belang voor strafbare feiten die worden gepleegd door georganiseerde criminele groepen die betrokken zijn bij drugshandel, migrantensmokkel, mensenhandel, handel in vuurwapens, milieucriminaliteit, cybercriminaliteit of het witwassen van geld. De vervolging van georganiseerde criminele groepen die in meerdere lidstaten actief zijn, kan grote problemen opleveren voor de betrokken autoriteiten. De overdracht van strafvervolging is een belangrijk instrument, dat de strijd tegen georganiseerde criminele groepen die in de hele EU actief zijn, zou versterken.

(6) Om een doeltreffende samenwerking tussen de verzoekende en de aangezochte autoriteit met betrekking tot de overdracht van strafvervolging te waarborgen, moeten dergelijke regels worden vastgesteld in een juridisch bindende en rechtstreeks toepasselijke handeling van de Unie.

(7) Deze verordening moet van toepassing zijn op alle verzoeken die in het kader van strafvervolging worden gedaan. Strafvervolging is een autonoom Unierechtelijk begrip dat door het Hof van Justitie van de Europese Unie wordt uitgelegd, ongeacht de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, te rekenen vanaf het ogenblik waarop de bevoegde autoriteiten van een lidstaat personen ervan in kennis stellen dat zij ervan worden verdacht of beschuldigd een strafbaar feit te hebben gepleegd, tot de beëindiging van de procedure, dat wil zeggen, tot de definitieve beslissing over de vraag of de verdachten of beklaagden het strafbare feit al dan niet hebben gepleegd, met inbegrip van, indien van toepassing, de strafoplegging en de uitkomst in een eventuele beroepsprocedure.

(8) Kaderbesluit 2009/948/JBZ van de Raad44 heeft als doel te voorkomen dat tegen dezelfde persoon in verschillende lidstaten wegens dezelfde feiten parallelle strafprocedures worden gevoerd, die ertoe zouden kunnen leiden dat in deze procedures einduitspraken worden gedaan in twee of meer lidstaten. Het voorziet daarom in een procedure voor rechtstreeks overleg tussen de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten met het oog op het bereiken van overeenstemming over een effectieve oplossing waardoor nadelige gevolgen van dergelijke parallelle procedures worden voorkomen, alsmede verspilling van tijd en middelen voor de betrokken bevoegde autoriteiten. Wanneer de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten na overleg overeenkomstig dat kaderbesluit besluiten de procedures in één lidstaat te concentreren door middel van de overdracht van strafvervolging, moet deze verordening voor een dergelijke overdracht worden gebruikt.

(9) Andere strafrechtsinstrumenten, met name betreffende specifieke soorten criminaliteit, zoals Richtlijn (EU) 2017/541 van het Europees Parlement en de Raad45 en Kaderbesluiten 2002/475/JBZ46 en 2008/841/JBZ47 van de Raad, bevatten bepalingen die verwijzen naar factoren waarmee rekening moet worden gehouden om de vervolging in één enkele lidstaat te centraliseren wanneer meer dan één lidstaat rechtsgeldig vervolging kan instellen op grond van dezelfde feiten. Wanneer de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten in het kader van samenwerking overeenkomstig die rechtsinstrumenten besluiten de vervolging in één lidstaat te centraliseren door middel van de overdracht van strafvervolging, moet deze verordening voor een dergelijke overdracht worden gebruikt.

(10) Er zijn verschillende rechtshandelingen van de Unie vastgesteld inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen met het oog op de tenuitvoerlegging van straffen in andere lidstaten, met name Kaderbesluiten 2005/214/JBZ48, 2008/909/JBZ49 en 2008/947/JBZ50 van de Raad. Deze verordening moet een aanvulling vormen op de bepalingen van die kaderbesluiten van de Raad en moet aldus worden uitgelegd dat zij de toepassing ervan onverlet laat.

(11) Deze verordening doet geen afbreuk aan de spontane uitwisseling van informatie die door andere rechtshandelingen van de Unie wordt geregeld.

(12) Deze verordening is niet van toepassing op besluiten om zaken waarvoor het Europees Openbaar Ministerie zijn bevoegdheid heeft uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad51 opnieuw toe te wijzen, samen te voegen of te splitsen.

(13) Voor de toepassing van deze verordening moeten de lidstaten de bevoegde autoriteiten aanwijzen op een wijze die het beginsel van rechtstreeks contact tussen die autoriteiten ten goede komt.

(14) Met het oog op de administratieve verzending en ontvangst van verzoeken om overdracht van strafvervolging, alsmede voor andere officiële correspondentie in verband met dergelijke verzoeken kunnen de lidstaten een of meer centrale autoriteiten aanwijzen wanneer de structuur van hun nationale rechtsstelsel dit vereist. Die centrale autoriteiten zouden ook administratieve ondersteuning kunnen bieden en coördinerende en ondersteunende taken kunnen vervullen, waardoor de aanvaarding van verzoeken om overdracht van strafvervolging wordt vergemakkelijkt en bevorderd.

