Overwegingen bij COM(2025)524 - Wijziging van Verordening (EU) 2021/1119 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1) Uit het resultaat van de eind 2023 op de klimaatconferentie van de Verenigde Naties afgeronde eerste “global stocktake” 20 in het kader van de Overeenkomst van Parijs 21 is gebleken dat de partijen steeds doeltreffender klimaatbeleid voeren, maar dat dringend bijkomende maatregelen nodig zijn om de wereld volledig op koers te zetten om de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs te verwezenlijken.

(2) Met de vaststelling van Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad 22 heeft de Unie een bindende doelstelling de hele economie tegen 2050 klimaatneutraal te maken en zo de netto-emissies tegen die datum tot nul terug te brengen, en de doelstelling om daarna tot negatieve emissies te komen, een bindende tussentijdse klimaatdoelstelling van de Unie voor 2030 en een Uniebrede tussentijdse klimaatdoelstelling voor 2040 in wetgeving vastgelegd.

(3) Rekening houdend met het wetenschappelijk advies van de Europese wetenschappelijke adviesraad inzake klimaatverandering en op basis van een gedetailleerde effectbeoordeling heeft de Commissie in haar mededeling van 6 februari 2024 getiteld “Onze toekomst veiligstellen. De klimaatdoelstelling van Europa voor 2040 en de weg naar klimaatneutraliteit tegen 2050 met het oog op de totstandbrenging van een duurzame, rechtvaardige en welvarende samenleving” 23 , een nettoreductie van broeikasgasemissies van 90 % ten opzichte van de niveaus van 1990 voorgesteld voor 2040.

(4) Bij het voorstel van de klimaatdoelstelling van de Unie voor 2040 heeft de Commissie rekening gehouden met de beste beschikbare en meest recente wetenschappelijke gegevens, waaronder de meest recente verslagen van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) en de adviesraad; de sociale, economische en milieueffecten, met inbegrip van de kosten van het uitblijven van maatregelen; de noodzaak van een billijke en sociaal rechtvaardige transitie voor iedereen; kosteneffectiviteit en economische efficiëntie; concurrentievermogen van de economie van de Unie, in het bijzonder dat van kleine en middelgrote bedrijven en sectoren die het sterkst zijn blootgesteld aan koolstoflekkage; beste beschikbare kosteneffectieve, veilige en schaalbare technologieën; energie-efficiëntie en het beginsel “energie-efficiëntie eerst”, betaalbaarheid van energie en voorzieningszekerheid; rechtvaardigheid en solidariteit tussen en binnen de lidstaten; de noodzaak om de ecologische doeltreffendheid voor het milieu en de vooruitgang in de loop van de tijd te waarborgen; de noodzaak om natuurlijke putten op lange termijn in stand te houden, te beheren en te verbeteren en de biodiversiteit te beschermen en te herstellen, ook in het mariene milieu; investeringsbehoeften en -kansen; de internationale ontwikkelingen en inspanningen ter verwezenlijking van de langetermijndoelstellingen van de Overeenkomst van Parijs en de uiteindelijke doelstelling van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC); bestaande informatie over de geraamde indicatieve broeikasgasbegroting van de Unie voor de periode 2030-2050.

(5) Om de klimaatdoelstelling voor 2040 te halen is het essentieel om onder meer het overeengekomen kader voor 2030 volledig uit te voeren, het concurrentievermogen en de veerkracht van de Europese industrie te waarborgen en te ondersteunen en te voorzien in transitietrajecten op basis van de beste beschikbare kosteneffectieve, veilige en schaalbare technologieën, meer aandacht te hebben voor een rechtvaardige transitie waarbij niemand aan zijn lot wordt overgelaten, te zorgen voor eerlijke concurrentie met internationale partners, het energiesysteem koolstofvrij te maken met alle koolstofvrije en koolstofarme energieoplossingen (waaronder hernieuwbare energiebronnen, kernenergie, energie-efficiëntie, opslag, CCS, CCU, koolstofverwijdering, geothermische en hydro-energie en alle andere huidige en toekomstige nettonulenergietechnologieën), en een strategische dialoog met alle betrokken sectoren te organiseren over het kader voor de periode na 2030. Met de Clean Industrial Deal schept de EU de voorwaarden voor een succesvolle transitie, waarbij de nadruk ligt op zowel decarbonisatie als industriële vernieuwing, en voorziet in steunmechanismen voor de Europese industrie, betere toegang tot publieke en particuliere financiering, een wereldwijd gelijk speelveld en duidelijke randvoorwaarden voor de invoering en schaalvergroting van schone technologieën, teneinde het industriële concurrentievermogen en de innovatie in de EU te versterken.

(6) In het licht van de doelstelling van klimaatneutraliteit voor 2050 moeten de broeikasgasemissies uiterlijk in 2040 worden verminderd en de broeikasgasverwijderingen worden verbeterd, zodat de nettobroeikasgasemissies, dat wil zeggen emissies na aftrek van verwijderingen, in de hele economie, tegen 2040 90 % minder zijn dan de niveaus van 1990.

(7) Er moet prioriteit worden gegeven aan broeikasgasemissiereducties binnen de EU, die worden aangevuld met meer verwijderingen, onder meer via zowel natuurlijke als technologische oplossingen. Bij de ontwikkeling van het beleidspakket voor de periode na 2030 moet de nodige aandacht worden besteed aan de bijdrage van bruto-emissiereducties ten opzichte van natuurlijke en technologische verwijderingen. Natuurlijke en industriële verwijderingen spelen in de komende decennia een steeds grotere rol in de economie van de Unie, gezien de noodzaak om uiterlijk in 2050 broeikasgasemissies en -verwijderingen met elkaar in evenwicht te brengen en daarna negatieve emissies te verwezenlijken. Er zullen stimulansen worden ontwikkeld naar aanleiding van de herziening van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad 24 in 2026, waarbij de Commissie zich voorneemt te voorzien in permanente koolstofverwijderingen in de Unie in het systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie (“EU-ETS”) ter compensatie van resterende emissies van sectoren die hun emissies moeilijk kunnen verminderen.

(8) De Unie beschikt over een regelgevingskader om de klimaatdoelstelling voor 2030 te halen. Dat kader bestaat onder meer uit Richtlijn 2003/87/EG, waarbij het EU-ETS is ingesteld, Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad 25 , waarbij nationale broeikasgasemissiereductiedoelen voor 2030 zijn ingevoerd, en Verordening (EU) 2018/841 van het Europees Parlement en de Raad 26 , waarbij streefcijfers voor nettokoolstofverwijdering voor de sector van het landgebruik zijn vastgesteld. De Commissie moet beoordelen hoe de desbetreffende Uniewetgeving moet worden gewijzigd om de klimaatdoelstelling voor 2040 te halen. Bij het ontwerpen van de toekomstige architectuur moet de Commissie gedetailleerde effectbeoordelingen opstellen, met name over de gevolgen voor het concurrentievermogen en voor kleine en middelgrote ondernemingen, en overwegen de nodige maatregelen, in voorkomend geval met inbegrip van wetgevingsvoorstellen, te nemen. Daarbij moet zij op passende wijze rekening houden met een aantal elementen om de verwezenlijking van de doelstelling voor 2040 te vergemakkelijken, waaronder een mogelijk beperkte bijdrage aan de doelstelling voor 2040 van hoogwaardige internationale credits uit hoofde van artikel 6 van de Overeenkomst van Parijs, in het tweede deel van het decennium 2030-2040, overeenkomstig de boekhoudregels van de Overeenkomst van Parijs; de rol van binnenlandse permanente verwijderingen (koolstofafvang en -opslag van biogene emissies (BioCCS) en directe afvang uit de lucht met koolstofopslag (DACCS)) in het EU-ETS; meer flexibiliteit tussen sectoren. Om de sociale, economische en milieueffecten te beoordelen, moet de toekomstige architectuur gebaseerd zijn op robuuste effectbeoordelingen. De toekomstige architectuur moet ook convergentie bevorderen, rekening houdend met billijkheid en de specifieke kenmerken van de lidstaten, met inbegrip van die van eilanden en ultraperifere gebieden.

(9) Aangezien de doelstelling van deze verordening, namelijk het vaststellen van een Uniebrede klimaatdoelstelling voor 2040, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt maar, vanwege de omvang en de gevolgen ervan, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(10) Verordening (EU) 2021/1119 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.