(15) Sommige rechtshandelingen van de Unie vereisen reeds dat de lidstaten de nodige maatregelen nemen om rechtsmacht te vestigen ten aanzien van specifieke strafbare feiten, zoals die welke verband houden met terroristische activiteiten52 of vervalsing van de euro53 in gevallen waarin de overlevering van een persoon wordt geweigerd.

(16) Deze verordening voorziet in rechtsmacht in specifieke gevallen om ervoor te zorgen dat voor de strafvervolging die overeenkomstig deze verordening wordt overgedragen, de aangezochte staat rechtsmacht kan uitoefenen ten aanzien van de strafbare feiten waarop het recht van de verzoekende staat van toepassing is, wanneer dat in het belang is van een efficiënte en goede rechtsbedeling. De aangezochte staat moet rechtsmacht hebben om de strafbare feiten waarvoor de overdracht wordt gevraagd, te berechten wanneer die lidstaat wordt beschouwd als de meest geschikte lidstaat om vervolging in te stellen.

(17) Die rechtsmacht moet worden ingesteld in situaties waarin de aangezochte staat weigert een verdachte of beklaagde tegen wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, die zich in de aangezochte staat bevindt en onderdaan of ingezetene van die staat is, over te leveren, wanneer die weigering is gebaseerd op specifieke gronden die in deze verordening worden genoemd. Een aangezochte staat moet ook rechtsmacht hebben wanneer het strafbare feit hoofdzakelijk gevolgen heeft of schade heeft veroorzaakt in de aangezochte staat. Wanneer de schade een van de bestanddelen van het strafbare feit vormt, moet daarmee rekening worden gehouden, overeenkomstig het recht van de aangezochte staat. De aangezochte staat moet ook rechtsmacht hebben wanneer er in die staat reeds een strafvervolging loopt tegen dezelfde verdachte of beklaagde met betrekking tot andere feiten, zodat de betrokkene in het kader van een enkele strafvervolging voor alle strafbare feiten die hij heeft gepleegd, kan worden berecht, of wanneer er in die staat tegen andere personen een strafprocedure loopt met betrekking tot dezelfde of verwante feiten, hetgeen met name van belang kan zijn voor het concentreren van het onderzoek en de vervolging van een criminele organisatie in één lidstaat. In beide gevallen moet de verdachte of beklaagde in de strafvervolging die wordt overgedragen, onderdaan of ingezetene zijn van de aangezochte staat.

(18) Om het doel van deze verordening te verwezenlijken en jurisdictiegeschillen te voorkomen, met name gelet op de lidstaten met een rechtsstelsel dat gebaseerd is op verplichte vervolging — of dat de verplichte vervolging van bepaalde strafbare feiten kent — moet de verzoekende staat bij het verzoek om overdracht van strafvervolging afzien van zijn rechtsmacht bij de vervolging van de betrokkene voor het strafbare feit waarvoor de overdracht wordt gevraagd. Op basis hiervan moeten de bevoegde autoriteiten van de verzoekende staat de strafvervolging die bij hen is ingeleid, kunnen beëindigen ten gunste van de lidstaat waarvan is vastgesteld dat hij beter geschikt is om vervolging in te stellen, zelfs wanneer zij overeenkomstig het nationale recht verplicht zouden zijn vervolging in te stellen. Een dergelijke afstand van rechtsmacht mag geen afbreuk doen aan de in deze verordening vervatte bepalingen betreffende de gevolgen van de overdracht van strafvervolging in de verzoekende staat.

(19) Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en de beginselen die zijn neergelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “Handvest”) en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

(20) Deze verordening doet geen afbreuk aan de procedurele rechten die in het Unierecht zijn neergelegd, zoals het Handvest en de richtlijnen inzake procedurele rechten (Richtlijnen 2010/64/EU54, 2012/13/EU55, 2013/48/EU56, (EU) 2016/34357, (EU) 2016/80058 en (EU) 2016/191959).

(21) De lidstaten moeten ervoor zorgen dat er bij de toepassing van deze verordening rekening wordt gehouden met de behoeften van kwetsbare personen. Blijkens Aanbeveling (2013/C 378/02) van de Commissie60 moeten onder kwetsbare verdachten of beklaagden worden verstaan alle verdachten of beklaagden die niet in staat zijn om strafprocedures te begrijpen of daar effectief aan deel te nemen wegens hun leeftijd, mentale of fysieke gesteldheid of eventuele handicaps.

(22) Evenzo moeten de lidstaten ervoor zorgen dat er bij de toepassing van deze verordening rekening wordt gehouden met de procedurele rechten van verdachten en beklaagden in voorlopige hechtenis overeenkomstig Aanbeveling C(2022) 8987 final van de Commissie61.

(23) In deze verordening mag niet de verplichting worden opgelegd om te verzoeken om overdracht van strafvervolging. Bij de beoordeling of er een verzoek om overdracht van strafvervolging moet worden gedaan, moet de verzoekende autoriteit nagaan of een dergelijke overdracht noodzakelijk en passend is. Deze beoordeling moet per geval worden uitgevoerd om vast te stellen welke lidstaat het meest geschikt is om het betrokken strafbare feit te vervolgen.

(24) Bij de beoordeling of een verzoek om overdracht van strafvervolging gerechtvaardigd is, moet de verzoekende autoriteit rekening houden met verschillende criteria, waarvan de prioriteit en het belang moeten worden gebaseerd op de feiten en de gegrondheid van elk individueel geval. In het belang van de rechtspleging moeten alle relevante factoren in aanmerking worden genomen. Wanneer het strafbare feit bijvoorbeeld geheel of gedeeltelijk op het grondgebied van de aangezochte staat is gepleegd of het merendeel van de gevolgen van het strafbare feit of van de schade die het heeft veroorzaakt, zich op het grondgebied van de aangezochte staat heeft voorgedaan, kan die staat worden geacht beter geschikt te zijn om vervolging in te stellen, aangezien het te verzamelen bewijsmateriaal, zoals verklaringen van getuigen en slachtoffers, of adviezen van deskundigen, zich in de aangezochte staat bevindt en dus gemakkelijker kan worden verzameld indien de strafvervolging wordt overgedragen. Bovendien zou de inleiding van een latere schadevordering in de aangezochte staat worden vergemakkelijkt indien de onderliggende procedure tot vaststelling van de strafrechtelijke aansprakelijkheid ook in dezelfde lidstaat zou worden gevoerd. Evenzo kan, indien het merendeel van het bewijsmateriaal zich in de aangezochte staat bevindt, een overdracht van strafvervolging de verzameling en latere toelaatbaarheid van het overeenkomstig het recht van de aangezochte staat verzamelde bewijsmateriaal vergemakkelijken.

(25) Indien de verdachte of beklaagde onderdaan of ingezetene is van de aangezochte staat, kan een overdracht van strafvervolging gerechtvaardigd zijn om het recht van de verdachte of beklaagde om bij het proces aanwezig te zijn, te waarborgen, overeenkomstig Richtlijn (EU) 2016/343. Evenzo kan, wanneer de meeste slachtoffers onderdaan of ingezetene van de aangezochte staat zijn, een overdracht gerechtvaardigd zijn om de slachtoffers in staat te stellen gemakkelijk deel te nemen aan de strafprocedure en tijdens de procedure daadwerkelijk als getuige te worden gehoord. In gevallen waarin de overlevering van een verdachte of beklaagde tegen wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, in de aangezochte staat wordt geweigerd op de in deze verordening genoemde gronden, kan een overdracht ook gerechtvaardigd zijn wanneer die persoon zich in de aangezochte staat bevindt terwijl hij geen onderdaan of ingezetene van die staat is.

(26) Het is aan de verzoekende autoriteit om op basis van de aan haar voorgelegde gegevens te beoordelen of er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat de verdachte, de beklaagde of het slachtoffer in de aangezochte staat verblijft. Wanneer er slechts beperkte informatie beschikbaar is, kan een dergelijke beoordeling ook het voorwerp zijn van overleg tussen de verzoekende en de aangezochte autoriteit. Verschillende objectieve omstandigheden die erop kunnen wijzen dat de betrokkene het gewone centrum van zijn belangen in een bepaalde lidstaat heeft gevestigd of voornemens is dat te doen, kunnen relevant zijn. Er kunnen gegronde redenen zijn om aan te nemen dat een persoon in een aangezochte staat verblijft, met name wanneer een persoon als ingezetene van een aangezochte staat is geregistreerd, zoals blijkt uit het bezit van een identiteitskaart, een verblijfsvergunning of een inschrijving in een officieel verblijfsregister. Wanneer die persoon niet in de aangezochte staat is geregistreerd, zou de verblijfplaats kunnen blijken uit het feit dat die persoon zijn voornemen om zich in die lidstaat te vestigen kenbaar heeft gemaakt of, na een stabiele periode van aanwezigheid in die lidstaat, bepaalde banden met die lidstaat heeft opgebouwd die vergelijkbaar zijn met die welke voortvloeien uit de vestiging van een formeel verblijf in die lidstaat. Om te bepalen of er in een specifieke situatie voldoende banden tussen de betrokkene en de aangezochte staat bestaan op grond waarvan er een redelijk vermoeden bestaat dat de betrokkene in die staat verblijft, moet er rekening worden gehouden met verschillende objectieve factoren die de situatie van de betrokkene kenmerken, waaronder met name de duur, de aard en de voorwaarden van zijn aanwezigheid in de aangezochte staat of de familiale of economische banden die deze persoon met de aangezochte staat heeft. Een geregistreerd voertuig, de registratie van een telefoonnummer, een bankrekening, het feit dat het verblijf van de betrokkene in de aangezochte staat ononderbroken was of andere objectieve factoren kunnen van belang zijn om vast te stellen of er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat de betrokkene in de aangezochte staat verblijft. Een kort bezoek, een vakantie, ook in een vakantiewoning, of een soortgelijk verblijf in de aangezochte staat zonder verdere wezenlijke band mag niet volstaan om verblijf in die lidstaat aan te tonen. Daarentegen moet een ononderbroken verblijf van ten minste drie maanden in de meeste gevallen als voldoende worden beschouwd om verblijf aan te tonen.

(27) Een overdracht van strafvervolging kan ook gerechtvaardigd zijn wanneer er in de aangezochte staat een strafvervolging loopt met betrekking tot dezelfde of andere feiten tegen de verdachte of beklaagde, of wanneer er in de aangezochte staat een strafvervolging loopt met betrekking tot dezelfde of verwante feiten tegen andere personen, bijvoorbeeld in gevallen van vervolging van grensoverschrijdende criminele organisaties, waarbij eventueel verschillende medeverdachten in verschillende lidstaten worden vervolgd. Bovendien kan, indien de verdachte of beklaagde in de aangezochte staat een vrijheidsstraf ondergaat of moet ondergaan voor een ander strafbaar feit, een overdracht van strafvervolging gerechtvaardigd zijn om het recht van de veroordeelde te waarborgen om tijdens het ondergaan van de straf in de aangezochte staat aanwezig te zijn bij het proces waarvoor om overdracht van strafvervolging wordt verzocht. Bovendien moeten de verzoekende autoriteiten terdege de vraag in overweging nemen of de overdracht van strafvervolging de beoogde reclassering van de betrokkene zou kunnen bevorderen indien de straf in de aangezochte staat ten uitvoer zou worden gelegd: daartoe moet rekening worden gehouden met de band van de betrokkene met de aangezochte staat, ongeacht of het gaat om familiale, taalkundige, culturele, sociale of economische banden dan wel enige andere band met de aangezochte staat.

(28) Bij een verzoek om overdracht van strafvervolging moet de verzoekende autoriteit, alvorens de overdracht van strafvervolging te overwegen op de enkele grond dat het grootste deel van het bewijsmateriaal zich in de aangezochte staat bevindt, rekening houden met de mogelijkheden om bewijsmateriaal uit andere lidstaten te verkrijgen via bestaande instrumenten voor wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen, zoals Richtlijn 2014/41/EU van het Europees Parlement en de Raad62, en, in voorkomend geval, wederzijdse rechtshulp.

(29) Verdachten, beklaagden of slachtoffers moeten kunnen verzoeken om de overdracht van de hen betreffende strafvervolging aan een andere lidstaat. Dergelijke verzoeken mogen er echter niet toe leiden dat de verzoekende of aangezochte autoriteit verplicht wordt om om overdracht te verzoeken of om de strafvervolging over te dragen. Indien de autoriteiten kennis krijgen van parallelle strafprocedures op basis van een verzoek om overdracht ingediend door de verdachte, de beklaagde, het slachtoffer, of een gemachtigde advocaat, zijn zij verplicht met elkaar overleg te plegen overeenkomstig Kaderbesluit 2009/948/JBZ.

(30) De verzoekende autoriteit moet de verdachte of beklaagde zo spoedig mogelijk in kennis stellen van de voorgenomen overdracht en moet voorzien in de mogelijkheid voor die persoon om mondeling of schriftelijk zijn standpunt mee te delen, overeenkomstig het toepasselijke nationale recht, zodat de autoriteiten rekening kunnen houden met zijn legitieme belangen alvorens een verzoek om overdracht in te dienen. Bij de beoordeling van het legitieme belang van de verdachte of beklaagde om in kennis te worden gesteld van de voorgenomen overdracht, moet de verzoekende autoriteit rekening houden met de noodzaak om de vertrouwelijkheid van een onderzoek te waarborgen en met het risico dat de strafvervolging tegen die persoon wordt geschaad, bijvoorbeeld wanneer het noodzakelijk is een gewichtige reden van algemeen belang te beschermen, zoals ingeval dergelijke informatie lopende infiltratieoperaties zou kunnen schaden of de nationale veiligheid van de lidstaat waar de strafvervolging wordt ingesteld, ernstig zou kunnen schaden. Wanneer de verzoekende autoriteit, ondanks redelijke inspanningen, de verdachte of beklaagde niet kan lokaliseren, moet de verplichting om die persoon in kennis te stellen, van toepassing zijn vanaf het moment waarop deze omstandigheden veranderen.

(31) Bij de toepassing van deze verordening moet rekening worden gehouden met de rechten van slachtoffers die zijn vastgelegd in Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad63. Deze verordening mag niet worden uitgelegd als een beletsel voor de lidstaten om slachtoffers uit hoofde van het nationale recht uitgebreidere rechten toe te kennen dan die waarin het Unierecht voorziet.

(32) Bij het nemen van een beslissing over de overdracht van strafvervolging moet de verzoekende autoriteit terdege rekening houden met de legitieme belangen van het slachtoffer, met inbegrip van zijn bescherming, en beoordelen of de overdracht van de strafvervolging het slachtoffer kan beletten zijn rechten in de betrokken strafvervolging daadwerkelijk uit te oefenen. Dit omvat bijvoorbeeld de mogelijkheid en de regelingen waarover slachtoffers beschikken om tijdens het proces in de aangezochte staat te getuigen indien dit niet de lidstaat is waar zij verblijven. Voorts moet aandacht worden besteed aan de mogelijkheid voor slachtoffers om bewijsmateriaal te verkrijgen en over te leggen, bijvoorbeeld van getuigen en deskundigen, om schadevergoeding te eisen of gebruik te maken van getuigenbeschermingsprogramma’s in de aangezochte staat. Het recht van slachtoffers op schadeloosstelling mag niet worden aangetast door de overdracht van strafvervolging. Deze verordening laat de regels inzake schadeloosstelling en teruggave van bezittingen aan slachtoffers in nationale procedures onverlet.

(33) Wanneer het noodzakelijk is de bescherming die het slachtoffer in de verzoekende staat krijgt, in de aangezochte staat voort te zetten, moeten de bevoegde autoriteiten in de verzoekende staat de uitvaardiging van een Europees beschermingsbevel overwegen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 606/2013 van het Europees Parlement en de Raad64 of Richtlijn 2011/99/EU van het Europees Parlement en de Raad65.

(34) De aangezochte staat moet ervoor zorgen dat verdachten en beklaagden, alsook slachtoffers, toegang hebben tot doeltreffende voorzieningen in rechte tegen de beslissing om de overdracht van strafvervolging te aanvaarden overeenkomstig artikel 47 van het Handvest en de toepasselijke procedures uit hoofde van het nationale recht, wanneer de toepassing van deze verordening afbreuk doet aan hun rechten.

(35) De correcte toepassing van deze verordening veronderstelt communicatie tussen de betrokken verzoekende en aangezochte autoriteiten, die moeten worden aangemoedigd met elkaar overleg te plegen wanneer dit dienstig is om de soepele en efficiënte toepassing van deze verordening te vergemakkelijken, hetzij rechtstreeks, hetzij, in voorkomend geval, via het Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust).

(36) De verzoekende autoriteit moet, indien nodig, voorafgaand aan de indiening van een verzoek om overdracht van strafvervolging overleg plegen met de aangezochte autoriteit, met name om te bepalen of de overdracht van strafvervolging in het belang van een efficiënte en goede rechtsbedeling zou zijn, en of de aangezochte autoriteit zich op een van de weigeringsgronden van deze verordening zou wensen te beroepen.

(37) Bij de toezending van een verzoek om overdracht van strafvervolging moet de verzoekende autoriteit nauwkeurige en duidelijke informatie verstrekken over de omstandigheden en voorwaarden waarop het verzoek is gebaseerd, alsmede alle andere bewijsstukken, zodat de aangezochte autoriteit met kennis van zaken een beslissing kan nemen over de overdracht van strafvervolging.

(38) Zolang de aangezochte autoriteit nog niet heeft beslist dat zij een overdracht van strafvervolging aanvaardt, moet de verzoekende autoriteit het verzoek kunnen intrekken, bijvoorbeeld wanneer zij kennis krijgt van nieuwe elementen op grond waarvan de overdracht niet langer gerechtvaardigd lijkt.

(39) De aangezochte autoriteit moet de verzoekende autoriteit onverwijld en uiterlijk zestig dagen na ontvangst van het verzoek om overdracht van strafvervolging in kennis stellen van haar met redenen omklede beslissing om de overdracht van strafvervolging al dan niet te aanvaarden. Wanneer het voor de aangezochte autoriteit in specifieke gevallen niet haalbaar is deze termijn in acht te nemen, bijvoorbeeld als zij aanvullende informatie nodig acht, kan deze termijn met maximaal dertig dagen worden verlengd om buitensporige vertragingen te voorkomen.

(40) Overdracht van strafvervolging mag niet worden geweigerd op andere gronden dan die waarin deze verordening voorziet. Om de overdracht van strafvervolging te kunnen aanvaarden, moet vervolging van de feiten die ten grondslag liggen aan de strafvervolging waarop de overdracht betrekking heeft, mogelijk zijn in de aangezochte staat. De aangezochte autoriteit mag de overdracht van strafvervolging niet aanvaarden wanneer de gedraging waarvoor om overdracht wordt verzocht, geen strafbaar feit is in de aangezochte staat, of wanneer de aangezochte staat geen rechtsmacht heeft ten aanzien van dat strafbare feit, tenzij zij de rechtsmacht uitoefent waarin deze verordening voorziet. Voorts mag de overdracht van strafvervolging niet worden aanvaard in geval van andere beletselen voor vervolging in de aangezochte staat. De aangezochte autoriteit moet ook de overdracht van strafvervolging kunnen weigeren indien de verdachte of beklaagde overeenkomstig het recht van de aangezochte staat een immuniteit of voorrecht geniet, bijvoorbeeld met betrekking tot bepaalde categorieën personen (zoals diplomaten) of specifiek beschermde relaties (zoals de vertrouwelijkheid van de communicatie tussen advocaat en cliënt), of indien de aangezochte autoriteit van mening is dat een dergelijke overdracht niet gerechtvaardigd is in het belang van een efficiënte en goede rechtsbedeling, bijvoorbeeld omdat aan geen van de criteria voor een verzoek om overdracht van strafvervolging is voldaan of indien het certificaat voor een verzoek om overdracht onvolledig is of onjuist is ingevuld door de verzoekende autoriteit, waardoor de aangezochte autoriteit niet over de nodige informatie beschikt om het verzoek om overdracht van strafvervolging te kunnen beoordelen.

(41) Het ne bis in idem-beginsel, zoals neergelegd in de artikelen 54 tot en met 58 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst66 en in artikel 50 van het Handvest, en zoals uitgelegd door het Hof van Justitie van de Europese Unie, is een grondbeginsel van het strafrecht, volgens hetwelk een verdachte niet opnieuw mag worden berecht of gestraft in een strafprocedure voor het strafbare feit waarvoor hij reeds onherroepelijk is vrijgesproken of veroordeeld. Daarom moet de aangezochte autoriteit de overdracht van strafvervolging weigeren indien de overname van de strafvervolging in strijd zou zijn met dat beginsel.

(42) Alvorens te besluiten een verzoek om overdracht van strafvervolging op grond van een weigeringsgrond niet te aanvaarden, moet de aangezochte autoriteit de verzoekende autoriteit raadplegen om alle noodzakelijke aanvullende informatie te verkrijgen.

(43) De aanvaarding van de overdracht van strafvervolging door de aangezochte autoriteit moet leiden tot opschorting of beëindiging van de strafvervolging in de verzoekende staat, teneinde overlapping van maatregelen in de verzoekende en de aangezochte staat te voorkomen. Dit mag geen afbreuk doen aan onderzoeken of andere procedurele maatregelen die nodig kunnen zijn om beslissingen op basis van instrumenten voor wederzijdse erkenning uit te voeren of om te voldoen aan verzoeken om wederzijdse rechtshulp in verband met de vervolging waarop de overdracht betrekking heeft. Het begrip “onderzoeks- of andere procedurele maatregelen” moet ruim worden uitgelegd, zodat het niet alleen elke maatregel met het oog op bewijsgaring omvat, maar ook elke procedurele handeling waarbij voorlopige hechtenis of andere voorlopige maatregelen worden opgelegd. Om misbruik te voorkomen en ervoor te zorgen dat de strafvervolging niet eindeloos wordt opgeschort, mag, indien er in de aangezochte staat een voorziening in rechte met schorsende werking is ingesteld, de strafvervolging in de verzoekende staat niet worden opgeschort of beëindigd totdat er een beslissing over de voorziening in rechte is genomen.

(44) Deze verordening mag geen rechtsgrondslag vormen voor de aanhouding van personen met het oog op hun fysieke overbrenging naar een andere lidstaat met het oog op het instellen van strafvervolging tegen die persoon.

(45) De aangezochte autoriteit moet de verzoekende autoriteit schriftelijk in kennis te stellen van elke beslissing die aan het einde van de strafvervolging is gegeven. Kaderbesluit 2009/948/JBZ legt een soortgelijke verplichting op wanneer overeenstemming is bereikt over de concentratie van procedures in één lidstaat. Wanneer de aangezochte autoriteit besluit de strafvervolging in verband met de feiten die aan het verzoek om overdracht ten grondslag liggen, te beëindigen, moet zij ook de redenen voor die beëindiging vermelden.

(46) Indien de aangezochte autoriteit besluit de strafvervolging in verband met de feiten die aan het verzoek om overdracht ten grondslag liggen, te beëindigen, kan de verzoekende autoriteit de strafvervolging voortzetten of heropenen wanneer dit geen schending van het ne bis in idem-beginsel inhoudt, dat wil zeggen wanneer die beslissing verdere vervolging volgens het recht van de aangezochte staat niet definitief verhindert en derhalve niet in de weg staat aan verdere vervolging van dezelfde feiten in die staat. Slachtoffers moeten de mogelijkheid hebben de strafvervolging in de verzoekende staat overeenkomstig het nationale recht van die staat in te leiden of te heropenen, mits dit geen schending inhoudt van het ne bis in idem-beginsel.

(47) Zodra de strafvervolging overeenkomstig deze verordening is overgedragen, moet de aangezochte autoriteit haar toepasselijke nationale recht en procedures toepassen. Niets in deze verordening mag worden uitgelegd als een inmenging in de in het nationale recht vastgestelde discretionaire bevoegdheid om vervolging in te stellen.

(48) De aangezochte staat moet zijn nationale recht toepassen om de straf te bepalen die op het betrokken strafbare feit van toepassing is. In zaken waarin het strafbare feit op het grondgebied van de verzoekende staat is gepleegd, kunnen de aangezochte autoriteiten bij de vaststelling van de straf rekening houden met de maximumstraf waarin het recht van de verzoekende staat voorziet, voor zover dit voordelig is voor de beklaagde en in overeenstemming is met het recht van de aangezochte staat. Hiermee moet rekening worden gehouden in situaties waarin de overdracht van strafvervolging ertoe zou leiden dat in de aangezochte staat een hogere straf wordt toegepast dan de maximumstraf die in de verzoekende staat voor hetzelfde strafbare feit is vastgesteld, teneinde een zekere mate van rechtszekerheid en voorspelbaarheid van het toepasselijke recht voor de betrokken verdachten of beklaagden te waarborgen. De maximumstraf waarin het recht van de verzoekende staat voorziet, moet altijd in aanmerking worden genomen wanneer de rechtsmacht van de aangezochte staat uitsluitend op deze verordening is gebaseerd.

(49) De lidstaten mogen niet de mogelijkheid hebben om van elkaar een compensatie te vragen voor de kosten die voortvloeien uit de toepassing van deze verordening. Wanneer de verzoekende staat echter grote of uitzonderlijke kosten heeft gemaakt in verband met de vertaling van de stukken in het aan de aangezochte staat over te dragen dossier, moet de aangezochte autoriteit een voorstel van de verzoekende autoriteit om de kosten te delen, in overweging nemen.

(50) Het gebruik van een gestandaardiseerd certificaat dat in alle officiële talen van de Unie is vertaald, zou de samenwerking en de uitwisseling van informatie tussen de verzoekende en de aangezochte autoriteit vergemakkelijken, zodat zij sneller en doeltreffender een beslissing kunnen nemen over het verzoek om overdracht. Dit vermindert ook de vertaalkosten en draagt bij aan de kwaliteit van de verzoeken.

(51) Het certificaat mag alleen persoonsgegevens bevatten die nodig zijn om de beslissing van de aangezochte autoriteit over het verzoek te faciliteren. Het certificaat moet een vermelding bevatten van de betrokken categorieën persoonsgegevens, zoals de vraag of de betrokken persoon verdachte, beklaagde of slachtoffer is, alsmede de specifieke velden voor elk van deze categorieën.

(52) Teneinde doeltreffend in te spelen op een eventuele behoefte aan verbetering van het certificaat dat moet worden gebruikt voor een verzoek om overdracht van strafvervolging, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlage bij deze verordening. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven67. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(53) Om snelle, rechtstreekse, interoperabele, betrouwbare en veilige uitwisseling van zaakgerelateerde gegevens te waarborgen, moet de communicatie in het kader van deze verordening tussen de verzoekende en de aangezochte autoriteit, met medewerking van centrale autoriteiten, ingeval lidstaten dergelijke autoriteiten hebben aangewezen, alsook met Eurojust, in de regel plaatsvinden via het gedecentraliseerde IT-systeem als bedoeld in Verordening (EU).../... [digitaliseringsverordening]68. Met name moet het gedecentraliseerde IT-systeem in de regel worden gebruikt voor de uitwisseling van het certificaat en van alle andere relevante informatie en documenten, en voor alle andere communicatie tussen de autoriteiten in het kader van deze verordening. In gevallen waarin een of meer van de in Verordening (EU).../... [digitaliseringsverordening] genoemde uitzonderingen van toepassing zijn, en met name wanneer het gebruik van het gedecentraliseerde IT-systeem niet mogelijk of passend is, kunnen er andere communicatiemiddelen worden gebruikt zoals gespecificeerd in die verordening.

(54) De lidstaten zouden door de Commissie ontwikkelde software (referentie-implementatiesoftware) kunnen gebruiken in plaats van een nationaal IT-systeem. Deze referentie-implementatiesoftware moet gebaseerd zijn op een modulaire structuur, wat betekent dat de software wordt verpakt en aangeleverd los van de e-Codex-componenten die nodig zijn om de software aan te sluiten op het gedecentraliseerde IT-systeem. Deze structuur moet de lidstaten in staat stellen hun bestaande nationale infrastructuur voor justitiële communicatie te hergebruiken of te verbeteren met het oog op grensoverschrijdend gebruik.

(55) De Commissie moet verantwoordelijk zijn voor het creëren, onderhouden en ontwikkelen van deze referentie-implementatiesoftware. De Commissie moet de referentie-implementatiesoftware zodanig ontwerpen, ontwikkelen en onderhouden dat de verwerkingsverantwoordelijken de naleving van de gegevensbeschermingsvoorschriften en -beginselen van Verordeningen (EU) 2018/172569 en (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad70 en Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad71 kunnen waarborgen, met name de beginselen van gegevensbescherming door ontwerp en gegevensbescherming door standaardinstellingen en een hoog niveau van cyberbeveiliging. De referentie-implementatiesoftware moet ook passende technische maatregelen omvatten en de nodige organisatorische maatregelen mogelijk maken om een passend niveau van veiligheid en interoperabiliteit te waarborgen, rekening houdend met het feit dat er ook bijzondere categorieën gegevens kunnen worden uitgewisseld. De Commissie verwerkt geen persoonsgegevens in het kader van het creëren, onderhouden en ontwikkelen van deze referentie-implementatiesoftware.

(56) De door de Commissie als back-endsysteem ontwikkelde referentie-implementatiesoftware moet de voor monitoringdoeleinden benodigde statistische gegevens programmagewijs verzamelen, en die gegevens moeten aan de Commissie worden toegezonden. Wanneer de lidstaten ervoor kiezen om in plaats van de door de Commissie ontwikkelde referentie-implementatiesoftware een nationaal IT-systeem te gebruiken, kan dat systeem worden uitgerust om die gegevens programmagewijs te verzamelen; in dat geval moeten die gegevens aan de Commissie worden toegezonden. De e-Codex-connector kan ook worden uitgerust met een functie waarmee relevante statistische gegevens kunnen worden opgevraagd.

(57) Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten er aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend teneinde een gedecentraliseerd IT-systeem in te stellen. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad72.

(58) Deze verordening moet de rechtsgrondslag vormen voor de uitwisseling van persoonsgegevens tussen de lidstaten met het oog op de overdracht van strafvervolging overeenkomstig artikel 8 en artikel 10, punt a), van Richtlijn (EU) 2016/680. Wat echter andere aspecten betreft, zoals de termijn voor de bewaring van persoonsgegevens die de verzoekende autoriteit heeft ontvangen, moet de verwerking van persoonsgegevens door de verzoekende en de aangezochte autoriteit onderworpen zijn aan de nationale wetgeving van de lidstaten die op grond van Richtlijn (EU) 2016/680 is vastgesteld. De verzoekende en de aangezochte autoriteit moeten worden beschouwd als verwerkingsverantwoordelijken met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens in het kader van die richtlijn. De centrale autoriteiten verlenen administratieve ondersteuning aan de verzoekende en de aangezochte autoriteit en moeten, voor zover zij namens die verwerkingsverantwoordelijken persoonsgegevens verwerken, worden beschouwd als verwerkers van de respectieve verwerkingsverantwoordelijke. Wat de verwerking van persoonsgegevens door Eurojust betreft, moet Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van toepassing zijn in het kader van deze verordening, onverminderd de specifieke regels inzake gegevensbescherming van Verordening (EU) 2018/1727 van het Europees Parlement en de Raad73.

(59) Aangezien de doelstelling van deze verordening, namelijk de overdracht van strafvervolging, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt maar, vanwege de omvang en de gevolgen ervan, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

(60) [Ierland heeft, overeenkomstig artikel 3 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gehechte Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, [bij brief van ...] kennisgegeven van zijn wens deel te nemen aan de aanneming en toepassing van deze verordening.] OF [Ierland neemt, overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gehechte Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, en zonder afbreuk te doen aan artikel 4 van dat protocol, niet deel aan de aanneming van deze verordening, die niet bindend is voor, noch van toepassing is in Ierland.]

(61) Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gehechte Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze verordening, die niet bindend is voor, noch van toepassing is in Denemarken.

(62) De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is overeenkomstig artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad74 geraadpleegd en heeft op [...] een advies uitgebracht.